DE NBV: BRONTEKST-GETROUW EN DOELTAAL-GERICHT.

Het Oude Testament is grotendeels geschreven in het Hebreeuws (tien hoofdstukken zijn geschreven in het Aramees, een taal die verwant is aan het Hebreeuws) - daarnaast is er een Griekse versie van het Oude Testament. Het Nieuwe Testament is geschreven in het Grieks. Al lang geleden zijn er nederlandse vertalingen van de bijbel uitgegeven. De belangrijkste vertaling is de Staten-Vertaling van 1637 (SV). Die is gebruikt tot in 1951 de vertaling van het Nederlands Bijbel Genootschap (NBG) verscheen. In 2004 is de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV) uitgekomen. Waarom de Nieuwe Bijbel Vertaling? En wat voor soort vertaling is de NBV?

1. De NBG-vertaling van 1951 is al meer dan 50 jaar oud. Deze vertaling sloot nauw aan bij de Staten-Vertaling. Daardoor was de taal van de NBG-vertaling bij haar verschijning al verouderd. Denk aan de naamvalsvormen (het Woord des HEREN) en de aanspreekvorm Gij. Sinds 1951 heeft het Nederlands zich verder ontwikkeld. Onze kinderen spreken anders dan onze grootouders. De NBV wil een vertaling zijn in hedendaags Nederlands.

2. De betekenis van de bijbeltekst is voor het overgrote deel duidelijk. Maar sommige verzen blijven moeilijk. Gelukkig ontwikkelt onze kennis van de bijbel zich steeds verder. In de loop van de 20e eeuw zijn in het Midden-Oosten vondsten gedaan die licht werpen op de bijbel. Het onderzoek van de bijbel zelf geeft meer inzicht in de opbouw van de zinnen en verhalen. In sommige verzen kan dat leiden dat tot een andere opvatting en dus andere vertaling.

3. De Staten-Vertaling van 1637 en de NBG-vertaling van 1951 probeerden het Hebreeuws en Grieks (de brontalen) zo letterlijk mogelijk in het Nederlands (de doeltaal) te vertalen. De bijzonderheden van de Hebreeuwse en Griekse stijl blijven daardoor herkenbaar. De NGB-vertaling van 1951 is brontaal-getrouw. Een voorbeeld. In het Hebreeuws kent men uitdrukkingen als het heilige der heiligen (Exodus 26:33), ijdelheid der ijdelheden (Prediker 1:2), God der goden (Ps 136: 2), Koning der koningen en Here der heren (Openbaring 19:16). De geoefende bijbellezer herkent en begrijpt deze uitdrukkingen. Maar gangbaar Nederlands zijn ze niet; niemand zegt "ik heb een auto der auto's gekocht". Daarom vertaalt de NBV met resp. het allerheiligste, lucht en leegte, de allerhoogste God, Hoogste Heer en koning. De bedoeling van de NBV is: brontekst-getrouw (de betekenis van de tekst wordt zo goed mogelijk weergegeven) maar doeltaal-gericht (de betekenis wordt weergegeven in zo goed mogelijk Nederlands, niet in letterlijk vertaald Hebreeuws of Grieks).

4. Op één punt heeft deze doelstelling geleid tot veel kritiek. In veel bijbelverhalen komen sleutel-woorden voor. Bijvoorbeeld in Ruth 1 het woord terugkeren, maar liefst 12x achter elkaar. Zulke woorden hebben in het verhaal een bijzondere betekenis. In de oosterse stijl geldt zo'n woord-herhaling als mooi. In verzorgd Nederlands vermijden we herhaling van hetzelfde woord (vandaar de synoniemen-zoeker in Word en WordPerfect). Ook in de NBV worden woord-herhalingen vermeden. Sleutelwoorden worden daar door onzichtbaar. Je kunt nu niet meer zien dat het in Ruth 1 gaat over terugkeren. Als predikant moet je veel vaker zeggen: "eigenlijk staat er ..." (en dat klinkt zo eigenwijs).

5. De stijl van de Staten-Vertaling van 1637 en de NBG-vertaling van 1951 klinkt ons plechtig in de oren. Sommige bijbelgedeelten klinken in het oorspronkelijke Hebreeuws en Grieks inderdaad plechtig. De prediking van zegen en vloek (Deuteronomium 27 en 28) en de brief aan de Hebreeen zijn ernstig van toon. Zo moeten ze dan ook worden weergegeven. Maar bijvoorbeeld het Evangelie van Marcus is veel gewoner van stijl. Dat mag blijken in de vertaling. De NBV probeert plechtige stijl plechtig weer te geven, en gewone taal gewoon.

6. Mensen zijn mannen én vrouwen. In het tegenwoordige Nederlands brengen we dat tot uitdrukking. Teksten waarin mannen én vrouwen bedoeld worden, worden door de NBV niet uitsluitend mannelijk vertaald. Welzalig de man (NBG) is in de NBV geworden: Gelukkig de mens (Psalm 1:1). Overal waar Paulus zich in zijn brieven richt tot de hele gemeente, vertaalt de NBV broeders en zusters. Ook in Johannes 20:17 zegt de Opgestane Heer tot Maria Magdalena: Ga naar mijn broeders en zusters... (maar in Mattheus 28:10 zegt Hij tegen de vrouwen: Ga mijn broeders vertellen ...; de reden van dit verschil in vertaling is mij niet duidelijk).

7. Het Hebreeuws en het Grieks kennen geen beleefdheidsvorm. Netzomin als het Engels (tegen iedereen mag je you zeggen) en het Zeeuws (iedereen is jie). In de Staten-Vertaling van 1637 en in de NBG-vertaling van 1951 was de enige aanspreekvorm Gij. Iedereen wordt met gij aangesproken: God, de koning, de gelijke en de ondergeschikte. Gij is echter geen hedendaags Nederlands meer. Tegenwoordig zeggen we óf u óf jij / jullie. De NBV sluit zich hierbij aan; en haalt zich daarmee een probleem op de hals. In elk afzonderlijk geval moet de vertaler afwegen of het u of jij moet zijn (nogmaals: het Hebreeuws en Grieks kennen dit onderscheid niet!). Een paar voorbeelden. Jezus zegt tegen Simon en Andreas jullie (Marcus 1:17). Tegen de man met huidvraat zegt Jezus u (Marcus 1:44), evenals tegen de Samaritaanse vrouw (Johannes 4). Het blijkt moeilijk hierin consequent te zijn: de Farizeeen zijn jullie in Mattheus 23 en u in Marcus 2:25. De verloren zoon zegt beleefd u tegen zijn vader (Lucas 15); is dat nog gangbaar Nederlands? En God wordt steeds aangesproken met u.

8. De NBV gebruikt bij hij enz. voor God en Jezus geen hoofdletters (behalve natuurlijk aan het begin van een zin). Daarmee wijkt de NBV (helaas) af van de spellingsregel "Personen en zaken die als heilig worden beschouwd, krijgen een hoofdletter". Overigens gebruiken het Hebreeuws en Grieks helemaal geen hoofdletters, dus ook geen hoofdletters voor God.

9. Veel discussie is er geweest over de Godsnaam. De God van Israel heet JHWH. De oorspronkelijke uitspraak is niet met zekerheid bekend. Joden spreken de Naam uit eerbied niet uit. In de Griekse vertaling van het Oude Testament wordt de Naam weergegeven met kurios = Heer. Vandaar de weergave HEERE in de Staten-Vertaling van 1637, HERE in de NBG- vertaling van 1951, en HEER in de NBV. Tegen "HEER" zijn twee bezwaren gemaakt:
1) HEER is geen eigennaam (zoals Piet) maar een soortnaam (zoals timmerman).
2) HEER klinkt eenzijdig mannelijk: alsof God een meneer is.
Toch is de weergave HEER in de NBV blijven staan, bij gebrek aan beter. In een Leeswijzer voorin worden enkele alternatieven genoemd, zoals Aanwezige, Eeuwige, Enige, God, enz.

10. De NBV-vertaling bevat voetnoten ter toelichting van de vertaling. Soms is de Hebreeuwse Tekst (MT = Masoretische Tekst) niet duidelijk. Dan wordt er een voorstel tot verbetering gedaan, soms gebaseerd op de Septuaginta (Griekse Vertaling) of de Pesjitta (Syrische vertaling). Ook de NBG-vertaling van 1951 moest soms haar toevlucht nemen tot veronderstellingen, maar mocht geen noten gebruiken. De beslissingen van de vertalers werden daardoor niet zichtbaar. De Staten-Vertaling van 1637 was daarover eerlijker: in de kanttekeningen werden de keuzes van de vertalers verantwoord. Met de voetnoten van de NBV is er dus niets nieuws onder de zon (Prediker 1: 9, ook volgens de NBV).

11. De NBV is (evenals eerder de Groot Nieuws Bijbel) leverbaar in twee edities: zonder en met deuterocanonieke boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA