CLASIEN ROOZE-STOUTHAMER: Reformatie in Zeeland (ca 1520-1572), Goes, 1996, 600 pag.
Proefschriften zijn niet altijd leesbaar. Soms zijn ze zo specialistisch, dat enkel vakgenoten er wat aan beleven. Soms zijn het omgevallen boekenkasten ter illustratie van de geleerdheid van de promovendus. Een bijzonder leesbaar proefschrift was indertijd de indrukwekkende dissertatie van Clasien Rooze-Stouthamer over de Reformatie in Zeeland. De auteur is opgegroeid in Ellewoutsdijk op Zuid-Beveland. Qua omgeving bleef ze dus dicht bij huis - qua tijd ging ze bijna 500 jaar terug. Behalve leesbaar is het boek ook prachtig uitgegeven, met veel illustraties en registers. Ik herinner me dat ik het kort na verschijnen geboeid gelezen heb. En het blijft boeien!

In dit artikel geef ik geen samenvatting of overzicht (dat zou onbegonnen werk zijn), maar een dwarsdoorsnede. Ik blader het boek door op zoek naar vermeldingen van mijn woonplaats Goes en naaste omgeving ('s-Heer Hendrikskinderen en Kloetinge - soms ook heel Zuid-Beveland). Hoe verliep hier de reformatie? In het algemeen kun je zeggen dat Walcheren (Middelburg en Vlissingen) een veel grotere rol spelen in de geschiedenis van de hervorming dan Zuid-Beveland (Goes). Bij het lezen van het vervolg bedenke men dus dat het de paar Goese krenten zijn uit veel Walcherse pap.
Kaart van Zeeland in de 16e eeuw

I. INLEIDING.

Zuid-Beveland in het algemeen en Goes in het bijzonder worden hier niet genoemd. Het is Walcheren dat in deze periode een strategische positie inneemt. Door op 6 april 1572 te weigeren een Spaans garnizoen in te nemen, nam Vlissingen als eerste van de Zeeuwse steden een opstandige houding aan tegenover de centrale regering te Brussel (pag. 11).

II. ZEELAND AAN DE VOORAVOND VAN DE HERVORMING.

Het boek begint met een schets van de ingewikkelde bestuurlijke en politieke structuur van Zeeland in de zestiende eeuw. Zeeland telde vijf grafelijke steden: Middelburg, Zierikzee, Reimerswaal, Goes en Tholen. Dit waren de steden bij uitstek: zij lieten hun stem horen in de Staten van Zeeland (pag. 18-19). In 1569 telde Goes naar schatting ± 1750 inwoners; waarschijnlijk liep het aantal inwoners terug. Goes moest 10% van de landsheerlijke belasting van Zeeland opbrengen - een indicatie van het belang van de stad (pag. 19). De steden werden bestuurd door Wet (=  de twee burgemeesters en de schepenen) en Raad. Bij belangrijke bestuursaangelegenheden werden soms ook de gilden geconsulteerd, de schuttersgilden in eerste instantie, maar af en toe, zoals te Veere en Goes, ook de ambachtsgilden (pag. 20).
   
Vervolgens wordt de ekonomische situatie beschreven. Goes was één van de steden met een jaarmarkt.
De Goese jaarmarkt bestond sinds 1417, krachtens privilege van Jacoba van Beijeren. De jaarmarkt werd gehouden rond Maria Hemelvaart (15 augustus). Gaandeweg is de jaarmarkt verworden tot kermis. Maar nog elk jaar wordt de Goese kermis gehouden rond 15 augustus (C. DEKKER, Een schamele landstede, pag. 383-384, ook voor meer gegevens).
Goes was ook één van de plaatsen met laken-industrie (pag. 24). Deze bedrijfstak raakte echter in verval. Pogingen om haar nieuw leven in te blazen hadden geen succes. Van het plan om in 1527 negen drapeniers uit Kaprijke te doen overkomen en deze gedurende zeven jaar in Goes te laten werken is verder niets meer vernomen (pag. 24-25; Kaprijke ligt in Oost-Vlaanderen; drapenier = lakenbereider). Belangrijker voor de ekonomie van Zuid-Beveland was de meekrap-industrie. In de meestoven werd de meekrap verwerkt tot export-product. Het voornaamste industriële product in Zeeland was het zout. Zierikzee, Goes en Reimerswaal waren centra van zoutnijverheid. Buiten de stad (vanwege het brandgevaar) stonden de zoutketen (pag. 25). Goes was ook een centrum van de zouthandel (pag. 26).  
  
Kerkelijk behoorde Zeeland tot het bisdom Utrecht. Zuid-Beveland vormde (evenals Walcheren en Schouwen) een dekenaat; de deken resideerde in Reimerswaal (pag. 28). In Zeeland was er een relatief groot aantal kapittels: colleges van kanunniken die vrijgesteld waren voor de dagelijkse eredienst. Zeven maal per dag zongen zij het koorgebed tot eer van God ... (pag. 29). De kerk van Goes kende het instituut van de zeven getijden: een soort imitatie-kapittel, ingesteld om toch het koorgebed te kunnen zingen, zonder het dure onderhoud van een tiental kanunniken te moeten opbrengen (pag. 29-30). Ook het aantal reguliere stichtingen was in Zeeland vrij aanzienlijk. Zo had Goes het kruisbroedersklooster, het cellezustersklooster, het Sint-Agnietenklooster en een begijnhof (pag. 30). In de samenleving waren overal geestelijken actief. In vele parochies verenigden deze zich in broederschappen, opgericht met een godsdienstig doel, zoals de verering van het heilig sacrament, de heilige maagd of de verlossing van zielen uit het vagevuur. In de stad Goes treffen we zo dertien religieuze broederschappen aan (pag. 31).
  
Tenslotte worden onderwijs en cultuur beschreven. In Goes was een Latijnse school; de schoolmeester daar in 1512 Nicolaas van de Put (Puttus) verwierf enige faam. Eenvoudiger was het onderwijs aan de schrijfschool, waar men leerde lezen en schrijven; in Goes was deze verbonden aan een klooster (pag. 33). Tenslotte is de Goese rederijkerskamer De Nardusbloem het vermelden waard (pag. 37).

III.DE HERVORMING.

In dit hoofdstuk beschrijft ROOZE het begin van de hervorming in het algemeen, te beginnen met Luthers 95 stellingen tegen de aflaten uit 1517 (pag. 39). Na de Lutherse invloeden bereikte rond 1530 de doperse beweging de Nederlanden (pag. 40). Maar de invloedrijkste beweging in de Nederlanden werd de hervorming in de geest van Calvijn, die kerk én samenleving wilde vernieuwen. Kerk en keizer (Karel V) reageerden met vervolging door de inquisitie (pag. 42-43). Het Bloedplakkaat van 1550 stelde op vrijwel alle uitingen van hervormingsgezindheid de doodstraf (pag. 43). Dit plakkaat werd in Goes zelfs nog gepubliceerd in 1578 (pag. 44).

IV. INTRODUCTIE VAN DE HERVORMING IN ZEELAND (± 1520-1532).

Op 1 mei 1523 arriveerde in Veere een kleine vloot van veertien schepen waarmee Christiaan II, de verdreven Lutherse koning van Denemarken en zijn gevolg naar de Nederlanden vluchtten. Hier begint de verspreiding van het Lutherse gedachtengoed op Walcheren (pag. 45-46). Uitvoerig beschrijft ROOZE de ontwikkelingen en verwikkelingen in Middelburg en Veere (pag. 45-68).    

Buiten deze handelscentra vinden we in de jaren twintig van de zestiende eeuw op Walcheren nauwelijks sporen van hervormingsgezindheid (pag. 69). Op de eilanden Noord- en Zuid-Beveland en Wolphaartsdijk ... was de situatie niet te vergelijken met die op Walcheren (pag. 69). Hier geen handel (die een venster op de wereld opent), maar landbouw. Van hervormingsgezinde invloeden vinden we nauwelijks enig spoor in de bronnen (pag. 70). Het plakkaat tegen de Lutheranen van 14 maart 1527 werd afgekondigd in alle plaatsen " daer men gewoenlicken is publicacie te doene" (pag. 54); dat ook Goes in het rijtje plaatsnamen staat, zegt dus op zich weinig.

V. DE DOPERS (1532-± 1540).

De doperse beweging is genoemd naar de afwijzing van de kinderdoop en het propageren van de doop van gelovige volwassenen. De beweging maakte een stormachtige ontwikkeling door die uitliep op het "Godsrijk" te Munster (1534). In Zeeland vinden we doperse gemeenschappen in Middelburg en Vlissingen, Arnemuiden en Zierikzee. Op Zuid-Beveland gebeurde er weinig. Althans: er zijn weinig gegevens over vervolgingen van dopersen. Was er niemand te vervolgen of ging men de moeilijkheden hier liever uit de weg? (pag. 95). De weerstand tegen het berechten van medemensen omwille van hun geloofsovertuiging lijkt op Zuid-Bevelenad sterk te zijn. Schepenen van Goes toonden zich tenminste van hun mildste zijde toen ze Claas in de Zwaene slechts galeistraf oplegden, hoewel hij toch " quade feyten jegens 't kerstengeloeve"  begaan had, " waeromme hij"  naar de mening van baljuw Mark Taelman, " den doot wel verdient hadde"  (pag. 95-96). Wel verbleven hervormingsgezinden van elders op Zuid-Beveland. Jan de Kramer verbleef op zijn handelstochten ook in Baarland; in 1537 werd hij in Middelburg terechtgesteld. Cornelis van Valkenisse bezocht op zijn rondreis in 1533 ook Yerseke. Dirk Jorisz, wiens naam de autoriteiten bekend geworden was uit de confessie van Batenburg, bekende tijdens zijn Delftse gevangenschap in 1537 dat hij eens in Goes verbleven had. Tenslotte had ook Adriaan Jansz., de Middelburgse kleermaker die uiteindelijk in Vlaanderen werd gearresteerd, zowel in Yerseke als in Goes gewoond (pag. 96). Later noemt ROOZE deze Adriaan Jansz. nog enkele malen. Het rondzwervend bestaan van iemand als Adriaan Jansz., een kleermaker uit Middelburg, die zijn ambacht achtereenvolgens uitoefende in zijn geboortestad en verder in Arnemuiden, Veere, Goes en Yerseke, voor hij in 1538 in Groede als verdachte werd gearresteerd (pag. 126) toont hoe rondtrekkende dopersen een ondergronds netwerk (pag. 126) vormden. Vervolgingen werkten dit rondtrekken juist in de hand (pag. 102).

VI. REFORMATORISCHE ONTWIKKELINGEN TOT ± 1566.

Omstreeks 1555 deed de leer van Johannes Calvijn zijn intrede in Zeeland. Zoals in de jaren '30 de doperse beweging als belangrijkste kristallisatiekern voor evangelische kringen had gefungeerd, zo vervulde nu het calvinisme een soortgelijke functie. Maar met een duidelijk verschil. Het doperdom werd gekenmerkt door maatschappelijke afzondering. Het calvinisme daarentegen ontwikkelde zich zeer snel tot een betekenisvolle machtsfactor in het openbare leven (pag. 109).  

Hoe verbreidden deze opvattingen zich? Wijdverbreid waren hervormingsgezinde ideeën inmiddels onder de geestelijkheid, goed gefundeerd bovendien. ... Zelfs bij dorpspastoors op het agrarische Zuid-Beveland werden omstreeks 1545 verboden boeken aangetroffen. ROOZE noemt de pastoors van 's-Heer Arendskerke, Kruiningen en Schore. Wat leefde bij de parochiepriesters bereikte via de kansel de toehoorders. In 's-Heer Hendrikskinderen was het de koster, Cornelis Pietersz. Keel, die verboden lectuur las. Het werd de aanleiding tot zijn arrestatie (pag. 110). Hij werd overgebracht naar Den Haag (niet naar Utrecht, maar naar Den Haag: teken dat de ketterijbestrijding meer een keizerlijke dan een geestelijke zaak werd - pag. 119). Hij werd tijdens een marktdag in februari 1546, terwijl er veel volk op de been was, een uur lang in Goes aan de kaak gesteld. Om de aandacht nog sterker op zijn misdrijf - het lezen van een verboden cathechismus [sic] - te vestigen, werd dit bewuste boek in het openbaar verbrand. Eigenlijk had Cornelis, " na rigeur van den placcaten" , zelf op de brandstapel moeten staan. Zijn goede naam en faam bewoog de Geheime Raad, die door het Hof van Holland over zijn geval geconsulteerd werd, evenwel tot strafverzachting (pag. 123).

Bijzonder argwanend was de houding
van de geestelijke en wereldlijke overheid tegenover hen die de geestelijke stand hadden verlaten (pag. 119). Een ware klopjacht werd soms georganiseerd. Meestal tevergeefs. Een naamloze " uuytgeloopen cruysbroeder"  uit Goes ontkwam in 1545 via het veer van Heinkenszand aan de rentmeester (pag. 120 - bedoeld is waarschijnlijk: Jeronimus Sandelin, de rentmeester van Bewesten Schelde, pag. 105). Jan Fusipodius, in 1541 reeds enkele jaren schoolmeester in Goes, had de rentmeester meer hoofdbrekens bezorgd. Deze, een ontvluchte franciscaan, werd in het begin van oktober door vier van zijn voormalige medebroeders gekidnapt, met het doel hem naar zijn klooster terug te voeren. Maar een oponthoud in 's-Heer Arendskerke gaf de Goesenaren de kans Jan uit hun handen te bevrijden (pag. 120). Dat gebeurde niet al te zachtzinnig. " Par force, violentement, avec plusieurs insolences" , scheef de rentmeester van Bewesten Schelde naar Brussel. Zo werd de kapmantel die hem onherkenbaar moest maken ter plaatse verbrand (pag. 123-124). Fusipodius dook onder en werd op last van de Brusselse overheid door de rentmeester gezocht. Tevergeefs evenwel. Ook het keizerlijke plakkaat van 10 december, waarin iedereen aangespoord werd hem in de gevangenis te doen brengen, bleef zonder resultaat. Jan Fusipodius werd niet gevonden (pag. 120 - in een noot tekent ROOZE erbij aan: Is hij misschien dezelfde als Jan Fusipedius, predikant te Woltseten (bij Emden) in 1566? (pag. 120). We zien vaker dat de bevolking voortvluchtige geestelijken hulp biedt (pag. 123). Gelein Pappegaye uit Goes vermaakt het geestelijke gewaad van een kruisbroeder in 1545 tot een " waerlijck habite"  (wereldlijke kleding) en Germaan Adriaansz., kuiper in Heinkenszand, bood hem onderdak en andere hulp bij zijn vlucht (pag. 123).

In alle stilte leefden ondertussen hier en daar doperse gelovigen voort
(pag. 124) - ook op Zuid-Beveland. In Amsterdam vond Quirijn Pietersz uit Kruiningen in 1545 de dood op de brandstapel. In Antwerpen werd in 1558 Hans Janssens uit Kruinigen terechtgesteld; in 1559 Neelken Jacobs uit Reimerswaal en Appolonia Jan Lontsdr uit Goes; wegens herdoop (pag. 125). Dopers uit Middelburg, Veere en Goes gebruikten de kermis in Zierikzee in 1559 als dekmantel om over te varen en daar met hun geloofsgenoten te vergaderen (pag. 126); enkel hieruit weten we van het bestaan van een doperse groep in Goes (pag. 130). De Goese schoenmaker Joos Joosz werd omstreeks maart 1558 hoogstwaarschijnlijk in Middelburg herdoopt - na veel omzwervingen werd hij in 1561 in Veere geëxecuteerd (pag. 129, over die omzwervingen pag. 287).

Vervolgens behandelt ROOZE niet-doperse evangelische groeperingen (pag. 132-140). In de jaren '50 is er zo'n groep in Goes. Begin 1552 vestigt de Rijnlandse schoenmaker Rutgerdt Steeck zich hier. Hij bezocht de kerk ternauwernood; meestal bleef hij thuis, las in zijn boeken en zong Duitse liederen. Een gedreven man, die anderen wist te bezielen ... Hij wordt het middelpunt van een evangelische kring. In 1553 werden gearresteerd Rutgerdt Steeck, strodekker Anthonis Hendriksz en lijndraaier Pieter Mertsz. Voor zover wij weten verdween Rutgerdt voorgoed uit de stad toen hij op 25 juli met " practijcque ende grote crachte"  wist te ontsnappen na 80 dagen gevangenschap. De evangelische groep in Goes bleef evenwel voortbestaan. Ondanks plechtige beloften en openbare boetedoening op 19 augustus 1553 treffen wij Anthonis Hendriksz. en Pieter Mertsz. enkele jaren later toch weer aan onder degenen die geheime bijeenkomsten bijwoonden. Ongestoord bleef deze kring ook verder niet. In oktober 1556 werden Jacob Joosz. en Cornelis Adriaansz., beiden schoenmakers, gearresteerd. Anderen, zoals de genoemde Anthonis Hendriksz en Pieter Mertsz, moesten de wijk nemen (pag. 134). Want Goes bleek niet langer veilig. De houding van burgemeesters en schepenen had een zekere wijziging ondergaan. Weigerden zij in 1553 bij het verhoor van Anthonis Hendriksz. nog in te gaan op de eis van de baljuw tot gebruik van de pijnbank, in 1556 stemden ze daarin wel toe (pag. 134-135). ROOZE verhaalt de lotgevallen van Pieter Doensz en zijn vrouw Appolonia Dirksdr. Zij werden veroordeeld tot 50 jaar verbanning. Bij het Hof van Holland vroegen zij om vergiffenis. Zij kregen die bij vonnis van 15 februari 1558 na afzwering van " alle quade leeringhe"  en openbare boetedoening. Ze keerden terug naar Goes en werden weer opgevangen in hun vertrouwde kring. Wanneer dan vanaf juli 1559 een algemene vervolging inzet en er tot januari 1561 reeds 24 voortvluchtigen geteld worden, zijn ook Pieter Doensz. en zijn vrouw daar bij (pag. 135). De meeste gearresteerde of gevluchte evangelischen waren ambachtslieden: mesmakers, smeden, schoenmakers en een enkele apotheker (pag. 135; noot 134 op pag. 135 geeft een gedetailleerde lijst), maar ook verschillende geestelijken waren evangelisch gezind: kapelaan Quirijn Govaartsz zou twintig jaar later (14 oct.1579) door de provinciale synode benoemd worden tot tweede hervormde predikant van Goes (pag. 135). In het kruisbroedersklooster waren hervormingsgezinde strekkingen veel duidelijker aanwezig ... Er moet een belangrijke impuls van deze kruisbroeders uitgegaan zijn (pag. 136). In juli 1559 moesten (waarschijnlijk:) drie hervormingsgezinde kruisbroeders de stad ontvluchten; onder wie (waarschijnlijk) Govaart Jasparsz, die in 1567 te Brussel tot verbranding werd veroordeeld. De kleermaker Jan Jaspersz werd gearresteerd vanwege de hulp die hij de monniken bij hun vlucht geboden zou hebben. De zanger Michiel Arendsz die disputaties in het klooster had bijgewoond, moest vluchten in 1561.

De berichten over de geestelijke ligging van de Goese nieuwgezinden zijn tweeduidig. Enerzijds lijkt het zeker dat er een dopers-georienteerde groepering heeft bestaan
(pag. 136). Goes was vertegenwoordigd op de doperse vergadering in Zierikzee in de zomer van 1559. De in 1553 en 1556 veroordeelde Anthonis Hendriksz liet z'n kinderen niet dopen. Uit Goes afkomstig waren de dopers Joos Joosz (martelaar te Veere), Appolonia Jansdr (martelaar te Antwerpen) en Govaart Jaspersz (martelaar te Brussel). Op 9 februari 1562 werd de doperse Jan Jansz Grendel uit Kortrijk gearresteerd. Bijna een jaar lang werd hij gevangen gehouden. Ondanks marteling noemde hij geen namen ... Op 30 januari 1563 werd hij voor het stadhuis geëxecuteerd (op de brandstapel - pag. 289, vgl. 136; de enige martelaar te Goes, pag. 454). - Anderzijds lijken er in Goes nieuwgezinden met meer calvinistische inslag gewoond te hebben. De vroegste calvinistische invloeden kwamen uit het buitenland. Hierboven werd de Rijnlandse schoenmaker Rutgerdt Steeck al genoemd (pag. 134 en 140). In de zomer van 1559 vluchtten de Goesenaars Job Jacobsz en Jaspar naar Engeland (vluchtelingengemeente in Londen, pag. 153). Job keerde later terug en werd direct gearresteerd. Bij zijn ondervraging bekende hij in Londen soms de predikaties van de calvinistische Adriaan van Haamstede te hebben bijgewoond (pag. 137 en 155 -  Adriaan van Haamstede heeft ook in Zeeland massaal bezochte hagepreken gehouden, onder meer in de duinen van Walcheren en Schouwen, o.a. pag. 143-144; in 1560 getuigde de Goese magistraat over deze prediker dat zijn seditieuse conversatie ende leeringen alle den inwoonderen van desen lande bij gemeene fame genouch bekent es, pag. 143). De van ketterij verdachte Hubrecht Filipsz had contacten in Antwerpen; het is niet duidelijk of dat duidt op calvinistische sympathieën. Waarschijnlijk waren er contacten met de calvinistische vluchtelingengemeente in Londen. In elk geval werd het plakkaat waarbij - na de beëindiging van deze gemeente in 1553 door de katholieke Maria Tudor - werd gewaarschuwd tegen de terugkeer van vluchtelingen, ook in Goes gepubliceerd, op 15 maart 1554 (pag. 142 noot 169).
Ten aanzien van de situatie in Goes tegen 1560 formuleert ROOZE twee vragen (pag. 137):
a) Waren er inderdaad twee kringen (een doperse en een calvinistische) of is dit een onderscheiding-achteraf?
b) In hoeverre hadden de meer calvinistisch gezinden zich losgemaakt van de (katholieke) kerk?

VII. TEGENKRACHTEN.

Tegen het protestantisme trad de centrale overheid krachtig op. De plakkaten, culminerend in het bloedplakkaat van 1550, eisten van de plaatselijke overheden rigoreuze bestrijding van alle ketters (pag. 161). Met die eis waren de plaatselijke overheden vaak bepaald niet gelukkig. Zeer bezwaerdt vanwege de swaericheyden van den voors. placcate, voelden de schepenen van Goes zich - toen ze in de zomer van 1553 moesten oordelen over enkele nieuwgezinden - meer genegen tot misericordie (medelijden) dan ten uuytersten recht (pag. 167). Tegenover het gebruik van de pijnbank in geloofskwesties stond men dikwijls huiverig. Toen de baljuw eiste Anthonis Hendriksz op de pijnbank te verhoren, wezen de Goese schepenen die eis resoluut van de hand (pag. 134 en 167). Pas in 1556 stemden zij, onder druk van de omstandigheden, in met een verhoor van Anthonis Hendriksz op de pijnbank (pag. 167 noot 30). De baljuw van de stad was een sleutelfiguur in de geloofsvervolging. Daardoor speelde de persoonlijke overtuiging van de baljuw en de verstandhouding tussen baljuw en magistraat een belangrijke rol in de uitvoering van de maatregelen. In Goes kwam het in 1562 tot een stilstand in de rechtspraak als gevolg van de controverse tussen baljuw Gerard van Uuytwyck en de magistraat. De gevangenschap van Jan Grendel werd daardoor aanzienlijk verlengd (pag. 172).

Om effectief op te treden tegen de hervormingsbeweging moest de centrale overheid verdere stappen zetten. Op 29 mei 1557 werd Jan van Paesschen (Paschasius) benoemd tot keizerlijke onderinquisiteur speciaal voor Zeeland. Vanuit zijn woonplaats Tholen ondernam hij visitatiereizen door de provincie (pag. 174). In de ene stad was Paschasius meer welkom dan in de andere. In Zierikzee en Middelburg hielden de magistraten zelf het heft in handen. In andere steden riep men zelf Paschasius' hulp in, daarmee het glibberige terrein van de godsdienstkwesties aan de specialist overlatend. ... Ook de Goese magistraat moest een beroep doen op zijn vakkennis. Het was Paschasius die de schrijnwerker Quirijn Jacobsz. en de kleermaker Frans Schaelje, beiden gearresteerd op 3 december 1560, herhaaldelijk ondervroeg, de schepenen advizeerde inzake de strafmaat en hun herroepingsprocedure op 24 maart 1561 leidde (pag. 175).

In afwachting van gunstige wind bracht koning Filips II voor zijn vertrek naar Spanje op 25 augustus 1559 twee weken door in Zeeland. Hij bezocht onder meer Vlissingen, Veere, Goes, Zierikzee en Middelburg. Wat hij vernam en waarnam, verontrustte hem ten zeerste. De secten bloeiden en opgetreden werd er tenauwernood (pag. 178). Drastisch ingrijpen was noodzakelijk. Op het eind van 1560 werden de Zeeuwse steden bezocht door overheidscommissarissen met zeer vergaande volmachten: de raadsheren Filips Coebel en Boudewijn Jacobsz kregen zeggenschap over alles wat in Zeeland gezag droeg, zelfs de inquisiteur (pag. 177). De baljuws van Walcheren, Zierikzee en Goes werden ontboden en vermanend toegesproken. Over de baljuws was de vorst geenszins tevreden en met de vermaning voortaan hun plicht beter te vervullen, konden ze huiswaarts gaan, ieder voorzien van een lijst met namen van verdachten. Sommigen van hen dienden onmiddellijk gearresteerd te worden. Over anderen moesten eerst nadere informaties ingewonnen worden (pag. 180). Kort voor Kerst 1560 ontbood de landvoogdes Margaretha (zus van koning Filips II) Filips Coebel om haar mondeling verslag uit te brengen. Welke balans kon Coebel in Brussel voorleggen? Er was één doodvonnis voltrokken: in Veere was de Goese schoenmaker (pag. 129) Joos Joosz terecht gesteld. Zestien personen zaten gevangen, onder wie twee in Goes. Maar de meeste verdachten waren gevlucht.

Een volgende stap in de strijd tegen de hervorming was de kerkelijke reorganisatie van 1559. Zeeland werd een zelfstandig bisdom onder het aartsbisdom Utrecht. Op 10 maart 1561 werd als eerste (en naar later zou blijken: enige) bisschop van Middelburg, tevens abt van de Onze-Lieve-Vrouwenabdij, benoemd: Nicolaas van der Borcht (De Castro). Deze had toen al zijn sporen in de inquisitie verdiend (pag. 184-185). Op 26 december 1561 werd hij in Mechelen tot bisschop van Middelburg gewijd. Begin 1562 werd hij in Middelburg vorstelijk ingehaald (pag. 190-191), maar niet iedereen was blij met zijn komst. Aanvankelijk trad De Castro voortvarend op tegen de andersdenkenden. Binnen enkele weken ondervroeg hij verscheidene verdachten: Hubrecht Filips, Mayken Adriaansdr. en Jan Jansz. Grendel van Kortrijk, allen gevangen te Goes ... En dan opeens lijkt het alsof de inquisiteur in hem naar de achtergrond verdwijnt en Nicolaas de Castro alleen nog maar een bisschop is die het vormsel toedient en zich bezighoudt met organisatorische kwesties, zoals bijvoorbeeld de betwisting rond de vestiging van de zetel van de deken/provisor van Zuid-Beveland (namelijk: in Goes of in Reimerswaal?) Wat kan de reden zijn van De Castro's verdere terughoudendheid in de vervolging van andersdenkenden? (pag. 191). ROOZE geeft als antwoord op die vraag: In normale omstandigheden was er voor een bisschop geen plaats in het Zeeuwse juridische circuit. Alle instanties stonden naijverig op hun rechten en van vele kanten werd de bewegingsruimte van De Castro ingeperkt (pag. 192). In 1563 werd het concilie van Trente voorlopig afgesloten. In het Trentse kerkmodel was de bisschop de sleutelfiguur (pag. 193). Aan de conciliebesluiten lijkt bisschop De Castro een sterker zelfbewustzijn te hebben ontleend (pag. 195). Hij nam weer initiatief in de bestrijding van het opkomende protestantisme. Zo ondervroeg hij in 1564 Mayken Jansdr, echtgenote van Marinus Anthonisz, uit 's-Gravenpolder, die in Goes gevangen zat (pag. 196 en 307).

Aan het eind van dit hoofdstuk geeft ROOZE een overzicht van de geloofsvervolging in Zeeland in de periode 1540-1565. Voor Goes geeft ze de volgende cijfers: 1546-1550 lx lichte straf; 1556-1560 9x verbanning; 1561-1565 1 executie, 3x verbanning, 2x lichte straf (pag. 197-198).

VIII. HET VOORSPEL VAN DE TROEBELEN VAN 1566.

In 1566 herbergen de Walcherse steden en waarschijnlijk ook Zierikzee een hervormde gemeente; waarschijnlijk voornamelijk bestaande uit ambachtslieden (pag. 199). Het is onduidelijk in hoeverre het calvinisme vóór 1566 doordrong in de leidende kringen (pag. 200-201). De hervormde gemeenten, geleid door hun kerkeraden, fungeerden als actiegroepen in het verzet tegen het centraliserende beleid van koning Filips II (pag. 201-204). Buiten de steden werden in de periode 1558 tot 1566 herhaaldelijk massale openluchtbijeenkomsten gehouden ("hagepreken"). Voorgangers als Adriaan van Haamstede (zie boven), Adriaan Jeroensz Obry (van oorsprong schoenmaker en daarom spottend doctor Leest genoemd - later predikant te Veere) en Gelein Jansz d'Hoorne (predikant van Middelburg en Vlissingen) trokken soms duizenden toehoorders: Vele volcx quam ... soe om nyeuwicheyt, curieusheyt, als andersins serieuselick (pag. 207-212; het citaat op pag. 211). Deze volksbeweging bracht de stedelijke overheden in verlegenheid, mede doordat ook binnen de regeringskringen afwijkende religieuze en politieke opvattingen voorkwamen (pag. 212-217). De spanning steeg toen de hervormden in de zomer van 1566 ook nabij of binnen de steden (Middelburg, Vlissingen, Veere en Zierikzee) bijeenkomsten wilden houden. In het kader van dit artikel is van belang dat Zuid-Beveland (Goes) in dit hoofdstuk niet voorkomt. Blijkbaar speelden de hier verhaalde ontwikkelingen hier geen rol.

IX. DE BEELDENSTORM (AUGUSTUS 1566).

Ook in dit hoofdstuk speelt Zuid-Beveland vrijwel geen rol. De beeldenstorm van 1566 woedde op Walcheren in de steden Middelburg en Vlissingen (met als drijvende kracht de predikant Gelein d'Hoorne); vanuit deze steden gingen groepen beeldenstormers op weg om hun werk ook in de parochiekerken en kloosters op het platteland te verrichten (pag. 236-237). Op Zuid-Beveland is er vrijwel geen beeldenstorm geweest. In Bakendorp (een gehucht aan de Westerschelde in de omgeving van Baarland) was er tweemaal een incident. Eerst in augustus 1566: Toen Middelburgse schepelingen, vanwege het getij ankerend voor het hoofd van Baarland, de beelden in de kerk van Bakendorp begonnen te vernielen, snelden inwoners van Baarland toe om hen te verjagen (pag. 238). Dit was het enige incident in heel Zeeland buiten Walcheren (pag. 239), en de beeldenstormers waren hier dus Walchenaars. In Bakendorp op Zuid-Beveland werd omstreeks 20 oktober [1566] een poging tot breking gedaan (pag. 317). Ook dit tweede incident bleef blijkbaar beperkt.

In Goes reageerde de magistraat tijdig. In Goes was het juist [augustus 1566]  jaarmarkt en de sfeer was zeer gespannen. Er ging een gerucht door de stad [naar later bleek ten onrechte] dat de heer van Brederode ten huize van secretaris Jan Cornelisz. Backer verbleef en dat hij gekomen was om de kerk en de beelden te verwoesten. Toen dan het bericht van de Antwerpse en Middelburgse beeldenstorm op die 22e augustus bekend werd, drong een " zeer uuytnemende groote meenichte"  de kerk binnen. Maar vrij gemakkelijk slaagde de baljuw, geassisteerd door de juist aanwezige stadhouder van de rentmeester, Jan Turck, erin de kerk te ontruimen. Schade werd er niet aangericht. Wel vonden er tijdens de nacht, die volgde op die rumoerige marktdag, ongeregeldheden plaats. Beelden, geplaatst op het kerkhof, voor de kerk en voor het kruisbroedersklooster, trof men de volgende dag stuk geslagen aan (pag. 243). In tegenstelling tot hun collega's in Middelburg en Vlissingen konden de Goese gezagsdragers een beroep doen op de schutterij om de orde te handhaven (pag. 246). 

X. HERVORMD KERKELIJK LEVEN TOT PASEN 1567.

In Middelburg, Vlissingen, Veere, Zierikzee en Tholen verkregen de hervormde gemeenten een vergaderruimte buiten de muren. Maar in de Bevelandse steden Goes en Reimerswaal was de situatie niet veranderd en de positie van de rooms-katholieke kerk onaangetast. Wel vonden er in Goes huissamenkomsten plaats. In september 1566 richtte de hervormde groepering daar een verzoek aan de (oude) kerkeraad van Middelburg tot ondersteuning in hun confrontatie met de dopers (pag. 261-262): om " het quaede zaet ende venijn"  dat een dopers predikant [Valerius, zie verderop pag. 290 en 303-304] hier "gezayt" had uit te roeien. ... Zes gedelegeerden van de " gereformeerde kercke"  van Middelburg verschenen zo op 28 september in Goes. Onmiddellijk verspreidde zich de mare door de stad dat er de volgende dag gepreekt zou worden. De verontruste magistraat deed alles om dat te beletten. Zij ontbood de Middelburgers en wees hen op de bepaling van het Akkoord. In Goes was nooit gepreekt; ook nu was het dus verboden. Dergelijke tegenwerpingen waren de Middelburgers wel gewend. Ironisch repliceerden ze dat zij eigenlijk grote dankbaarheid verwachtten van burgemeesters en schepenen, omdat door hun toedoen " 't boose venijn van de anabaptisten"  zich niet breder verspreiden zou. Toch wilden ze de zaak niet op de spits drijven. Na overleg met hun Goese geloofsgenoten werd de samenkomst de volgende dag niet, zoals eerst voorzien, binnen de stad gehouden, maar juist buiten de poort. Een grote menigte woonde de twee predikaties bij en de magistraat, die toegezegd had geen geweld te zullen gebruiken, hield zich aan deze belofte. Nog drie à vier maal, op verscheidene heiligendagen, werden deze preken herhaald, bij de oliemolen die buiten de stad, aan de weg naar 's-Heer Hendrikskinderen stond. Maar het nieuwtje was er blijkbaar af en het aantal toehoorders slonk. De Middelburgse hervormden trokken uiteindelijk de conclusie dat de inwoners van Goes " niet stonden naer de kennisse van 't oprecht Woord Godts"  en bleven weg uit Zuid-Beveland (pag. 264-265).

Al dan niet als gevolg van de prediking van de Middelburgse hervormden: kort daarna hield Anthonis van Os, de pastoor van 's-Heer Hendrikskinderen, seditieuse sermoenen in zijn kerk, irreverentelijck sprekende van de constitucie der heyliger kercke. Naar het scheen hield hij deze preken ook elders op het platteland (pag. 265). 's-Heer Hendrikskinderen was dus één van de Zeeuwse dorpen waar de pastoor de centrale figuur werd binnen een hervormingsgezinde groep (pag. 263 en 275). Toen Van Os in 1567 werd gezocht, was hij reeds gevlucht. Maar zijn invloed was niet zomaar verdwenen. Nog in 1568 werd in 's-Heer Hendrikskinderen een predikant, wesende een calvinist, verdreven (pag. 265).

In Reimerswaal gaven de stadsbestuurders de hervormden geen ruimte. De galg, speciaal opgericht buiten de poort, stond daar als dreigende afschrikking. Dit vooruitzicht lokte Jacob Vogler, die als predikant van de Augsburgse belijdenis [= de Lutherse geloofsbelijdenis] niet ver van Hildesheim dienst deed, allerminst. In een brief van 29 september [1566] verzocht hij het stadsbestuur " seer dapperlick ende met veel persuasien"  (overtuigingskracht) deze belijdenis aan te nemen. Hijzelf zou dan overkomen en binnen Reimerswaal, zijn geboortestad, predikant worden. De Reimerswalers antwoordden hem dat hij gerust kon komen: zijn kerk, de galg, stond gereed. Eenzelfde vooruitzicht werd Hector, een afvallige priester afkomstig uit Friesland, beloofd. Deze wendde zich tot de pensionaris van Reimerswaal met het verzoek de prediking van de nieuwe leer binnen de stad te mogen aanvangen, waartoe hij door de kerkenraad van Antwerpen gemachtigd was. De waarschuwende woorden van de pensionaris misten hun uitwerking niet. Hector preekte de volgende zondag wel voor een Reimerswaals gehoor, maar bleef angstvallig buiten de stad (pag. 262). Zo bleef Reimerswaal, althans voor het oog, een roomse stad. De Brusselse overheid feliciteerde de stedelijke gezagsdragers met hun standvastige houding (pag. 262).

XI. DE DOPERS (ca. 1560 - ca. 1568).

Er werd in deze tijd veel gereisd en verhuisd, gevlucht en teruggekeerd. Daardoor konden dopers makkelijk onopgemerkt blijven. Zo woonde de Goese schoenmaker Joos Joosz in één jaar tijd ondermeer in Antwerpen, Middelburg, Arnemuiden en Gent, voor hij in 1559 in Veere arriveerde (pag. 287), waar hij in 1561 werd geëxecuteerd (pag. 129). Jan Jansz Grendel, afkomstig uit Kortrijk, woonde achtereenvolgens in Biezelinge, Kloetinge en Kapelle; tenslotte vestigde hij zich in Goes (pag. 287). Op 9 februari 1562 werd hij gearresteerd op verdenking van ketterij. Lang duurde zijn gevangenschap. Ondanks marteling noemde hij geen namen van medestanders en herriep hij zijn overtuiging niet. Op 30 januari 1563 werd hij voor het Goese stadhuis op de brandstapel geëxecuteerd (pag. 289). Eveneens in 1562 werd Mayken Adriaansdr gearresteerd, maar zij werd door haar man timmerman Marinus Germaansz bevrijd uit de gevangenis (pag. 289-290). Ook kleermaker Claas Pauwelsz werd verdacht van doperse sympathieën. Het is niet helemaal duidelijk of de drie laatstgenoemden inderdaad tot de dopers gerekend moeten worden. Maar zeker waren er dopers in Goes (pag. 290).

Een bewijs daarvan is het kostelijke verhaal over de doperse prediker Valerius uit het veelbewogen jaar 1566, door hemzelf verteld (pag. 302). Een doperse vrouw uit Goes stelde Valerius de mogelijkheid voor ogen de inwoners van Goes " tot kennisse der waerheyt"  te brengen. Gretig ging Valerius daarop in. Nog diezelfde avond voer hij van Arnemuiden over naar Zuid-Beveland en reeds op het schip begon hij zijn zendingsarbeid. Zo vrijmoedig als hij zich toonde in klein gezelschap, zo onzeker voelde hij zich de volgende dag. Gaande over de markt van Goes, was hij ten prooi aan grote innerlijke verwarring " denckende, wil ick, derf ick, sal ick, neen ick, niet weetende wat ick doen soude" . Inmiddels kwamen de mensen van alle kanten toegelopen, want Valerius, vrezend dat hij de draad van zijn betoog zou kwijtraken, had zijn toespraak op papier gesteld. Daarmee hoopte hij tegelijkertijd de schijn te wekken van een deurwaarder die een nieuw plakkaat afkondigde. Zijn list gelukte. Nieuwsgierig wat hij te zeggen had, was een grote menigte samengestroomd. Zich vermannend - " doen greep ick eenen moet"  - begon hij voor het stadhuis het volk toe te spreken. Hij kwam niet ver; haast onmiddellijk werd hij gearresteerd. Maar Valerius was niet te stuiten. De strenge vermaningen om het preken na te laten, waarmee de Goese magistraat hem weer liet gaan, wijzigden zijn plannen slechts in zoverre dat hij inging op de voorstellen van de omstaanders: " laet ons buyten in een ander heerlijcheyt gaen; daer moecht ghij 't wel doen. Doen was ick recht gaende gemaekt ende beter daertoe ghemoet dan te voren" , schrijft Valerius. Zo preekte hij op 28 augustus 1566 in 's-Heer Abtskerke; deze bijeenkomst werd door de stadhouder van de rentmeester met acht manschappen verstoord (pag. 303-304). Hierboven (pag. 264) werd al de reactie van de hervormde kerkeraad van Goes vermeld, bewijs dat de doperse beweging ter plaatse door hen als een reële bedreiging werd beschouwd. Met de veele ende meenichfuldighe conventiculen ende heymelijcke vergaderinge die in het begin van 1567 in Goes plaatsvonden, zullen dan ook wel mede doperse bijeenkomsten bedoeld zijn (pag. 290).

Het zwaartepunt van de doperse activiteiten op het platteland van Zuid-Beveland lag in de eerste helft van de jaren zestig in de streek van Nisse. In 1563 en nog jarenlang nadien hield de chirurgijn meester Filips bijeenkomsten in zijn woonplaats Nisse en omgeving, en in 's-Heer Arendskerke, 's-Gravenpolder en Heinkenszand (pag. 290).

De kern van de doperse groepen vormden degenen die zich hadden laten overdopen. Maar daaromheen was een kring van belangstellenden van wie minder duidelijk is hoe dopers hun overtuiging was. ROOZE noemt Frans Jansz uit Yerseke die in 1565 werd gearresteerd, en de Kloetingse molenaar Hendrik Hubrechtsz, gearresteerd in 1567, beiden als herdooper (pag. 306). Mayken Jansdr, echtgenote van Marinus Anthonisz, uit 's-Gravenpolder bezat verboden boeken en sprak zeer oneerbiedig over het altaarsacrament en over de doop. Zij werd in Goes gevangen gehouden en ondervraagd door de bisschop, maar op 12 mei 1564 vrijgesproken, aangezien ze catholijck geantwoord had (pag. 196 en 307).

De verhouding tussen de twee protestantse stromingen (dopersen en hervormden) wisselde sterk. Een enkele maal was er verbroedering in de verdrukking. Maar meestal stonden de twee groeperingen scherp tegenover elkaar. In publieke disputaties gingen hervormden en dopersen met elkaar in debat (pag. 307-308). Herhaaldelijk greep de overheid in en maakte een einde aan de vergadering; zoals in 's-Heer Hendrikskinderen, waar een hervormd predikant zou disputeren met een doperse voorganger (pag. 309).

XII. ZEEUWSE HERVORMDEN OP HET POLITIEKE TONEEL (1566-1567).

De centrale overheid te Brussel maakte zich zorgen over de godsdienstige en kerkelijke situatie in Zeeland na de beeldenstorm van augustus 1566. Ze kondigde maatregelen af om het kwaad te beteugelen. Zo werd op 8 october 1566 een plakkaat afgekondigd dat het gedwongen vertrek van alle niet-inheemse predikanten voorschreef (pag. 316). Maar in Goes vond de publicatie van dit plakkaat pas laat plaats: op 26 november 1566. Ook de missive waarin de landvoogdes Margaretha (zus van koning Filips II) wegens de beroerlijke tijden verzocht een processie te houden, werd in Goes wel in het stedelijke register ingeschreven, maar niet bekendgemaakt of ten uitvoer gebracht om meer problemen te voorkomen (pag. 316). Brussel schreef voor, maar de steden hanteerden de filter van wat op plaatselijk niveau haalbaar of wenselijk was, alvorens de overheidsrichtlijnen uit te voeren. Daarnaast evenwel troffen zij hun eigen maatregelen om orde en rust te verzekeren. De stad Goes levert het duidelijkste voorbeeld. De nachtwacht aan de poorten was daar verscherpt tussen augustus 1566 en oktober 1567. Overdag werd ook het stadhuis bewaakt. " Somtijds dezelve wacht verzwaerende, somtijds verlichtende, nae de gelegenheyt van der tijt" . De stedelijke ordonnantie van 2 januari 1567 stelde het sluitingsuur van de poorten vast op zes uur 's avonds. Na acht uur mocht niemand de stad meer in of uit en voor dat tijdstip moesten ook de namen van alle binnen de stad verblijvende vreemdelingen op het stadhuis bekend zijn. Tevens werden in deze maanden ter verhoging van de veiligheid de verwaarloosde vesten uitgediept en herstelwerkzaamheden aan muren en poorten verricht (pag. 316).

In tegenstelling tot Middelburg, waar de hervormde kerkeraad grote invloed had in het stadsbestuur (pag. 323), was de magistraat in Goes en Reimerswaal, voorzover wij weten, in deze periode geheel katholiek (pag. 325).

XIII. DE OVERVAL OP WALCHEREN IN MAART 1567 EN DE GEVOLGEN.

Walcheren nam een strategisch uiterst belangrijke positie in (pag. 342). In het begin van 1567 was de verovering van Walcheren één van de belangrijkste actiepunten van de prille Nederlandse opstandige beweging (pag. 344). Stuwende kracht was Pieter Haeck (pag. 344), oud-baljuw van Middelburg en chief van de hervormde kerkeraad aldaar (pag. 322). Achter de schermen stond de prins van Oranje, die zich evenwel officieel afzijdig hield (pag. 344-345). In maart 1567 trachtten de geuzen onder leiding van Haeck Walcheren te veroveren. Maar de verrassingsaanval mislukte (pag. 344-358).

Als het op Walcheren stormt, tocht het op Zuid-Beveland. Op dinsdag 4 maart 1567 stak een geuzenschip over naar Baarland. De manschappen gingen aan wal. Dat verontrustte de autoriteiten. Met de meeste spoed dienden verdere verdedigingsmaatregelen getroffen te worden. Rentmeester Filibert van Serooskerke haastte zich daarom naar Zuid-Beveland, waar hij dinsdagsavonds nog in Goes arriveerde. Zijn komst gaf moed aan het stadsbestuur dat hij " in perplexité"  aantrof. Reeds was een inwoner van Baarland tijdens een treffen met de geuzensoldaten gewond geraakt. Vastberaden nam Van Serooskerke het roer in handen. Samen met de magistraat en de ijlings opgeroepen dorpsschouten stelde hij de volgende dag de plannen op om de geuzen te weerstaan en het land uit te jagen. De stad Goes werd al maanden streng bewaakt. Nu huurde men, naar aanleiding van deze nieuwe dreiging, ook enige stukken geschut. De geuzen vertrokken echter de volgende dag (woensdag 5 maart) naar Biervliet.

Ook Reimerswaal werd gealarmeerd. De stad was, als eiland apart, zeer gunstig gelegen in het Zeeuwse vaarwegenstelsel en het gerucht ging dat Haeck de " goddelooze intency"  koesterde haar in te nemen. De Reimerswaalse stadsbestuurders lieten nog op 5 maart een afkondiging uitgaan, waarbij de bewaking van de stad werd verscherpt (pag. 358).

De centrale regering greep krachtig in. Op Pasen (30 maart 1567) werd Walcheren door een forse hoeveelheid krijgslieden bezet (pag. 364-366). Her en der (Veere, Vlissingen, Middelburg) werden de hervormde kerkdiensten gestaakt (pag. 366-368). In de zomer van 1567 kwam de hertog van Alva met een groot leger naar de Nederlanden om de opstand neer te slaan (pag. 370-371).

XIV. DE UITBANNING VAN HET PROTESTANTISME UIT HET OPENBARE LEVEN.
In afwachting van wat komen ging, probeerden de autoriteiten de protestantse voorgangers het zwijgen op te leggen (voorjaar 1567). Maar sommigen ontkwamen aan hun arrestatie door de vlucht, zoals meester Filips, de doperse voorganger te Nisse; en Anthonis van Os, de hervormingsgezinde pastoor van 's-Heer Hendrikskinderen (pag. 375 en 379).

Het plakkaat van 3 juli 1566 dat het houden van ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten verbood, werd nu - met een jaar vertraging - alsnog gepubliceerd: in Middelburg op 23 juni 1567; in Goes op 1 juli 1567 (pag. 375). Te Goes kregen ouders die hun kinderen niet hadden laten dopen de aanmaning deze nalatigheid binnen een week te herstellen (pag. 377).

Enkele Zuid-Bevelandse protestanten zaten gevangen in Middelburg, zoals Cornelis Hendrikz, smid te Heinkenszand (op verdenking dat in zijn huis heimelijke vergaderingen plaatsvonden) en de doper Hendrik Hubrechtsz, molenaar te Kloetinge (pag. 379). In 1570 pleitte het Middelburgse gerecht voor Hendrik, toen reeds drie jaar gevangen, bij de Grote Raad van Mechelen om clementie (pag. 398).

De gerechtelijke uitspraken in 1567 in de Zeeuwse steden werden overigens gekenmerkt door een opmerkelijke mildheid tegenover stadgenoten die betrokken waren bij de reformatie of de opstand. In Middelburg werden er enkele gematigde vonnissen uitgesproken. In de overige Zeeuwse steden werd tijdens het jaar 1567 geen enkele vergelijkbare veroordeling uitgesproken. Alleen in Goes werd Rein Dirksz. Smidt op 19 juli na een gevangenschap van zes maanden verbannen, omdat hij zijn kind zonder kerkelijke ceremonies had begraven (pag. 382-383).

Die mildheid beviel de centrale overheid in Brussel niet. Daarom gaf de landvoogdes de twee raadsheren Jean d'Autruyes en Anthonis de Muelenaere op 9 augustus 1567 opdracht een onderzoek in te stellen naar de seditieuse en schandaleuse acten in 't voorleden jaer gebeurt in den lande van Zeelandt (pag. 383). De Zeeuwse steden, waaronder Goes en Reimerswaal, moesten een vragenformulier schriftelijk beantwoorden (pag. 384). Vervolgens werden de stadsbestuurders ook persoonlijk ondervraagd (die van Goes op 22 october 1567).

De druk van de overheid noopte andersdenkenden om te vluchten. Op basis van de beschikbare bronnen komen wij [voor heel Zeeland] tot een getal van 376 personen, groot en klein, die hun woonplaats verlieten. Onze inlichtingen zijn echter zeer onvolledig en het werkelijke aantal vluchtelingen lag stellig veel hoger (pag. 387). ROOZE geeft een overzicht, waarin het aantal vluchtelingen van Zuid-Beveland slecht 1 bedraagt: de pastoor van 's-Heer Hendrikskinderen Anthonis van Os (pag. 387 en 482).

Op grond van het rapport van Jean d'Autruyes en Anthonis de Muelenaere begon vanaf mei 1568 de Raad van Beroerten in Brussel de Zeeuwse verdachten te veroordelen - bij verstek, want allen waren bijtijds gevlucht. Tegenover 79 veroordeelden uit Middelburg staat geen enkele van Zuid-Beveland (pag. 394-395).

De plaatselijke aanpak was veel genuanceerder dan die van de hertog van Alva en zijn Raad van Beroerten. De stad Goes kende vanouds een mild vervolgingsbeleid. Een man als Pieter Aartsz van Helmond had het evenwel al te bont gemaakt. Hij had op 8 october 1571 met getrokken degen en een Nieuw Testament in de hand de pastoor bedreigd: Ghy pape, zijt ghij een pastoir? Ghij en leert ons nyet het oprecht Woordt Gods, mer houdet zelve achterwairts. Waer staet et geschreven ... dat men zeven stuivers van biechten geven moet? Met meer andere dreygelicke woorden ende oock oneerlijck spreecken van den heylighen sacramente des oultairs. Toen na zijn arrestatie bleek dat hij ook nog in bigamie leefde, werd hij na 100 dagen celverblijf op advies van twee geconsulteerde rechtsgeleerden veroordeeld tot galeistraf (pag. 398-399; en 409).

Maar verder is ook in deze jaren het bekende (wellicht van het eind van deze 16e eeuw daterende) rijmpje van toepassing:
        Die wil stelen en niet wil hangen,
        Ga naar Ter Goes en late zich vangen.
        Want de heeren van Ter Goes,
        Zijn zoo zacht als appelmoes
(pag. 399).
In de stedelijke rechtspraak speelde de baljuw een centrale rol. Verscheidene Zeeuwse baljuws verzaakten hun vervolgensplicht in meerdere of mindere mate (pag. 401). De Goese baljuw Gerard van Uuytwijk daarentegen was een ijverig vervolger van de protestanten. In Goes moest hij na veel problemen met de stedelijke overheid in 1564 ontslag nemen. In zijn volgende standplaats Domburg en Westkapelle maakte hij zich gehaat door zijn vervolging (pag. 403).

XV. ZEELAND AAN DE VOORAVOND VAN DE MACHTSWISSELING (1568-1572).

Vanuit de zee werd Zeeland bedreigd door de watergeuzen (pag. 411-414). Daarom werd de verdediging in gereedheid gebracht (pag. 414-417). In Goes werden op 1 october 1569 alle weerachtige mannen opgeroepen om zich gereed te houden de stad te beschermen (pag. 416). Vanaf december 1569 kregen Zierikzee en Goes inkwartiering: samen moesten ze aanvankelijk één compagnie huisvesten (ca. 300 soldaten + niet-militaire ondersteuning). Later deelde ook het platteland in de last van de inkwartiering (pag. 416). Inkwartiering ontwrichtte het dagelijkse leven in hoge mate. Hoevelen zullen zich gevoeld hebben als Mayken, de vrouw van Geert Claasz, secretaris van Kloetinge, die op 12 september 1570 om tien uur 's avonds nog half desperaet op de stoep voor haar huis zat omdat ze qualick haer huys binnen houden mochte van het rumoer van de souldaten alsdoen binnen haren huys zijnde (pag. 418). Diezelfde nacht werd een dienstmeisje door een van de soldaten verkracht (pag. 418-419; vgl. 419-421). In Veere en Goes leidde de onvrede tot scheldpartijen jegens de soldaten (pag. 421).

Om het protestantisme te weren, hield de overheid toezicht op de lectuur. Op 11 december 1568 kon in Brussel gerapporteerd worden dat nergens op het platteland van Walcheren en Zuid-Beveland verboden boeken werden gedrukt of verkocht; de hoop werd uitgesproken dat de steden dit voorbeeld weldra zouden volgen (pag. 426). Ook was er toezicht op het onderwijs. In het rapport dat bisschop Nicolaas de Castro op 28 april 1569 naar Brussel zond, werden 26 schoolhouders opgesomd, van wie 7 in Goes (pag. 427). Ten derde was er toezicht op de vreemdelingen. Vanaf 1 juli 1567 moesten vreemdelingen in Goes een certificatie hebben. Omstreeks 1570 werden enkele vreemdelingen gearresteerd die niet over de vereiste getuigschriften beschikten. Met de opdracht hieraan zo spoedig mogelijk te voldoen, werden ze weer in vrijheid gesteld (pag. 429).

In 1570 besloten koning Filips II en paus Pius V om, na jaren van verwarring, de verhouding met en binnen de Nederlanden te zuiveren met een Algemeen Pardon. Het werd afgekondigd op zondag 30 juli 1570: het kerkelijk Pardon tijdens de hoogmis in het Latijn (in Goes nog vooraf gegaan door een heilig-sacramentsprocessie); het koninklijk Pardon onmiddellijk daarna voor het stadhuis in de landstaal (pag. 433). Wie bijvoorbeeld eens een protestantse predikant had beluisterd maar goed katholiek was gebleven, kreeg vergeving. Maar het Pardon kende vele uitzonderingen: wie het gezag van de koning had beledigd of de hervorming actief gesteund, hoefde niet op vergeving te rekenen (pag. 433-434).

Ondergronds leefde het protestantisme voort. In januari 1568 werd in 's-Heer Hendrikskinderen een samenkomst verstoord, waarin een calvinist voorging (pag. 436). Het bestaan van doperse vergaderingen te Goes blijkt wellicht uit de stedelijke ordonnantie van 1 juli 1567 (pag. 436). Op het Zuid-Bevelandse platteland vonden doperse vergaderingen plaats te Baarland (februari 1568), te Heinskenszand (april 1568), ten huize van Adriaan Andriesz en waarschijnlijk ook te Nisse, waar in april weer jacht gemaakt werd op meester Filips. Nog in 1571 kreeg de overheid een tip dat er mennonisten in Heinkenszand en Hoedekenskerke bijeenkwamen (pag. 436).

De grens tussen protestantisme en vandalisme is soms moeilijk te trekken. In de nacht van 28 op 29 april 1568 werd het heilig sacrament geroofd uit de kerken van Kapelle, Baarland en Nisse. Kort voor 4 juli 1568 waagden onbekenden het om het Christusbeeld aan de noordzijde van de kerk van Goes de vingers af te smiten ende anderssins te schandaliseren (pag. 442-443). Een zekere Marinus Adriaansz, genaamd Belcoe, verdacht van vernielingen in de kerk van Tholen, werd later in Goes gearresteerd (pag. 443).

Er bleef hoop op andere tijden. In Goes zei Pieter Aartsz van Helmond in october 1571 in het openbaar: Ick hoope dat den tijd nog commen zal dat men seggen zal overal: Vive le Geuse. Een anonieme inwoner van Hoedekenskerke hield begin 1572 de gemeynte ende die goede ingesetenen van zijn woonplaats dagelijks voor: Die geusen sullen corts weder alhier in 't lant wesen (pag. 444). Zijn woorden werden weldra werkelijkheid. Op 1 april namen de watergeuzen Brielle in en op 6 april weigerde Vlissingen Spaans garnizoen in te nemen Een nieuw tijdperk met nieuwe mogelijkheden was daarmee aangebroken (pag. 444).

ROOZE besluit haar boek met uitvoerige bijlagen (pag. 454-545). Evenals in het verhalende gedeelte spelen Zuid-Bevelanders hier slechts een marginale rol. Hieronder beperk ik mij tot de gegevens van Goes, Kloetinge en 's-Heer Hendrikskinderen.

BIJ LAGE I: MARTYROLOGIUM VAN ZEELAND:
1563 30 jan. de doper Jan Jansz. Grendel verbrand  - de enige terechtstelling in Goes (pag. 454)

BIJLAGE III: DOPERSE EN HERVORMDE GEMEENTEN IN ZEELAND VOOR 1572
Is de doperse groepering in Goes aan te merken als een gemeente? (pag. 459)

BIJLAGE IV: NIEUWGEZINDEN IN ZEELAND (± 1520-1565):
1533-1540: Adriaan Jansz en Claas in de Zwaene (pag. 467)
1541-1555: te Goes: Anthonis Hendriksz (strodekker); Gelein Pappegaye (kleermaker?); Jan Fusipodius (franciscaan / schoolmeester); Pieter Mertsz (lijndraaier); en Rutgerdt Steeck (schoenmaker); en te 's-Heer Hendrikskinderen: Cornelis Pietersz Keel (koster) (pag. 470).
1556-1565: lijst van 42 namen te Goes en 1 te Kloetinge (Jan Jansz Grendel) (pag 471-472).

BIJLAGE V: NIEUWGEZINDEN IN ZEELAND (1566-1572):
Te Goes 7 personen te Goes (pag 480-481); te 's-HHK Anthonis van Os (pag. 482); te Kloetinge Hendrik Hubrechtsz (pag. 483).

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA