Dr. H. M. Matter, Wederkomst en Wereldeinde. De zin van de 'parousia' in het Nieuwe Testament. Kok Kampen, 1980, 157 pag.

De ondertitel geeft het exacte onderwerp van deze studie aan. Het gaat om het begrip parousia in het Nieuwe Testament, het Griekse woord dat meestal wordt vertaald met (weder)komst: de (weder)komst van de Heer. Dr. H. M. Matter (1906-1984) was een scherpzinnige en soms ook eigenzinnige nieuwtestamenticus binnen de Geref. Kerken in Nederland. Hij was predikant in achtereenvolgens Baambrugge, Giessendam en Neder-Hardinxveld, Rotterdam-Kralingseveer en Hellevoetsluis. Ook was hij een aantal jaren docent aan de Protestantse Theologische Faculteit in Aix en Provence. Tijdens mijn studie in Kampen heb ik hem herhaaldelijk horen preken in de Burgwalkerk aldaar. Elders bespreek ik zijn commentaar op de brief van Paulus aan de Filippenzen.

In het eerste hoofdstuk van dit boek plaatst Matter zijn thema binnen de theologische discussie. Voorafgaande aan mijn korte bespreking doe ik het zelfde, en ik haal daarbij nog wat breder uit.

Vanouds lag in de Geref. Kerken veel nadruk op de heilsorde: de persoonlijke geloofsweg. Die weg liep van uitverkiezing via wedergeboorte / bekering, geloof en aanvechting, rechtvaardiging en heiliging, naar verlossing en zaligheid. De beslissende vraag is dan: hoe ver bent u persoonlijk al gevorderd op deze weg des heils? - Maar met deze eenzijdig heilsordelijke gerichtheid liepen de Geref. Kerken vast - de strijd rond de "veronderstelde wedergeboorte" leidde in 1944 zelfs tot een kerkscheuring. Daardoor verschoof de nadruk naar de heilsgeschiedenis: hoe de HEER in de geschiedenis werkt aan de volvoering van Zijn heilsplan: in Zijn volk Israël, in Zijn Zoon Jezus, in de Christelijke Kerk, tot de wederkomst van Christus en de voleinding van de wereld. De beslissende vraag is dan: hoe ver is de HEER al gevorderd met de volvoering van Zijn heilsplan?

Deze heilshistorische invalshoek zien we in de twintigste eeuw bij allerlei theologen, op heel verschillende manieren. De oudtestamenticus Gerhard von Rad (1901-1971) wees op de heilshistorische lijn door het Oude Testament: de God van Israël handelt oordelend en verlossend in de geschiedenis van Zijn volk Israël en de volkeren. De nieuwtestamenticus Oscar Cullmann (1902-1999) legde de nadruk op de heilshistorische betekenis van Christus: in Zijn dood en opstanding grijpt God in in de geschiedenis. De geref. vrijgemaakte theologen Schilder (1890-1952) en Holwerda (1909-1952) riepen op tot heilshistorische prediking, waarbij het niet enkel gaat om de gelovige enkeling maar (zeker ook) om de (ware) kerk.
In een preek over bijvoorbeeld David en Goliath (1Samuel 17) moet de vraag niet zijn: komen wij - net als David - op voor Gods eer en gaan wij - net als David - onze problemen te lijf in Gods Naam? nee, de vraag moet zijn hoe de HEER in deze geschiedenis door David Zijn volk verloste uit een fatale krisis, en hoe Hij op deze manier werkte aan de voortgang van de heilsgeschiedenis (vaak gekoppeld aan een analogie met Jezus, door Wie de HEER de boze Vijand voorgoed verslaat).
Binnen de Geref. Kerken was het prof. dr. H. N. Ridderbos (1909-2007), die de heilshistorische uitleg van de Bijbel propageerde. Herman Ridderbos was hoogleraar aan de Theologische Hogeschool in Kampen en één van mijn leermeesters. Ik kom straks op hem terug.

Heilsgeschiedenis betekent: God handelt verlossend in de geschiedenis. Maar we kunnen het kader nog ruimer maken. God handelt niet enkel in de geschiedenis van het volk Israël en de christelijke kerk, zelfs niet enkel in de geschiedenis van de mensheid - Gods handelen heeft kosmische dimensies. Daarmee komen we in de gedachtenwereld van de apokalyptiek: een wereld van vaak barokke en raadselachtige beelden (trouwens: wat is beeld en wat is werkelijkheid?) Zon en maan worden verduisterd, de sterren vallen van de hemel, de aarde zal brandende vergaan, onze oude wereld wordt afgelost door een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. We kennen deze beelden uit de profetie van Daniël (Daniël 7-12), uit Jezus' profetie over de voleinding (Mattheus 24-25 // Marcus 13 // Lucas 21 en Lucas 17), en vooral uit het boek Openbaring (de Apokalyps, vandaar de term apokalyptiek). In de tijd van het Nieuwe Testament zijn er overigens nog tal van andere (Joodse en Christelijke) Apokalypsen geschreven, die niet in de Bijbel zijn opgenomen.
    De zelfde apokalyptische taal horen we ook in de Koran, vooral in de korte sura's tegen het einde van de Koran. Als voorbeeld enkele regels uit sura 81:
1. Wanneer de zon wordt omhuld,
2. En wanneer de sterren dof worden (of: neerstorten),
3. En wanneer de bergen verdwijnen,
...
6. En wanneer de zeeën worden geledigd (of: aan het kolken gemaakt worden),
7. En wanneer de zielen worden verenigd (met de lichamen?),
...
10. En wanneer geschriften worden geopend (vergelijk Openbaring 20:12),
11. En wanneer de hemel wordt opengelegd (of: afgestroopt, vgl. Openbaring 6:14),
12. En wanneer de hel wordt ontstoken,
13. En wanneer het paradijs nabij wordt gebracht,
14. Dan zal ieder ziel weten wat zij heeft teweeggebracht.
Volgens de apokalyptiek wordt de geschiedenis niet bepaald door mensen (de groten der aarde), maar door bovenmenselijke goede en kwade machten, zo u wilt engelen en duivelen. Ook daarvan worden we al iets gewaar in de profetie van Daniël (de engelenvorsten van de volkeren). Dr. F. de Graaff heeft deze lijn doorgetrokken in zijn metahistorie: de geestelijke werkelijkheid áchter en bóven de wereldgeschiedenis.

Zoals beloofd, kom ik nu terug op prof. Herman Ridderbos. Binnen de Geref. Kerken verzette hij de bakens van heilsordelijk naar heilshistorisch met zijn boek De komst van het Koninkrijk. Jezus' prediking volgens de synoptische Evangeliën (1950). Volgens Marcus waren de eerste woorden van Jezus: De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabij gekomen (Marcus 1:15). Marcus bedoelt dat zeker als een samenvatting van de boodschap van Jezus - een heilshistorische boodschap! In de zelfde geest is de éérste zaligspreking van Jezus: zalig jullie armen, want voor jullie is het Koninkrijk van God (Lucas 6:20, vgl. Mattheus 5: 3). En de prediking van Jezus loopt uit op Zijn grote apokalyptische profetie van de komst van Gods Koninkrijk (Mattheus 24-25 // Marcus 13 // Lucas 21). Bij zijn uitleg maakt Ridderbos telkens onderscheid tussen het "reeds" en het "nog niet" van Gods Koninkrijk: in Jezus is het gekomen ("reeds"), maar de volkomen verlossing verwachten we nog ("nog niet").
Dat zelfde onderscheid drukte Oscar Cullmann (zie boven) uit met het beeld van D-day en V-day: de dood en opstanding van Jezus zijn D-day (de overwinning is in principe behaald) - maar V-day (de volkomen verlossing) moet nog komen.
De ondertitel van het boek van Ridderbos (Jezus' prediking volgens de synoptische Evangeliën) roept twee vragen op:
- Ridderbos behandelt in zijn boek de prediking van Jezus volgens de synoptische Evangeliën, dus volgens Mattheus, Marcus en Lucas. Maar hoe zit het dan met het vierde Evangelie: Johannes? Daar spreekt Jezus veel minder heilshistorische, laat staan apokalyptische taal. Zo lang Ridderbos als hoogleraar werkzaam was, hield hij zich altijd wat op de vlakte ten aanzien van het Evangelie van Johannes. Pas in zijn openbare afscheidscollege bij zijn emeritering waagde hij zich aan Johannes 1. Gelukkig heeft hij na zijn emeritering nog de tijd en gezondheid gekregen om een prachtige uitleg van Johannes in twee dikke delen te schrijven.
- Ridderbos behandelt de prediking van Jezus, dus de boodschap die Jezus Zelf tijdens Zijn leven op aarde gebracht heeft aan de mensen van Zijn tijd, voornamelijk Zijn Joodse volksgenoten. Maar is de prediking ván Jezus het zelfde als de prediking óver Jezus van de schrijvers van het Nieuwe Testament? De apostel Paulus bijvoorbeeld geeft in zijn brieven maar weinig woorden van Jezus door, maar heeft des te meer te zeggen over de betekenis van Jezus, met name van de kruisdood en opstanding van Jezus.

Nu kom ik eindelijk bij Matter. Voor mijn gevoel waren Ridderbos en Matter in zekere zin tegenhangers. Allebei gepromoveerde nieuwtestamentici in de Geref. Kerken in Nederland - maar Ridderbos was al jong (met 34 jaar) professor, en Matter is dat nooit geworden (wel docent aan de Protestantse Theologische Faculteit in Aix en Provence). In het boek waarover ik nu iets wil schrijven, biedt Matter een zeker tegenwicht aan de heilshistorische uitleg van Ridderbos. Matter citeert in zijn verhaal vele theologen; maar als hij Ridderbos citeert, dan haast altijd om hem te bestrijden.

In het vervolg zal ik enkel de hoofdlijn van het boek weergeven. Allerlei bijzonder interessante exegetische uitweidingen vermeld ik dus niet. Zoals gezegd: het boek gaat over het begrip parousia. Dat woord vinden we 24x in het Griekse Nieuwe Testament. Een aantal malen gaat het om de parousia van mensen. Dan kun je het vertalen met: komst of persoonlijke aanwezigheid. Ik noem de 7 voorbeelden, allemaal uit de brieven van Paulus.
Ik citeer in het vervolg doorgaans uit de NBV van 2013, die Matter in 1980 natuurlijk nog niet kende. Bij de vermelding van de verschillende plaatsen waar in het Grieks parousia staat, geef ik de Nederlandse vertaling van dat woord aan in rood. Want de NBV geeft - zoals bekend - een bepaald Hebreeuws of Grieks woord niet altijd weer met één en hetzelfde Nederlandse woord.
Paulus is heel blij met de komst van Stefanas, Fortunatus en Achaïkus (1Corinthe 16:17). Door de komst van Titus heeft God ook Paulus en de zijnen moed gegeven; en niet alleen daardoor ... (2Corinthe 7: 6 - 7). Tegenstanders zeggen over Paulus: In zijn brieven slaat hij weliswaar een gewichtige en imponerende toon aan, maar zijn persoonlijk optreden is zwak en wat hij zegt heeft weinig te betekenen (2Corinthe 10:10). Aan de Filippenzen schrijft Paulus: Wanneer ik bij u terugkeer, hebt u des te meer reden om u op ​Christus​ ​Jezus​ te laten voorstaan (Filippenzen 1:26). Geliefde broeders en zusters, u bent altijd gehoorzaam geweest toen ik bij u was. Wees het des te meer nu ik niet bij u ben (Filippenzen 2:12 - in het Grieks staan hier tegenover elkaar par-ousia = aanwezigheid en ap-ousia = afwezigheid). Een geval apart is 2Thessalonicenzen 2: 9: De komst van de wetteloze mens is het werk van ​Satan​ en gaat gepaard met groot machtsvertoon en valse tekenen en wonderen. Evenals in de voorgaande teksten gaat het hier om de parousia van een mens ("de wetteloze mens"), maar als tegenhanger van de parousia van de Heer, in het direct voorafgaande vers 2Thessalonicenzen 2: 8: Dan zal de ​Heer​ ​Jezus​ hem doden met de adem van zijn mond en vernietigen door de aanblik van zijn komst. Daarmee zijn we gekomen bij de andere 16 teksten, waarin het gaat om de parousia van Jezus, meestal vertaald met komst of wederkomst - en de éne tekst waarin het gaat om de parousia van de dag van God (2Petrus 3:12).

In hoofdstuk 1: Spits van de christelijke heilsverwachting geeft Matter eerst de betekenis van het woord parousia: Parousia is een profaan woord en betekent het bezoek van een regerend vorst aan een van zijn steden. ... De vorst kwam niet om een troon te bestijgen of om in te grijpen in het stadsbestuur. Hij kwam om er te zijn, daar, temidden van zijn onderdanen (pag. 9). De Joden duidden de komst van de Messias dan ook nooit aan met de term parousia; de Messias komt nl. bepaald niet om er te zijn, maar om iets te doen (pag. 10). Van daaruit is het een logische stap naar de zogenaamde existentiële interpretatie van het Nieuwe Testament van Rudolph Bultmann.
Bultmann was een zeer geleerde diepzeedenker. Een (veel te) korte samenvatting van zijn uitleg: Het Nieuwe Testament dient zich aan als een zakelijke beschrijving van verleden (verhalen over Jezus) en toekomst (Openbaring), over natuurlijke en bovennatuurlijke zaken (engelen, duivelen, wonderen). Maar die zakelijkheid is enkel verpakking. Waar het om gáát is niet zakelijk maar persoonlijk, het gaat om de essentie van ons mens-zijn. In het vervolg zal blijken dat Matter sterk door Bultmann is beïnvloed. Ook hierin is hij een tegenhanger van Ridderbos. Ridderbos heeft geweldig met Bultmann geworsteld (niet persoonlijk, want ik geloof dat ze elkaar nooit hebben ontmoet; maar inhoudelijk). Als studenten zeiden we: tot in zijn nachtmerries toe worstelt Ridderbos met Bultmann.
In de parousia gaat het om de persoon van Jezus Christus en dan niet om wat Hij doet maar om wat Hij ìs (pag. 10-11). Jezus brengt niet het heil, maar Hij is het heil (pag. 11). Het is onmiskenbaar dat het Nieuwe Testament spreekt over de geschiedenis die uitloopt op een nieuwe werkelijkheid: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont (2Petrus 3), een nieuw Jeruzalem, waar geen zon of maan meer nodig zijn (Openbaring 21-22). Matter behandelt een reeks theologen die daarop - onderling heel verschillende - heilshistorisch concepten baseren: Cullmann (zie boven), Rahner, Pannenberg, Teilhard de Chardin, Moltmann. Maar heilshistorische concepten blijven zakelijk: ze zijn gericht op een andere (betere) stand van zaken in de wereld. Het christelijk geloof daarentegen is persoonlijk: het is gericht op de persoon van Jezus. Ik citeer de laatste zinnen van dit hoofdstuk: Het geloof in een "betere wereld" is hardnekkig inherent aan onze menselijke natuur en zal zich niet tot zwijgen laten brengen door de vraag of zo een wereld bestaanbaar is en waarìn ze bepaald "beter" zal zijn. Dat geloof is echter een andere zaak dan het geloof in - en de verwachting van de parousia van Jezus onze Heer (pag. 29-30).

Hoofdstuk 2: Woordgebruik bij Mattheus.

In de verhalende boeken van het Nieuwe Testament (Mattheus, Marcus, Lucas, Johannes, Handelingen) is er maar één hoofdstuk waarin het woord parousia voorkomt: Mattheus 24, Jezus' profetie over de voleinding. Daarin komt het 4x voor. Het begrip parousia wordt geintroduceerd door de vraag van Jezus' leerlingen aan het begin van het hoofdstuk: Vertel ons, wanneer zal dat allemaal (de verwoesting van de tempel) gebeuren en aan welk teken kunnen we Uw komst en de voltooiing van deze wereld herkennen? (Mattheus 24: 3). In Marcus 13: 4 // Lucas 21: 7 stellen de leerlingen wel een dergelijke vraag, maar dan zonder het woord parousia. In Mattheus 24 moeten ze een poos wachten op een antwoord. Jezus heeft eerst een heleboel te zeggen over de apokalyptische tekenen der tijden, althans zo lijkt het: oorlogen en geruchten van oorlogen (vs. 6), valse profeten en wetsverachting (vs. 11-12), de gruwel der verwoesting (vs. 15), en later in het hoofdstuk de zon die verduisterd wordt en de sterren die van de hemel vallen (vs. 29 en 30). Maar volgens Matter gebruikt Jezus / Mattheus hier apokalyptische woorden en beelden om de apokalyptiek te corrigeren (pag. 37). Het gaat niet om "tekenen der tijden", maar dit is de gewone geschiedenis zoals het in de geschiedenis nu eenmaal gaat. Iedere tijd heeft zijn eigen vrede of oorlogsgerucht, zijn eigen natuurrampen en vervolgingen, maar in het licht van Kruis en opstanding wordt iedere tijd tot kairos: een nòg geboden gelegenheid om ìn en áán deze stervende wereld het goede te doen (pag. 42). Dan eindelijk komt Jezus toe aan het antwoord op de vraag naar de parousia. Maar er is een verschil tussen vraag en antwoord. De leerlingen vroegen naar Uw komst. In Zijn antwoord spreekt Jezus driemaal over de komst van de MensenzoonZoals een bliksemschicht vanuit het oosten weerlicht tot in het westen, zo zal ook de ​Mensenzoon​ komen (Mattheus 24:27). Zoals het was in de dagen van ​Noach, zo zal het zijn wanneer de ​Mensenzoon​ komt. Want zoals men in de dagen voor de vloed alleen maar bezig was met eten en drinken, met trouwen en ​uithuwelijken, tot aan de dag waarop ​Noach​ de ark binnenging, en zoals men niet wist dat de vloed zou komen, totdat die kwam en iedereen wegnam, zo zal het ook zijn wanneer de ​Mensenzoon​ komt (Mattheus 24:37-39). Dat antwoord laat zich niet localiseren in ruimte of tijd (pag. 44-45). De komst van de Heer wil zeggen: zijn tegenwoordigheid voor ieder mens en voor de gehele mensheid, een tegenwoordigheid die de mens dwingt, zijn werkelijke plaats te ontdekken en zijn beslissing daartegenover te nemen (pag. 49). De geschiedenis van de mensheid is eenmaal begonnen en zal ook ooit een keer ophouden. Datzelfde geldt met volstrekte zekerheid van de enkeling. Daarin komt voor ieder mens, eerder of later, het uur der beslissing. ... Niemand ontkomt eraan en de vraag die op het beslissende antwoord wacht kan zich onverwacht melden midden in het dagelijks leven ... Het onontkoombare einde van de dood en onze houding dáártegenover bepalen de zin of onzin van ons leven (pag. 54).
1) Het is duidelijk dat Matter Jezus' apokalyptische profetie terugvertaalt naar (zo u wilt: reduceert tot) het persoonlijke appèl. De geschiedenis heeft dan geen theologische betekenis meer, om van "heilsgeschiedenis" maar te zwijgen.
2) Wat bij deze uitleg mogelijk ook meespeelt: in Zijn antwoord spreekt Jezus over de komst van de Mensenzoon. De Zoon des Mensen is een figuur uit de apokalyptische profetie van Daniel 7:13 (pag. 43). Maar Grieks sprekende en denkende Joden in de tijd van Jezus zagen in de Zoon des Mensen óók, in de geest van Plato: De Ware Mens, het hemelse prototype van ons mens-zijn (C. H. Dodd, The interpretation of the Fourth Gospel, 241-249). Dan betekent dus de komst van de Mensenzoon dat duidelijk wordt wat mens-zijn ten diepste inhoudt.

Hoofdstuk 3: Woordgebruik bij Paulus.

Aansluitend bij die laatste opmerking: Bij Paulus ziet Matter dat de Heer Zich in toenoemende mate vereenzelvigt met Zijn gemeente. Dat begint al bij Zijn verschijning aan Saulus op de weg naar Damascus met de vraag: Saul, Saul, waarom vervolg je Mij? (Handelingen 9: 4). Daarmee identificeert Jezus Zich met Zijn gemeente, die Paulus wil uitroeien. In zijn brieven schrijft Paulus vele malen over de gemeente als het Lichaam van Christus: in haar is Hij aanwezig op aarde. En volgens de zo "omstreden" tekst 1Cor.15:28 (pag. 60) zal ten slotte de Zoon (Jezus) terugtreden. Waarheen? Volgens Van Ruler: terug in de Drieëenheid. Op de jongste dag treedt Christus terug als middelaar, legt hij het gewaad van het vlees af, wordt de vleeswording ongedaan gemaakt. In de eeuwige heerlijkheid is er geen plaats, ook geen noodzakelijkheid meer voor deze verborgen vereniging met hem. Dan zijn wij weer geheel onszelf, voor het aangezicht van de drieënige God (Van Ruler, Ik geloof, 49). Maar volgens Matter lijkt er maar één antwoord mogelijk, precies het tegenovergestelde: Hij treedt terug "naar de zijde der gemeente". ... Hij treedt nu terug door zich geheel met haar te vereenzelvigen (pag. 61).

De term parousia komt bij Paulus vooral voor in zijn beide brieven aan de Thessalonicenzen, waarschijnlijk de oudste Bijbelboeken van het Nieuwe Testament. Ik vermeld eerst de teksten, weer uit de NBV: Wie is onze erekrans wanneer we voor ​Jezus, onze ​Heer, staan bij Zijn komst? Wie anders dan u? (1Thessalonicenzen 2:19). Moge de ​Heer​ u door die ​liefde​ kracht geven, zodat u zuiver en ​heilig​ voor onze God en Vader zult staan wanneer onze ​Heer​ ​Jezus​ komt met al de Zijnen (1Thessalonicenzen 3:13). Wij zeggen u met een woord van de ​Heer: wij, die in leven blijven tot de komst van de ​Heer, zullen de doden in geen geval voorgaan (1Thessalonicenzen 4:15). Moge de God van de ​vrede​ zelf uw leven in alle opzichten ​heiligen, en mogen heel uw geest, ziel en lichaam zuiver bewaard zijn bij de komst van onze ​Heer​ Jezus ​Christus (1Thessalonicenzen 5:23). Broeders en zusters, over de komst van onze ​Heer​ ​Jezus​ ​Christus​ en het tijdstip waarop we met hem worden verenigd, zeggen we u: verlies niet meteen uw verstand en raak niet in paniek wanneer een ​profetie, een uitspraak of een brief die door ons zou zijn geschreven, het voorstelt alsof de ​dag van de ​Heer​ op het punt staat aan te breken (2Thessalonicenzen 2: 1-2 - Matter: al is aangebroken). ... dan zal de ​Heer​ ​Jezus​ hem [= de wetteloze mens] doden met de adem van Zijn mond en vernietigen door de aanblik van Zijn komst (2Thessalonicenzen 2: 8 - zie boven). Paulus heeft zich de parousia hier zeker als een komende gebeurtenis gedacht en het lijdt daarom geen twijfel dat het woord hier alleen komst of komende aanwezigheid kan betekenen (pag. 60-61). Daarbij is er een verborgen maar hoogst reële identiteit tussen Christus en de gelovige of de gemeente ... Zijn openbaarwording en zijn parousia wordt dan (ook) de hunne (pag. 60). Zij levern (nu al) in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde: dat is geen nieuwe wereld ná de bestaande wereld, maar het is Gods wereld, de wereld van het goede ... de diepte-dimensie die iedere profeet ... aan het menselijk leven ontdekt (pag. 61-62). Paulus waarschuwt wel tegen de misvatting dat de dag van de Heer al zou zijn aangebroken; maar hij doet dat om ons te waarschuwen tegen een geestelijk arrivisme. Sinds Pasen en Pinksteren leeft de Kerk in een nieuwe wereld, maar zij moet zich vooral niet gearriveerd voelen (pag. 71). Volgens Matter is het de taak van Paulus geweest, om het (Messiaanse en apokalyptische) tijdsschema bij zich en zijn hoorders buiten werking te stellen (pag. 73). In zijn meest apokalyptische passage 1Thessalonicenzen 4:15-17 ontbreken veel apokalyptische elementen zoals het oordeel over de ongelovigen en de kosmische ineenstorting. Er is geen wereldbrand en geen wereldomvattend oordeel. Er is alleen een Heer die overrompelend snel van de hemel neerdaalt (pag. 76).

Ook in 1Corinthe 15 is de parousia van Christus het "tegenover" dat de mens ieder ogenblik voor de beslissing plaatst (pag. 77). In dit grote hoofdstuk gaat Paulus met de Corinthiërs in discussie over de opstanding. Volgens sommigen in de gemeente was Gods Koninkrijk in Jezus gekomen en werkte de Geest van Jezus in de rijke verscheidenheid van charismata - dus wat was er nog meer te wensen en te verwachten? Daartegen beklemtoont Paulus de betekenis van de opstanding (van Jezus en van ons): niet om de waarde van de lichamelijkheid (zoals soms wordt beweerd), maar om de radicale vernieuwing die "opstanding" betekent. In dat verband schrijft Paulus: Maar ieder (zal worden opgewekt) op de voor hem bepaalde tijd: ​Christus​ als eerste en daarna, wanneer Hij komt, zij die Hem toebehoren (1Corinthe 15:23). De parousia betekent dat de kerk werkelijk Lichaam van Christus zal blijken te zijn (pag. 87). In dit verband kunnen we ook denken aan Colossenzen 3: 4: Wanneer Christus, uw leven, verschijnt, zult ook u, samen met Hem, in luister verschijnen. De verschijning van de Heer = de verschijning van de Zijnen.

Samenvattend: volgens Paulus is het heil persoonlijk, het is een persoon: Jezus Christus. Daarom laat het heil zich niet uitdrukken in kategorieën van ruimte en tijd (pag. 89). De parousia betekent voor Paulus: wij zullen altijd met de Heer zijn (1Thessalonicenzen 4:17) (pag. 90). Daarbij is het van ondergeschikt belang of wij naar de Heer gaan (Filippenzen 1:23) of dat de Heer bij ons komt (Filippenzen 3:20) (pag. 90-92). De voleinding is met de opstanding van Christus al begonnen. ... In Christus zijn we nu al een nieuwe schepping. Dat alles moet alleen nog maar van zijn beperkingen ontdaan ... worden. Die beperkingen vallen weg in het uur van de dood.  ... De gelovige bereikt in de dood niet een tussentoestand [een periode in de wachtkamer tussen onze dood en onze opstanding op de Jongste Dag] maar de eindtoestand (pag. 93-94).

Hoofdstuk 4. Woordgebruik in het Corpus Catholicum (dus: in de brieven van Jacobus, Petrus, Johannes en Judas).

Ook in de brief van Jacobus (broer van Jezus) liggen de verwachting van het doodslot van de enkeling en die van het allen omvattende eschaton onverzoend naast elkaar (pag. 101). Het voorbehoud van Jacobus: "zo de Here wil, zullen wij leven en dit of dat doen" (Jacobus 4:13-14) betekent concreet dat we er altijd op bedacht moeten zijn dat de dood onze plannen doorkruist. Die vermaning betreft dus ons persoonlijke leven. Maar direct daarna, in hoofdstuk 5, spreekt Jacobus over de komst van de Heer. Hij doet dat met het oog op de tegenstelling tussen rijke en arme gemeenteleden. Jacobus begint met een dramatische uitwerking van het "wee u, gij rijken" van zijn broer Jezus (Lucas 6:24). Het  asociale onrecht van de rijken is ten hemel schreiend en zij leven in een schijnzekerheid: U hebt uw schatkamers gevuld, hoewel de tijd ten einde loopt (Jacobus 5:3, vgl. Lucas 12:15-21). Dat is eschatologische, bijna apokalyptische taal: de Rechter staat voor de deur! Maar daarbij gebruikt Jacobus niet het begrip parousia. Dat doet hij pas in het vervolg, als hij zich blijkbaar meer in het bijzonder richt tot de armen in de gemeente: Heb geduld, broeders en zusters, tot de ​Heer​ komt. Denk eens aan de boer, die geduldig blijft wachten op de kostbare opbrengst van zijn land, tot de regens van najaar en voorjaar zijn gevallen. Wees net zo geduldig en houd moed, want de ​Heer​ zal spoedig komen (Jacobus 5: 7- 8). Matter schrijft uitvoerig over de Bijbelse achtergronden van dat "geduld hebben" - in navolging van Gods geduld met ons. Matter trekt uit zijn uitleg een praktische conclusie: met ons christelijk arbeiden en hoopvol wachten brengen we ook het koninkrijk Gods en de ontknoping van het werelddrama niet dichterbij. Die ontknoping komt van boven en zal gelegen zijn in de verschijning en parousia van Jezus Christus ... Die parousia is niet een heilstaat maar de komst van die Heer die aan zijn kruis voor de wereld en haar bewoners Gods geduld heeft ingeroepen ... (pag. 105). Matter keert zich hier duidelijk tegen het sociaal bewogen christelijke optimisme van de jaren '70, dat wij moeten "bouwen aan Gods Koninkrijk op aarde". Verder wijst Matter er - zij het impliciet - op dat Jacobus het begrip parousia niet gebruikt in zijn radicale waarschuwing aan het adres van de rijken (Jacobus 5: 1- 6), maar enkel in zijn oproep aan de armen om geduld te hebben (Jacubus 5: 7-11). Het gaat in de parousia immers om de persoonlijke nabijheid van de Heer. Maar markant is Matters conclusie: Jacobus heeft zich op korte termijn weten te ontdoen van een hele apokalyptische erfenis die zijn Joodse afkomst hem had meegegeven ... (pag. 108). Matter bedoelt met die apokalyptische erfenis de hele toekomstverwachting van de Jongste Dag, de ondergang van de wereld, de opstanding der doden, het laatste oordeel, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Met die verwachting was Jacobus vertrouwd. Maar hij heeft zich daarvan weten te ontdoen: zijn toekomstverwachting is helemaal persoonlijk geworden. Met "op korte termijn" bedoelt Matter blijkbaar: deze overgang van apokalyptisch naar persoonlijk voltrok zich al in de eerste generatie van de christelijke kerk (Jacobus is immers een broer van Jezus). Matter keert zich hier dus tegen de opvatting van sommige uitleggers dat de eerste christenen allemaal apokalyptisch dachten en dat pas veel later het apokalyptische vuur doofde en de toekomstverwachting meer persoonlijk werd. - Eerlijk gezegd overtuigt Matter mij niet helemaal. Hij heeft gelijk dat Jacobus het (volgens Matter meer persoonlijke) woord parousia enkel gebruikt in 5: 7-11 (zijn oproep tot geduld aan de armen); maar dat maakt de rampspoed die over u komt (u = de rijken) in 5: 1- 6 niet minder apokalyptisch-dreigend.

In de 2e brief van Petrus komt de term parousia drie maal voor. De parousia komt in deze brief op twee verschillende manieren aan de orde.
a) Eerst in hoofdstuk 1. Daar schrijft Petrus: Toen wij u de glorierijke komst van onze ​Heer​ ​Jezus​ ​Christus​ verkondigden, baseerden wij ons niet op vernuftige verzinsels (2Petrus 1:16). Hieruit blijkt dat de parousia een hoogst intrigerend deel van zijn onderwijs aan de gemeente (is) geweest (pag. 109). Daarbij heeft hij zich niet gebaseerd op verzinsels - Matter hecht eraan om de Griekse term te laten staan: mythen. De mythe is de grote bedreiging van het evangelie. ... De mythe veronderstelt tijdloosheid, eeuwige wederkeer van dezelfde dingen. Het Nieuwe Testament weet daar niet van. ... Het kent alleen de persoon van Jezus Christus en de kracht van zijn opstanding (pag. 110). Petrus heeft die kracht gezien bij Jezus' verheerlijking op de berg (2Petrus 1:17-18). Die ervaring heeft voor Petrus het gezag van de profetieën versterkt, en hij spoort ook zijn lezers aan zich te richten op de profetieën, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw hart (2Petrus 1:19). Bij de morgenster moeten we denken aan de messiaanse interpretatie van de profetie van Bileam: Een ster komt op uit Jakob (Numeri 24:17) - die ster is de messias (vgl. Lucas 1:78). Maar de morgenster gaat op in uw harten - in de harten van de gelovigen. Geen apokalyptisch spektakel, maar de persoonlijke komst van de Heer in ons leven - zó heeft Petrus de parousia blijkbaar verkondigd (pag. 108-114).
b) In hoofdstuk 3 klinkt andere taal. Petrus keert zich hier tegen spotters, die vragen: Waar blijft Hij nu? Hij had toch beloofd te komen? (2Petrus 3: 4). Volgens Matter zijn die spotters mensen met een stoïsche achtergrond, die menen dat de wereld een gesloten systeem is zonder begin en zonder einde. Volgens Matter is de manier waarop Petrus hun te woord staat, weinig adequaat (pag. 116). Volgens Petrus is de wereld wel degelijk vergankelijk. Bij de zondvloed is de wereld vergaan door water en in de voleinding zal ze vergaan door vuur (2Petrus 3: 5- 7). Met die verwachting staat Petrus in het Nieuwe Testament alleen (pag. 119). Daarna komt Petrus te spreken over de schijnbare vertraging van de komst van de dag van de Heer. Waarom duurt het zo lang voor de Heer komt? niet omdat Hij traag is met het nakomen van Zijn belofte, maar omdat Hij geduld heeft met u (2Petrus 3: 9). Let op dat "met u". Petrus zegt niet: God wacht nog met de Jongste Dag om miljoenen mensen wereldwijd nog de gelegenheid te geven tot bekering te komen, maar hij zegt tegen zijn lezers (tegen ons): God heeft geduld met jullie. Matter noemt dat een geadresseerd spreken (pag. 122). De verwachting van de Jongste Dag is een dringend appèl om heilig en vroom te leven, voor u die uitziet naar de dag van God en het aanbreken daarvan bespoedigt! (2Petrus 3:12: letterlijk: verwachtend en verhaastend de parousia van de dag van God). Die laatste uitdrukking betekent dus: Door zich te bekeren en te komen tot geloof brengt de mens de dag van oordeel en verlossing dichterbij. Dat is alweer niet waar in objectiverende zin. Eschatologie laat zich nu eenmaal niet objectiveren. Het gaat om de ernst van mensen die weten dat hun eventuele onbekeerdheid de dag van het heil vertraagt (pag. 129). De inhoud van dat heil is een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont (2Petrus 3:13 - een tekst die mij bijzonder lief is). Volgens Matter gaat het daarbij niet om een nieuwe wereld ná de huidige oude wereld (hoewel ik zelf bij Petrus wel die indruk krijg) - maar om een profetisch diepte-perspectief ... van de hele geschiedenis (pag. 131). Gerechtigheid  is de alomvattende openheid van de mens voor God en de medemens (pag. 127). Daarmee zijn we weer terug bij de mens (pag. 127). Hoewel apokalyptische beelden gebruikend, neemt Petrus afstand en afscheid van de apokalyptiek (pag. 126). Het gaat hem niet om een nieuwe wereld in de nabije of verre toekomst, maar om (hier en nu) in Christus leven als nieuwe mensen (vgl. Romeinen 6:4).

In alle geschriften van Johannes (Evangelie, drie brieven, Openbaring) komt het begrip parousia maar één keer voor, in de 1e brief van Johannes. In 1Johannes 1:17-18 spreekt de apostel over de voleinding (het laatste uur is aangebroken). In dat verband waarschuwt hij tegen de vele antichristen, volgens Matter: dwaalleraars die via gnostische inwijdingsriten meenden tot de aanschouwing Gods te kunnen komen (pag. 133). Jezus heeft een andere weg gewezen: Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien (Mattheus 5: 8). Daarbij sluit Johannes aan. Het zien van de Heer vraagt om een morele verandering; dan zullen we Hem zien zoals Hij is wanneer Hij zal verschijnen (1Johannes 3: 2- 3). Johannes laat open of dat zal gebeuren in het sterven of bij de parousia (pag. 134). In dat verband schrijft Johannes: Blijf dus in Hem, ​kinderen. Dan kunnen we vol vertrouwen zijn wanneer Hij verschijnt en hoeven we ons niet te schamen bij Zijn komst (1Johannes 2:28). Johannes gaat er blijkbaar van uit dat zijn lezers geloven in de parousia = komst van de Heer. Hij roept ons op om daaruit de praktische consequenties te trekken: rechtvaardig te leven (1Johannes 2:29) en ons zelf rein te maken (1Johannes 3:3). Matter gaat nog verder in op de toekomstverwachting in heel dit Bijbelgedeelte (pag. 134-140). Volgens Matter strijdt Johannes hier, evernals Paulus en 2Petrus, tegen de dépersonalisering van het heil (pag. 140).

Hoofdstuk 5: Indirecte gegevens.

In de vorige hoofdstukken heeft Matter alle nieuwtestamentische teksten behandeld waarin het woord parousia voorkomt. In dit hoofdstuk vermeldt hij nog enkele andere gegevens in verband met deze thematiek.

In het Bijbelboek Openbaring komt de term parousia niet voor. Het boek Openbaring heeft de vorm van een apokalyps (het hele genre van de apokalyptiek is genoemd naar dit Bijbelboek), maar het verschilt fundamenteel van allerlei andere apokalypsen uit diezelfde tijd. Dit boek is christocentrisch "tot op het bot" (pag. 146). Het gaat niet om de verwachting (laat staan voorspelling) van allerlei toekomstige gebeurtenissen, maar Christus staat centraal. Ook al gaat de geschiedenis voort: Telkens denken we in dit boek: nu komt het einde, maar dat einde komt niet (pag. 148) - toch troost de Heer Zijn vervolgde gemeente met: Zie, Ik kom spoedig (Openbaring 22:20) (pag. 147-148, 150). Twee maal in het boek Openbaring wordt de komst van de Heer beeldend aangeduid: in Openbaring 14:14-20 ziet Johannes iemand als een Mensenzoon (NBV: als een mens) verschijnen op een witte wolk; en in Openbaring 19:11-21 ziet hij de Ruiter op het witte paard, Wiens naam luidt: Woord van God. Beide malen voltrekt de verschijnende Heer een oordeel aan de verdrukkers van de gemeente, maar dit is (nog) niet het Laatste Oordeel: we bevinden ons hier nog op het vlak van de gewone geschiedenis (pag. 150). In hun lijden komt de Heer bij de Zijnen.

De profeten van het Oude Testament kondigen de Dag van de HEER aan: de tijd die tot aan de rand gevuld is met de daden van JHVH (pag. 151). In het Nieuwe Testament is de Dag van de Heer: de dag van de Heer Jezus (bijvoorbeeld in 1Corinthe 5: 5). Wanneer bijvoorbeeld 2Petrus 3:12 en Openbaring 16:14 spreken van de Dag van God, dan is dat - volgens Matter - een terugval in voor-christelijke gedachten (pag. 151); en dat bedoelt hij blijkbaar niet als een compliment.

Het nieuwtestamentische begrip verschijning (epifaneia) ligt qua betekenis dicht bij parousia. In 2 Tim. 1:10; 4: 8; Titus 3: 4 heeft de term betrekking op de komst van de Heer in het vlees, terwijl dan in Titus 2:13 in één adem wordt gesproken van de epiphaneia der heerlijkheid van onze grote God en Heiland Jezus Christus. Hier komen we heel dicht bij de diepe zin van de parousia (pag. 151). Die verwachting betekent concreet: bezonnen, rechtvaardig en vroom in deze wereld leven (Titus 2:12).

Ook de term openbaring (apokalypsis) kan qua betekenis verwant zijn met parousia, bijvoorbeeld in 1Corinthe 1: 7, 2Thessalonicenzen 1: 7, 1 Petrus 1: 7 en 13. Als voorbeeld citeer ik 1Corinthe 1: 7: terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus (NBG - NBV heeft: komst). Daarbij moeten we niet denken aan een terugkeer naar de apokalyptiek, maar aan een eschaton waarin Christus zich volledig met Zijn gemeente identificeert en openbaar wordt ìn al zijn heiligen (pag. 152). Met andere woorden: Jezus zal Zich openbaren in Zijn gemeente.

Hoofdstuk 6: Tenslotte.

In dit hoofdstuk vat Matter zijn visie nog eens samen. Het motief van de parousia wil hèt geneesmiddel zijn tegen objectiveringen en schematiseringen van het heil, die de christelijke heilsverwachting reduceren tot zakelijke futurologie, zelfs al zou die geheel en al met de letter van het evangelie overeenstemmen (pag. 154). De christelijke boodschap was oorspronkelijk eschatologisch = persoonlijk, maar is later gerejudaïseerd in de richting van de apocalyptiek (pag. 155). De eschatologie kent (in tegenstelling tot de apocalyptiek) geen wereld, waarin de bloemen niet meer doodgaan en de zon niet meer ondergaat, maar alleen een rijk van God, waarin Hij is alles in allen, d.i. in alle mensen (pag. 156). Christus identificeert Zich met Zijn gemeente, zij is Zijn Lichaam. De parousia van Christus is (ook) de openbaring van het Lichaam van Christus: het herstel van het autentieke mens-zijn, dat per definitie een samen mens zijn is (pag. 156). Het heil voor mensen is: de Heer zien van aangezicht tot aangezicht (1Corinthe 13:12), in een persoonlijke ontmoeting (de parousia).

Aan het Tenslotte van Matter voeg ik mijn eigen tenslotte toe.

Op o.a. pag. 108 citeert Matter de these van E. Stauffer: De alleroorspronkelijkste eschatologie is die van Joh. 11:25,26. In deze korte stelling wordt veel gezegd. In de Apostolische Geloofsbelijdenis staat het geloofsartikel "de opstanding des vleses". Veel christenen vatten dat op als een zakelijke verwachting (die ze vervolgens al of niet geloven). Die verwachting kun je baseren op Bijbelteksten als Daniël 12: 2, Mattheus 22:23-33 // Marcus 12:18-27 // Lucas 20:27-40, 1Corinthe 15 en Openbaring 20:11-15. Maar volgens Stauffer en Matter is de alleroorspronkelijkste christelijke verwachting het woord van Jezus: Ik ben de opstanding en het leven (Johannes 11:25-26). Als christenen verwachten we niet iets (de opstanding der doden), maar we verwachten Iemand (de Levende Heer) - sterker nog: we hoeven Hem niet te verwachten, want Hij is (hier en nu) voor ons de Opstanding en het Leven. Nu kun je deze tekst uit Johannes (globaal genomen) op twee manieren benaderen.
  1. Veel uitleggers zeggen: Jezus en de eerste christenen deelden de Joodse toekomstverwachting (althans de verwachting van een deel van het Jodendom - zie de discussie in Handelingen 23: 6- 9): de Jongste Dag (het einde van deze wereld en deze tijd) - de opstanding der doden en het laatste oordeel - de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Ze verwachtten de voleinding op korte termijn (in 1 Thessalonicenzen 4:15 houdt Paulus er rekening mee dat hij zelf de komst van de Heer zal beleven). Toen de voleinding uitbleef, verschoof de aandacht naar de persoonlijke relatie met de Levende Heer. Die vinden we dan bijvoorbeeld uitgedrukt in het woord van Jezus in Johannes 11: Ik (in persoon) ben de Opstanding en het Leven.
  2. Stauffer en Matter zeggen: nee, het zit juist omgekeerd. De alleroorspronkelijkste eschatologie van Jezus en de eerste christenen heeft een persoonlijk karakter: Ik ben de Opstanding. De Heer is nabij (Filippenzen 4: 5) - Hij Zelf in Persoon, hier en nu. In de apokalyptische passages van het Nieuwe Testament is dan sprake van een latere rejudaïsering (pag. 114 en 155), een terugval in voor-christelijke denkbeelden (pag. 151). Op z'n best gaat het dan om een apokalyptische (zakelijke) verpakking van de authentiek-christelijke (persoonlijke) boodschap. Bij de uitleg van deze Bijbelgedeelten mag (of moet) je de zakelijke verpakking weggooien om de persoonlijke boodschap over te houden.
Zelf ben ik geneigd om te zeggen: laat beide invalshoeken naast elkaar staan. Natuurlijk is Gods heil persoonlijk, want Zijn heil is Zijn liefde; en liefde is per definitie persoonlijk. Maar ook de apokalyptiek heeft haar boodschap, ván de Dag van de Heer uit de oudtestamentische profetie tot en met het boek Openbaring: het kwaad zit zó diep in onszelf, in de hele mensheid en in de totale wereld, dat enkel door een strijd op leven en dood (Michaël en de Draak in Openbaring 12), Gods oordeel over het kwaad (Openbaring 20) en een totale vernieuwing van de wereld (Openbaring 21) het zover komt dat God alles zal zijn in allen. Daar zie ik van harte naar uit.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA