DR. R. KRANENBORG, Reïncarnatie en christelijk geloof, Kampen, 1989, 168 pag.

Reender Kranenborg (1942-2020) was gereformeerd predikant en docent aan het instituut voor godsdienstwetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam, gespecialiseerd in new age en nieuwe religieuze bewegingen.

Woord vooraf


Reïncarnatie is een belangrijk element van het hindoeïsme en boeddhisme. Ook steeds meer westerse christenen raken geïnteresseerd in reïncarnatie. Kranenborg heeft dit boekje geschreven om de motieven achter reïncarnatie beter te begrijpen en om reïncarnatie als oplossing nader te toetsen. Bovendien wil hij ingaan op drie gedachten die volgens hem evenzovele misverstanden zijn:
- dat reïncarnatie bewezen zou zijn.
- dat Jezus (en de oude christelijke kerk) in reïncarnatie geloofden maar dat dit geloof later is verdonkeremaand.
- dat reïncarnatie en christelijk geloof eenvoudig te verenigen zijn.
Daarmee legt Kranenborg al in het Woord vooraf zijn kaarten eerlijk op tafel.

I. INLEIDING: MOTIEVEN EN ACHTERGRONDEN VAN HET GELOOF IN REÏNCARNATIE

1.1. Overwegingen (pag. 11-15)

Reïncarnatie is vrijwel altijd onlosmakelijk verbonden met karma (pag. 12). Reïncarnatie: we leven niet één leven, we leven vele levens achter elkaar. Karma: ons handelen heeft altijd gevolgen, ten goede of ten kwade: in dit leven of in een volgend leven. Kranenborg noemt nu enkele motieven achter dit geloof.
* Het geloof in reïncarnatie & karma geeft aan waarom de dingen gebeuren zoals ze gebeuren (pag. 13): waarom de één voorspoed heeft en de ander tegenslag; waarom mensen zo verschillend begaafd zijn; waarom mensen geboren worden in uiteenlopende situaties (van villawijk tot sloppenbuurt); waarom mensen verschillende voorkeuren (sympathieën en antipathieën) hebben. Niets is toevallig, niets is willekeurig (pag. 12): er is in de werkelijkheid orde en gerechtigheid (pag. 13).
* Omdat een mens achtereenvolgens vele levens leeft, is er groei en evolutie mogelijk. Niet alles hoeft in dit éne (soms korte) leven. In een volgend bestaan kunnen we de draad weer oppakken. We krijgen de gelegenheid om fouten te herstellen. In een groeiproces van vele leven komen we steeds dichter bij het goddelijke (bewustwording).

1.2. Bewijzen (pag. 16-17)

Kranenborg noemt hier enkele bewijzen voor reïncarnatie uit de ervaring van mensen:
* Kinderherinneringen: kinderen vertellen soms gedetailleerde herinneringen uit vorige levens (zie III. 6).
* Regressie-therapie: onder hypnose vertellen mensen over ervaringen in vorige levens (zie III. 5).
* Déjà-vu: het gevoel: ik heb hem / haar eerder gekend, ik ben hier eerder geweest (zie III. 6).
* Spiritistische contacten die reïncarnatie bevestigen (zie III. 4).
* De universaliteit van het geloof in reïncarnatie (zie II. 2 en III. 1 en 4).
* De veronderstelling dat ook Jezus de reïncarnatie heeft geleerd (zie IV).

1.3. Bezwaren tegen het christelijk geloof (pag. 18-21)

Vanuit de reïncarnatie-gedachte worden verschillende bezwaren geuit tegen het christelijk geloof:
- Het is ongelijk verdeeld in het leven: lief en leed, voorspoed en tegenslag. Als dat het werk van God is, is God onrechtvaardig.
- Wat moet je je voorstellen bij een leven na de dood, zoals de christelijke kerk dat leert?
- Als sommige mensen naar de hemel en andere mensen naar de hel zouden gaan, zou dit éne korte mensenleven beslissend zijn voor de eeuwigheid.
- Als alle mensen naar de hemel zouden gaan (zoals sommige christenen hopen), zou onze verantwoordelijkheid voor onze daden verdampen.
- Maar als God sommige mensen zou straffen met een eeuwige hel, is God onbarmhartig.
- Verzoening door Christus doet tekort aan onze eigen verantwoordelijkheid.
- Het christelijk geloof laat te weinig ruimte voor ontwikkeling en groei.
Overigens combineren veel mensen christelijk geloof met het geloof in reïncarnatie.

DEEL 1. HET VERSCHIJNSEL REÏNCARNATIE

II. REÏNCARNATIE: BEGRIPSBEPALING EN VERSPREIDING

II. 1. Omschrijving (pag. 25-27)

Reïncarnatie is de overtuiging dat er iets in de mens is dat na de dood op een of andere manier opnieuw op deze aarde terugkomt (pag. 25). Met deze definitie grenst Kranenborg reïncarnatie af naar andere voorstellingen.
- Het gaat niet om een voortleven in andere sferen.
- Het gaat niet om bezetenheid door (voorouder)geesten.
- Het gaat niet om de incarnatie van godheden.
- Het gaat niet om de cyclus van vegetatie- of vruchtbaarheidsgoden.

In plaats van reïncarnatie spreekt men soms ook wel van
zielsverhuizing of transmigratie. Maar is het inderdaad de ziel, die verhuist?
metempsychose (soms met de bijgedachte dat de ziel ook kan terugkeren als dier of plant).
* wedergeboorte - ook Kranenborg gebruikt die term in dit boek herhaaldelijk. Maar bedenk daarbij: wedergeboorte in christelijke zin is iets totaal anders, namelijk bekering tijdens ons leven (of de wederopstanding aan het einde der tijden, zoals in Mattheus 19:28).

II. 2. Verbreiding (pag. 27-29)

Het geloof in reïncarnatie vinden we in het hindoeïsme sinds ongeveer de zesde eeuw voor Christus en in het boeddhisme. In de Griekse oudheid is af en toe sprake van reïncarnatie: bij Pythagoras en bij de Orphiërs, later bij Plato. Verder bij sommige Afrikaanse en Indiaanse stammen. Het Jodendom, het Christendom en de Islam kennen het geloof in reïncarnatie niet, uitgezonder enkele kleine randgroepen. Ruim de helft van de huidige mensheid kent deze overtuiging niet.

III. BRONNEN VAN HET GELOOF IN REÏNCARNATIE

III. 1. Reïncarnatie binnen het hindoeïsme en boeddhisme (pag. 30-36)

Hindoeïsme (pag. 30-34)

Binnen het hindoeïsme hebben verschillende stromingen een verschillende visie op reïncarnatie. Over het algemeen ziet het hindoeïsme de mens als een samenstel van verschillende elementen. De ziel (de kern of essentie) is eeuwig en onvergankelijk; de fijnstoffelijke ziel of levensziel gaat van het ene leven naar het andere; de geest bepaalt door zijn daden hoe een mens zal terugkomen; het lichamelijke doet een mens vasthouden aan zijn begeerten. Vervolgens is het begrip karma van groot belang; het wordt gebruikt met verschillende betekenissen: (a) de absolute wet van oorzaak en gevolg; (b) werk of daad; (c) het totaal van de door de mens verrichte daden. Het karma van iemand bepaalt hoe hij of zij wedergeboren zal worden. Zolang een mens karma vormt, kan hij niet ontsnappen aan de wet der wedergeboorte. Wat de hindoe en de boeddhist willen is: ontsnappen aan het voortwentelende 'rad der wedergeboorte'. Steeds weer terug moeten komen op aarde is bepaald geen vreugde, want alle bestaan is lijden! Bovendien is het altijd mogelijk dat je terugkomt op een lager niveau. Verlossing is alleen mogelijk door geen karma te vormen. Daartoe is belangrijk
* zich aan zijn plichten (dharma) te houden: de plichten van de kaste, de rituele regels.
* zich te onthechten van zijn handelen door het op te dragen aan God en door te handelen zonder eigenbelang.
* yoga en ascese.

Boeddhisme (pag. 34-36)

Verschil met het hindoeïsme: volgens het boeddhisme is er in de mens niet een soort essentie die steeds maar weer reïncarneert. Het ego van een mens is een illusie. Als een mens dat inziet, komt hij tot onthechting en bevrijding.
Van onze hoogleraar godsdienstwetenschap prof. dr. D.C. Mulder herinner ik me de volgende anekdote. Mulder nam eens deel aan een interreligieus congres. Hij raakte in gesprek met een boeddhistische deelnemer en begroette die met de woorden How are you? - waarop de boeddhist antwoordde: Nothing!

Kranenborg vermeldt apart enkele gedachten van het Tibetaanse boeddhisme (bekend geworden door het Tibetaanse dodenboek). Nadat de hoogste geestelijke, de Dalai Lama, gestorven is, wordt er gezocht naat de persoon in wie hij is wedergeboren.

III. 2. Reïncarnatie in de westerse filosofie (pag. 36-40)

Reïncarnatie als overtuiging verbreidt zich pas vanaf de Verlichting. G.E. Lessing (1729-1781) ziet zowel in de geschiedenis van de mensheid als in het individuele bestaan van de mens (in opéénvolgende levens) één groot opvoedingsproces. Verder noemt Kranenborg J.G. von Herder (1744-1803), J.P. Hebel (1760-1832), F. Schlegel (1772-1829) en A. Schopenhauer (1788-1860). Als sterke punten van het geloof in reïncarnatie noemen zij onder andere: we hebben een onsterfelijke ziel; we kunnen groeien (zelfverwerkelijking), dat geeft een hoopvol perspectief; we zijn zelf verantwoordelijk, dat geeft ons zelfrespect en verantwoordelijkheidsgevoel.

III. 3. Reïncarnatie binnen westerse geloofssystemen: theosofie en antroposofie (pag. 40-49)

Theosofie (pag. 40-45)

Grondlegger Helena P. Blavatsky (1831-1891). De totale kosmos en daarbinnen de individuele mens bevindt zich in een grote evolutie op weg naar het goddelijke. Die evolutie gaat enkel omhoog; een mens kan niet terugvallen. Er is enkel vooruitgang. De mens wordt bepaald door karma, maar niet in fatalistische zin: een mens kan bewust ingrijpen in de loop van zijn leven. Terwijl in het hindoeïsme reïncarnatie een last is (elke wedergeboorte betekent een nieuwe periode van lijden), is reïncarnatie in de theosofie positief: verdere groei en vermindering van lijden. Aan het christelijk geloof ontleent de theosofie de figuur van Jezus Christus, maar in een afwijkende zin: het Christusprincipe is een hoge universele kracht, die zich van tijd tot tijd in bijzondere personen op aarde incarneert: in Boeddha, in Jezus, in anderen, nu en in de toekomst (Maitreya de Christus), als helpers voor de mensheid. Het hindoeïsme kent zulke meesters / helpers niet (volgens mij sommige stromingen van het boeddhisme wel).

Antroposofie (pag. 46-49)

Uit de theosofie zijn verschillende stromingen voortgekomen. De bekendste is de antroposofie van Rudolf Steiner (1861-1925). Over reïncarnatie en karma denkt Steiner niet principieel anders dan de theosofie. Wel kunnen volgens Steiner een mens dingen overkomen, die niet voortkomen uit het karma van een vroeger leven. Steiner leert ons veel over de periode tussen dood en geboorte. Na de dood gaat het fysieke lichaam tot ontbinding over. Het etherlichaam met zijn herinneringen blijft nog drie dagen in de buurt van het fysieke lichaam, maar vervaagt tenslotte. De ziel met zijn verlangens en begeerten maakt een tijd van loutering door. De geest stijgt op tot hoger sferen en stelt samen met de hoge geestelijke wezens de doelstellingen voor een nieuwe incarnatie vast (levensontwerp). Al zulke informatie over de periode tussen dood en geboorte, opgeslagen in de zogenaamde akasha-kroniek of wereldgeheugen, behoort typisch tot de westerse esoterische traditie. Men kan er enkel zinnig over spreken als de leer tot ervaring is geworden.

III. 4. Informatie over reïncarnatie door middel van spiritistische contacten (pag. 49-64)

Eén van de belangrijkste bronnen voor het hedendaagse geloof in reïncarnatie is informatie, doorgegeven in spiritistische contacten met "de andere wereld". Maar de geesten spreken elkaar in verschillende opzichten tegen: geen reïncarnatie - wel reïncarnatie; om over verdere bijzonderheden maar te zwijgen. Kranenburg bespreekt een hele reeks spiritistische auteurs met hun uiteenlopende opvattingen. Bewijs voor het bestaan van reïncarnatie leveren ze niet. In hun opvattingen klinken hun persoonlijke achtergronden en omstandigheden duidelijk door. Mogelijk voelen ze ook aan wat er leeft in andere deelnemers aan de séance. Enkele vaak terugkomende elementen in het spiritistische reïncarnatie-geloof zijn groei of evolutie in de richting van het goddelijke; verantwoordelijkheid voor onze eigen daden; de gedachte dat we elkaar weer tegenkomen in een volgend leven, een gedachte die we binnen hindoeïsme en boeddhisme niet vinden (pag. 64). In mijn eigen woorden: een aangename, westerse versie van reïncarnatie.

III. 5. Informatie over reïncarnatie door middel van hypnose en regressietherapie (pag. 64-82)

Bij regressie-therapie brengt de therapeut de client onder hypnose. Daarna vraagt de therapeut de cliënt om terug te gaan naar zijn jeugd; naar zijn vroegste kinderjaren; naar zijn pre-natale periode (zwangerschap); naar vorige levens. In vroegere ervaringen wordt de verklaring gezocht voor de huidige problemen van de cliënt, in de verwachting dat die verklaring zal helpen tegen de problemen.

Regressietherapie (pag. 65-67)

Hypnose moet al zo oud zijn als de mensheid. Eugène Auguste Albert de Rochas d'Aiglun (1837-1914) paste hypnose toe om proefpersonen terug te leiden tot vorige levens. De Amerikaan Morey Bernstein (1919–1999) maakte deze benadering bekend bij het grote publiek. Sommige therapeuten gaat het er daarbij enkel om hun cliënten te helpen met hun problemen; of er daarbij sprake is van herinneringen aan werkelijke historische feiten, is daarbij niet van belang. Anderen passen hypnose juist toe om informatie te verkrijgen over vroegere levens, zonder therapeutisch doel.

Resultaten (pag. 67-71)

De resultaten van de regressie hangen sterk af van de therapeut / hypnotiseur. Vrijwel alle cliënten maken onder hypnose één of meer vroegere levens mee. Maar de aard van die levens is heel verschillend: de therapeutische benadering vindt in de vroegere levens dramatische ervaringen, die een verklaring vormen van de huidige problemen van de cliënt - ontbreekt de therapeutische doelstelling, dan komen herinneringen boven aan tamelijk gewone levens. De periode tussen de opeenvolgende levens verschilt sterk. Uit de verschillende verhalen blijkt niet duidelijk in hoeverre de cliënten in de reeks opeenvolgende levens geestelijke groei doormaken. Veel mensen vertellen dat ze hun naasten van nu ook in vroegere levens van nabij hebben meegemaakt, voor anderen is de reïncarnatie een eenzame weg. Niet duidelijk wordt wát er precies reïncarneert. Ook niet, op welk moment de reïncarnatie plaats vindt: bij de conceptie? na drie maanden zwangerschap? kort voor of kort na de geboorte? Bij therapeutische regressie speelt karma een duidelijke rol (het verleden als oorzaak voor de problemen in het heden) - in sommige andere onderzoeken ontbreken karmische verbanden. Sommigen blijven in de opéénvolgende reïncarnaties van hetzelfde geslacht, anderen zijn nu eens vrouw en dan weer man. Herinneringen dat men in een vorig leven een dier is geweest, zijn er niet. Sommige mensen blijken onder hypnose onverwachte capaciteiten te hebben: een vreemde taal spreken, pianospelen. De meeste cliënten beleven enkel een korte episode van hun vroegere leven(s). Sommigen vertellen dat ze in bijzondere culturen (Atlantis en Lemuria) hebben geleefd, zelfs op andere planeten. Volgens sommige onderzoekers splitst een ziel zich bij elk sterven in bijvoorbeeld drie delen en komt dan in drie verschillende mensen terecht, enz. (reïncarnatie-stamboom, die totaal los staat van de familiestamboom).

Reïncarnatie bewezen? (pag. 72-75)

Kranenborg gaat uit van het principe: de eenvoudigste verklaring is waarschijnlijk de beste. Voor we onze toevlucht nemen tot een transcendente verklaring zoals reïncarnatie, moeten we kijken hoever we komen met immanente verklaringen.
Hierbij mijnerzijds twee opmerkingen.
* Kranenborg spreekt voortdurend over motieven en verklaringen. Wat is de eenvoudigste verklaring voor een verschijnsel als bijvoorbeeld een déjà-vu (zie hieronder III. 6. C)? Daardoor blijft zijn hele betoog op het rationele vlak. Het is en blijft duidelijk de benadering van een deskundige buitenstaander. - Voor wie zelf in bijvoorbeeld een déjà-vu of een regressie reïncarnatie ervaart, is juist reïncarnatie de natuurlijkste en eenvoudigste verklaring; beter gezegd: is reïncarnatie gewoon een feit.
* Zelf neem ik de vrijheid om in God te geloven zonder eerst rationeel te hebben onderzocht hoever ik kan komen met immanente verklaringen van het geloof, zowel in de zin van de inhoud van het christelijk geloof (fides quae) als van mijn eigen geloofsbeleving (fides qua). Ik geloof gewoon, ik kan het niet laten, ik weet niet beter. Met een rationele toetsing van mijn geloof in de geest van Kranenborg zou ik weinig kunnen beginnen.
Veel regressie-therapeuten die het zuiver om de therapie gaat (de cliënt helpen met zijn problemen), hechten geen historische waarde aan de herinneringen aan vroegere levens die boven komen bij de cliënt. Men gaat ervan uit dat het in feite herinneringen zijn aan ervaringen in het huidige leven. Vrijwel aan alles wat we meemaken slaan we herinneringen op, maar de meeste van die herinneringen zijn we ons vervolgens niet (meer) bewust (crypto-mnesie). Tijdens de therapie kunnen die onbewuste herinneringen weer bewust worden; daarbij spelen ook creativiteit en fantasie een rol. Bovendien kunnen we herinneringen bij ons dragen aan dromen, aan de fantasiewereld van onze kindertijd, en mogelijk aan gedachten en gevoelens van onze moeder uit onze prenatale fase. Van herinneringen aan echte vroegere levens hoeft dus geen sprake te zijn (pag. 75).

Alles verklaard? (pag. 75-78)

Lang niet alle hypnose-sessies leveren opvallende en onverklaarbare herinneringen op; die zijn eerder uitzondering dan regel. Sommige bijzondere herinneringen blijken terug te gaan op jeugdervaringen, of op bijvoorbeeld boeken of films over het verleden. Veel herinneringen aan vroegere levens zijn niet te verifiëren; soms zijn ze aantoonbaar onjuist. Maar sommige herinneringen aan vroegere levens zijn niet te verklaren, evenmin als het spreken van vreemde talen of het hebben van bijzondere vaardigheden.

Meervoudige persoonlijkheid (pag. 78-80)

Kranenborg verwijst hierbij naar de theorie van Ian Wilson. Traumatiserende ervaringen in de kinderjaren kunnen worden verdrongen; ze leven als losse persoonlijkheden in iemand voort (pag. 78). Wanneer onder hypnose de normale persoonlijkheid is uitgeschakeld, kan een verdrongen persoonlijkheid zich manifesteren. Door de suggestie van de therapeut om terug te gaan naar vroegere levens, wordt er - dankzij crypto-mnesie (zie boven) en dankzij de enorme creativiteit van de menselijke geest - een leven geproduceerd dat overtuigend als anders en historisch overkomt. Maar het komt allemaal uit de persoon zelf (pag. 80).

Andere verklaringen: ESP (pag. 80-82)

ESP = extrasensory perception = buitenzintuigelijke waarneming: ieder mens heeft iets buitenzintuigelijks of telepathisch in zich. Het meest bekende voorbeeld is dat men zonder bepaalde reden aan iemand denkt, waarna vervolgens de telefoon gaat en blijkt dat de persoon aan wie men dacht degene is die opbelt (pag. 80).
Een paar opmerkingen hierbij:
1) Ook voor mijzelf een herkenbare ervaring. Ook ik "weet" regelmatig wie er opbelt. Als predikant had ik soms opeens het gevoel "ik moet die-of-die een bezoek brengen", en als ik dan aanbelde of opbelde, was soms de reactie: "Maar dominee, hoe wist u het?". In mijn werk heb ik ook menig verhaal over telepathische ervaringen gehoord; met name in verband met overlijdens.
2) Tegelijk mag je ook kritisch zijn. Ik denk per dag misschien wel vluchtig aan honderd mensen. Als er dan net één van die honderd opbelt, denk ik "dat is ook bijzonder!". Maar je vergeet de 99 die niet hebben opgebeld. Ons geheugen is selectief.
3) Ook in de Bijbel komt telepathie enkele malen voor. In 2Koningen 5:26 "ziet" Elisa dat Gehazi achter de genezen Naäman is aangegaan om een dankgave te incasseren. In Johannes 1:49 "ziet" Jezus Nathanaël onder de vijgeboom. Er staat niet uitdrukkelijk bij dat Elisa en Jezus die telepathische gave hadden ómdat ze profeet en Zoon van God waren, al zal die gedachte bij de Bijbelschrijver zeker hebben meegespeeld.
4) Aan het einde van dit hoofdstuk kom ik nog terug op de opvatting van Van Lommel, waarbinnen ook ESP te plaatsen valt.
Onder hypnose schijnt de buitenzintuigelijke waarneming versterkt te worden. Op deze manier konden proefpersonen weet hebben van informatie die ergens aanwezig was (pag. 82). "Ergens", om te beginnen bij de therapeut / hypnotiseur. Zo kan de indruk ontstaan dat men die informatie heeft meegebracht uit een vroeger leven.

III. 6. Informatie over reïncarnatie via bijzondere herinneringen (pag. 83-91)

III. 6. A. Herinneringsverhalen (pag. 83-85)

Mensen herinneren zich in een bepaalde situatie opeens dat ze op die plaats vroeger ook geweest zijn. Als zulke herinneringen uit historische bronnen kunnen worden gecontroleerd, blijken ze soms juist en soms onjuist te zijn. Vaak zijn zulke herinneringen te verklaren uit buitenzintuigelijke waarneming, gecombineerd met fantasie en associatie.

III. 6. B. Herinneringsverhalen van kleine kinderen (pag. 85-90)

Soms vertellen heel jonge kinderen (2 tot 4 jaar) over herinneringen uit een vroeger leven. Ook hier geldt dat sommige feiten in die herinneringen historisch juist en andere historisch onjuist blijken te zijn. Ook hier zijn het natuurlijk de mooiste gevallen, die de aandacht trekken. Bovendien zijn het geen objectieve waarnemers, die zulke verhalen vastleggen, maar de ouders. Afgezien van reïncarnatie zijn er verschillende verklaringen mogelijk. Tijdens de zwangerschap kan een kind bepaalde herinneringen en dromen overnemen van de moeder. Al vóórdat ze kunnen praten, kunnen kinderen een heleboel informatie in zich opnemen. Veel kinderherinneringen zijn te verklaren uit buitenzintuigelijke waarneming, crypto-mnesie en creativiteit.

Lastiger te verklaren zijn de zogenaamde stigmata. Soms vertonen kinderen opvallende fysieke overeenkomsten met een bepaalde overledene (terwijl er geen genetische relatie bestaat). In de christelijke mystiek vertoonden / vertonen sommige heiligen de lidtekens van de kruiswonden van Jezus; een bekend voorbeeld is de Italiaanse Padre Pio (1887-1968).

III. 6. C. Déjà-vu (pag. 90-91)

Dit verschijnsel ligt dicht bij III. 6. A. Herinneringsverhalen. Soms heb je het sterke gevoel: "ik ken die man!" of "ik ben hier eerder geweest", terwijl dat binnen het bestek van het tegenwoordige leven niet het geval is. Ook hier zoekt Kranenborg de verklaring in bijvoorbeeld de herinnering aan dromen, foto's of films (en tegenwoordig: televisiebeelden).

Samenvattend: Kranenborg wil ter verklaring van een aantal inderdaad opmerkelijke verschijnselen niet zijn toevlucht nemen tot de hypothese reïncarnatie, als die verschijnselen te verklaren zijn uit bijvoorbeeld buitenzintuigelijke waarneming, meervoudige persoonlijkheid, en crypto-mnesie.

Bij dit hele hoofdstuk III moest ik herhaaldelijk denken aan de hypothese van Van Lommel.
Volgens hersenonderzoeker Dick Swaab zijn wij ons brein: onze hersenen zijn te vergelijken met een stand-alone computer, die enkel de beschikking heeft over de informatie op de harde schijf - als de harde schijf crasht, is alle informatie weg. Als we dood gaan, gaan onze hersenen kapot en verdwijnen al onze gedachten, gevoelens en herinneringen.
Volgens Pim van Lommel zijn onze hersenen eerder te vergelijken met een computer die verbonden is met het wereldwijde internet. Via je computer beschik je daardoor over de universele kennis van de mensheid. Via onze hersenen zijn we verbonden met het "eindeloze bewustzijn", dat de herinneringen, gedachten en gevoelens van de mensheid bevat (inclusief van alle mensen uit het verleden). Daardoor is buitenzintuigelijke waarneming mogelijk. En daardoor beschikken we over herinneringen van mensen van vroeger. Dat is niet precies het zelfde als reïncarnatie. Ik ben terughoudend te geloven dat iemand met zijn hele persoonlijkheid, die samenhangt met zijn huidige individualiteit of ego, later opnieuw in een lichaam komt (Van Lommel, Eindeloos Bewustzijn, pag. 328).

DEEL 2: REÏNCARNATIE EN CHRISTELIJK GELOOF

IV. REÏNCARNATIE IN DE BIJBEL EN DE OUDE KERK

IV. 1. Reïncarnatie in de Bijbel (pag. 97-101)

Volgens H. van Praag blijkt uit legio teksten in het Nieuwe Testament dat Jezus en zijn apostelen op zijn minst ernstig rekening hielden met de mogelijkheid van reïncarnatie (pag. 97). Kranenborg bestrijdt dat (mijns inziens terecht). Het Jodendom in de tijd van Jezus kende de gedachte van reïncarnatie niet. De leerlingen van Jezus zullen dus bij Jezus' woorden niet aan reïncarnatie hebben gedacht. En met dat legio teksten valt het nogal tegen. Het gaat om (een drietal series) teksten waar men zich telkens op beroept.
* Mattheus 16:13-14 // Marcus 8:27-30 // Lucas 9:18-19: Jezus vraagt Zijn leerlingen: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Als antwoord zeggen de leerlingen: Johannes de Doper, Elia, Jeremia of één van de profeten. De achterliggende gedachte is: vóór het aanbreken van de eindtijd zullen er profeten opstaan uit de dood. Opstanding dus, geen reïncarnatie.
* Mattheus 17:10-13 // Marcus 9:11-13 en Mattheus 11:14: Elia die eerst moet komen, is Johannes de Doper. Elia is niet gestorven (hij is opgevaren naar de hemel). Als de levende Elia zal hij terugkomen (Maleachi 3: 1 en 4: 5). Jezus ziet de vervulling van die profetie in Johannes de Doper.
* Johannes 9: 1- 3: Over een blindgeborene vragen de leerlingen aan Jezus: Wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders? Als zijn handicap de schuld is van zijn ouders, is het onrechtvaardig dat hun zoon daarvoor gestraft wordt met blindheid (Ezechiël 18). Als de jongen wordt gestraft met blindheid omdat hij zélf gezondigd heeft, wanneer heeft hij dat dan gedaan? Als antwoord op de vraag van zijn leerlingen verbreekt Jezus de relatie tussen ziekte en zonde. Ziekte is geen straf.
In het Nieuwe Testament vinden we dus de gedachte van reïncarnatie niet.

Misschien in een geheime, esoterische traditie van woorden van Jezus? Het bestaan van zulke woorden is nooit bewezen. In een oud gnostisch (?) geschrift als het Evangelie van Thomas komt reïncarnatie niet voor.

IV. 2. Reïncarnatie in de oude kerk (pag. 101-105)

De kerkvaders geloofden niet aan reïncarnatie; de gedachte van reïncarnatie bij niet-christelijke denkers bestreden ze. Kranenborg bespreekt als voorbeeld de argumentatie van Origenes (185-254). Wel geloofden Origenes en anderen de prae-existentie (onze ziel bestond al vóór onze geboorte) en de apokatastasis (uiteindelijk zullen allen zalig worden). Na onze dood wordt onze ziel een aantal keren wedergeboren in verschillende sferen om een louteringsproces door te maken om zo tenslotte terug te keren tot God. Maar daarbij dacht men nooit aan verschillende opeenvolgende wedergeboorten op aarde! (zie ook de gedachten van Kranenborg zelf, VI. 4). Het Concilie van Constantinopel van 553 heeft de prae-existentie van de ziel afgewezen (en daarmee impliciet de mogelijkheid van reïncarnatie): na de dood wordt ieder mens geoordeeld bij het laatste oordeel. - Hiëronymus (348-420) schrijft dat vanaf oude tijden binnen kleine groepen de leer van de reïncarnatie wordt onderwezen. Maar hij doelt daarmee niet op groepen binnen de christelijke kerk, maar op bepaalde afwijkende groeperingen.

V. REÏNCARNATIE EN CHRISTELIJK GELOOF: AFWIJZING EN INTEGRATIE

Aansluitend aan Hiëronymus (zie hiervoor): In de kerkgeschiedenis treffen we de gedachte van reïncarnatie aan bij enkele groepen naast de kerk, zoals de Paulicianen, Bogomilen en Katharen of Albigenzen. Vanaf de Renaisance en zeker vanaf de negentiende eeuw werd reïncarnatie meer bekend in West-Europa.

V. 1. Afwijzende reacties (pag. 106-119)

V. 1. A. Reacties op het hindoeïsme (pag. 106-109)

Wie het hindoeïsme leert kennen, stuit op de gedachte van reïncarnatie. Maar christelijke schrijvers over het hindoeïsme concentreerden zich vooral op de godsvraag en de verlossingsweg. Voor zover ze ook schreven over reïncarnatie, was hun oordeel doorgaans negatief.

Een schrijver die serieus ingaat op reïncarnatie is de rooms-katholieke theoloog Hans Küng. Achter de idee van reïncarnatie zit de vraag naar een zinvolle, rechtvaardige en morele wereldorde, inclusief de theodicee: God krijgt niet de schuld van het onheil dat mensen treft. Maar voor Küng overheersen de bezwaren. Ten aanzien van hetgeen er vooraf gaat aan ons leven, is de scheppende God Küng liever dan de automatische wet van karma. Een serie opéénvolgende levens doet voor Küng tekort aan de ernst van de eenmalige en onherhaalbare geschiedenis(pag. 108) en het kwaad dat onze menselijke mogelijkheden te boven gaat, kan enkel worden vergéven door een genadige God. Tegenover het cyclische geschiedenisbeeld van het hindoeïsme stelt Küng het lineaire geschiedenisbeeld van het christendom (en het jodendom en de islam, zeg ik erbij). Uiteindelijk kunnen we enkel leven van het vertrouwen dat de voltooiing van onze wereld in de handen ligt van God de Schepper.

V. 1. B. Reacties op theosofie en antroposofie (pag. 109-115)

Kranenborg vermeldt hier de bezwaren tegen theosofie en antroposofie van verschillende christelijke auteurs uit de 20e eeuw: ds. J.T. de Visser, ds. H. Bakker, H. Schokking, prof. J. Verkuyl. Ik geef een globaal overzicht.
- Pantheïsme in plaats van het persoonlijke Godsbegrip van de Bijbel. Daardoor geen persoonlijke relatie met God.
- De persoonlijkheid van de individuele mens verdwijnt.
- De zonde wordt miskend. Geen echt begrip van zonde en schuld.
- De boodschap van genade, vergeving en verzoening ontbreekt.
- Reïncarnatie impliceert het geloof in zelfverlossing en zelfbevrijding.
- De gedachte van automatische evolutie ten goede is te optimistisch.
- De karmaleer is harteloos en voldoet niet als logische verklaring van de levensvragen.
De vrijzinnige M.C. van Mourik Broekman geeft de volgende overwegingen:
- De aangevoerde bewijzen voor reïncarnatie zijn niet overtuigend.
- Karma kan niet alles (leed en voorspoed) verklaren.
- De theosofie is te rationalistisch en te deterministisch.
Voor verschillende christelijke auteurs sluiten karma en genade elkaar uit. Kranenborg tekent daarbij aan dat verschillende geloofssystemen karma en genade op een bepaalde manier wel combineren (pag. 138).

V. 1. C. Reacties op reïncarnatie-ervaringen via hypnose en spiritisme (pag. 115-116)

In evangelische en charismatische kringen ziet men in hypnose en spiritisme demonische machten aan het werk. Demonen zouden de herinneringen van overleden mensen kapen en overbrengen op de gehypnotiseerde. Kranenborg vindt deze verklaringen nogal gezocht. Ook hier zoekt hij eerst naar een immanente verklaring.

V. 1. D. Reacties op het concept reïncarnatie (pag. 116-119)

Hier laat Kranenborg de godsdienstfilosoof John Hick aan het woord. Hick heeft sympathie voor hindoeïsme, boeddhisme en theosofie (zie verderop: V. 2. C) maar formuleert ook fundamentele bezwaren. Hij vindt de zogenaamde bewijzen voor reïncarnatie niet overtuigend. Zijn grote bezwaar is dat de menselijke identiteit in de loop van de opéénvolgende reïncarnaties niet is gewaarborgd: de persoonlijke herinneringen niet, de eigen lichamelijkheid niet, en de psychologische continuïteit niet. Wie of wat reïncarneert er nu precies? Het boeddhisme is hierover duidelijk: er is geen zelf dat incarneert. Maar zo verdwijnt de menselijke individualiteit. Karma betekent dat ik de gevolgen van mijn daden uit een vorig leven ondervind, maar dan moeten het wel mijn daden zijn. Karma als verklaring voor de uiteenlopende lotgevallen van verschillende mensen is geen bevredigende oplossing.

V. 2. Pogingen tot integratie (pag. 119-137)

In dit deel-hoofdstuk gaat het om pogingen om reïncarnatie en christelijk geloof met elkaar te verbinden. Nu zijn er heel wat christenen die zich ook aangesproken voelen door de gedachte van reïncarnatie. De antroposofie wil een synthese zijn van christelijk geloof en reïncarnatie. Maar er zijn maar weinig christelijke theologen die zich positief hebben uitgesproken. Kranenborg noemt onder andere Giordano Bruno (1548-1600) en Jakob Boehme (1575-1624); in later tijd Andrzej Towiansky (1799-1878) en L. Puecher Passavalli (1820-1897). In het vervolg bespreekt Kranenborg drie recente christelijke auteurs.

V. 2. A. Geddes MacGregor (pag. 121-126)

De Amerikaan MacGregor vindt reïncarnatie in verschillende opzichten een aantrekkelijke gedachte: het is een universeel voorkomend concept; het geeft antwoord op de vraag van het waarom; het verklaart bijvoorbeeld het déjà-vu; het schept ruimte voor evolutie en voor onze vrije wil. Maar MacGregor heeft ook enkele bezwaren; zo houdt hij vast aan het onderscheid Schepper - schepsel, God - mens. Volgens MacGregor is de mens energie. De mens en het hele universum zijn op weg naar steeds helderder wordende energie = zelfbewustzijn = onsterfelijkheid. Hij verbindt deze evolutie met de rooms-katholieke leer van het vagevuur, opgevat als het alles omvattende purgatorische (reinigende) proces. Karma (onze eigen verantwoordelijkheid) en genade (als voorwaarde voor verdere groei) gaan samen. Die genade danken we aan Jezus Christus. De ontwikkeling (groei in opwaartse richting) kan plaats vinden door verschillende opéénvolgende aeonen: van heerlijkheid tot heerlijkheid (2Corinthe 3:18). Kranenborg heeft hierbij wel enkele bedenkingen:
- De menselijke identiteit blijft onhelder: wát reïncarneert er precies.
- MacGregor geeft een sterke omduiding van het rooms-katholieke vagevuur.
- MacGregor doet tekort aan het verlossende offer van Christus.
- MacGregor gelooft in een evolutie ten goede, maar deze blijkt nergens in de geschiedenis van de mensheid.

V. 2. B. Karel Douven S.J. (pag. 126- 134)

Kranenborgs samenvatting van de visie van Douven maakt op mij een nogal ingewikkelde indruk. Het mensbeeld van Douven is theosofisch / antroposofisch (pag. 128): God is immanent en wij zijn ten diepste goddelijk, één van wezen met hem (pag. 126). In het mensenhart vallen immanentie en transcendentie samen (pag. 127). Karma is voor Douven impuls om te groeien: de stuwkracht van vooruitgang en evolutie ... een opgave om in dit leven er mee aan het werk te gaan; een uitdaging, dat het onze vrijheid is om er aan en er mee te werken (pag. 129). Volgens Douven behoort reïncarnatie tot de geheime, esoterische leer van Jezus (pag. 130). Douven maakt onderscheid tussen Christus en Jezus. Het Christuswezen is het zich manifesteren van God, zowel in God Zelf als in heel de ordening van de schepping. ... De kosmische Christus is het gelaat van God in de schepping, ons toegewend (pag. 131). Met wat goede wil kan ik hierbij denken aan wat de Bijbel de Heilige Geest noemt. Volgens Douven zijn de hoogverlichten uit de verschillende religies door Christus aangeraakt. Hij heeft Zich ook geopenbaard in Jezus van Nazareth, een mens die volgens Douven tussen zijn 12e en 30e levensjaar in vele spirituele centra van India tot Engeland een lange geestelijke training heeft doorgemaakt. Hij is het oervoorbeeld van de doorwerking van het Christusbewustzijn in een mens en de eerste die de volle bewustwording van de Godgelijkenis in mensen heeft bereikt. Volgens Kranenborg is de visie van Douven meer theosofie dan christelijk geloof; en daarom geen antwoord op de vraag of christelijk geloof en reïncarnatie elkaar verdragen.

V. 2. C. John Hick (pag. 134-137)

Over de bezwaren van Hick tegen reïncarnatie schreef Kranenborg hierboven al (V. 1. D). Maar Hick wil een aantal motieven van de reïncarnatiegedachte serieus nemen. Ons aardse leven is uniek, groots en onherhaalbaar. We leven hier maar éénmaal en we komen hier niet terug. Maar Hick geeft de mogelijkheid in overweging dat we na onze dood ergens buiten deze aardse werkelijkheid een aantal opéénvolgende levens leven. Dat schept de mogelijkheid van groei van het menselijke zelf in de relatie met God. Voor Hick is die relatie essentieel: we gaan niet op in het goddelijke. Door de opéénvolgende levens heen blijft onze unieke individualiteit behouden. In VI. 4 zal blijken dat deze gedachten Kranenborg aanspreken.

VI. Christelijk geloof: een andere weg (pag. 139-164)

VI. 1. Oude en nieuwe vragen (pag. 139-146)

In deze paragraaf maakt Kranenborg de balans op.
1) Reïncarnatie valt niet te bewijzen; ook reïncarnatie is een kwestie van geloven.
2) Volgens de reïncarnatie-gedachte hebben we geen herinneringen aan vroegere levens. Wat voor zin heeft het aannemen van die vroegere levens dan?
3) Onduidelijk blijft wat onze identiteit is door de verschillende opéénvolgende levens heen.
4) Karma wordt vaak opgevat als een absolute wet: ieder krijgt wat haar / hem toekomt. Dat is rechtvaardig maar ook onbarmhartig: de ellende die je meemaakt is je eigen schuld. Maar zonder herinneringen aan vroegere levens weet je niet wat je toen hebt misdaan.
5) Het probleem van de theodicee (het waarom van het lijden) lijkt opgelost: God is niet verantwoordelijk voor het kwaad. Maar waar komt de wet van het karma vandaan?
6) Inderdaad: één leven lijkt erg kort. Maar op de eeuwigheid zijn tien achtereenvolgende aardse levens nog steeds kort.
7) In het hindoeïsme en boeddhisme betekent het rad der wedergeboorte een lijdensweg (zie III. 1). Verbonden met het moderne westerse evolutie-denken wordt reïncarnatie een optimistisch concept: groei naar beter. Maar is elke ontwikkeling vooruitgang?
Geloof in reïncarnatie lost vragen op maar roept ook nieuwe vragen op. Reïncarnatie is niet los verkrijgbaar maar staat altijd binnen bepaalde religieuze / levensbeschouwelijke verbanden

VI. 2. Het christelijk geloof is relationeel (pag. 146-152)

In deze paragraaf benoemt Kranenborg een aantal essentiële inzichten van het christelijk geloof, die bij reïncarnatie in het geding zijn.
* De wereld en daarbinnen de mens zijn geschapen door God (een bewuste wilsdaad van God, pag. 147). Ook de materie en ons eigen lichaam! Het concrete individu heeft waarde (pag. 147); dit ene leven is goed (pag. 148).
* De persoonlijke God gaat een relatie aan met de persoonlijke mens: een ik-gij-relatie, bepaald door liefde. De mens is per definitie relationeel (pag. 148): onze relaties met God en met onze medemensen zijn wezenlijk voor ons mens-zijn. Relaties veronderstellen vrijheid. Het kwaad komt uit de relationele sfeer: wat wij God en onze medemensen aandoen (hier doet Kranenborg mij denken aan zondag 2 van de Heidelbergse Catechismus: waar we ten diepste in tekort schieten, is: de liefde tot God en onze naaste).
* God wil de relatie met ons mensen herstellen. God herstelt Zijn relatie met ons mensen met name in Christus. Het herstel komt van Gods kant en is daarom genade. Voor ons betekent dat een nieuw begin en een groot besef van verantwoordelijkheid.
* Het leven is goed en de dood is slecht (1Corinthe 15:26: de laatste vijand - overigens in 1Corinthe 15 niet allereerst ónze laatste vijand, maar de laatste vijand van de Heer). Maar ook na ons sterven blijft de relatie met God (Filippenzen 1:23: met Christus zijn; 1Thessalonicenzen 4:17: voor altijd met de Heer zijn).
* In het verhaal van de genezing van de blindgeborene (Johannes 9) doorbreekt Jezus het verband tussen lijden en schuld (zie IV. 1). Heel veel ellende is niet onze eigen schuld.

VI. 3. Mogelijke consequenties van het geloof in reïncarnatie (pag. 152-157)

Vanuit het bovenstaande benoemt Kranendonk een aantal problemen rond het geloof in reïncarnatie.
- Reïncarnatie doet tekort aan de waarde van de materie en van onze lichamelijkheid.
- Reïncarnatie relativeert de waarde van ons éne unieke mensenleven.
- Reïncarnatie relativeert de verschrikking van de dood.
- In veel vormen van reïncarnatie-geloof moeten we onszelf verlossen.
- Karma kan een absoluut determinisme betekenen: een mens krijgt wat hij verdient (pag. 154); er is geen ruimte meer voor protest (pag. 157). Determinisme kan leiden tot fatalisme en individualisme.
- God heeft hier niets te maken met het onheil dat ons treft, maar staat ook ver af van degenen die lijden.

VI. 4. De laatste vragen (pag. 157-164)

Op de vragen naar het waarom van het leed heeft het christelijk geloof geen afdoend en duidelijk antwoord. Heel veel lijden is niet de schuld van het slachtoffer. Het is ook niet zonder meer de wil van God: God is de machtige én God heeft ons mensen lief - en toch is het onheil er. Dat blijft een voor ons onoplosbaar mysterie (pag. 158).

Meer heeft Kranenborg te zeggen over het leven na de dood. Hij gaat uit van de traditionele voorstelling (Heidelbergse Catechismus zondag 22). Een mens sterft, zijn lichaam vergaat. De ziel gaat op de één of andere manier naar God toe (pag. 159). Bij de opstanding op de Jongste Dag zullen ziel en lichaam verenigd worden. Daarna volgt het laatste oordeel. - Het gaat nu verder specifiek over de tussentoestand tussen sterven en opstanding. Ook dan blijft de relatie met God. Een levende relatie ontwikkelt zich. Ontwikkeling veronderstelt tijd. Nu sluit Kranenborg zich veronderstellenderwijze aan bij Hick (zie V. 2. C) en in zekere zin ook bij Origenes (zie IV. 2). Het is denkbaar dat er in de tussentoestand verschillende opéénvolgende werelden of tijden zijn. In al deze werelden kan men verder groeien in volmaaktheid en kan de relatie verdiept worden, komt men dichter bij God (pag. 160). Voor dat meervoud werelden en tijden beroept Kranenborg zich op de Bijbelse meervoudsvormen hemelen en eeuwigheden: Jezus is opgevaren ver boven alle hemelen (Efese 4:10). Paulus werd weggevoerd tot in de derde hemel (2Corinthe 12: 2). Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn, zegt Jezus tegen de moordenaar aan het kruis (Lucas 23:43) - heden veronderstelt tijd. De zielen onder het altaar vragen: hoe lang nog? (Openbaring 6: 9) - ook dat veronderstelt tijd. Christus preekte het Evangelie aan de geesten in de gevangenis (1Petrus 3:19) - dat veronderstelt dat deze overledenen alsnog Christus konden ontmoeten (en wie weet, zich alsnog bekeren). We zullen voor altijd bij de Heer zijn (1Thessalonicenzen 4:17) - dat zou ook kunnen zijn in verschillende, op elkaar volgende werelden. Zo zijn ook na onze dood ontwikkeling en groei mogelijk en kunnen we ongebruikte mogelijkheden alsnog ontplooien. In de relatie met God blijft ook in de tussentijd onze unieke individualiteit bewaard. In dit beeld past geen eeuwige hel (pag. 163). Ook ná ons sterven blijft er de mogelijkheid om tegen of voor de Heer te kiezen. Kranenborg onderstreept nog eens dat het voorgaande enkel een veronderstelling is. Centraal staat in elk geval de blijvende relatie met de Heer. Liefde verdraagt geen reïncarnatie (pag. 164).

Hierbij 2 slotopmerkingen mijnerzijds:
1) Reïncarnatie geeft een antwoord op de vraag wat ons wacht na onze dood. Het zou simpel zijn als je daarnaast of daartegenover het christelijke antwoord op die vraag zou kunnen zetten. Probleem is dat de Bijbel niet één klip en klaar antwoord geeft. Verschillende beelden wisselen elkaar af. In het Oude Testament komt regelmatig de algemeen oud-oosterse voorstelling van het dodenrijk voor (bijvoorbeeld Psalm 6: 6). Prediker spreekt over onze geest die terugkeert tot God (Prediker 12: 7). Later in het Oude Testament (Daniël 12: 2- 3) is sprake van opstanding uit de dood, een verwachting die sterk terugkomt in het Nieuwe Testament (Mattheus 22 // Marcus 12 // Lucas 20 en 1Corinthe 15). Paulus kan ook spreken over met Christus zijn (Filippenzen 1:23). De Bijbel geeft niet één welomlijnde voorstelling. Volgens mij omdat de Bijbelse toekomstverwachting primair op andere dingen gericht is: op de glorie van God en op de komst van Zijn Koninkrijk van gerechtigheid en vrede op (de nieuwe) aarde.
2) Dit gezegd zijnde, ben ik niet overtuigd door de veronderstelling van Kranenborg over de tussentijd. Terwijl hij tegenover de reïncarnatie-gedachte benadrukt dat óók onze lichamelijkheid behoort tot onze identiteit, onderhoudt God in de tussentijd blijkbaar een relatie met een lichaam-loze ziel. Over mijn eigen gedachten schreef ik een afzonderlijk artikel. Hier vat ik dat kort samen. Ik geloof niet in een tussentijd omdat ik denk dat de overledenen "uit de tijd" zijn (zo zeggen we dat hier in Zeeland). Ze leven dus niet, als een soort zielen-zonder-lichaam in een tijd-dimensie die parallel loopt aan onze aardse tijd. Als we hier onze ogen sluiten, slaan we ze weer op op de dag der wederopstanding. Daar zit geen "tijd" tussen. Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn, zegt Jezus tegen de moordenaar aan het kruis (Lucas 23:43) - dat paradijs is de nieuwe aarde en dat heden is de nieuwe tijd. Ook al wachten wij hier op aarde, sinds Jezus dat tegen de moordenaar gezegd heeft, al 2000 jaar op de dag der wederopstanding. Zij slapen en ontwaken / als in een ogenblik (Nieuwe Liedboek 759).

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA