MANFRED JOSUTTIS, Gesetzlichkeit in der Predigt der Gegenwart, München, 1966, 120 pag.

Manfred Josuttis (1936-2018) was hoogleraar praktische theologie in Göttingen. Onder "praktische theologie" verstaan we dié groep theologische vakken die (kort door de bocht gezegd) de praktijk van het kerkelijk leven en daarbinnen de taken van de predikant(e) bestuderen en doceren: gemeente-opbouw, preken, catechisatie geven, pastoraat, enz. (in de gereformeerde traditie spraken we over "ambtelijke vakken"). De titel van dit boekje doet al vermoeden dat we hier een studie op tafel hebben op het gebied van de homiletiek = predik-kunde. Josuttis heeft veel boeken geschreven en ik las hem altijd graag. Hij schrijft helder (dat is niet alle theologen gegeven, en zeker niet alle Duitse theologen); en hij stelt vaak wezenlijke kwesties aan de orde.

Dit boekje is één van zijn oudere publicaties, om precies te zijn (volgens de lijst op Wikipedia) zijn eerste boek na zijn proefschrift. Josuttis was toen (1966) nog maar 30 jaar oud. Het is maar een dun boekje (120 bladzijden), maar het heeft - terecht, volgens mij - veel aandacht getrokken. Volgens Wikipedia was het op grond van juist dit boekje, dat Josuttis in 1968 werd benoemd tot hoogleraar in de praktische theologie. Voordat ik het boekje opruim, wil ik er nog iets over schrijven.

De titel van het boekje dekt de lading. Het gaat over Gesetzlichkeit in de hedendaagse prediking. In dit artikel zal ik zo weinig mogelijk Duits citeren. Gesetzlich zal ik vertalen met wettisch. Volgens Josuttis zijn heel veel preken erg wettisch. Josuttis baseert zich op een analyse van in totaal 907 (!) preken, meditaties enz., geschreven en vaak ook daadwerkelijk uitgesproken in de Protestantse Kerk van het Rheinland in de periode 1955-1965. Dat is al een poos geleden - ik schrijf dit artikel in 2024. Maar ik denk dat Josuttis ongeveer de zelfde bezwaren zou hebben tegen veel preken die nu zondag aan zondag worden gehouden in de Protestantse Kerk in Nederland, en andere Nederlandse kerken.

Josuttis heeft zijn onderzoek gedaan vanuit de ervaring dat er zo weinig duidelijk veroordelend en éénduidig troostend gepreekt wordt (pag. 9). Die twee begrippen veroordelen en troosten corresponderen met de grote ontdekking van Luther: Gods Woord heeft twee kanten: de Wet die ons veroordeelt en het Evangelie dat ons vrijspreekt en daardoor troost. Volgens Luther staat of valt de christelijke prediking met het zuivere onderscheid tussen Wet en Evangelie. Wanneer we dit onderscheid uit het oog verliezen, wordt onze prediking wettisch, met als resultaat: de ideologisering van het Evangelie en de moralisering van de Wet (pag. 15).
Hierbij nog twee opmerkingen:
* Om het boek van Josuttis goed te begrijpen moeten we steeds denken aan het onderscheid tussen Wet en wetticisme. Wet en  Evangelie zijn de beide kanten van Gods éne heilzame Woord. Wetticisme is een pervertering van zowel het Wet als het Evangelie.
* In de voorafgaande regels heb ik al twee keer de naam van Luther genoemd. Het boekje staat duidelijk in de lutherse traditie. In de calvinistische traditie trekken we juist op dit punt de lijnen wat anders. Daar wil ik op terugkomen aan het einde van dit artikel.

I. Hermeneutiek van het wetticisme (pag. 16-30).

Het begrip hermeutiek is binnen de theologie in en sinds de 20e eeuw in heel uiteenlopende betekenissen gebruikt. Ik bespaar me de moeite de manier te omschrijven waarop Josuttis het hier gebruikt. De uitwerking en de voorbeelden maken het voldoende duidelijk.

Het uitgangspunt van Josuttis is - goed reformatorisch - : Gods Woord werkt. Alzo (= zoals de regen) zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend (Jesaja 55:11 NBG). Gods Woord werkt: de Wet eist - het Evangelie geeft; de Wet veroordeelt - het Evangelie spreekt vrij; de Wet doodt - het Evangelie maakt levend. Een oude reformatorische belijdenis zegt: De prediking van het Woord van God is het Woord van God. De rechte prediking van het Woord heeft de zelfde twee kanten als het Woord: de rechte prediking veroordeelt ons én spreekt ons vrij. Maar in de wettische prediking werkt niet langer het Woord - wij (als hoorders van het Woord) worden opgeroepen om aan het werk te gaan met het Woord. De wettische prediking laat de mens hulpeloos alleen met het Woord (pag. 16).

Josuttis behandelt in dit verband twee complementaire vormen van vervalsing van de preektekst: valse objectiviteit (pag. 16-19) en valse subjectiviteit (pag. 19-22).
Zijn uiteenzetting doet denken aan de klassieke typering van de prediking als verklaring (explicatio) + toepassing (applicatio) van de Bijbeltekst. Die tweeheid kreeg vele malen ook gestalte in de opbouw van de preek. De simpelste vorm was een preek in twee delen: eerst de verklaring, vervolgens de toepassing van de tekst. Bij een preek in de traditionele drie punten waren er verschillende mogelijkheden, bijvoorbeeld: punt 1 en 2 verklaring, punt 3 toepassing; of elk van de drie punten met de onderdelen verklaring + toepassing.
- De valse objectiviteit kan een historisch of een dogmatisch karakter hebben. Voor de predikant is dit een veilig terrein, want historische exegese en rechtzinnige dogmatiek: daar heeft hij / zij voor doorgeleerd. Josuttis vermeldt als voorbeeld een preek over het gebed van Daniël (Daniël 9) met een uitvoerige uiteenzetting over het gebed. Inhoudelijk ongetwijfeld correct, maar de predikant maakt van het gebed van Daniël een betoog óver bidden. Het bidden zelf wordt overgelaten aan de hoorders.
- De valse subjectiviteit neemt vaak een persoon uit de tekst als voorbeeld, dat de kerkgangers moeten (!) navolgen. In een preek over Filippenzen 1:12-21 wordt Paulus een voorbeeld ter navolging in leven én sterven (overigens met voorbijgaan aan de specifieke situatie van Paulus: zijn gevangenschap omwille van zijn apostolische werk).

Wetticisme verraadt zich vaak door de vraag-vorm (pag. 20-22). Na de uitleg over het gedrag en geloof van de Bijbelse figuur volgt de vraag: hoe is dit nu bij ons? hoe is dit bij u? Zulke vragen richten de hoorders niet op God, maar op zichzelf. Daartegen stelt Josuttis (in citeer hem voor één keer in het Duits): der Gott der Bibel quält die Gottlosen nicht mit vergeblichen Fragen, sondern er verurteilt sie durch sein hartes Gesetz , und er gibt sich in Jesus Christus vorbehaltlos an sie dahin (pag. 21): zuivere prediking is de heldere veroordeling door de Wet + de onvoorwaardelijke genade van het Evangelie - in de vraagvorm lopen Wet en Evangelie door elkaar en daardoor worden ze allebei bedorven. Van de voorbeelden van Josuttis noem ik een preek over Psalm 122, die van vragen aan elkaar hangt: verheug ik mij 's zondags op de kerkdienst? nodig ik anderen uit om mee te gaan? heb ik de gemeente lief? bid ik voor de gemeente?

De Bijbel vertelt telkens opnieuw over Gods verlossende handelen aan mensen-van-toen. Maar hoe kunnen we die blijde boodschap brengen aan mensen-van-nu? Vaak doen predikers dat door de omstandigheden van de mensen-van-toen te transformeren in voorwaarden die de mensen-van-nu moeten scheppen (pag. 22-27). Josuttis vermeldt twee voorbeelden. Eerst een preek over Mattheus 2: 1-12: de wijzen uit het oosten. De wijzen zijn op weg gegaan (dat staat niet met zoveel woorden in het verhaal, Mattheus vertelt enkel dat ze in Jeruzalem aankwamen) - de toepassing wordt: om Christus te vinden, moeten (!) we op weg gaan. Een tweede voorbeeld: een preek over Jesaja 6 (het overweldigende roepingsvisioen van Jesaja). Zulke ingrijpende religieuze ervaringen hebben wij zelden of nooit. Hoe komt dat? volgens de predikant: omdat ons horen en zien vergaat door de woorden, geluiden en beelden van onze eigen tijd. De boodschap: zoek de rust en de stilte om ruimte te scheppen voor de komst van God. De omstandigheden van toen (het visioen overkwam Jesaja) worden voorwaarden voor nu. Voorwaarden die wij zelf moeten scheppen.

We zien deze verschuiving vaak bij preken over wonderverhalen (pag. 28-29). Als voorbeeld noemt Josuttis een preek over 1Koningen 19: 1- 8 (Elia wordt door de Engel gewekt met eten en drinken voor zijn tocht naar de Horeb). Het Bijbelverhaal spreekt over de hulp van God (dus: wat God doet) - de preek heeft als thema: hoe je de aanvechting kunt overwinnen (dus: wat wij zelf moeten doen). Het achterliggende theologische probleem is onze moderne moeite om te spreken over God. Wie niet meer kan spreken over wat God hier en nu doet, kan enkel nog maar spreken over wat wij zelf moeten doen (pag. 30).

II. Wetticisme in de opbouw van de preek (pag. 31-40).

Sommige preken volgen eenvoudig de Bijbeltekst van woord tot woord en van vers tot vers. De opbouw van de tekst = de opbouw van de preek. Er zijn ook preken zonder enige structuur, preken waar geen kop of staart aan te ontdekken valt (van voorgangers die  - als Abraham - "op weg zijn gegaan zonder te weten waar ze zullen komen"); bij een preek die langer is dan een korte meditatie, is dat voor de kerkgangers erg verwarrend en vaak ook erg vermoeiend. De meeste preken hebben een min of meer duidelijke opbouw; soms wordt die opbouw uitdrukkelijk genoemd in de vorm van een aantal (vaak drie) "punten". In dit hoofdstuk behandelt Josuttis drie verschillende vormen van de opbouw van een preek; hij let daarbij speciaal op de risico's van wettische ontsporingen.

1) De opbouw Wet - Evangelie (pag. 31-35).

Traditioneel waren veel protestantse (in feite bedoelt Josuttis: lutherse) preken opgebouwd volgens het schema Wet - Evangelie (pag 31-33). In het eerste deel van de preek horen we Gods oordeel over onze zonden, in het tweede deel Gods vrijspraak in Christus. Het gevaar bestaat dat elke Bijbeltekst in dit keurslijf wordt geperst, ook teksten die duidelijk een andere bedoeling hebben. Wettisch wordt de preek als in het Evangeliedeel Gods onvoorwaardelijke vrijspraak afhankelijk wordt gemaakt van ons menselijke geloven en handelen.

Verwant aan de opbouw Wet - Evangelie is de opbouw menselijke nood - Goddelijke verlossing (pag. 33-35). Die nood kan persoonlijk of maatschappelijk van aard zijn, sociologisch of psychologisch beschreven worden, met verwerking van pastorale ervaringen van de predikant of indringende beelden van het journaal (deze omschrijvingen zijn van mijzelf). Het voordeel kan zijn dat kerkgangers zich in de beschreven nood kunnen herkennen. Ook deze aanpak kan overigens een keurslijf of een sleur worden: ik heb een collega gekend die elke preek begon met tien minuten ellende in de wereld, en die voorspelbaarheid gaat kerkgangers op den duur vervelen. Volgens Josuttis is bij deze opbouw de uitdaging voor de predikant om duidelijk te maken, dat het Evangelie in de Bijbeltekst werkelijk betrekking heeft op de beschreven menselijke nood. Ook hier bestaat het gevaar dat de Goddelijke verlossing verschuift naar onze menselijke opdracht om de beschreven nood te lenigen of te overwinnen.

2) Inzet bij de situatie van de Bijbeltekst (pag. 35-36).

De prediker schetst de situatie van het Bijbelverhaal (bijvoorbeeld Abraham op weg naar het beloofde land) of de Bijbelschrijver (bijvoorbeeld Paulus in de gevangenis) en zoekt naar een analogie in onze situatie; of (en dan wordt de preek al gauw wettisch) vraagt van zijn hoorders die analogie zélf te scheppen (zie boven). Soms ook wordt uit de Bijbeltekst juist het element van het menselijke handelen als uitgangspunt genomen voor de toepassing-voor-nu. Josuttis vermeldt een adventspreek over Mattheus 21: 1- 9 (Jezus' intocht in Jeruzalem). De boodschap van het Bijbelgedeelte lijkt duidelijk: Zie, uw Koning komt tot u! (vers 5) - maar in de toepassing valt alle nadruk op vers 6: de discipelen delen zoals Jezus hun had opgedragen - toepassing: Advent vraagt gehoorzaamheid! Het lijkt wel alsof predikanten het moeilijk vinden om Gods heil concreet en aansprekend te benoemen en alsof het hun makkelijker valt onze eigen verantwoordelijkheid onder woorden te brengen.

3) De opbouw indicatief - imperatief (pag. 36-39).

We bedoelen daarmee de indicatief van Gods heil en de imperatief van onze opdracht. We kunnen ook spreken over gave en opgave; in de gereformeerde traditie spreekt men wel over belofte en eis; Barthiaanse theologen spreken over Evangelie en Wet (dus de omkering van het lutherse duo Wet en Evangelie). We vinden deze verbinding vele malen in de Bijbel. Exodus 20 begint het Gods heil (Ik heb u uit het diensthuis Egypteland bevrijd!), en daarna volgen de Tien Geboden (gij zult ... gij zult niet ...). In Mattheus 5 begint Jezus Zijn bergrede met de Zaligsprekingen (zalig gij armen, want van u is het Koninkrijk van God!), en daarna geeft Jezus Zijn uitleg van Gods geboden. De meeste apostolische brieven beginnen met de boodschap van het heil in Christus en vervolgen daarna met de apostolische vermaningen (bijvoorbeeld Romeinen 1- 11 en 12-16).

Volgens Josuttis zijn de meeste door hem onderzochte preken volgens dit schema opgebouwd. Daar is op zich niets tegen. Maar wettische gevaren liggen op de loer. Bijvoorbeeld het oude piëtistische gevaar "Dit heeft God voor u gedaan - wat doet u nu voor Hem?". Daarbij wordt vergeten dat niet alleen de rechtvaardiging (indicatief) het werk van God is, maar óók de heiliging (imperatief) - volgens sommige uitleggers moeten we de Tien Geboden dan ook opvatten als Tien Beloften: gij zult ...! gij zult niet ...! In een preek over de genezing van de verlamde (Mattheus 9: 1- 8) spreekt de predikant eerst over het wonder van genezing en vergeving, en daarná over de vrienden die de verlamde bij Jezus brengen. De predikant keert dus de volgorde van het verhaal om. Waarom? omdat blijkbaar volgens hem op de indicatief (genezing en vergeving) de imperatief (zieken bij Jezus brengen) moet volgen - de imperatief krijgt als toepassing alle aandacht. Het lijkt soms wel of predikanten in paniek raken als ze tegen het einde van hun preek geen concrete vermaningen of aansporingen kunnen geven.

III. De wettische vervalsing van de Wet (pag. 41-58).

De richter Ehud gaat op audiëntie bij de dictatoriale koning Eglon. "Ik heb een Woord Gods voor u!" zegt Ehud en hij steekt zijn zwaard in de buik van de tyran (Richteren 3). Dát is de Wet ten voeten uit: de Wet doodt de zondaar. Want de zonde is radicale opstand tegen God en radicale Ichbezogenheit (op zichzelf gericht zijn) van de mens. In veel preken wordt de Wet onschadelijk gemaakt door de Wet op te splitsen in een groot aantal praktische regels die we misschien inderdaad (wel eens) overtreden (de éne regel meer dan de andere, meneer Jansen deze regel en mevrouw Pieterse die regel), maar die we in principe stuk voor stuk wel zouden kunnen houden. Zo maken we de Wet hanteerbaar en daarmee onschadelijk. Josuttis spreekt van een semi-pelagiaanse prediking over de zonde: geestelijk gezien zijn we niet dood, we zijn (alleen maar) ziek; Christus komt ons niet redden van de dood, maar ons helpen ons leven te beteren. Josuttis pleit voor de prediking van de erfzonde (lang geleden dat ik zo'n pleidooi heb gelezen!): van begin tot eind en met huid en haar is onze bestaanswijze de zonde (pag. 45).

De Wet toont ons dat de zonde uitloopt op de dood - het Evangelie verkondigt ons het leven. Bijna heel het Nieuwe Testament en bijna heel de Reformatie is één prediking tégen de dood (pag. 45): de Heer is waarlijk opgestaan! Met de dood hebben wij als moderne mensen moeite, de dood is een taboe geworden. Josuttis verbindt dat taboe met de massale dood van de Tweede Wereldoorlog - hij schrijft zijn boekje in het Duitsland van 1966, de herinneringen zijn nog vers. Maar ook nu (ik schrijf dit artikel in 2024) is de dood nog een taboe - bewoners van een villawijk in Bloemendaal maakten onlangs met succes bezwaar tegen de komst van een klein hospice (slechts 6 bedden) in hun wijk omdat ze niet telkens met de dood geconfronteerd wilden worden. In de kerk wordt het thema "dood" doorgaans beperkt tot de maand november (van Allerheiligen tot de Laatste zondag van het kerkelijk jaar). In veel preken wordt het Evangelie van de opstanding van Christus tot een ideologie: een vaststaand feit in het verleden, dat de hoorders niet helpt in hun angst voor en hun strijd tegen de dood. Als een predikant de boodschap van het eeuwige leven niet helder kan verwoorden, resteert enkel de wettische oproep tot een nieuw leven hier en nu (pag. 45-49).

De wettische vervalsing van de Wet blijkt in verschillende preken over gerichtswoorden uit de Bijbel (bijvoorbeeld van de oudtestamentische profeten of van Jezus). In sommige preken is sprake van een valse objectivering: zonden worden benoemd, maar de prediking blijft vrijblijvend. Het "gij zijt die man!" van Nathan tot David (2Samuel 12: 7) ontbreekt; "wij zijn allemaal zondaars" is dogmatisch juist, maar de hoorders komen daarmee niet tot "ik ben een zondaar". Het andere uiterste is een onzakelijke subjectivering: de predikant transformeert Gods harde oordeel in de Bijbeltekst tot een aantal onschuldige vragen aan zijn toehoorders. Josuttis stelt de interessante vraag aan de orde: kan een preek enkel bestaan uit verkondiging van de Wet (het oordeel) of moet áltijd na de Wet (het oordeel) ook het Evangelie (de genade) worden verkondigd (pag. 53)? in dat laatste geval weten zowel predikant als kerkgangers al bij voorbaat dat het met Gods oordeel uiteindelijk zo'n vaart wel niet zal lopen (pag. 49-54).
Over oordeelsteksten een opmerking van mijn kant. In veel Bijbelteksten zegt God mensen het oordeel aan óm het niet te hoeven voltrekken. Neem de oordeelsprediking van Jona in Ninevé: Nog veertig dagen en Ninevé wordt vernietigd! (Jona 3: 4). Wanneer de HEER Ninevé had willen vernietigen, had Hij dat gewoon kunnen doen en had Jona rustig thuis kunnen blijven. Waarom die aanzegging? in de hoop dat Ninevé zich nog zal bekeren. Daarom nog veertig dagen: in de Bijbel een periode voor inkeer en bekering. En de Ninevieten bekeren zich, zoals de HEER had gehoopt en zoals Jona had gevreesd (Jona 4: 2). God kondigt het oordeel aan om het niet te hoeven voltrekken. Herhaaldelijk doordat God door Zijn aankondiging een middelaar provoceert. Als de Israëlieten het gouden kalf vereren, zegt de HEER op de Horeb tegen Mozes: Laat Mij begaan, dat Mijn toorn tegen hen ontbrande en Ik hen vernietige (Exodus 32:10 NBG). Laat Mij begaan! zegt de HEER - Hij bedoelt: Houd Mij tegen! Door Zijn aankondiging van het oordeel organiseert de HEER Zelf de voorbede van Mozes voor Zijn volk; zoals Hij Zelf in Genesis 18 de voorbede van Abraham voor Sodom uitlokt. Het oordeel aanzeggen om het niet te hoeven voltrekken - dat karakter van de oordeelsprediking komt bij Josuttis voor mijn gevoel onvoldoende uit de verf.

Tenslotte noemt Josuttis nog enkele vormen van wettische vervalsing van de Wet (pag 54-56).
- De predikant stelt het zó voor, dat de harde woorden van de Bijbel (enkel) de bedoeling hebben ons onrustig te maken.
- Gods oordeel wordt verwoord in de vorm van burgerlijke kritiek op de moderne tijd.
- Met name in het laatste deel van zijn preek roept de voorganger op tot het maken van een keuze (tegen de wereld - voor de Heer). Ik vermoed hier angelsaksische (methodistische) invloed.

Josuttis besluit dit hoofdstuk met: de Wet als Gods oordeel over onze zonde moet allesomvattend, concreet en levensecht worden gepreekt (pag. 57-58).

IV. De wettische vervalsing van het Evangelie (pag. 59-87).

Josuttis begint dit hoofdstuk met een stelling op grond van de 907 door hem onderzochte Duitse preken uit de jaren '60: hét centrale thema is de christologie. De meeste onderzochte preken bereiken hun hoogtepunt in geloofsuitspraken over Jezus Christus (pag. 59). Jezus Christus moet overal te voorschijn komen, in alle Bijbelteksten, ook in alle oudtestamentische teksten (pag. 60-61). Op de achtergrond ziet Josuttis hier de dialektische theologie (pag. 73), in het bijzonder Barth.

Moet elke preek christocentrisch zijn? Voor veel theologen en kerkgangers uit mijn jonge jaren was dat geen vraag - natuurlijk! De predikant heeft toch de taak om Christus te verkondigen (1Corinthe 2: 2)? Dat roept wel een aantal lastige vragen op. Denk aan teksten uit het Oude Testament. Kun je die altijd christocentrisch uitleggen zonder Christus er geforceerd ín te duwen? Bij Genesis 3 (de moederbelofte), Psalm 2 (de Messiaanse Koning) en Jesaja 53 (de lijdende Knecht des HEREN) ligt een verbinding met het Evangelie van Christus voor de hand. Maar bij Psalm 1 (de twee wegen) of bij Psalm 150 (Loof de HEER!)? Om van allelei oudtestamentische wetsbepalingen of oorlogsverhalen maar te zwijgen. Natuurlijk zouden wij - als Germaanse heidenen - zònder Jezus helemaal geen weet hebben van het Oude Testament; het Evangelie dat de HEER, de God van Israël, óók onze God wil zijn, danken we enkel en alleen aan Jezus. Maar wil dat zeggen dat élke tekst uit het Oude Testament spreekt over Jezus en dat we pas goed over die tekst preken als we er Jezus uit te voorschijn toveren? Aan mijn formulering merkt u al dat ik dat niet (meer) geloof. Maar ook bij teksten uit het Nieuwe Testament kun je soms die vraag stellen. Neem de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan (Lucas 10). Zonder twijfel Jezus' duidelijkste prediking van Zijn gebod van de liefde tot de naaste. Maar preken wij christelijker over die gelijkenis door de Samaritaan te duiden als Jezus Zelf, Die Zich barmhartig ontfermt over ons arme zondaren? Ik denk het niet. Laat de Bijbelteksten alstublieft zeggen wat ze zéggen, daar hebben we onze handen al vol aan. Het zelfde uitgedrukt met de drieslag van de Heidelbergse Catechismus zondag 8: we belijden God de Zoon en onze verlossing, maar óók God de Vader en onze schepping en God de Heilige Geest en onze heiligmaking; dat zijn drie onderscheiden invalshoeken.

Terug naar Josuttis (pag. 60-68). Jezus Christus in élke Bijbeltekst terugvinden kan tot verrassende (en gekunstende) uitleg leiden, die de tekst laat buikspreken. Vaak wordt het getuigenis over Christus verwoord in traditionele en weinig zeggende zinswendingen, formuleringen uit Bijbelteksten of geloofsliederen (pag. 64 - of de Heidelbergse Catechismus, voeg ik eraan toe). Ook het brave, goedbedoelde aanhalen van centrale theologische inzichten van de Bijbelse of reformatorische vaderen kan geen prediker behoeden voor het gevaar van wetticisme, wanneer hij zijn hoorders met theologische formuleringen alleen laat (pag. 65). Gods heil in de naam van Jezus Christus komt niet in formuleringen, maar in kracht (pag. 66). Een objectief-theoretische verkondiging van Christus redt geen mens - evenmin overigens als een prediking die enkel wil geven wat de kerkgangers wensen (pag. 67).
Josuttis bespreekt nu drie veel voorkomende wettische ontsporingen van de christologie in de prediking (pag. 68-73):
1) Sommige predikers verkondigen het heil van Christus zó objectief en massief, dat de zonde verbleekt en de vervulling van de Wet realiseerbaar is. Christus wordt gepreekt als geneesmiddel tegen alle kwalen: tegen vertwijfeling, zinloosheid, geestelijke en lichamelijke nood, verdriet en stress. Wie zo preekt, beledigt mensen in hun nood en smaadt de genade van God, die ons hoop geeft maar die geen wondermiddel is (pag. 69). "Verzoende mensen leven anders!" - dat is waar als we zien op Gods genade, maar het wordt wettisch als we ermee doelen op superioriteit van de vrome mens (pag. 70).
2) Ethisering van de christologie (pag. 70). De prediker verkondigt Jezus Christus vooral als leraar en voorbeeld voor geloof en leven. Nu spreekt de Bijbel over Christus zeker als voorbeeld: Josuttis noemt 1Petrus 2:21; ik voeg daaraan toe Johannes 13:15 (voetwassing). Bovendien voeg ik toe dat Mattheus (de bergrede!) en Lucas uitvoerig vertellen over Jezus als leraar: wie Zijn woorden hoort, moet ze dóén (Mattheus 7:24-27 // Lucas 6:46-49: het huis op het zand en het huis op de rots) - zie ook het slot van dit artikel. Maar met enkele voorbeelden maakt Josuttis zijn bedoeling duidelijker. Een preek over Marcus 1:32-39 (Jezus geneest van ziekten en demonen) verkondigt Jezus als voorbeeld ter navolging. Een preek over Colossenzen 1:15-20 (Christus als Heer van het heelal) heeft als thema: "U (= de kerkganger / gemeente) bent verantwoordelijk voor de wereld!".
3) Wettisch misverstaan van het Koningschap van Jezus Christus (pag. 72-73). Jezus is Heer over alle terreinen van het leven. In onze gereformeerde oren klinkt dat bekend - in zijn Souvereiniteit in eigen kring pag. 32 zei Abraham Kuyper: Geen duimbreed is er op heel ’t erf van ons menschelijk leven, waarvan de Christus, die aller Souverein is, niet roept: ‘Mijn!’. In de Duitse contekst spreekt mee de polemiek tegen de lutherse Twee-Rijkenleer (kerk en samenleving als onderscheiden domeinen). Sprekend over het Koningschap van Jezus Christus komt de predikant in de verleiding de kerkgangers de taak mee te geven op alle terreinen van het leven dat Koningschap gestalte te geven.
Hierop lijkt enigszins de formulering die ik in Nederlandse protestantse kerkdiensten uit de laatste decennia van de 20e eeuw regelmatig gehoord heb: (aan) Gods Koninkrijk bouwen. Nu is de komst van Gods Koninkrijk een centraal thema van het Nieuwe Testament, onze hoogleraar prof. Ridderbos schreef er een dik boek over. Maar de uitdrukking (aan) Gods Koninkrijk bouwen komt nergens in de Bijbel voor. Gods Koninkrijk is niet iets dat wij mensen kunnen realiseren, ook niet voor een klein stukje. Jezus belooft ons Gods Koninkrijk en leert ons erom bidden: Uw Koninkijk kome! 

Ná enkele vaak formele geloofsuitspraken over Jezus Christus gaan veel predikers al gauw over tot een rechtvaardigingsleer die rooms-katholiek aandoet: tot het heil van de mens moeten God en mens samenwerken (synergisme) (pag. 74-87). Deze samenwerking horen we in de verschillende fasen van de toeëigening van het heil.
* In de adventspreek over Mattheus 21: 1- 9 (Jezus' intocht in Jeruzalem): We moeten naar de Heer verlangen, we moeten Hem verwachten; dán zullen we Hem tenslotte ontmoeten (pag. 75-76). Alles hangt dus af van ónze voorbereiding op Gods heil. In een preek over Jesaja 55: 1- 5: We moeten ons open stellen voor de komst van de Heer. Verderop vermeldt Josuttis een door veel predikers genoemde voorbereiding van de mens: stil worden voor God (pag. 83-84). In een Kerstpreek over Lucas 2:14 zijn de mensen des welbehagens mensen geworden die bereid zijn naar God te horen, dus de rooms-katholieke mensen van goeden wille (pag. 77). In een preek over 1Johannes 3: 1- 8 (wij zijn kinderen van God): God biedt ons Zijn heil aan; maar alles komt erop aan dat wij Zijn aanbod aannemen. Deze boodschap staat haaks op de onwederstandelijke genade (gratia irresistibilis) die Augustinus ons geleerd heeft (pag. 77). Alles wordt op deze manier afhankelijk van de keuze van de mens voor God. Een preek over Lucas 2:15-20 (de herders gaan naar Bethlehem) heeft als thema "God is bereikbaar geworden" - vervolgens somt de prediker verschillende mogelijkheden op om tot God te komen (pag. 78).
In een dogmatisch intermezzo bespreekt Josuttis het fundamentele theologische probleem: Christus schenkt ons het heil - hoe komt het dat zo veel mensen het heil niet aannemen? Josuttis vermeldt kort twee antwoorden op die vraag: (1) het reformatorische antwoord van de dubbele predestinatie: God schenkt aan sommigen het geloof en aan anderen niet; en (2) het troostrijke antwoord van Karl Barth: Gods genade is altijd machtiger dan het ongeloof van mensen. Hoe dan ook: de beslissing over ons heil ligt altijd in Gods handen. Maar predikanten blijken het moeilijk te vinden dat Evangelie zuiver te verwoorden. Een preek over Galaten 4: 1- 7 (God zendt Zijn Zoon en Zijn Geest om ons tot Zijn kinderen te maken) begint met: God werd mens tot heil van alle mensen! maar vervolgt met: Wíllen wij echt kinderen van God zijn? (pag. 78-80). Op het hier besproken probleem gaan de Dordtse Leerregels dieper in. In één zin (te) kort samengevat: geloof is voor 100% gave van God - ongeloof is voor 100% onze eigen schuld. Daarom mogen we verkiezing en verwerping, geloof en ongeloof, verlossing en verlorenheid niet logisch parallel stellen (non eodem modo). Maar deze gereformeerde doordenking is de lutheraan Josuttis blijkbaar ontgaan.
* Ook inzake de verhouding van geloof en werken spreken veel predikanten synergistische taal: God en mens werken samen. Een preek over Mattheus 25:14-30 (de gelijkenis van de talenten) vraagt om geloof dat in de liefde actief is. Deze uitdrukking komt uit Galaten 5: 6, maar Josuttis lijkt er allergisch voor: alsof het geloof afhangt van ónze goede werken. Josuttis vindt dan ook dat veel predikanten zich ten onrechte beroepen op Bonhoeffers polemiek tegen de "goedkope genade". Een preek over Lucas 16: 9-13 (maak u vrienden met behulp van de onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer deze u ontvalt, zij u opnemen in de eeuwige tenten) doet Josuttis denken aan de rooms-katholieke leer van de schat van verdiensten in de hemel (pag. 80-82 - zie ook het einde van dit artikel). Op deze manier hangt onze eeuwige zaligheid af van onszelf. Voor Jezus blijft enkel de rol van leraar en voorbeeld van naastenliefde over.
* Over het geloof als zodanig zeggen de onderzochte preken weinig, of het moet zijn dat geloven alléén niet genoeg is. Ten aanzien van het geloof ziet Josuttis hierin zelfde vergissing als in de brief van Jacobus en bij het Concilie van Trente (pag. 82-84). Ook op pag. 86 komt Jacobus er slecht af: Jacobus heeft Paulus bij ons verdrongen. Ook Luther moest weinig hebben van de Bijbelschrijver Jacobus ... - Achtergrond is een caricatuur van het geloof: geloof als een levensbeschouwing, het voor-waar-houden van een aantal opvattingen over God, de hemel, enz. - natuurlijk is dán "geloof alleen" niet genoeg en moeten we (wij zelf!) er werken van naastenliefde aan toevoegen. Daartegenover stelt Josuttis: Het Woord schept het geloof. De liefde is de vanzelfsprekende vrucht van het geloof. Gods oordeel ziet niet op onze goede werken, maar op Jezus (pag. 85-87).
De liefde is de vanzelfsprekende vrucht van het geloof (pag. 87). Deze uitspraak van de lutherse Josuttis correspondeert met de gereformeerde Heidelbergse Catechismus zondag 24: het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Theologisch = vanuit God gezien is dat inderdaad vanzelfsprekend en is het onmogelijkdat een gelovig mens die vruchten niet zou voortbrengen. Vanuit ons mensen gezien loopt deze theo-logika elke dag weer spaak. Luther wist dat (pag. 120); de Heidelbergse Catechismus ook (zondag 44: slechts een klein beginsel ...).

V. De wettische vervalsing van de parenese (pag. 88-111).

Met parenese wordt in dit verband bedoeld: de leefregels zoals we die bijvoorbeeld lezen in het tweede deel van veel apostolische brieven (Romeinen 12-16; Efese 4: 4-6; Colossenzen 3- 4; enz.). Ná de rechtvaardiging komt de heiliging. Maar ook de parenese hoort niet tot de Wet, maar tot het Evangelie. De heiliging wordt ons in Christus geschonken. Zo komt Josuttis tot de volgende principes:
1. Ook in de heiliging gaat het om "het geloof alleen".
2. Ook in de heiliging gaat het om wat God doet.
3. Het gaat om onze gehoorzaamheid voor Gods aangezicht.
4. Het gaat om doen wat in het geloof vanzelfsprekend is (pag. 88-89).

Tegenwoordig is de prediking sterk parenetisch gericht. Christenen worden opgeroepen het Evangelie geloofwaardig te maken door gestalte te geven aan het Koninkrijk van Christus (zie boven). Die oproep wordt al gauw wettisch. Het Koninkrijk / Koningschap van Christus wordt van indicatief tot imperatief. De kerk wordt de wereldwijde door God aangestuurde organisatie. De kerkdienst wordt tot training van christenen in de wereld (pag. 89-91).
Die kerkdienst moet dan natuurlijk wel worden bezocht - predikanten waarschuwen indringend tegen het religieuze individualisme. Deze predikanten vragen zich blijkbaar niet af of mensen misschien wegblijven uit de kerk om zichzelf te beschermen tegen deze wettische dwang - dwang van bovenaf. Al in de tijd van Jezus zag de farizeeër neer op de tollenaar (Lucas 18). Al in de tijd van Paulus zagen christenen met veel geestesgaven neer op hun charismatisch minder bedeelde zusters en broeders (Corinthe) (pag. 91-93).
Geen woorden maar daden, is het parool. Dat we christen zijn, moet aan ons te zien zijn. Maar Gods genade door onze daden zichtbaar maken, dat kan geen mens en dat vraagt God ook niet van ons. Reformatorisch (Josuttis bedoelt: luthers - zie onder) gezien zijn de kenmerken van de ware kerk de rechte verkondiging van het Woord en de zuivere bediening van de sacramenten - in de prediking van deze tijd wordt het criterium: de actieve deelname van de gemeenteleden. Daarmee wordt de verantwoordelijkheid voor het zijn en welzijn van de kerk bij mensen gelegd (pag. 94). Terwijl in de apostolische parenese zowel onze rechtvaardiging als onze heiliging het werk van God en dus louter genade zijn, volgt in veel hedendaagse preken op de  rechtvaardiging (Gods werk) de heiliging (ons mensenwerk) (pag. 95): "Gods verwacht iets van ons: wederliefde, naastenliefde, navolging en dienst". Maar zowel theologisch als pedagogisch klopt dat niet: door eisen wordt een mens niet anders en zeker niet béter (pag. 96).

Vervolgens behandelt Josuttis de consequenties van deze prediking van de Koningsheerschappij van Christus aan de hand van drie centrale ethische begrippen:
(1) Vrijheid: Paulus predikt de vrijheid in Christus als vrijheid ván de wet (tegen het judaïstische misverstaan van de Wet) en als vrijheid tót de liefde (tegen het libertinisme van de charismatische dwepers). In de preken van tegenwoordig ligt alle nadruk op vrijheid in de tweede betekenis (vrijheid tót de liefde) - terwijl het grootste gevaar voor de kerk van tegenwoordig juist zit in het wetticisme (pag. 97-98).
Die laatste uitspraak van Josuttis ligt in de lijn van heel zijn boekje. Het kan best zijn dat hij recht van spreken had in de Duitse kerk van de jaren '60. In de jaren '20 van de 21e eeuw vind ik de gevaren van het libertinisme groter; en dan niet het charismatische libertinisme van christenen (zoals de christenen in Corinthe aan wie Paulus schrijft), maar het hedonistische libertinisme van moderne mensen die maar één Drieëenheid kennen: Me, Myself & I.
Voor Paulus is vrijheid een zaak van het geweten (Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd, Romeinen 14: 5) - veel predikanten schrijven de kerkgangers graag voor hoe ze moeten denken over politieke kwesties zoals bewapening (Josuttis noemt de her-bewapening van Duitsland); anno 2024 misschien over migratie, klimaat en stikstof (pag. 98-99).
(2) Dagelijks leven: Volgens de reformatoren hoefde je geen monnik te worden om God te dienen - God dienen doe je in je beroep in de samenleving: "de meid die goed kookt, kookt voor God", moet Luther gezegd hebben (Luther hield van lekker eten). De door Josuttis onderzochte preken dragen de kerkgangers op om niet alleen op zondag (in de kerk), maar ook door de week (in hun dagelijks leven) zich uitdrukkelijk te manifesteren als christenen. De meid moet dus niet zozeer lekker koken, ze moet christelijk koken (pag. 99-101). Wat is dat dan precies? -
(3) Concretiseringen: De predikant geeft met concrete voorbeelden aan hoe de kerkgangers in hun dagelijkse leven hun geloof moeten tonen. Het probleem daarbij is dat elke kerkganger leeft in haar of zijn eigen situatie. Soms schuift de predikant daarom de concretisering toe naar de kerkgangers. Als hij zelf concrete voorbeelden noemt, hebben die doorgaans een kerkelijk of evangeliserend karakter. Een christen moet overal en altijd getuigend spreken en handelen. "Van Gods kinderen straalt vreugde, waarheid, troost en vrede uit" (pag. 108). Men kan zich daarvoor beroepen op verhalen over getuigende christenen uit het Nieuwe Testament (Handelingen) - Josuttis tekent daarbij aan: die verhalen gaan met name over de hoofdpersonen (zoals de apostelen) - de massa van de gemeenteleden trok ook toen echt niet prekend rond (pag 106-107). Josuttis vat het totaalbeeld van de onderzochte preken zó samen: De scheppingsethiek wordt verdrongen door een eenzijdige verzoeningsethiek (pag. 104): het terrein van de schepping (het natuurlijke leven van mensen) moet volgens deze preken kerkelijk / christelijk worden gemaakt. Op deze manier blijft het échte dagelijkse leven (de vragen rond sexualiteit, politiek, bezit, werk, enz.) buiten beeld (pag. 101-109).
In veel Nederlandse protestantse preken sinds 1966 (verschijningsjaar van dit boekje) neem ik een tegengestelde tendens waar: van de kansel klonken concrete leefregels voor maatschappij en politiek; in de jaren '70 boycott outspan-sinaasappelen (als protest tegen de apartheid in Zuid-Afrika), in de jaren '80 felle discussies over de 572 kruisraketten van de NAVO (IKV - ICTO) en over kern-energie, in de jaren '90 het conciliaire proces van de Wereldraad van Kerken, tot (ik sla een aantal decennia over) promoten van zonnepanelen, elektrisch rijden en vegetarisch eten. Veel kerkgangers ergeren zich aan zulke preken en houden de kerkdiensten verder voor gezien. Het probleem lijkt me niet zozeer dat de predikant ethische en politieke kwesties aansnijdt (dat doe ik zelf ook regelmatig); maar (a) dat de predikant als predikant van zulke kwesties niet bij voorbaat meer verstand heeft dan de kerkgangers; en (b) dat de preek nu eenmaal eenrichtingsverkeer is: kerkgangers kunnen niks terugzeggen. Over heikele maatschappelijke kwesties werkt een gespreksavond beter.

In de onderzochte preken ontbreekt de verwachting van de voleinding (zie ook het Slothoofdstuk). Wat dan overblijft is het christelijk geloof als een levensbeschouwing, die we (wij mensen zelf!) gestalte moeten geven door het verchristelijken van de wereld en door spirituele vrede in ons hart. Wat Josuttis hier mist is de aanvechting en de verwachting.
In dit verband valt me op dat je als predikant in de samenleving tegenwoordig beschouwd wordt als een professional inzake zingeving. Voor zingevingsvragen word de tobber doorverwezen naar allerlei professionals, en heel misschien ten leste bij gebrek aan beter naar een dominee. Heb ik (als predikant) een antwoord op zulke vragen? absoluut niet. Kan ik een ander helpen haar of zijn eigen antwoord op zulke vragen te vinden? waarschijnlijk niet. Ik heb ervoor doorgeleerd om de Bijbel te lezen, en volgens Bijbelschrijvers als Prediker (ijdelheid der ijdelheden) en Paulus (Romeinen 8:20) is het leven on-zin. Ik kan de tobber enkel gelijk geven. Méér dan dat blijft vooralsnog belofte en verwachting.

Slothoofdstuk (pag. 112-120).

In dit hoofdstuk stelt Josuttis de thema's schepping en voleinding aan de orde. Ook hier is voor Josuttis het onderscheid van Wet en Evangelie beslissend. Het Evangelie leert ons dat de wereld Gods goede schepping is. De Wet leert ons dat deze wereld door Gods oordeel zal vergaan om te worden herschapen tot een nieuwe aarde. In de tegenwoordige preken komen schepping en voleinding nauwelijks aan bod (ik realiseert mij hierbij dat in mijn eigen preken verwachting en voleinding centrale thema's zijn). Wat rest is de opdracht aan de kerkgangers om onze wereld christelijker te maken. De predikanten zijn massaal gekapituleerd voor de atheïstische godsdienstkritiek, die de belofte van Gods nieuwe aarde afdoen als een zoethoudertje. Bij de traditionele Schriftlezingen over de voleinding aan het einde van het kerkelijk jaar komen veel predikanten niet verder dan een theoretische uitleg van de tekst en / of een gemoedelijke oproep tot een nieuwe levensstijl (pag. 112-115).
Josuttis vermoedt hiervoor als verklaring (pag. 115-116):
- te weinig theologische ernst (persoonlijke aanvechting) bij de predikanten.
- gemakzuchtige exegese.
- verwaarlozing van de theologie van de reformatie.
Ook misverstane gezichtspunten in de moderne theologie spelen een rol (pag. 117-120):
- het inzicht dat veel apostolische brieven de opbouw indicatief + imperatief vertonen.
- de aandacht van Karl Barth voor de tertius usus legis (zie onder).
- het ontbreken van de toekomstige voleinding in de theologie van zowel Bultmann als Barth.
Daarbij maakt Josuttis twee kanttekeningen:
(a) Inderdaad vinden we in de apostolische brieven indicatief + imperatief. Maar de inhoud van de imperatief (de concrete leefregels) ontlenen de apostelen voor een belangrijk deel aan de cultuur van hun tijd; algemeen burgerlijk fatsoen dus. De apostelen roepen ons dus niet op om specifiek-christelijk te leven, maar om goed-menselijk te leven.
(b) Bij Barth is óók de heiliging christologisch bepaald (ook in de heiliging staat Christus centraal) - terwijl in veel moderne preken de heiliging (ethiek) enkel mensenwerk is.
Josuttis besluit zijn boek met een citaat van Luther: In ons leven blijven we tekortschieten; dat kan en wil God ons wel vergeven. Maar de leer (met het onderscheid Wet - Evangelie!) moet beslist zuiver blijven, want daarin staat Gods hoge majesteit zélf op het spel (pag. 120).

Josuttis beroep zich telkens op de Reformatie. Maar het is niet toevallig dat hij zijn boek besluit met een citaat van Luther. Josuttis denkt duidelijk luthers - zelf denk ik gereformeerd (calvinistisch), en dat leidt tot andere accenten.

Op pag. 59 noemt Josuttis de drie functies (usûs) van de Wet. Ik vermeld de theologische termen met een korte uitleg:
1) De usus civilis of politicus: het burgerlijk gebruik der wet. Vermoorden en stelen is verkeerd. Om dat te weten hoef je geen christen te zijn. Het zijn regels die op de één of andere manier doorwerken in de wetgeving van alle beschaafde landen. Over (de concretisering van) zulke regels kunnen mensen, ongeacht godsdienst of levensbeschouwing, zinvol met elkaar van gedachten wisselen.
2) De usus elenchthicus of paedagogicus: De wet die ons aanklaagt en schuldig stelt - en ons daardoor naar Gods genade in Christus toejaagt (Galaten 3:24: de wet als tuchtmeester tot Christus). Om te spreken met vraag 3 van de Heidelbergse Catechismus: Waaruit kent gij uw ellende? - Uit de Wet Gods.
3) De usus tertius of normativus: Gods geboden zoals die specifiek gelden voor de gelovigen, als norm voor onze goede werken (Heidelbergse Catechismus vraag 91).
Josuttis noemt ze alle drie, maar hij legt - goed luthers - alle nadruk op de 2e functie van de Wet: de Wet als aanklacht. De Wet doodt - het Evangelie maakt levend. Daarbij gebeurt er in de latere lutherse traditie bovendien iets bedenkelijks. Bij de Wet kunnen we gemakkelijk denken aan de Wet van Mozes (de eerste vijf boeken van het Oude Testament) - en bij het Evangelie aan de vier Evangeliën (de eerste vier boeken van het Nieuwe Testament). Die associatie kan ertoe verleiden het Oude en het Nieuwe Testament als min tegenover plus tegenover elkaar te stellen. Een lutherse theoloog als Bultmann leest het Oude Testament als een Geschichte des Scheiterns: het verhaal van één grote mislukking.  - In de gereformeerde (calvinistische) traditie liggen de verhoudingen anders. De derde functie van de Wet (de wet als regel der dankbaarheid) krijgt veel meer aandacht. Josuttis vermeldt dat Barth (gereformeerd theoloog) opnieuw de aandacht vestigt op deze functie van de Wet (pag. 117). Oude en Nieuwe Testament zijn in de gereformeerde theologie ook veel meer samen en gelijkwaardig het éne Woord van God. Ook hiervan geeft de Heidelbergse Catechismus een duidelijk voorbeeld: de aanklagende functie van de Wet (usus 2) wordt behandeld in één zondag (zondag 2), die specifiek verwijst naar het nieuwstestamentische dubbelgebod van de liefde, dat ons ontmaskert als mensen die van nature geneigd zijn God en onze naaste te haten - aan de Wet als regel der dankbaarheid (usus 3) wijdt de Catechismus maar liefst 11 zondagen (zondag 34-44) door de oudtestamentische Tien Geboden te behandelen. Het ligt voor de hand dat gereformeerden ook in de prediking minder beducht waren voor de Wet in z'n positieve betekenis dan Josuttis.

Daarmee correspondeert een andere visie op de kerk. Josuttis noemt - goed luthers - als de twee kenmerken van de ware kerk: de rechte verkondiging van het Woord en de zuivere bediening van de sacramenten. Het gaat hierbij dus enkel en alleen om wat er gebeurt in de kerkdienst: de prediking en de sacramenten. In de gereformeerde (calvinistische) traditie komt daar nog een derde kenmerk bij: de kerkelijke tucht (Nederlandse Geloofsbelijdenis art 29). De tucht heeft als doel de gemeente heilig te houden. Ook het dagelijkse leven van de gemeenteleden is van belang. En om dat dagelijkse leven te beoordelen, hebben we de Wet (als regel der dankbaarheid: usus 3) nodig. En het is logisch dat die Wet dan ook in de prediking wordt uitgelegd en toegepast (al was het maar bij de behandeling van zondag 34-44 van de Catechismus). Gereformeerden zijn niet zo huiverig van Gods geboden in de prediking als Josuttis. Ook moderne gereformeerden die zich zelden bezig houden met de kerkelijke tucht.

De positievere kijk op de Wet heeft ook gevolgen voor de uitleg van de Bijbelteksten. Ik verduidelijk dat met een paar voorbeelden.
- Evenals Luther moet Josuttis weinig hebben van de brief van Jacobus: veel te wettisch. Op die brief heb ik een andere kijk: volgens mij geeft Jacobus (broer van Jezus) de boodschap van Jezus weer, zoals we die ook in
met name de Evangeliën Mattheus (de Bergrede) en Lucas (wee u gij rijken!) horen. Daarmee wordt het veld breder: van één brief naar een belangrijk deel van het Nieuwe Testament.
- Over wee u gij rijken! gesproken: hierboven vermeldde ik de kritiek van Josuttis op een preek over Lucas 16: 9-13: Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze (de Mammon) u ontvalt, zij (die vrienden) u opnemen in de eeuwige tenten. Die preek doet Josuttis teveel denken aan de rooms-katholieke leer dat we door goede werken ons een schat in de hemel kunnen verzamelen. Maar dat is volgens mij precies wat Jezus hier zegt. Geld is maar goed voor één ding: om je er vrienden mee te maken (in concreto: om met je geld arme mensen te helpen). Want dat geld ontvalt je eens (wanneer Gods Koninkrijk komt of als je voordien sterft). Maar als je met je rijkdom arme mensen hebt geholpen, zullen die je verwelkomen in de eeuwige tenten. Lucas 16 eindigt dan ook met de gelijkenis van de rijke man, die tijdens zijn leven verzuimd had om de arme Lazarus te helpen - met alle rampzalige gevolgen vandien. Ik schreef er een apart artikel over.
- Hoe moeten we de Bergrede uitleggen? volgens sommige Lutherse uitleggers primair als aanklacht (usus 2): Jezus toont ons hoezeer we tekort schieten in liefde. Met die uitleg doe je volgens mij Mattheus en Lucas, en dus Jezus tekort. Jezus vraagt ons indringend om Zijn woorden niet enkel te horen maar ook te doen (Mattheus 7:24-27 // Lucas 6:46-49).
- Jezus beëindigt Zijn gelijkenis van de barmhartige Samaritaan met Doe gij evenzo!(Lucas 10:37). En Jezus beëindigt Zijn profetie van het laatste oordeel met de beloning van de barmhartigen uit alle volkeren (Mattheus 25:31-46). Beslissend is uiteindelijk de barmhartigheid voor mensen in nood. Josuttis zou dat een wettische gedachte vinden, maar volgens mij laten deze Bijbelgedeelten geen andere uitleg toe.
De zuivere verhouding tussen deze goede geboden van de Heer (Wet) en de rechtvaardiging van de goddeloze (Evangelie) blijft een theologische puzzel, of zo u wilt: uitdaging. Juist in de prediking.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA