JEROEN KOCH, Abraham Kuyper. Een biografie. Amsterdam, 2006, 580 pag.


Abraham Kuyper (1837-1920) is één van de grootste figuren uit de Nederlandse geschiedenis. Theoloog (kerkhistoricus), predikant, kamerlid, publicist, hoogleraar, minister-president, en vooral: voorman van een volksdeel (een geliefde term van Kuyper, pag. 286). Hij stichtte een dagblad (De Standaard) en een weekblad (De Heraut), een partij (de Anti-Revolutionaire Partij) en een universiteit (de Vrije Universiteit), een kerkgenootschap (de Geref. Kerken in Nederland) en een cultuurfilosofie (het neocalvinisme - een term gemunt door de critici maar al vlug door Kuyper geadopteerd, pag. 389). Kuyper en Multatuli zijn de twee grootste stylisten van de Nederlandse betogende literatuur die ik ken. Van geen theoloog heb ik zoveel pagina's in de boekenkast staan en gelezen als van Kuyper. De nieuwe biografie van KOCH was voor mij dan ook een must. Het dikke boek (inclusief noten en register 672 pagina's) is fraai uitgegeven en leest prettig. Het noten- apparaat is indrukwekkend. Een grote studie, een groot man als Kuyper waardig!

Tot beter begrip van het vervolg zet ik eerst even enkele jaartallen van het leven van Abraham Kuyper op een rijtje.

  1837 Geboren in Maassluis, waar zijn vader hervormd predikant is. In 1841 verhuist de familie Kuyper naar Middelburg, vervolgens in 1849 naar Leiden.
  1855 Studie theologie in Leiden (toentertijd bolwerk van de moderne theologie).
  1858/9 Verloving met Johanna Hendrika (Jo) Schaay.
  1862 Promotie tot doctor in de godgeleerdheid (zijn proefschrift handelt over de reformator Johannes à Lasco).
  1863 Huwelijk met Jo Schaay. Predikant in Beesd (Betuwe), waar hij de invloed ondergaat van orthodoxe gemeenteleden (de spreekwoordelijke Pietje Baltus).
  1867 Predikant in Utrecht. Conflict over de kerkvisitatie van 1868. Onderwijskwestie in 1869.
  1870 Predikant in Amsterdam. Conflict met de Irenischen.
  1872 Oprichting dagblad De Standaard. Kuyper hoofdredacteur (naast zijn predikantschap in Amsterdam).
  1874 Kamerlid voor het district Gouda. Kuyper is daarbij wettelijk verplicht zijn predikantschap neer te leggen.
  1875 In de ban van de opwekking van Moody en Sankey en van Pearsall Smith (Brighton-beweging).
  1876 Zwaar overspannen. Meer dan een jaar voor herstel in Frankrijk, Italië en Zwitserland. Groen van Prinsterer overlijdt en Kuyper volgt hem op als leider van de antirevolutionairen.
  1877 Oprichting zondagsblad De Heraut. Kuyper hoofdredacteur.
  1878 Conflict met de liberalen over de onderwijswet. Volkspetitionnement.
  1879 Oprichting van de Anti Revolutionaire Partij.
  1880 Oprichting van de Vrije Universiteit. Kuyper hoogleraar en rector.
  1886 Doleantie: Kuyper maakt zich met een aantal orthodoxe volgelingen los uit de Nederlandse Hervormde Kerk.
  1891 Christelijk Sociaal Congres.
  1892 Vereniging van de Afgescheidenen van 1834 en de Dolerenden van 1886 tot de Gereformeerde Kerken in Nederland.
  1894 Breuk tussen de Antirevolutionairen van Kuyper en de Christelijk-Historischen van De Savornin Lohman. Kuyper terug in de Tweede Kamer.
  1899 Kuypers echtgenote Jo Kuyper-Schaay overlijdt.
  1901 Kuyper minister van Binnenlandse Zaken en minister-president.
  1905 De antirevolutionairen verliezen de kamerverkiezingen. Kuyper begint aan een rondreis van 9 maanden om de oude wereldzee.
  1918 Als leider van de Anti-Revolutionaire Partij opgevolgd door Colijn.
  1920 In Jezus ontslapen.

Aan Abraham Kuyper zijn vele min of meer volledige biografische werken gewijd. De meeste van de hand van bewonderaars. De levensavond van Dr. A. Kuyper van zijn dochters Henriette en Jo uit 1921 (dus kort na zijn overlijden) is een protestantse zaligverklaring. J.C. RULLMAN die (naast een forse driedelige Kuyper-bibliografie) in 1928 een uitvoerige levensschets van Kuyper schreef, was een volgeling (een van Kuypers eerste biografen en zijn leven lang een propagandist van de antirevolutionaire boodschap, pag. 296). G. PUCHINGER die aan een veeldelige biografie van Kuyper begon maar helaas niet verder kwam dan het eerste deel (1987) over de jaren 1837-1867, was zeker een geestverwant.

KOCH had niets met Kuyper toen hij aan zijn biografie begon. De negentiende eeuw, vaderlandse geschiedenis, Nederlands protestantisme - het stond allemaal ver van me af (pag. 9); verderop vertelt hij van rooms-katholieken huize te zijn (pag. 11). Vijf jaar studie en 580 pagina's tekst hebben zijn affiniteit met Kuyper niet erg vergroot.

De biografie van KOCH is vooral een karakterstudie. Natuurlijk staan alle belangrijke data en feiten erin - zoals je mag verwachten van zo'n dikke levensbeschrijving. Maar de nadruk valt op het karakter van Kuyper. En dat valt van dichtbij en door de bril van KOCH gezien niet mee. Men zegt van Kuyper dat hij zijn dilemma's altijd zó wist te formuleren (Van tweeën één!) dat hij zijn tegenstanders de keus liet wat ze wilden zijn: krankzinnig of crimineel. Het beeld dat KOCH tekent van Kuypers karakter stelt ons voor deze zelfde keus. Eén voorbeeld van de talloze psychologiserende opmerkingen van KOCH, wanneer Kuyper zich in 1873 over zijn kwalen beklaagt in een brief aan Groen van Prinsterer: hier was ook sprake van een poging tot het verzilveren van ziektewinst, habitueel versterkt door de christelijke cultivering van persoonlijk lijden. Dit strategisch uitbaten van fysiek ongemak was inmiddels een gewoonte geworden, een reflex bijna, die haaks stond op de eveneens christelijke antirevolutionaire stoerdoenerij van Kuyper. In feite was het er de keerzijde van (pag. 134). Beschouwingen over Kuypers geestesgesteldheid zijn niet zonder zin. Kuyper had een sterke wil, een groot verstand en een diep gevoel - maar hij maakte ook regelmatig periodes van zware overspannenheid door (de ergste en langdurigste in 1876). Maar KOCH gaat verder. Hij tekent ons Kuyper als een egocentrische (De wereld draaide weer om Kuyper zelf, pag. 51), ambitieuze (de ambitie om ... uit te groeien tot de 'leader' van de antirevolutionaire richting, tot een boven alle kritiek verheven aanvoerder, pag. 145), aanmatigende (zijn met rituele ootmoed omzwachtelde arrogantie, pag. 271), theatrale (Indien mogelijk regisseerde hij zijn eigen drama, pag. 290), berekenende en opportunistische persoonlijkheid; om dan nog maar te zwijgen van Kuypers habituele krijgshaftigheid (pag. 242), strategisch uitgebate boetvaardigheid (pag. 377), geritualiseerde hypokrisie (pag. 384) en zijn totale gebrek aan zelfkritiek, relativering en bescheidenheid (pag. 580). In zijn epiloog typeert KOCH Kuypers persoonlijkheid als dominant, eigengereid, ijdel en militant tot op het agressieve af (pag. 578) en als bovenmatig ambitieus en overijverig, hyperactief en, volgens moderne termen, zelfs manisch-depressief. Maar de sleutel tot begrip van Kuyper ligt toch in zijn overtuiging dat hij met zijn wedergeboorte rechtstreeks een opdracht van God had ontvangen. Kuyper voelde zich een geroepene ... (pag. 580).

Ook de gigantische hoeveelheid publicaties van Kuyper heeft KOCH blijkbaar niet enkel met genoegen gelezen, getuige kwalificaties als van "Ons Program": de vrucht ... van flink doorpennen zonder al te zeer acht te slaan op de kwaliteit van het geschrevene (pag. 193); van "Souvereiniteit in eigen kring": hol intellectualisme (pag. 222); van "Het Beroep op het Volksgeweten": een waterval van grote woorden vol interne tegenspraak (pag. 87); en de vaak oeverloze metaforen die zijn normale theologische proza kenmerkten (pag. 420). Wel spreekt er respect uit KOCHs uitvoerige bespreking (pag. 391-437) van Kuypers hoofdwerken, zoals de Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid, Het werk van den Heiligen Geest, E Voto Dordraceno, De Engelen Gods, De Gemeene Gratie, Het Calvinisme, Onze Eeredienst, Pro Rege en Van de Voleinding. In Kuypers latere theologische werk bespeurt KOCH een religieus-ideologische annexatie van alles wat hem goeddunkte ... Het klankbeeld van Kuypers latere theologische proza had dan ook meer van Händel dan van Bach, meer van Mendelssohn dan van Brahms; het was juichbarok en feestromantiek, begeleidingsmuziek voor een triomferende Christus-Koning (pag. 577).

Ook Kuypers volgelingen ontkomen niet aan de psychologiserende benadering van KOCH. De verdeeldheid van de gereformeerden typeert hij met een term van FREUD als narcisme van de kleine verschillen (pag. 283). En uitvoerig citeert hij uit de brochure van de vrijzinnige theoloog M.C. VAN MOURIK BROEKMAN: De orthodoxe en moderne geloofsprediking uit psychologisch oogpunt vergeleken uit 1915 (pag. 300-304).

De kritische benadering en de ironische stijl komen de leesbaarheid van het boek wel ten goede. 580 pagina's vol bewondering zouden eerder gaan vervelen. Nu kun je nog eens (glim)lachen. Blijft de vraag in hoeverre een biograaf toch tenminste énige voeling moet hebben met zijn slachtoffer.

De hoofdlijn van het boek is chronologisch - voor een biografie een voor de hand liggende opzet. Maar binnen de chronologische structuur zijn de paragrafen thematisch. Deze thematische aanpak komt de diepgang ten goede - een strikt chronologische biografie wordt een kroniek of een dagboek. De thematische opzet heeft als nadeel dat we de volgorde van de gebeurtenissen uit het oog kunnen verliezen. Zo begint KOCH zijn levensverhaal met Kuypers wedergeboorte rond 1867 (pag. 25-34), om pas daarna te schrijven over zijn geboorte en jeugd (pag. 34-38). Eerst (pag. 113-116) zijn we getuige van Kuypers worsteling met het aanvaarden van zijn kamerzetel in 1874, om pas daarna (pag. 117-128) te horen over de ontwikkeling van zijn politieke denkbeelden en activiteiten in de jaren 1868-1871 en (pag. 129-134) over de oprichting van zijn krant De Standaard in 1872. Zo raak je al lezend het overzicht makkelijk kwijt.

En dan natuurlijk de bijzonderheden en de anekdotes.

• Kuyper was als kind al een dikkop. Volgens de overlevering maakten de ouders zich zorgen om Abrahams enorme hoofd, vooral toen het met zijn eerste lessen niet wilde vlotten. Ze vreesden dat hun zoon een waterhoofd had. Een om raad gevraagde Duitse hoogleraar stelde hun gerust: 'Bewahre, das ist alles Gehirne!' (pag. 37)

• Hierboven noemde ik Kuyper en Multatuli de grootste stylisten uit de Nederlandse betogende literatuur. Ondanks hun uiteenlopende opvattingen hebben ze beslist karaktereigenschappen gemeen. Kuyper zelf had in zijn studententijd waardering voor Multatuli. In een poging zijn hele aanstaande schoonfamilie literair te vormen, deed hij diens Max Havelaar met Sinterklaas 1860 aan de ouders van Jo Schaay cadeau (pag. 43). Als domineeszoon kwam Kuyper uit de geleerdenstand. Jo kwam uit de handelsstand. Kuyper voelde zich verplicht niet enkel zijn verloofde, maar ook zijn hele schoonfamilie enige ontwikkeling bij te brengen. - Mede dankzij Keuchenius (pag. 353-354) sprak het programma van de Anti-Revolutionaire Partij van 1879 in de geest van Multatuli uit dat de baatzuchtige neiging van onze staatkunde, om de koloniën voor de kas van den staat of van den particulier te exploiteren, dient plaats te maken voor een staatkunde van zedelijke verplichting (artikel 18). - De latere orthodoxe Kuyper gruwde natuurlijk van Multatuli's opvattingen over het geloof (pag. 416) en het gezin (pag. 317).

• Tot Kuypers eerste gemeente Beesd behoorde de orthodoxe Pietje Baltus. Het contact met haar zou een beslissende rol hebben gespeeld bij Kuypers bekering. Twee misverstanden ruimt KOCH uit de weg (pag. 31-33). Allereerst: fatsoenshalve worden jonge dominees altijd bekeerd door oude vrome vrouwtjes. Maar Pietje Baltus was toen helemaal nog niet oud: begin 30, slechts enkele jaren ouder dan de jonge dominee Kuyper. Vervolgens: met haar rol in zijn bekeringsgeschiedenis komt Kuyper pas op de proppen in 1914, ongeveer 50 jaar na dato. KOCH typeert dit verhaal als een op effect berekende bekeringsmythe.

• Rond 1875 was Kuyper in de ban van de Brighton-revival, de opwekkings-beweging van Robert Pearsall Smith. Deze beweging riep de traditionele gelovigen op tot volkomen overgave aan God om door een second blessing in staat te zijn tot een volmaakte levenswandel (perfectionisme). Groot was de teleurstelling toen naar buiten kwam dat de leider Pearsall Smith in zijn privé-leven alles behalve volmaakt was. Van het theologisch perfectionisme had Kuyper sindsdien voorgoed zijn bekomst (pag. 157-169).

• Na zijn grote overspannenheid in 1876 tot het eind van zijn leven hield Kuyper zichzelf overeind door een rigoreuze dagindeling. Van 9 tot 12 's morgens schreef hij zijn hoofdartikelen. Na 12 uur begon hij aan zijn asterisken (dagbladcolumns). Kuyper werkte altijd zoveel mogelijk vooruit. Om 1 uur werd de lunch gebruikt met aansluitend een rustpauze. Daarna was er tijd voor gesprekken en correspondentie. Om half 5 precies begon Kuyper zijn middagwandeling. Elke dag wandelde Kuyper exact twee uur, weer of geen weer, altijd langs precies dezelfde wegen. Tijdens zijn wandeling bedacht hij zijn artikelen. Na de wandeling volgde de avondmaaltijd. 's Avonds corrigeerde Kuyper zijn drukproeven. Na de avond-theepauze ging hij zijn nog resterende wandeltijd vol maken. En precies om half 11 's avonds kwam hij weer thuis. Zelfs op zijn verjaardag (29 october) hield Kuyper zich aan zijn vaste dagindeling. 's Zomers ging Kuyper ieder jaar, ter verbetering van zijn conditie, ... toegerust met alpenpetje, kniekousen, stevig schoeisel en een houweel, wandelen in de bergen (pag. 176-177). In 1912 (Kuyper was toen dus 75 jaar) schreef de minister van Koloniën De Waal Malefijt: Lichamelijk verzorgt Dr. K. zich met buitengewone inspanning, door naaktgymnastiek, massage, veel wandelen, onthouding van alcoholica, plantaardig dieet, talrijke geneeskundige consulten, enz. En met succes (pag. 493). Maar door in 1911 zijn naaktgymnastiek voor het open raam van zijn Brusselse hotelkamer uit te voeren, baarde hij wel enig opzien (pag. 533).

• Kuypers wereldbeeld stond in het teken van de strijd. Zijn stijl was krijgshaftig. Zowel voor als achter de schermen wemelde het in zijn formuleringen van termen als 'aanval', 'terugtred', 'slagorde' en 'weerstand' (pag. 296). Zijn talloze oorlogszuchtige beelden ontleende hij aan de vaderlandse en bijbelse geschiedenis; met een sterke vereenzelviging van de gereformeerden met het oudtestamentische Israël, het uitverkoren volk (pag. 299). - Voor principiële liberale, katholieke en hervormde tegenstanders kon Kuyper respect hebben. Maar het conflict mijdend gedrag van de ethisch-irenische hervormden wekte slechts zijn onbegrip en afkeer (pag. 297).

• Kuyper was een artiest en toneelspeler (pag. 290). Aan de gangbare kanselwelsprekendheid had Kuyper, eenmaal predikant, zelf nog wat acteerwerk toegevoegd. Het stille gebed bad hij niet, zoals gebruikelijk, onderaan de preekstoel, maar halverwege de kanseltrap, zodat de gemeente hem beter kon zien (pag. 291). En de talloze redevoeringen van Kuyper in later tijd leken louter gericht op politiek vertoon en effectbejag (pag. 295). KOCH erkent echter dat Kuyper hier past in het patroon van de negentiende-eeuwse romantische volkstribuun. Hij geloofde in zijn eigen drama (pag. 295).

• Bekend en misbruikt is Kuypers uitspraak Bij den chocolade-ketel en de water- en melkkaraf kweekt ge geen geslacht van kloeke calvinisten - maar nu weet ik ook weer de contekst: het was Kuypers repliek op de kritiek van christelijke geheel-onthouders nadat er alcohol was geschonken bij de opening van de Vrije Universiteit (pag. 228).

• De Vrije Universiteit begon met slechts enkele hoogleraren. Die moesten dan ook allerlei verschillende vakken doceren. Kuyper gaf aan de faculteit der godgeleerdheid encyclopaedie, dogmatiek en historische vakken (KOCH vermeldt niet dat Kuyper ook 20 jaar lang homiletiek = predikkunde heeft gedoceerd); en aan de faculteit der letteren Nederlands, linguïstiek en esthetiek. In het kader van dat laatste vak doceerde hij zelfs muziek, een terrein waarmee hij bijzonder weinig affiniteit had. ... Niettemin herinnerde een van zijn studenten zich later hoe Kuyper, ook tijdens deze colleges muziek, de indruk wist te wekken de materie grondig te beheersen en zelfs 'een muzikaal genie' te zijn. Met een overtuigende presentatie was veel te bereiken (pag. 237). Deze laatste opmerking laten we voor rekening van KOCH.

• Verdrietig is de toenemende afstand tussen vader Jan Frederik Kuyper (gematigd hervormd predikant) en zoon Abraham (steeds radicaler orthodox). Voor ons opmerkelijk maar waarschijnlijk toen gebruikelijk is dat de vader in brieven zijn zoon aanschreef met "U". Curieus is dat vader Kuyper, uit de toen onder intellectuelen gangbare doodsangst en de daaruit voortvloeiende vrees levend begraven te worden, pas elf dagen na zijn overlijden op 7 december 1882 ter aarde werd besteld; met als gevolg dat zoon Abraham verklaarde dat hij boven het graf van zijn vader den reuk des doods in zijn neus opgevangen en geroken had (pag. 241).

• Berucht is Kuypers "paneelzagerij". Daarmee wordt bedoeld dat Kuyper en enige andere ambtsdragers van de Hervormde Gemeente van Amsterdam zich op 5 januari 1886 toegang verschaften tot de consistoriekamer van de Nieuwe Kerk op de Dam, die door kerkelijke tegenstanders was afgesloten. Van hervormde zijde was deze inbraak sindsdien hét bewijs van de illegaliteit, zo niet criminaliteit, van Kuypers optreden. Het is goed nu ook Kuypers eigen uitvoerige relaas te kunnen lezen (pag. 263-265).

• Boeiend is de relatie tussen de rechtzinnige theoloog Kuyper en de liberale jurist Kappeyne van de Coppello. Politiek gezien waren het doodsvijanden. In maart 1878 diende Kappeyne, minister van Binnenlandse Zaken, de onderwijswet in die in orthodoxe kringen werd beschouwd als een oorlogsverklaring (pag. 178). Kamerlid Kuyper en minister Kappeyne kruisten in het parlement de degens, Kuyper met heilige verontwaardiging - Kappeyne met lichtvoetige ironie (pag. 180-181). Maar rond de Doleantie kreeg Kuyper van Kappeyne vriendschappelijk advies over de juridische kant van het kerkelijke conflict. Kuypers achterban mocht dat overigens niet weten. Het is niet in uw belang dat men het kunne uitgillen: K. consulteert met K. , schreef Kappeyne aan Kuyper (pag. 271-272).

• Curieus is de datum 16 september 1886. Op die dag werd Kuyper door de Synodus Contracta van de Nederlandse Hervormde Kerk uit ambt en bediening gezet. Op diezelfde dag werd de anarchist Domela Nieuwenhuis wegens majesteitsschennis tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld. Tegenstanders ontging deze samenloop niet: de maatschappelijke en kerkelijke revolutionair op één dag veroordeeld. (pag. 274). - Veel later, bij zijn 70e verjaardag op 29 october 1907, schreef Domela aan Kuyper: Gij en ik, wij zijn beiden buitengemeen geliefd en buitengewoon gehaat. In veel opzichten leken ze op elkaar. Alleen de klove des geloofs lag tusschen u en mij (pag. 527).

• Bij de Vereniging van 1892 tussen Afgescheidenen en Dolerenden gaf Kuyper blijk van zelfkennis met de uitspraak ik vind lang niet alle Calvinisten lief, en menig Calvinist mij ook niet (pag. 281).

• Zeer uitvoerig beschrijft KOCH de moeizame verhouding tussen Kuyper en De Savornin Lohman (325-390). Ze werkten samen in de Anti-Revolutionaire Partij, in de Doleantie en aan de Vrije Universiteit, maar waren elkaars tegenpolen: Kuyper als partijleider vanuit het conflictmodel - Lohman als fractievoorzitter en minister vanuit het overlegmodel. Lohman voelde zich keer op keer beschadigd door Kuypers kritische commentaren in De Standaard. In 1894 kwam het tot een breuk: de Anti-Revolutionairen van Kuyper en de Christelijk- Historischen van Lohman trokken voortaan gescheiden op, tot de vorming van het CDA. In 1896 kreeg De Savornin Lohman ontslag als hoogleraar staatsrecht aan de Vrije Universiteit (pag. 382).

• Onder dit conflict lag óók een sociale tegenstelling. De Savornin Lohman behoorde tot de aristokratie, de mannen met dubbele namen, de groote Heeren, de heren millioenairs, zoals Kuyper ze noemde (pag. 327). Lohman geloofde in een kleine staat met beperkte taken; een staatkundig bestel waarin een kleine elite de dienst uitmaakte - zijn Christelijk Historische Unie werd gekenmerkt door een elitair conservatisme (pag. 387). Kuyper was de klokkenist der kleine luyden. De term klokkenist is in dit verband van Jan Romein. Kleine luyden, zo noemde Kuyper zelf zijn achterban graag (pag. 312-313). KOCH spreekt van Kuypers latente weerzin tegen de hogere standen, tegen de deftige lieden door wie hij zich nooit volledig geaccepteerd had gevoeld (pag. 374).

• Deze tegenstelling condenseerde rond het kiesrechtvraagstuk, hét hot item in de jaren 1890. Tot dan toe had slechts een beperkt aantal welgestelden stemrecht (census-kiesrecht). De aristokratische Lohman was voorstander van een beperkte uitbreiding van het electoraat - de volksleider Kuyper pleitte voor het huismanskiesrecht, waarbij álle huisvaders stemrecht zouden krijgen. Kuyper steunde dan ook de kieswet van de liberale minister van Binnenlandse Zaken Tak van Poortvliet van september 1892 waarin een zo goed als algemeen mannenkiesrecht werd voorgesteld (pag. 364-366). Van vrouwenkiesrecht wilde Kuyper zelfs in 1914 nog niets weten, blijkens zijn boekje De eerepositie der vrouw.

• In januari 2006 noemde D66-minister Alexander Pechtold in maandblad Opzij de Haagse politiek vuil en vunzig. Ministers gaan 'vreselijker' met elkaar om dan wie dan ook. 'Achter elkaars rug om, ach, ach, ach, het is allemaal veel vuiler en vunziger dan mensen denken.' Heel Nederland viel over hem heen. Hetzelfde schreef zijn voorganger minister De Savornin Lohman al in 1890: de politiek is een vuile boel (pag. 357). Lohman was wel zo wijs dat niet te schrijven in een tijdschrift, maar in een persoonlijke brief aan Kuyper.

• De verhouding tussen Kuyper en het koninklijk huis was verre van hartelijk. Kuyper was diep teleurgesteld toen koning Willem III de liberale schoolwet van 1878 tekende: Ook Oranje breekt met zijn verleden (pag. 184-185). Kuyper maakte geen geheim van zijn ontevredenheid over het feit dat er sinds 1890 een vrouw op de troon zat. Gezag, meende hij, was per definitie mannelijk. ... Bij de inhuldiging van Wilhelmina op 6 september 1898 liet Kuyper verstek gaan... Toen het huwelijk van Wilhelmina en Hendrik, gesloten in 1901, lange tijd kinderloos bleef, schrok hij er ... niet voor terug openlijk te zinspelen op de onzekere toekomst van de Oranje- monarchie (pag. 448-449). Schorer, de vice-president van de Raad van State, schreef in zijn dagboek over de verhouding van koningin Wilhelmina en premier Kuyper: Er broeien onweeren (pag. 450). Terug van zijn reis om de oude wereldzee schonk Kuyper in 1906 aan koningin Wilhelmina een olijftak uit Gethsemane. Vrede tussen hen beiden bracht het geschenk echter niet (pag. 506). Na de verkiezingen van 1909 deed Wilhelmina alles wat in haar vermogen lag de antirevolutionaire leider op afstand te houden (pag. 526). Wel benoemde ze hem tot minister van staat (pag. 529).

• Kuyper was geen kerkganger. Hoogst merkwaardig voor een emeritus-predikant, hoogleraar in de homiletiek (predikkunde), auteur van het forse standaardwerk Onze Eeredienst (1911), en vooral: leider van het bijzonder kerkse gereformeerde volksdeel! KOCH schrijft dit alles niet expliciet; maar hij vermeldt wat Kuyper dan wel deed op zondagmorgen: dan schreef hij een meditatie. Tussen 1870 en 1920 heeft hij er meer dan 2000 geschreven (pag. 322).

• In grote delen van de biografie van KOCH lijkt Kuyper vooral politicus: strateeg in kerk, staat en maatschappij. In het uitvoerige hoofdstuk (pag. 391-437) over Kuypers publicaties corrigeert hij die indruk. Voor Kuyper zelf had de theologie prioriteit. Studeren was zijn lust (studiewellust, pag. 391) en zijn leven.

• Intrigerend (blijkbaar ook voor KOCH) blijft Kuypers concept van de Gemeene Gratie (pag. 398- 404): een revolutie in Kuypers wijsgerig calvinisme. Tijdens de eerste helft van zijn leven stond Kuypers denken in het teken van de zonde. Halverwege de jaren 1890 echter leek het of Kuyper plotseling de Hof van Eden zelf betrad (pag 398). De probleemstelling is gegeven met de ervaring: de kerk valt tegen en de wereld valt mee (De Gemeene Gratie deel II pag. 13). Dat de kerk tegenvalt is gemakkelijk te verklaren uit de zonde. Dat de wereld meevalt is te danken aan goedheid van God, gemeen(schappelijk) aan gelovigen en ongelovigen bewezen, zoals Jezus zegt dat God Zijn zon laat opgaan over bozen en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Mattheus 5:45). God houdt de gevolgen van de zonde vooralsnog tegen. KOCH noemt de gemene gratie een pluizig concept (pag. 403), maar het opende voor de gereformeerden de deur tot de wereld.

• KOCH spreekt over Kuypers theologische drieëenheid bestaande uit
1) de antithese: de fundamentele tegenstelling tussen geloof (= gereformeerden + hervormden + katholieken) en ongeloof (= liberalen + socialisten);
2) de souvereiniteit in eigen kring: de verschillende levensterreinen (staat, kerk, wetenschap, enz.) hebben elk hun eigen identiteit en mogen dus niet heersen over elkaar;
3) de gemeene gratie: God houdt de gevolgen van de zonde vooralsnog tegen, met als gevolg dat de wereld meevalt.
Deze drie concepten houden elkaar in balans (pag. 402). Met de drie centrale begrippen 'souvereiniteit in eigen kring', 'gemeene gratie' en antithese' was het hem en zijn aanhangers mogelijk geworden iedere positie en stellingname theologisch te begrijpen en alle eigen keuzes vanuit de beginselen te rechtvaardigen. De 'ere Gods' was gered (pag. 576).

• In 1891 werd het christelijke sociale congres gehouden. Kuyper hield de openingsrede. Tegenover kapitalisme en socialisme poneerde Kuyper het rentmeesterschap: we hebben onze bezittingen slechts in bruikleen van de Schepper. Volgens KOCH bleef Kuypers betoog overigens academisch (pag. 407-412). De arme arbeiders kochten er niets voor.

• In de jaren 1890 zag Kuyper de grootste bedreiging in het pantheïsme (pag. 414-418): het opheffen van alle scheidslijnen, te beginnen die tussen God en mens (Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten van Willem Kloos, pag. 414). Als manifestaties daarvan bestreed Kuyper met name de opvattingen van Nietzsche en Darwin. In 1899 was Kuyper echter tot het inzicht gekomen dat Darwins evolutietheorie geen pantheïsme was, maar atheïsme: een wereldbeeld van louter toeval, willekeur en blinde selectie (pag. 418).

• Over Kuypers Stone-lezingen in october 1898 gehouden in New Jersey schrijft KOCH: In alle beknoptheid weerspiegelen de Lectures on Calvinism de hoge vlucht die Kuypers denken in de jaren 1890 had genomen. Aan het einde van het decennium was zijn theologie af en kon alles met het neocalvinistische instrumentarium een betekenisvolle plek worden toegewezen (pag. 425). De Lectures bevatten al met al een grandioze vertolking van zijn tot volle wasdom gekozen opvattingen. ... Nederland was (volgens Kuyper:) een calvinistische natie, en de Lectures on Calvinism waren ( volgens KOCH:) een belangrijke bijdrage aan een historische mythe die nog altijd wacht op een effectieve bestrijding (pag. 428).

Op 25 augustus 1899 overleed Jo Kuyper-Schaay (pag. 435), Kuypers echtgenote (1842- 1899). Aan dit verlies wijdt KOCH ontroerende bladzijden. Jo Kuyper leed zeker al vanaf haar zestiende aan nerveuze klachten. Volgens Kuyper zat Satan daar achter. Wanneer hij zelf weer eens volledig overspannen aan de grond zat, dan was het steevast de Heere geweest, die hem beproefde (pag. 436). Onderscheid moet er wezen.

• Het echtpaar Kuyper-Schaay heeft acht kinderen gekregen, vijf zoons (Herman, Frederik, Abraham, Guillaume en Willy) en drie dochters (Henriëtte, Jo en Cato). Ouderlijk verdriet bleef hen niet bespaard (pag. 565-568). In 1892 overleed hun jongste zoon Willy (pag. 383), nog geen tien jaar oud. Tussen de stijle Henriëtte en de luchthartige Cato botste het hevig (pag. 567). Frederik legde het calvinistische geloof af en omarmde de theosofie, tot groot verdriet van zijn vader (pag. 568).

Alles bij elkaar produceerde Kuyper tussen 1880 en 1901 [de jaren van zijn professoraat aan de Vrije Universiteit] meer dan tienduizend pagina's druks aan godgeleerde beschouwing. Zijn collega-hoogleraar De Savornin Lohman schreef hem dan ook: De bezitter van al uw geschriften heeft een aparte boekenkast daarvoor nodig (pag. 394). - Naast deze meer dan 10.000 pagina's komen dan nog de Dictaten Dogmatiek, in totaal ruim 4100 pagina's wetenschappelijke theologie. De uitgave daarvan was verzorgd door studenten van de Vrije Universiteit, die zelf het initiatief hadden genomen om twintig jaar aantekeningen uit de jaren 1881 tot 1900 te bundelen ... Overigens weigerde Kuyper, die de publicatie van zijn dogmatiek ooit op zijn verlanglijstje had gezet, verantwoordelijk gehouden te worden voor de inhoud (pag. 394-395). - Ook na zijn ministerschap bleef Kuyper productief. Om maar enkele titels te noemen: zijn reisverslag Om de oude wereldzee telt meer dan 1000, Pro Rege zo'n 1700, Onze Eeredienst zo'n 550, en de Antirevolutionaire Staatkunde ruim 1300 bladzijden. Van de Voleinding is een postume bewerking door Kuypers zoon Herman, die de ergste blijken van zijn vaders geestelijke achteruitgang heeft weggesnoeid; ook dan nog blijven er ruim 1950 pagina's over.

• Na de confessionele verkiezings-overwinning van 1901 was koningin Wilhelmina wel verplicht Kuyper aan te wijzen als formateur en regeringsleider. In het nieuwe kabinet werd Kuyper minister van Binnenlandse Zaken. Maar hij wilde meebeslissen over álle kabinetsbeleid. Daarom ontwierp hij een staatsrechtelijk novum: Was er tot dan toe gewerkt met een roulerend voorzitterschap, een wijziging van het reglement van orde van het kabinet maakte Kuyper per 1 november 1901 tot permanent voorzitter van de ministerraad. Hij werd de eerste en voorlopig enige premier van Nederland. Zijn liberale opvolgers zouden het permanente voorzitterschap van één persoon onmiddellijk weer afschaffen (pag. 455).

• Zeker als minister was Kuyper het mikpunt van tekenaars als Johan Braanseniek en Albert Hahn (zie afbeelding). Maar, schreef hij zelf, dit moeten de heeren me toch ten goede houden, dat ik ze dan toch aan stof heb geholpen, en al moest ik dan telkens het gelag betalen, mijn liefde voor de kunst stond hoog genoeg om voor haar bloei dit niet al te groote offer over te hebben (pag. 460).

• Door wijziging van de Hooger Onderwijswet van 1876 gaf het confessionele kabinet Kuyper in 1904 aan de Vrije Universiteit maatschappelijke gelijkberechtiging en aan de Delftse Polytechnische School de status van Technische Hoogeschool. De TH Delft beloonde Kuyper daarvoor in 1907 met haar eerste eredoctoraat, niet natuurlijk vanwege zijn verdiensten voor de techniek, al wezen sommigen ... op het feit dat Kuyper dan toch maar een brug had gebouwd van Dordt naar Rome (pag. 479).

• Olijk kijkt Mathilde Westmeijer ons aan vanaf de foto. Deze aantrekkelijke rooms-katholieke vrouw voor wie het leven sterker was dan de leer (pag. 530) heeft Kuyper jarenlang gechanteerd vanwege de "lintjesaffaire"; dat feit bereikte de openbaarheid gelukkig niet (pag. 532).

• Kuyper was zijn leven lang een liefhebber van reizen: kuren in Duitsland, herstel in Zuid-Frankrijk, bergwandelingen in de Alpen, lezingen in Amerika, en zijn negen maanden durende rondreis Om de oude wereldzee (pag. 401-523). Zelfs als minister van Binnenlandse Zaken vertoefde hij zo vaak in het buitenland, dat hij al vlug de bijnaam kreeg minister van Buitenlandse Reizen (pag. 460). Op zijn rondreis om de oude wereldzee ging hij in Sebastopol poolshoogte nemen aan boord van de vermaarde pantserkruiser Potemkin (pag. 494) en vierde hij kerstfeest 1905 in Bethlehem. Van zijn uitvoerig gedocumenteerde reisverslag van meer dan 1000 pagina's lijkt zelfs KOCH onder de indruk (pag. 498).

• In Om de oude wereldzee gebruikt Kuyper het begrip "ras" op uiteenlopende manieren. Soms doet hij uitgesproken racistische uitspraken zoals over de schandelijkheid, zooals dit alleen onder Soedaneezen en andere negers denkbaar is. Maar hij waarschuwt ook tegen racisme: als het rasbloed spreken gaat, gaat het menschelijke in den mensch onder, en het wilde dier leeft in den mensch op (pag. 507).

• Even ambivalent is Kuypers houding tegenover de Joden (pag. 508-510). Vanuit zijn gereformeerde sympathie voor Israël veroordeelde Kuyper elk antisemitisme. Noachs zegenspreuk dat Jafet zal wonen in de tenten van Sem (Genesis 9:27) zag Kuyper vervuld in de verbondenheid van Joden en christenen. Jezus' dood was niet de schuld van de Joden, maar gevolg van de zonde van heel ons menschelijk geslacht. En zijn bezoek aan Palestina bracht hem tot de conclusie: Van de Joden zal de herleving van Palestina moeten komen, of ze komt niet. Maar bij Kuyper vinden we ook de complete staalkaart van anti-joodse stereotypen en vooroordelen. Al eerder had KOCH Kuyper betrapt op venijnig antisemitisme (pag. 132)

• Geen goed woord heeft Kuyper over voor de zigeuners (pag. 510-511). Zigeuners waren "Kainskinderen", naar het bijbelwoord "zwervende en dolende op aarde", uitgestoten en vervloekt. - De spreekwoordelijke uitzondering ... was John Bunyan, de auteur van The Pilgrims' Progress, een puritein die "door velen voor Zigeuner werd gehouden".

• In Om de oude wereldzee besteedt Kuyper vanzelfsprekend veel aandacht aan de Islam. Ook tegenover de Islam staat Kuyper ambivalent. Als de grote tegenstelling van de toekomst ziet Kuyper Afrika en Azië (met hun naturalistisch, polytheïstisch en pantheïstisch religiewezen ) tegenover het monotheïsme van Jodendom, Christendom en Islam. Alle monotheïsten zullen daarbij aangewezen zijn op elkaars steun. Maar als Europa en Amerika op een gegeven oogenblik Azië met den Islam tegenover zich zullen vinden, ziet het er voor de Christenheid somber uit (pag. 519-520). Bij veel moslims bespeurde Kuyper sterke anti-westerse gevoelens (pag. 516). Zelfs achtte Kuyper de Islam beslist inferieur, vooral gezien de minderwaardige positie van de vrouw. Het Paradijs dat de Profeet aan zijne dappere geloovigen als een wereld van nooit eindigende weelde voor het geloofsoog deed schitteren, is voor de mannen, niet voor de vrouwen (pag. 512).

• Bijna was Om de oude wereldzee nooit gepubliceerd. In october 1906 had Kuypers dienstbode bij het opruimen van zijn studeerkamer de enveloppen met de aantekeningen en documenten meegegeven aan de voddenkoopman. Driekwart van het materiaal kon gelukkig (dit woord ontbreekt bij KOCH) worden achterhaald (pag. 523).

• Kuyper heeft de reputatie pro-Duits te zijn geweest. KOCH nuanceert dat beeld. Inderdaad ging Kuyper van 1911 tot en met 1918 ieder jaren kuren in Weisser Hirsch bij Dresden. De treinreis bleef ook in de oorlogsjaren mogelijk dankzij de hulp van het Duitse gezantschap in Nederland. Maar Kuyper was eerder anti-Engels dan pro-Duits. In de koloniale mogendheid Engeland zag hij de grote bedreiging voor de Nederlandse souvereiniteit en koloniën en voor de internationale handel. En voor beide partijen in de Eerste Wereldoorlog gold: Het is over en weer een woede en demonische bitterheid in de geesten, die toont hoe leeg en arm en valsch al die Vredesbewegingen en Vredestoasten geweest zijn (pag. 552-553).

• Uitvoerig verhaalt KOCH over de neergang van Kuyper na 1905 (pag. 525-571). Macht delen was nooit zijn sterkste kant geweest, de macht uit handen geven was eenvoudigweg ondenkbaar (pag. 525). Idenburg (zie hierna) schreef aan zijn vrouw: Het is eigenlijk zulk een treurig gezicht: een man met zulke groote gaven, die zoo heel veel deed voor ons land en voor ons volk, op politiek en op kerkelijk gebied, - die nu bezig is om bij zijn leven voor een groot deel af te breken hetgeen hij bouwde en te vernietigen hetgeen hem aan persoonlijke eere bleef. Het is zeker opdat niemand roeme dan in de Heere (pag. 548). Deze verdrietige geschiedenis is een waarschuwing om jezelf niet te willen overleven, maar van ophouden te weten.

• De sympathiekste figuur in het boek is de bescheiden A.W.F. Idenburg (1861-1935): militair, van 1905 tot 1908 Gouverneur van Suriname en van 1909 tot 1916 Gouverneur-Generaal van Nederlands Indië; en in verschillende kabinetten minister van Koloniën. Idenburg bewonderde Kuyper in het bijzonder om diens verbluffende theologische geleerdheid, maar zag tegelijk scherp zijn politieke en karakterologische tekortkomingen: zelden was iemand zo groot en zo klein tegelijk (pag. 535). In dat laatste werd hij bijgevallen door zijn vrouw, die Kuyper en zijn dochters een ellendig ras noemde (pag. 548). Idenburg schreef aan haar over Kuyper: Hij heeft eigenschappen die zijne groote en geniale qualiteiten wonderlijk wel in evenwicht houden, zoodat wie hem iets beter kent geheel gevrijwaard is tegen verafgoding van het schepsel in hem (pag. 549). Toch bleef hij Kuypers vriend en vertrouweling. Idenburg nam, wanneer Kuyper bed moest houden, de pastorale zorg op zich (pag. 568). In De levensavond van Dr. A. Kuyper pag 111-112 vertelt één van Kuypers dochters : Op zijn sterfbed wendde mijn Vader weer het hoofd naar de deur en wenkte met de oogen. Ik vroeg weer: "Moet er iemand komen?". Mijn Vader knikte van ja. Ik noemde weer de namen zijner kinderen. Maar, neen, die bedoelde hij blijkbaar niet. Toen vroeg ik: "Moet mijnheer Idenburg komen?" Ja, die was het, wien hij verlangde bij zich te hebben. Zo was Idenburg samen met Kuypers kinderen aanwezig bij het sterven van Kuyper en las daarna uit de bijbel 2Corinthe 5: 1: Want wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen ...

• Het boek van KOCH heb ik gelezen in mijn zomer-vacantie 2006. Daarmee volg ik één van de studie-adviezen die Kuyper in zijn Scolastica aan zijn studenten gaf: In de vacantie geschiedt het eigenlijke ... Van de vierentwintig uren in zoo'n vacantie acht uur slapen, zes uur werken en tien uur ontspanning. Dit is gemiddeld. Men is in zijn vacantie niet altoos geheel vrij (pag. 316).

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA