Dr. C.F.G.E. Hallewas, Zegen vieren. Zegening van levensverbintenissen, Zoetermeer / Woerden, 1996, 240 pag.

Eddy Hallewas (1942) heeft gewerkt als Evangelisch-Luthers predikant. De ondertitel van dit boek dekt de lading: het gaat over het zegenen van levensverbintenissen. Door de eeuwen heen werden in de kerken huwelijken van man en vrouw (in)gezegend. In de jaren '80 en '90 kwam de vraag op of ook andere levensverbintenissen kunnen worden gezegend. Bijvoorbeeld de relatie van twee mannen of van twee vrouwen. Maar er zijn nog andere levensverbintenissen denkbaar. Hallewas geeft de discussie in verschillende kerken in binnen- en buitenland weer. In die zin is het boek gedateerd - de ontwikkelingen zijn sinds 1996 verder gegaan (ik schrijf dit artikel in 2020). Maar Hallewas geeft ook een enorme hoeveelheid theologische en historische informatie rond de thema's  levensverbintenissen en zegenen. Van die blijvend belangrijke informatie wil ik wat weergeven in dit artikel.

1. EEN EERSTE ORIENTATIE

1.1. Veranderende relatiepatronen

Eeuwenlang was het huwelijk - althans in theorie - de normatieve relatievorm. In de laatste decennia is er veel veranderd. Ongehuwd samenwonen is tegenwoordig heel gewoon. Steeds meer mensen wonen alleen in een huis - sommigen van hen hebben een lat-relatie. Door het toegenomen aantal echtscheidingen is ook het aantal één-oudergezinnen toegenomen. Bommoeders kiezen bewust voor een kind zonder binding met de vader. Sommige mensen wonen in groepsverband, een commune of leefgemeenschap (in de jaren '70 een bekend verschijnsel, ik heb er geen idee van hoeveel communes er op dit moment zijn). Ook binnen de traditionele vormen huwelijk en gezin zijn de patronen veranderd, met name door de emancipatie van de vrouw. Er is veel meer nadruk komen te liggen op de persoonlijke relaties. Meer dan vroeger heeft ook het instituut huwelijk een persoonlijke inkleuring gekregen (pag. 14).
 
Hallewas illustreert de ontwikkeling met een paar gegevens uit het recente verleden. In de 10e druk van Van Dale (1976) bestaat een gezin nog uit vrouw en kinderen. De man maakt er geen deel van uit, hij houdt er een gezin op na. Alleen de man kan "met zijn gezin" op reis gaan. - Pas in 1957 werd de vrouw handelingsbekwaam. Pas sinds 1984 is er sprake van gelijke rechten en plichten van man en vrouw in het huwelijk (pag. 14).

Hoe de inhoud van het huwelijk veranderd is, illustreer ik zelf nog met twee andere voorbeelden.
a) Eén van mijn liefhebberijen is de genealogie. Het valt me vaak op hoe vlug mensen vroeger na het verlies van hun partner hertrouwden; vaak al na enkele maanden. Tegenwoordig heeft vaak met name de familie van de overleden partner moeite met een spoedige volgende relatie van de weduwe / weduwnaar. Maar vroeger was een nieuw huwelijk in veel gevallen bittere noodzaak. Een man zonder vrouw had geen huishouden (koken, wassen en poetsen) en een vrouw zonder man had geen inkomen.
b) In 1950 trouwden mijn ouders. Kort na haar trouwdag werd mijn moeder aangesproken door een door de wol geverfde buurvrouw: "Als jouw man niet drinkt en als hij je niet slaat, dan heb jij een gelukkig huwelijk". Gelukkig deed mijn vader geen van beide, maar afgezien daarvan: buurvrouw vond dat een vrouw geen klagen had over haar huwelijk zolang haar man maar niet dronken of gewelddadig was. Nu 70 jaar later zullen bruiden en buurvrouwen de lat hoger leggen.

Ook homoseksuele vriendschapsrelaties zijn een maatschappelijk geaccepteerd verschijnsel geworden (pag. 16). Dat roept - in het kader van gelijkberechtiging van homo's en hetero's - de vraag op naar het homo-huwelijk. Over het homo-huwelijk wordt binnen de homo-beweging heel verschillend gedacht. Tegenstanders binnen de homo-beweging zien het homo-huwelijk als een verwerpelijke aanpassing aan traditionele hetero-structuren. Voorstanders binnen de homo-beweging zien in het homo-huwelijk een mogelijkheid om aan het huwelijk een eigen roze inkleuring te geven (pag. 18-19). - De overheid is voornemens om een wettelijke mogelijkheid tot registratie te scheppen waardoor samenwonenden, van gelijk of verschillend geslacht, vrijwel dezelfde rechten en plichten kunnen krijgen als gehuwden (pag. 19). Dat schrijft Hallewas in 1996 - op dat moment is er dus nog bepaald geen wettelijk homo-huwelijk in zicht! Sindsdien is de ontwikkeling voortgegaan. In 2001 legaliseerde Nederland als eerste land ter wereld het homo-huwelijk.

1.2. Hoe speelt de kerk er op in?

Hallewas pleit er niet voor dat de kerk als een religieus service-instituut kritiekloos meegaat met de geest des tijds. Voor de kerk zal haar eigen theologische traditie een bron van inspiratie kunnen en moeten zijn (pag. 20). Hallewas formuleert de vraagstelling: wat kan de kerk betekenen voor mensen die besloten hebben hun leven te delen en welke plaats kunnen rituelen - inclusief een kerkelijk viering met zegening - in het kader van deze pastorale begeleiding hebben (pag. 20). Bij zijn eigen vraagstelling noteert hij twee complicerende factoren:
- De kerk riskeert het terechte verwijt enkel oog te hebben voor paar- en gezinsvorming. Maar naast twee-relaties (hetero en homo) zijn er ook meer-relaties (Hallewas noemt concreet polygamie, we kunnen ook denken aan een commune) en er zijn (steeds meer!) mensen die alleen door het leven gaan. Wat heeft de kerk hun te bieden?
- Ook de verhouding tussen kerk en staat is in het geding. In artikel 1:68 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht is een verbod opgenomen tot het verrichten van godsdienstige huwelijksplechtigheden zonder dat daaraan een burgerlijke huwelijkssluiting is voorafgegaan (pag. 21). In 1986 besloot de Remonstrantse Broederschap ook niet-huwelijkse relaties te gaan zegenen. Nu mag de kerk iedereen zegenen - zoals aan het einde van de kerkdienst ook daadwerkelijk gebeurt. Is er dan een onderscheid tussen de "gewone" zegen en de huwelijks-zegen (een verschil dat wordt gemarkeerd door het onderscheid tussen zegenen en inzegenen)?

Hallewas ziet de discussie in de kerken verlopen langs twee sporen: enerzijds (a) de brede internationale beweging die streeft naar gelijkstelling van homoseksuele en heteroseksuele relaties, en anderzijds (b) de toenemende behoefte van mensen aan rituelen en symbolen bij belangrijke momenten in hun leven. Ook in dit opzicht is de ontwikkeling voortgegaan. (a) De internationale beweging heeft zich verbreed tot een LHTBI-beweging: lesbo - homo - transgender - bi - interseksueel. (b) Een concreet voorbeeld van de behoefte aan rituelen zien we in de enorme verscheidenheid van afscheids- en uitvaart-rituelen van de laatste decennia, mede mogelijk gemaakt door de moderne audiovisuele technieken: opa die bij zijn crematie via het beamerscherm zijn nabestaanden toespreekt.

1.3. Opbouw van het boek.

De inhoud van deze paragraaf wordt voldoende duidelijk in het vervolg van dit artikel.

2. BIJBELS-THEOLOGISCHE VERKENNING: HET HUWELIJK

Het huwelijk is een cultureel-maatschappelijk bepaald relatiepatroon en als zodanig voortdurend aan veranderingen onderhevig (pag. 29). Ook in de Bijbel. Abraham was getrouwd met zijn halfzuster, maar later was een dergelijke relatie verboden (Leviticus 18: 9 enz.). Jakob was getrouwd met de zussen Lea en Rachel - ook dit kan later niet meer (Leviticus 18:18). De Bijbelse gegevens over het huwelijk ontlenen we grotendeels aan betrekkelijk terloops gemaakte opmerkingen in diverse bijbelverhalen. ... Een systematische reflectie op het huwelijk ontbreekt (pag. 29).

2.1. Oudtestamentische situatie

Volgens Genesis 1:27-28 heeft God de mens geschapen naar Zijn beeld, mannelijk en vrouwelijk; en God zegende hen en zei tegen hen: wees vruchtbaar en wordt talrijk... De mensheid (en misschien wel ieder mens) heeft twee kanten, een mannelijk en een vrouwelijk. In de dualiteit van de geslachten is de mogelijkheid gegeven dat de mens zich voortplant en Gods goede schepping voortgang vindt. Over een huwelijk, en zeker een monogaam huwelijk, wordt evenwel met geen woord gerept (pag. 30). In Genesis 2:18-25 wordt dit thema nader uitgewerkt en dient het verschil der geslachten om de vreugde van de menselijke ontmoeting en het niet-alleenzijn tot uitdrukking te brengen. Aan de hand van de man-vrouw relatie wordt het meer algemene thema mens-medemens aan de orde gesteld (pag. 30 - vergelijk Prediker 4: 9-10). Hallewas bestrijdt de opvatting van bijvoorbeeld R. de Vaux die de woorden uit Genesis 2 exclusief betrekt op de man-vrouw verhouding binnen het monogame partnerhuwelijk ... In elk geval biedt deze perikoop geen aanleiding om te spreken over een scheppingsorde of de stichting van het instituut huwelijk (pag. 30-31). Hoewel Hallewas moet erkennen dat hier toch een huwelijkssituatie in beeld is (pag. 30).

In Israël kwam polygamie voor, juister gezegd: polygynie: het huwelijk van één man met meer dan één vrouw. Waarschijnlijk konden enkel welgestelden zich meer dan één vrouw permitteren. Lamech had twee vrouwen (Genesis 4:19). Abraham had naast Sara en Ketura en draagmoeder Hagar, verschillende (bij)vrouwen (Genesis 25: 6). Jakob had twee vrouwen en twee bijvrouwen, Ezau had zelfs drie vrouwen. Zowel Gideon (Richteren 8:30-31) als Achab (2Koningen 10: 1) hadden 70 zonen, waaruit we mogen concluderen dat ze meer dan één vrouw hadden. David had een aantal vrouwen en bijvrouwen (2Samuel 3: 2- 5 en 5:13); zijn zoon Salomo 700 vrouwen en 300 bijvrouwen (1Koningen 11: 3) en Salomo's zoon Rehabeam 18 vrouwen en 60 bijvrouwen (2Kronieken 11:21) (pag. 31-32). De wijsheidsteksten lijken het monogame huwelijk te veronderstellen (Spreuken 5:15-20 en 31:10-31; Prediker 9: 9 en Jezus Sirach 26: 1- 4). Tot in de zevende eeuw voor Christus wordt geen kritiek geleverd op polygamie. Of zich in het Oude Testament een tendens aftekent in de richting van de monogamie is omstreden (pag. 32). In het latere Jodendom werd polygamie gesanctioneerd tot de elfde eeuw na Christus. De Islam kent nog steeds de mogelijkheid van een huwelijk van een man met maximaal vier vrouwen (pag. 32).

De oudtestamentische wereld is een patriarchaal geörienteerde gemeenschap ... ook in de man-vrouw verhouding binnen het huwelijk (pag. 32). Door haar huwelijk wordt de vrouw opgenomen in de clan van haar man. Bij alles staat het algemeen belang van de clan voorop ... De (jonge) vrouw staat onder het gezag van zowel haar man als haar schoonvader (de pater familias van de clan) (pag. 32). De man is de baas: de 'adon (= heer) of ba'al (= meester) van zijn vrouw. Via 1Petrus 3: 5 (Sara die Abraham "heer" noemde) is dit spraakgebruik bewaard in het klassieke gereformeerde huwelijksformulier. Het werkwoord huwen wordt uitgedrukt met dezelfde stam ba'al en betekent zoveel als eigenaar worden van (bijv. Deut. 24: 1) (pag. 33). Voor een bruid werd een bruidsprijs (mohar) betaald. Deze bruidsprijs werd gerekend tot de bezittingen van de vrouw en was waarschijnlijk bedoeld als een soort risicodekking voor het geval dat de bruidegom onverhoopt zou komen te overlijden en de vrouw onverzorgd achter zou blijven (pag. 33). De vrouw is haar hele leven onderworpen aan haar man. Haar voornaamste taak bestaat uit het krijgen van kinderen, bij voorkeur één of meer zonen, ter wille van het voortbestaan van de familie. Maar uit het Hooglied blijkt dat ook liefde, genegenheid, erotiek en seksualiteit natuurlijk belangrijk waren. De profeten gebruiken het huwelijk als beeld voor de relatie van God met Zijn volk Israël; doorgaans in negatieve zin: door de afgoderij van Israël komt het "huwelijk" tussen de HEER en Zijn volk in een diepe crisis (Hosea 2: 4; Jesaja 50: 1; 54: 6- 7; 62: 4 en 5 - Hallewas noemt hier niet Ezechiël 16 en 23) (pag. 34).

Jongens en meisjes trouwden al heel jong. Bij het arrangeren van een huwelijk speelden de wederzijdse ouders waarschijnlijk vaak een beslissende rol (pag. 34). Het huwelijk van Izaak en Rebekka wordt gearrangeerd door de knecht van Abraham (namens Abraham) en Laban (namens de familie van Rebekka) (Genesis 24). Maar Simson kiest zelf zijn vrouw, ondanks de bezwaren van zijn ouders (Richteren 14). Kortere of langere tijd voor de bruiloft vindt de "verloving" plaats; in tegenstelling tot onze informele verloving heeft de Bijbelse verloving een juridische status (zoals het "verloofd / ondertrouwd zijn" van Maria en Jozef in Mattheus 1 en Lucas 1 en 2) (pag. 35). Bij de huwelijksvoltrekking verklaart de bruidegom dat de bruid zijn echtgenote is. Het Hebreeuws kent geen specifiek woord voor huwelijk of huwelijkssluiting; het gebruikt de woorden "geven" (uithuwelijken) en "nemen" (trouwen met): de vader van de bruid geeft zijn dochter en de bruidegom neemt haar (pag. 36). Een huwelijk, als een overeenkomst tussen twee families, wordt gevierd in de familiekring. Het wordt niet door een godsdienstige handeling bekrachtigd, er komt geen priester aan te pas. Bij het huwelijk van Tobias en Sara (in het deuterokanonieke boek Tobit) is het Raguel, de vader van de bruid, die een zegen uitspreekt over het bruidspaar (pag. 37).

Een vrouw mag enkel geslachtsverkeer hebben met haar eigen man. De man hoeft zich geen beperkingen op te leggen, zolang hij maar geen geslachtsverkeer heeft met de vrouw van een ander (het zevende gebod: gij zult niet echtbreken). De man kan zijn vrouw verstoten wanneer hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft (Deut. 24: 1). Vrouwen mochten daarentegen geen echtscheiding aanvragen (pag. 37-38).

2.2. Nieuwtestamentische gegevens

Vergeleken met de verlossing door Christus en in de verwachting van Zijn spoedige wederkomst beschouwden de eerste christenen vragen over het huwelijk als van ondergeschikt belang. Maar gaandeweg gaan christenen zich bezinnen op het huwelijk. Ze worden daartoe ook uitgedaagd door een aantal maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen:
* In de Griekse wereld bestond al sinds de zesde eeuw voor Christus een uitgesproken aversie tegen het huwelijk (pag. 38). In verschillende gnostieke stromingen werden lichamelijkheid en daarmee ook seksualiteit als minderwaardig beschouwd (pag. 38-39).
* Homoseksuele relaties werden in het oude Griekenland geaccepteerd, tot op zekere hoogte geïdealiseeerd en geïnstitutionaliseerd (pag. 38).
* Toenemende individualisering leidde enerzijds tot libertinisme en immoreel gedrag, anderzijds tot meer waardering voor menselijke waardigheid, vrijheid en verantwoordelijkheid (pag. 39).
* Daarmee gepaard ging een toenemende gelijkberechtiging van de vrouw en, daarmee samenhangend, een herwaardering van het huwelijk (pag. 39).

Opmerkelijk is dat ons van Jezus geen uitspraken over het (sluiten van een) huwelijk zijn overgeleverd. We kennen van Jezus enkel uitspraken over ontrouw en echtscheiding. Jezus keurt overspel af (Marchus 10:19); een man die begerig naar een vrouw kijkt, heeft al overspel met haar gepleegd in zijn hart (Mattheus 5:28). Maar Jezus weigert de overspelige vrouw te veroordelen (Johannes 8: 1-11). Echtscheiding wijst Jezus af, zowel voor mannen als voor vrouwen; Hij wijst elke concessie af en grijpt terug op Gods scheppingswil "van den beginne" (Marcus 10: 1-12). In de woorden van Jezus klinkt vooral door dat de Barmhartige in zijn eindeloze trouw zorg heeft voor mensen, niet alleen voor hun individuele leven maar ook voor hun samenleven (pag. 40). In de weergave van Mattheus 19:10-12 vragen de leerlingen Jezus of het dan maar niet beter is ongehuwd te blijven. In Zijn antwoord spreekt Jezus over gesnedenen, die zichzelf gesneden hebben, ter wille van het Koninkrijk der hemelen (NBG). Kinderen van de toekomende eeuw huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen (Lucas 20:35) (pag. 41).

Paulus legt in zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen (mogelijk ... het oudste ons overgeleverde christelijke geschrift) de nadruk op de heiliging van het huwelijk (1Thessalonicenzen 4: 2- 5). In Christus hebben mannelijk en vrouwelijk hun betekenis verloren (Galaten 3:28). We krijgen de indruk dat Paulus stilzwijgend uitgaat van het monogame huwelijksideaal, gebaseerd op de principiële gelijkwaardigheid van man en vrouw (pag. 41). Ook in 1Corinthe 7 springt de principiële gelijkberechtiging van man en vrouw in het oog. ... Expliciet wordt hier het monogame huwelijksmodel tot norm verheven ... (pag. 41). Te bedenken valt dat Paulus reageert op concrete vragen vanuit de christelijke gemeente in de wereld(se)stad Corinthe; hij heeft niet de bedoeling hier een algemene beschouwing over het huwelijk te geven. Vanuit zijn verwachting van de spoediging wederkomst van de Heer geeft Paulus aan de ongehuwde staat de voorkeur boven het huwelijk; het huwelijk heeft voor Paulus tot op zekere hoogte toch iets van een noodzakelijk kwaad (pag. 42). Opmerkelijk dat in dit hoofdstuk over het huwelijk drie dingen niét worden genoemd: het woord liefde; de wijze waarop in een christelijke gemeente een huwelijkssluiting tot stand kwam; en het verband tussen huwelijk en kinderen (pag. 42).

Een andere invalshoek vinden we in de huisregels voor het christelijke huwelijks- en gezinsleven, in Efese 5:21- 6: 9; Colossenzen 3:18- 4: 1 en 1Petrus 3: 1- 7. Het oude patriarchale huwelijksmodel staat hier nog ongeschonden overeind (pag. 45). Hallewas typeert deze huisregels als 'verchristelijkt' materiaal, waarin naast christelijke formuleringen, oudtestamentische motieven en gedachtengoed uit de Griekse filosofie zijn opgenomen (pag. 42). Volgens deze regels moet een vrouw haar man onderdanig zijn (Efese 5:22 en 24; Colossenzen 3:18; 1Timotheus 2:11; 1Petrus 3: 1), zij het: "gelijk het betaamt in de Heer" (Colossenzen 3: 18). Een man moet zijn vrouw liefhebben (Efese 5:25 en Colossenzen 3:19) en eer bewijzen (1Petrus 3: 7). De perikoop Efese 5:21-33 heeft een grote rol gespeeld in de geschiedenis van de huwelijksliturgie. De verhouding van Christus tot de Zijnen wordt hier als voorbeeld genomen voor de manier waarop gehuwde christenen met elkaar behoren om te gaan. De nadruk ligt op wederzijdse onderdanigheid en liefde: Wees elkander onderdanig in de vreze van Christus (Efese 5:21 NBG) / Aanvaard elkaars gezag uit eerbied voor Christus (Efese 5:21 NBV) (pag. 43)
De NBG beschouwde dit vers 21 als slot van de voorafgaande perikoop Efese 5: 1-21. De NBV laat met vers 21 de perikoop over het huwelijk beginnen (Efese 5:21-33). Hoewel Hallewas schrijft (1996) vóór er een NBV was verschenen (2004), beschouwt ook hij vers 21 als inleidende zin van de perikoop over het huwelijk. Hij leest daarin dan ook de oproep tot wederzijdse onderdanigheid en elkaar liefhebben (pag. 43). Ik begrijp best dat Hallewas die wederkerigheid mooi vindt, maar in het vervolg (vers 22-33) zijn de rollen toch duidelijk verdeeld: de vrouw moet onderdanig zijn en de man moet liefhebben. De samenvattende conclusie luidt dan ook dat ieder (= iedere man) zijn vrouw moet liefhebben en dat een vrouw ontzag moet hebben voor haar man (Efese 5:33 NBV).

2.3 Uitkomsten en commentaar

In de Bijbel is ons moderne partnerschapshuwelijk niet terug te vinden. In het kader van de Bijbel kan überhaupt niet over "het huwelijk"gesproken worden. De cultuurverschillen zijn dermate groot dat het ons onmogelijk geworden is een rechtstreeks beroep op de bijbel te doen (pag. 46). Natuurlijk kan de Bijbel wel een bron van inspiratie zijn. In het Nieuwe Testament zijn er op zijn minst aanzetten te signaleren waarbij de gelijkwaardigheid van man en vrouw als uitgangspunt voor een huwelijksgemeenschap genomen wordt. Het monogame huwelijk lijkt in principe de beste waarborgen in te houden voor gelijkberechtiging van man en vrouw ... (pag. 46). De vragen rond polygame relaties en samenleven in groepsverband blijven vooralsnog open.

3. BIJBELS-THEOLOGISCHE VERKENNING: HOMOSEKSUALITEIT

3.1. Probleemstelling

Woord en begrip homoseksualiteit komen in de Bijbel niet voor. Homoseksualiteit is een relatief modern begrip. Terwijl er vroeger veroordelende begrippen werden gebruikt zoals sodomie, markeert het begrip homoseksualiteit een volwaardige en eigen-aardige vorm van mens-zijn (pag. 49). Hallewas maakt onderscheid tussen homoseksueel gedrag en homoseksuele gerichtheid of geaardheid (pag. 50). Homoseksueel gedrag is waarneembaar, maar gedrag zegt niet noodzakelijkerwijs iets over de achterliggende gevoelens (pag. 50). De concrete vormgeving van homoseksualiteit is in hoge mate cultureel bepaald (pag. 50).
- Hallewas noemt als Bijbels voorbeeld David, voor wie de liefde van Jonathan wonderlijker was dan de liefde van vrouwen (2Samuel 1:26). Duidt dat op homoseksuele geaardheid? dat is maar de vraag. Zowel David als Jonathan hadden één of meer vrouwen, en bij hen verschillende kinderen.
- Een analoge vraag kun je stellen bij het middeleeuwse Egidiuslied. De dichter treurt over de dood van zijn vriend: "Bewaar in de hemel een plaats voor mij naast jou". Uitdrukking van homoseksuele liefde?
Voor mijn gevoel is niet enkel de concrete vormgeving van (in dit geval) homoseksualiteit in hoge mate cultureel bepaald, maar de beleving van liefde en seksualiteit überhaupt. De verschillen met andere tijden en culturen zijn vaak groter dan we beseffen. Hallewas zal verderop (pag. 75-76) vermelden dat eeuwenlang huwelijk en liefde twee aparte kategorieën waren: het huwelijk is voor de voortplanting, liefde vindt een man bij zijn geliefde.

3.2. Oudtestamentische teksten

Vanuit de vragen rond homoseksualiteit kijkt Hallewas opnieuw naar het scheppingsverhaal. Volgens Genesis 1:27 schept God de mensheid als mannelijk en vrouwelijk. In die polariteit ligt de mogelijkheid opgesloten om vruchtbaar te zijn: niet als een bevel, maar als een zegenwens. Nu krijgen ook vogels en vissen de zegen van de vruchtbaarheid, eerder nog dan de mensen! (Genesis 1:22). Volgens de Genesistekst ligt het typisch menselijke niet in de voortplanting, maar in de opdracht om te heersen over de aarde en alle levende wezens (pag. 51). Genesis 2 stelt het thema mens-medemens aan de orde. De seksuele band en tegenstelling staan hier niet op de voorgrond. ... In deze passage kan dan ook geen diskwalificatie van homoseksuele relaties gelezen worden (pag. 52). Met dat laatste heeft Hallewas natuurlijk gelijk. Maar dat zegt mijns inziens weinig, omdat het thema homoseksualiteit hier helemaal niet in beeld is. Wel wordt het begin van de mensheid met een zekere vanzelfsprekendheid getypeerd met de tweeheid mannelijk - vrouwelijk (Genesis 1) / man - vrouw (Genesis 2). Logisch, want zonder die tweeheid was er van het vervolg (de mensheid) niets terecht gekomen.

Berucht is de geschiedenis van Sodom (Genesis 19). Eeuwenlang is dit verhaal gelezen als een veroordeling van homoseksualiteit. Maar daar gaat het niet om. Veroordeeld wordt het kwaad van de ongastvrijheid van Sodom. Genesis 19 vormt een spiegelverhaal met het voorafgaande hoofdstuk waarin verteld wordt dat Abraham, zoals de schrijver van de Brief aan de Hebreeën het formuleert, 'zonder het te weten engelen geherbergd' heeft (pag. 53, met een verwijzing naar Hebreeën 13:2). Volgens Ezechiël 16:49 was de zonde van Sodom: in trots, overdaad en zorgeloze rust leefde zij ... zonder de ellendige en de arme te ondersteunen. - De homoseksuele interpretatie van het Sodom-verhaal komt op wanneer het Palestijnse Jodendom zich gaat afzetten tegen de Hellenistische cultuur (in de tijd van de Makkabeeën). Philo van Alexandrië (rond 50 na Christus) heeft met zijn homoseksuele uitleg van het Sodomverhaal de verdere christelijke traditie bepaald (pag. 53).

Van geheel andere aard zijn de zogenaamde 'gruwel'-teksten uit Leviticus, die homoseksuele handelingen tussen mannen ... uitdrukkelijk verbieden (pag. 53). Hallewas citeert Leviticus 18:22 en 20:13. Voor de hedendaagse bijbellezer zijn dit soort wetten ronduit schokkend, vooral omdat op deze gruwel de doodstraf staat. Hallewas geeft enkele overwegingen om het schokkende karakter van deze gruwel-teksten te verzachten:
* Tussen Leviticus 18 en 20 staat Leviticus 19, met het gebod dat het hart van de Bijbelse boodschap raakt: heb je naaste lief als jezelf (Leviticus 19:18). Ook in het seksuele verkeer komt het aan op respect voor de ander die een mens is net zoals jij (pag. 54).
* Uit de inleiding op Leviticus 18 blijkt dat hier bewust afstand wordt genomen van de omringende volkeren, met name van de heidense tempelprostitutie die diende om vruchtbaarheid af te dwingen. Er zijn aanwijzingen dat vooral de homoseksuele tempelprostitie een druk beoefende praktijk was in Kanaän, waarvan ook heterofielen een druk gebruik maakten (pag. 54). De term gruwel wordt vooral in de cultische sfeer gebruikt. Doelen de gruwel-teksten alléén op homoseksuele tempelprostitutie? Absolute zekerheid is hier niet te verschaffen. Maar de exegetische onzekerheid houdt op zijn minst het voordeel van de twijfel in (pag. 55).
* De gruwel-teksten verbieden aan (allereerst) heterofielen om te doen waarvan zij gruwen (homoseksuele handelingen). In onze tijd mogen we daar in afgeleide zin de conclusie uit trekken, dat ook homofielen niet moeten doen waarvan zij gruwen omdat het tegen hun eigen aard ingaat (pag. 55).

3.3. Brieven van Paulus

In Romeinen 1:18-32 betoogt Paulus dat het zedelijk verval in het Romeinse rijk het gevolg is van het feit dat mensen de ware God verruild hebben voor vreemde, machteloze goden. ... Voor hem is homoseksueel gedrag een uitingsvorm van een cultuur die van de levende God vervreemd is. Seksuele ontsporingen zijn een indicatie van die vervreemding. Mannen en vrouwen hebben hun natuurlijk omgang vervangen door een tegennatuurlijke. ... Modern gezegd: het gaat Paulus om homoseksuele daden bedreven door heteroseksuele personen, niet om homoseksuele personen die hun eigen aanleg volgen (pag. 55). Zijn oordeelsvorming wordt bepaald door ten minste vier factoren:
1. de samenhang tussen afgoderij en seksuele ontsporing die in de oudtestamentische wereld zo'n grote rol gespeeld heeft.
2. de tijdgebonden opvattingen over wat "natuurlijk" en "aanvaardbaar" is.
3. de min of meer toevallig bepaalde ervaringen van Paulus met het verschijnsel homoseksualiteit.
4. zijn depreciatie, zo niet uitgesproken afkeer van seksualiteit überhaupt (pag. 56).
In 1Corinthe 6: 9-10 en in 1Timotheus 1:10 is sprake van knapenschenders (arsenokoitai) en schandjongens (malakoi), die het Koninkrijk Gods niet zullen beërven. Het is niet met 100% zekerheid te zeggen welke praktijken hier worden bekritiseerd:
- volgens Hallewas doelt Paulus hier waarschijnlijk op homoseksuele prostitutie ... in de heidense tempels.
- het is ook mogelijk dat Paulus hier pedofilie veroordeelt: ontucht van volwassen mannen met jonge jongens (pag. 56).
- volgens de Italiaanse juriste E. Cantarella veroordeelt Paulus hier iedere vorm van homoseksualiteit (pag. 57).

3.4. Positiebepaling

Over de uitleg van verschillende Bijbelteksten in verband met homoseksualiteit bestaat verschil van mening. Maar afgezien daarvan blijft de vraag wat vandaag de dag voor ons de betekenis is van deze bijbelteksten. Theologisch uitgedrukt: de beslissing valt niet in de exegese, maar in de hermeneuse. Veel geboden uit de Bijbel zijn als cultuur- en tijdgebonden terzijde geschoven. Hallewas noemt als voorbeelden het sabbatsjaar, het renteverbod en de spijswetten uit het Oude Testament, maar ook de vier ("Noachitische") geboden van het apostelconvent uit Handelingen 15 (zoals het verbod om bloed te eten). Hallewas geeft afsluitend een aantal overwegingen om de Bijbelse balans op te maken. Ik geef ze samengevat en genummerd weer.
1. Homoseksualiteit ... komt in de bijbel niet voor, net zo min als heteroseksualiteit. Wij overvragen de bijbel wanneer wij aan de hand van deze moderne begrippen een antwoord proberen te vinden op de vraag die zich vanuit de hedendaagse samenlevingsproblematiek aan ons opdringt, namelijk in hoeverre een homoseksuele levensverbintenis in principe gelijkwaardig is aan het heteroseksuele huwelijk en derhalve voor inzegening in aanmerking komt (pag. 58-59).
2. De bijbel bevat geen uitgewerkte seksuele moraal (pag. 59).
3. Een aantal Bijbelteksten die homoseksueel gedrag veroordelen, zijn gericht (a) tegen heteroseksuelen die homoseksuele handelingen verrichten (b) met tempelprositués (dus in de contekst van een heidense cultus).
4. Bij het veroordelen van homoseksueel gedrag blijft een theologische argumentatie achterwege.
5. De huiver dat er mannelijk sperma verloren zou gaan kan een rol spelen bij de veroordeling van homoseksualiteit.
6. Tegenover de veroordelende teksten staat het gegeven dat in de oosterse wereld met name lichamelijke contacten tussen mannen veel vanzelfsprekender zijn dan in onze cultuur (pag. 59).
7. In de ons overgeleverde verkondiging van Jezus speelt het thema 'homoseksualiteit' geen enkele rol (pag. 59).
8. Omdat de Bijbel ons geen kant en klaar antwoord geeft op de vraag of homoseksuele relaties geoorloofd zijn, hoeven we zulke relaties niet op voorhand af te wijzen.
9. In de Bijbelse veroordeling van homoseksualiteit speelt ook het verzet van het orthodoxe Jodendom tegen het liberale Hellenisme een rol (de strijd van de Makkabeeën).
10. De onverdraagzaamheid jegens homoseksualiteit in de geschiedenis komt niet voort uit het christelijk geloof, maar heeft altijd een sociaal-historische achtergrond (pag. 60).
11. Homoseksuele relaties zullen op hun kwaliteit beoordeeld dienen te worden volgens de zelfde kriteria als heteroseksuele relaties: wederzijds respect, liefde en trouw (pag. 60).
12. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat ... homoseksuele vriendschappen een belangrijke bron van inspiratie voor hetero's kunnen worden bij het realiseren van het ideaal van de fundamentele gelijkheid van man en vrouw (pag. 60).
Ik heb deze paragraaf vrij uitvoerig samengevat omdat hier de fundamentele beslissing valt waarop het boek van Hallewas is gebaseerd. In de Bijbel staan een aantal teksten die homoseksualiteit lijken te veroordelen. Als die veroordeling het laatste woord is, kan de kerk bezwaarlijk homoseksuele relaties zegenen. Het is duidelijk dat Hallewas een weg zoekt om - met respect voor de Bijbelteksten - toch met een goed geweten homo's en lesbo's in hun relatie de zegen van de HEER mee te geven. - Ik denk dat overweging 1 de belangrijkste is. Ik trek de overweging iets ruimer. Het Christendom leeft (evenals het Jodendom en de Islam) uit een Heilige Schrift die ontstaan is in een totaal andere tijd en cultuur. Daardoor vinden we in de Bijbel geen rechtstreekse antwoorden op vragen uit onze cultuur. Dat geldt niet enkel voor homoseksualiteit, maar ook voor bijvoorbeeld vaccinatie en televisie (lange tijd verdacht in reformatorische kring) en kernbewapening (ik denk zonder vreugde terug aan de heftige discussies rond IKV en ICTO in de jaren '80). Ook overweging 2 geldt in ruimere zin: de Bijbel geeft geen uitgewerkte en consistente ethiek, trouwens evenmin een uitgewerkte en consistente dogmatiek (zo valt het niet mee om uit de Bijbel één consistent Godsbeeld te construeren). En toch is de Bijbel de bron van ons geloof en de bron van onze vreugde!

4. HET IDEAAL VAN DE MAAGDELIJKHEID

4.1. Historische achtergronden


In de bloeitijd van het Romeinse Rijk ... bedroeg de gemiddelde levensverwachting minder dan 25 jaar ... Het is niet verwonderlijk dat onder dergelijke omstandigheden het krijgen van kinderen gezien werd als een algemeen maatschappelijk belang. Omdat zoveel mensen jong stierven, moesten er veel kinderen geboren worden om de bevolking op peil te houden (pag. 61).
- De sterfte van met name kinderen en jongeren bleef hoog tot het einde van de 19e eeuw. Abraham Kuyper vermeldt dat in Nederland in 1894 39011 kinderen en jongeren stierven in de eerste 14 levensjaren tegen 50235 boven de 14 (De Gemeene Gratie II, pag. 655); dus 44% haalde de leeftijd van 15 jaar niet.
- Een groot kindertal was niet enkel belangrijk voor de bevolking als geheel, maar ook in het belang van het eigen volksdeel; bijvoorbeeld in Nederland in de eerste helft van de twintigste eeuw het katholieke of het gereformeerde volksdeel. "In een goed gereformeerd gezin is de wieg nooit leeg".
- De noodzaak om veel kinderen te krijgen was niet alleen een algemeen maatschappelijk belang, maar ook een persoonlijk belang van de ouders. In een tijd zonder AOW en pensioen waren je kinderen een noodzakelijke oudedagsvoorziening. Eer uw vader en uw moeder betekende in elk geval heel praktisch: zorg voor je bejaarde hulpbehoevende ouders.
Ook in het Jodendom werd (en wordt) het huwelijk en de kinderzegen positief gewaardeerd.

Binnen het Christendom zien we een tegenbeweging. Jezus spreekt over de drie soorten gesnedenen (eunouchoi): die zo geboren zijn; die door mensen gesneden zijn; en die zichzelf hebben gesneden omwille van het Koninkrijk der hemelen (Mattheus 19:12). Zij die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan de toekomstige eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen (Lucas 20:35) - ik vat dat op als: ná de opstanding zal er geen huwelijk meer zijn; het gaat dus over straks, niet over nu; maar deze uitspraak van Jezus relativeert de betekenis van het huwelijk in deze bedeling natuurlijk wel. In de gemeente van Corinthe kwam het celibaat in min of meer geïnstitutionaliseerde vorm voor (1Corinthe 7:36-38). In Openbaring 14: 4 is sprake van ongehuwden die zich niet met vrouwen hebben bevlekt - waarschijnlijk een bijzondere groep van christenen die een radicale navolging van Christus voorstaan (pag. 62). Daartegenover staat dat in 1Timotheus 4: 3 predikers die het huwelijk verbieden worden gediskwalificeerd als dwaalgeesten en leugensprekers (pag. 62). - Gaandeweg wordt in de vroege kerk seksuele onthouding een radicaal alternatief ... voor de heersende morele en maatschappelijke orde; zij het dat het hierbij zeker niet altijd ging om een levenslange onthouding. Hierin onderscheidde het vroege Christendom zich van het Jodendom en de Romeinse cultuur (pag. 63).

In de eerste christelijke gemeente namen weduwen al een eigen plaats in (Handelingen 6: 1) (pag. 63).
In dit verband had Hallewas ook 1Timotheus 5: 3-16 kunnen vermelden. Paulus maakt hier een onderscheid tussen échte weduwen van boven de 60 die niet meer trouwen en jonge weduwen die opnieuw willen trouwen. Blijkbaar hebben de échte weduwen binnen de christelijke gemeente een bepaalde status en taak.
Aan bisschoppen en priesters werden met name op het punt van de omgang met een vrouw steeds strengere eisen gesteld. Van seksuele onthouding binnen het huwelijk op basis van vrijwilligheid kwam het in de kerk van het westen stapje voor stapje tot een algemene celibaatsverplichting (begin twaalfde eeuw) (pag. 64). De oosterse kerk heeft deze ontwikkeling niet meegemaakt.

4.2. Kerkvaders

Van Origenes (ca. 185-254) wordt verteld dat hij zich omstreeks 206, ongeveer twintig jaar oud, liet castreren (pag. 62). In zijn uitleg van het Hooglied komt hij tot een bruidsmystiek die een bron van inspiratie voor latere theologen is geworden: Christus is de bruidegom - de kerk (het collectief) en de ziel (het individu) zijn Zijn bruid (pag. 65).- Tertullianus (ca. 160 - ca. 230) achtte seksuele gemeenschap enkel geoorloofd met het oog op het verwekken van nageslacht (pag. 64-65). - Hieronymus (342-420) beschouwde het huwelijk als een betreurenswaardige, zij het vergeeflijke, capitulatie voor het vlees (pag. 65). Ik vermeld daarbij dat Hieronymus beslist niet vrouw-vijandig was; het geestelijk contact met verschillende vrouwen is voor hem heel belangrijk geweest. - Gematigder is Jovinianus (overleden ca. 405), die binnen de katholieke gemeenschap geen gradities in genade wil aanbrengen. Alle christenen, gehuwden en ongehuwden, zijn door de doop even heilig. - Chrysostomus (ca. 345 - 407) huldigt de modern aandoende opvatting dat het huwelijk niet dient om kinderen te verwekken (pag. 66). De verbinding tussen man en vrouw is de meest volkomen band die er op aarde mogelijk is (pag. 66). Maar maagdelijkheid is toch te prefereren. - Augustinus (354-430) stelt dat gehoorzaamheid aan de eigen roeping zwaarder weegt dan een afgedwongen levensstaat: 'Onthouding is goed, maar het huwelijk ook ...' (pag. 67). Gaandeweg kwam de kerk tot een positieve waardering en theologische fundering van het huwelijk (pag. 67). De oudkerkelijke theologen gingen steeds grotere nadruk leggen op het heilskarakter van het huwelijk. Hier ligt een van de belangrijkste oorzaken van de verkerkelijking en sacralisering die het huwelijk heeft doorgemaakt (pag. 67). Tertullianus is de eerste die over het huwelijk spreekt als een sacrament: een verwijzing naar het heilsgeheim van de liefde van Christus voor zijn kerk  (pag. 67). Maar maagdelijkheid is méér dan enkel een verwijzing: in de maagdelijkheid bereikt men het eigenlijke - de verbintenis tussen Christus en de ziel - hier en nu reeds (pag. 68).

4.3. Ritueel van de maagdenwijding

Met maagden worden vrouwen bedoeld die ongetrouwd blijven om zich geheel aan de Heer te wijden. Bisschop Ambrosius van Milaan (339-397) spreekt over het ritueel van de maagdenwijding naar aanleiding van de wijding van zijn zuster Marcellina door paus Liberius in 353. Marcellina is niet met een man gehuwd, maar met Christus. Als teken daarvan draagt ze een witte bruidssluier als teken van haar reinheid (pag. 69). In de loop der tijd worden de maagdenwijding en de huwelijksliturgie steeds meer analoog. De sluiering van de bruid werd vanuit de maagdenwijding ingepast in de huwelijksliturgie. En omgekeerd: zoals de bruid een ring krijgt, krijgt ook de maagd bij haar wijding een ring; nog steeds krijgt een non bij haar intrede in het klooster als bruid van Christus een ring (pag. 69). Ook de gedachte van de kroning (een van oorsprong heidens huwelijksgebruik) en van de zegening van het bruidsvertrek wordt overgenomen in de liturgie van de maagdenwijding. Maar bij alle analogieën wordt de maagdelijkheid hoger gewaardeerd dan het huwelijk (pag. 70). In de rooms-katholieke traditie is dat nog altijd zo; het verplichte priestercelibaat is nog steeds niet bespreekbaar (pag. 73 - Hallewas schrijft dit in 1996; in dit opzicht lijkt er in de Rooms-Katholieke Kerk sindsdien nog maar weinig veranderd).

4.4. Maagdelijkheidsideaal in later eeuwen

De kritiek van Luther op de Rooms-Katholieke Kerk richtte zich onder meer op het priestercelibaat. Pas in 1524 zal hij zelf zijn monnikspij afleggen en het jaar daarna ... in het huwelijk treden (pag. 71). Het was niet moeilijk om aan te tonen dat het celibaat voor priesters tot het begin van de twaalfde eeuw ... niet verplicht was (pag. 71). Met zijn verzet tegen het verplichte karakter van het celibaat wist Luther Schrift en Traditie aan zijn zijde. Problematischer was de situatie van hen die vrijwillig voor het kloosterleven (inclusief celibaat) hadden gekozen (zoals Luther zelf). Luther is echter van mening dat niet het breken van de gelofte een zonde is, maar de gelofte als zodanig, omdat die afgelegd werd met het oogmerk het heil te verwerven (pag. 72). Ook de Zwitserse reformator Zwingli treedt in het huwelijk. Zo wordt in het tijdsbestek van een paar jaar de toon gezet voor de visie op maagdelijkheid en huwelijk binnen het protestantisme. De gedachte dat in de virginiteit een hogere levensstaat bereikt wordt en dat een celibaat geëist zou mogen worden van de dienaren der kerk wordt nadrukkelijk verworpen (pag. 72). Maar ook het protestantisme kende en kent orden van ongehuwden die hun leven aan God hebben toegewijd, zoals de diaconessenbeweging en de communauteit van Taizé (pag. 73).

5. HET HUWELIJK IN DE ROOMS-KATHOLIEKE TRADITIE

5.1. Heteroseksuele paarvorming in de Grieks-Romeinse wereld


De klassieke oudheid kende vier vormen van heteroseksuele paarvorming:
1. het huwelijk.
2. het seksueel gebruik van ondergeschikten (slaaf, huisbediende, krijgsgevangene - bij een dergelijke machtsongelijkheid zou ik liever van misbruik spreken).
3. het concubinaat (in plaats van of naast een huwelijk).
4. een min of meer gelijkwaardige liefdesrelatie.
Alleen het huwelijk werd publiekelijk bevestigd (pag. 75). Tot de twaalfde eeuw werd noch juridisch, noch theologisch, noch in de beleving van mensen, het huwelijk geassocieerd  ... met de vervulling van erotische en romantische verlangens (pag. 75).

5.2. Motieven om te trouwen

In de klassieke oudheid was een huwelijk niet gebaseerd op liefde (pag. 75). De echtgenote diende om kinderen te baren en groot te brengen, liefde zocht de man buiten de deur. Dat werd niet ervaren als ontrouw en immoreel gedrag, omdat het huwelijk andere doeleinden diende: het veiligstellen van familiebezit en nakomelingen (pag. 76). Om diezelfde reden had de vrouw géén recht op een liefdesaffaire: haar kinderen moesten wel nakomelingen van haar wettige echtgenoot zijn.
Onze geschreven bronnen geven natuurlijk vooral een beeld van de situatie in de betere kringen. Voor de gewone man en vrouw bestond het leven vooral uit óverleven door hard werken. Voor hen zal romantiek meestal een onbereikbare luxe geweest zijn.
Ook volgens de kerk behoorde een huwelijk niet tot stand te komen omdat het paar zich seksueel tot elkaar aangetrokken voelde (pag. 76). Idealitet werd seksualiteit gezien als iets van voorbijgaande aard in een langdurige vriendschapsrelatie, die bestond niet vanwege, maar ondanks de seksualiteit (pag. 77). In de visie van Clemens van Alexandrië (+ 200) is liefde een slechte reden om te trouwen en verstand een goede (pag. 76-77). Pas in de twaalfde eeuw wint de gedachte veld dat huwelijk en liefde bij elkaar horen 'als paard en wagen' (pag. 76 - naar Love and Marriage van Frank Sinatra).

Op het kerkelijk leerstuk van het huwelijk en de huwelijksmoraal heeft vooral Augustinus zijn stempel gedrukt. Als jonge man stond hij enige tijd onder de invloed van het Manicheïsme. Volgens deze streng dualistische religie is de seksuele begeerte verbonden met het rijk van de duisternis. Het huwelijk is een uitvinding van de duivel (pag. 77). Augustinus heeft zich in zijn verdere ontwikkeling nooit helemaal los kunnen maken van deze denkwereld. De geest bleef hij hoger waarderen dan het lichaam, seksuele onthouding bleef hij zien als de betere mogelijkheid. De argwaan tegen de concupiscentia, de seksuele begeerte, zat bij hem te diep geworteld (pag. 78). Zijn strijd tegen Pelagius bracht hem ertoe een relatie te leggen tussen seksualiteit en zonde. Door de seksualiteit werd de zonde overgedragen op de nakomelingen: erfzonde (pag. 77). Maar het huwelijk is door God ingesteld en dus goed, vanwege een drietal aspecten:
* proles = nakomelingschap: het huwelijk dient voor de voortplanting en de opvoeding van kinderen (pag. 78).
* fides = trouw: Door nadruk te leggen op de kwaliteit van de huwelijksrelatie onderscheidt Augustinus zich van de meeste van zijn tijdgenoten (pag. 79).
* sacramentum = geloofsmysterie: Het huwelijk is een afspiegeling van het huwelijk van Christus met de kerk (Ef. 5:32) (pag. 79).

5.3. Romeins en Germaans huwelijksrecht

De jurist L.J. van Apeldoorn onderscheidt vier in elkaar overvloeiende tijdvakken waarin achtereenvolgens het Germaanse, het canonieke (= Rooms-Katholieke), het gereformeerde en het neutrale recht van kracht zijn (pag. 80). Daarbij blijven verschillende juridische, dogmatische, liturgische en kerkrechtelijke tradities naast elkaar voortbestaan (pag. 80).

Bij de Romeinen was de huwelijksvoltrekking oorspronkelijk - in tegenstelling tot de bijbelse huwelijkssluiting - een sacraal gebeuren, omdat de familie in de eerste plaats een godsdienstige gemeenschap was. ... Trouwen was de inwijding van de vrouw in een andere (huis)godsdienst (pag. 80).
Hallewas maakt hier een tegenstelling tussen de Bijbelse en de Romeinse situatie. Misschien was het verschil in de praktijk kleiner. Ook in de Bijbelse wereld kende men de dienst van de huisgoden, veelal behartigd door de vrouw. Als Jakob met zijn gezin vlucht voor zijn zwager Laban, neemt Rachel de terafim = de huisgoden mee (Genesis 31:19-35).
Bij de Romeinen werd de verloving gesloten door de wederzijdse familievaders. Daarbij werd een onderpand (arrha) gegeven, veelal een verlovingsring. Hallewas noemt drie vormen van het Romeinse huwelijk:
1. Bij het manus-huwelijk (manus = hand) werd de bruid door haar vader over-hand-igd aan de bruidegom (traditio puellae = overdracht van het meisje) om voortaan de huisgoden van de bruidegom te gaan dienen.
2. Een minder sacrale vorm van huwelijkssluiting kwam tot stand door een schijnkoop als overdracht van de bruid (een soort koopcontract).
3. Het usus-huwelijk (usus = gebruik) werd geacht te bestaan als man en vrouw een jaar feitelijk hadden samengewoond.
In de Romeinse oudheid werd een huwelijk gearrangeerd door de ouders (familiehoofden), maar al vanaf de zevende eeuw voor Christus werd de keuze van een huwelijkskandidaat steeds meer een zaak van de betrokkenen zelf. Bij het consensus-huwelijk is het wederzijdse jawoord beslissend voor de wettigheid van een huwelijk: nuptias enim non concubitus, sed consensus facit = het huwelijk komt immers niet tot stand door de bijslaap, maar door wederzijdse instemming (Ulpanius, + 200 na Christus) (pag. 81-82). De keerzijde van deze medaille is de mogelijkheid tot echtscheiding. Als een huwelijk gebaseerd is op wederzijdse instemming, duurt het huwelijk slechts zolang de echtgenoten in deze consensus volharden (pag. 82).

Ook in het Germaanse recht zijn er verschillende vormen van huwelijk:
1. De trouwing door vader of voogd: Een vrouw was onmondig; haar belangen werden behartigd door vader of voogd. De verloving was het moment waarop de voogdij (mundium) werd verkocht aan de bruidegom. De Germanen namen de verlovingsring over van de Romeinen, maar maakten er de trouwring van. Aanvankelijk krijgt alleen de bruid een ring, in de elfde eeuw doet als gevolg van de emancipatie van de vrouw het gebruik van de ringwisseling zijn intrede. Op de trouwdag werd de huwelijksoorkonde opgemaakt en de bruidsprijs overhandigd. Dan volgde de eigenlijke trouwing = het toevertrouwen van de bruid aan de bruidegom (pag. 82). Deze 'tezamengeving' van bruid en bruidegom door de vader/voogd is de basis van het huwelijk. Deze plechtigheid vond plaats in de huiskamer, of op de gerichtsplaats van de gemeenschap, en sinds de tweede helft van de elfde eeuw voor de deur van de kerk. Gaandeweg krijgt de vader/voogd de rol van ceremoniemeester. In een volgend stadium gaat het bruidspaar zelf de ceremoniemeester vragen; in de late Middeleeuwen steeds vaker een priester - aanvankelijk niet-ambtelijk, maar gaandeweg steeds meer "in functie" (pag. 84).
2. Een vorm te vergelijken met het Romeinse usus-huwelijk: geslachts- en levensgemeenschap was feitelijk bepalend voor het bestaan van de huwelijksgemeenschap.
3. De Friedelehe berustte op de zelfstandige keuze van beide partners.
4. Het huwelijk van een lijfeigene dat door zijn heer of bijvoorbeeld de koning werd geregeld (pag. 84).

5.4. Verkerkelijking en sacralisering van de huwelijkssluiting

In het oude Israël had de huwelijksplechtigheid geen specifiek godsdienstig karakter (pag. 84). Ook in de eerste eeuwen van de christelijke kerk was er geen sprake van een aparte kerkelijke huwelijksplechtigheid. Wel is de kerk zich altijd bewust geweest van haar pastorale verantwoordelijkheid tegenover gedoopten die in het huwelijk wilden treden. Omstreeks het jaar 200 horen we voor het eerst dat een echtpaar ná de huwelijkssluiting naar de kerk gaat (naar de zondagse kerkdienst van de gemeente?) voor voorbede en zegen (pag. 85). Uit de vierde eeuw dateert het eerste getuigenis van een kerkelijke huwelijksliturgie, in Rome; het gaat daarbij om een kerkelijke viering van het reeds gesloten huwelijk; het werd betamelijk geacht zich tussen de huwelijkssluiting en de bruidsmis te onthouden van gemeenschap (Tobiasnacht) (pag. 86). Gaandeweg probeerde de kerk de rechtsvorm van het huwelijk naar zich toe te trekken, maar het aloude Romeinse beginsel bleef gelden dat het huwelijk tot stand komt door wederzijdse instemming (en niet door de overheid of de kerk). In het eerste millennium van de kerkgeschiedenis was een priesterlijke huwelijksinzegening niet verplicht. Wel ontstaat rond 1200 de tendens om de civiele huwelijksplechtigheden naar het kerkgebouw te verleggen: eerst bij de ingang van de kerk, later in het kerkgebouw. Aan de ingang van de kerk vroeg de priester naar de huwelijksinstemming van het bruidspaar; dan verrichtten de ouders de overdracht van hun dochter aan de man; daarna werd de bruidsschat gegeven, de ring werd gezegend en aangeschoven, tenslotte gaf de priester de huwelijkszegen. Vervolgens gingen allen stoetsgewijs de kerk in waar de bruidsmis werd gecelebreerd, waaronder nog een aparte zegen werd gegeven (sluiering, bruidsmiszegening); de priester gaf vervolgens de vredeskus aan de man, die hem doorgaf aan zijn vrouw. Nadien volgde vaak nog de zegening van de bruidskamer (pag. 87 met gewijzigde interpunctie). Maar de kerkelijke viering was niet de huwelijkssluiting, maar volgde erop (pag. 85).

In de oosterse kerk leeft de gedachte dat het God Zelf is die de echtgenoten verenigt. Als dienaar van Christus verbindt de priester de huwenden aan elkaar. Daardoor is de aanwezigheid van een priester bij een huwelijkssluiting noodzakelijk. In 893 bepaalt de wetgeving van keizer Leo de Wijze dat de geldigheid van een huwelijk afhankelijk is van de priesterlijke zegening. Maar voorafgaande aan de kerkelijke inzegeningsrite moest een schriftelijke huwelijksovereenkomst worden opgesteld en ondertekend.

5.5. Het huwelijk als sacrament

In navolging van Tertullianus en Augustinus is men in de kerk eeuwenlang gewoon geweest over het huwelijk te spreken als een sacrament in de zin van heilsgeheim, teken van de verbintenis tussen Christus en de kerk (vergelijk Efese 5:32) (pag. 89). Na het jaar 1000 werd het begrip "sacrament" strikter gedefinieerd: het concilie van Lyon stelde het aantal sacramenten op zeven, waaronder het huwelijk. Tevens verdedigde de kerk het huwelijk tegenover manicheïserende stromingen als de Katharen en de Albigensen (pag. 89 - met manicheïserend bedoelt Hallewas blijkbaar dat deze stromingen dualistisch waren, met afwijzing van de lichamelijkheid; zie hierboven paragraaf 5.2.). Als sacrament was het huwelijk niet langer een wereldlijke aangelegenheid, maar een louter geestelijke en kerkelijk zaak. Hiermee verschafte de kerk zich een monopoliepositie (pag. 89). Maar tot het Concilie van Trente (1545-1563) was er nog geen sprake van enige uniformiteit met betrekking tot de wijze waarop een huwelijk gesloten werd. ... Het schijnt dat priesters daarin de vrije hand gelaten is (pag. 108).

Vanuit de verschillende culturele en historische achtergronden blijven er naast elkaar verschillende visies bestaan over de vraag wat het huwelijk tot huwelijk maakt, en dus over de vraag op welk moment precies man en vrouw een echtpaar worden.
* Vanuit het Romeinse recht stamt de opvatting dat het huwelijk enkel en alleen gefundeerd is in de wederzijdse instemming van man en vrouw (pag. 90). Aan dit consensus-karakter van het huwelijk heeft de Rooms-Katholieke Kerk altijd vastgehouden. Man en vrouw bedienen het sacrament van het huwelijk aan elkaar. Volgens Thomas van Aquino ligt de eerste oorzaak van het huwelijk bij God, de tweede oorzaak is de wederzijdse instemming (dus God bewerkt de menselijke consensus, die het huwelijk tot stand brengt) (pag. 91).
* Onder Germaanse invloed ontstaat de opvatting dat het huwelijk tot stand komt door de echtelijke gemeenschap; het wordt in bed voltrokken door de echtgenoten; pas daarna is het huwelijk onontbindbaar (pag. 90).
* Een andere opvatting legt de nadruk op de levensgemeenschap: samen-wonen, samen-werken, samen-zijn. Ook zonder geslachtsgemeenschap, zoals het "volmaakte huwelijk" van Jozef en Maria (pag. 90).
* Volgens Isidorus van Sevilla (560-636) maakt het huwelijk van de vrouw een moeder. Bij deze opvatting staat dus de gezinssituatie voorop (pag. 90).

6. LEVENSVERBINTENISSEN VAN SEKSEGENOTEN

Opgetogen schrijft Hallewas (aan de hand van onderzoek van historicus John Boswell) in dit hoofdstuk over een onbekend en in de moderne geschiedschrijving vrijwel onontgonnen gebied, dat van de homoseksuele paarvorming en de riten waarmee deze relaties in de vroege en middeleeuwse kerk werden bevestigd. Het is een stukje kerk- en liturgiegeschiedenis dat volkomen in de vergetelheid is geraakt zoal niet collectief verdrongen is (pag. 94).
In de voorgaande zinnen lijkt het thema duidelijk geformuleerd, maar Hallewas geeft zelf aan dat het ingewikkelder ligt. Mede aan de hand van Hallewas maak ik een paar opmerkingen:
1. Zwart op wit beschreven rituelen zijn concreet. We kunnen ons natuurlijk enkel baseren op geschriften die bewaard gebleven zijn, we weten niet wat er verloren is gegaan of doelbewust vernietigd. - In hoeverre de relaties van twee mannen of twee vrouwen seksuele relaties waren, weten we doorgaans niet. - Over de achterliggende beleving of geaardheid weten we doorgaans nog minder.
2. Hallewas onderscheidt in zijn boek heteroseksuele en homoseksuele relaties. Tegenwoordig (ik schrijf dit artikel in 2020), ruim 24 jaar verder, onderscheiden we tussen hetero, homo / lesbo, bi, trans en inter. Ieder mens moet in één van die hokjes passen. Het is al de vraag of je met zo'n indeling, puur op seksualiteit, moderne mensen recht doet. Het is zeker de vraag of je met zo'n indeling mensen uit andere tijden en culturen recht doet, mensen die niet in zulke hokjes dachten. Hierboven (paragraaf 3.1.) werden David en Jonathan al vermeld, boezemvrienden die toch elk een gezin hadden. Anno 2020 concluderen we: dus David en Jonathan waren òf krypto-homo's, of ze waren bi. Maar was hun relatie seksueel? In dit hoofdstuk vermeldt Hallewas de hartsvriendschap tussen de Griekse helden Achilles en Patroclus uit de Ilias van Homerus (pag. 95). Maar de Ilias begint met de wrok van Achilles omdat hem zijn liefje Briseis werd afgenomen.
3. Over de Griekse en Romeinse oudheid merkt Hallewas op dat samenwonen van vrienden geenszins impliceerde dat zij ook een seksuele relatie onderhielden. Er bestonden vriendschappen die niet erotisch waren en liefdesrelaties die geen vriendschappen waren (pag. 96).
4. De meeste voorbeelden uit dit hoofdstuk betreffen relaties tussen twee mannen. Waarschijnlijk is er (nog) minder bekend over de geschiedenis van de relaties tussen twee vrouwen. - In dit verband herinner ik eraan dat het ook in Nederland nog niet zo lang geleden regelmatig voorkwam dat twee vrouwen samen woonden in één huis: "voor de gezelligheid" of uit praktische redenen of pure noodzaak. Nu zouden we zeggen: dat zijn twee lesbo's. Was dat toen zo? soms wel, soms niet, denk ik.
5. Ondanks alle gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen: ook nu nog leven heel wat (ook getrouwde) mannen in een mannenwereld en heel wat (ook getrouwde) vrouwen in een vrouwenwereld. In andere tijden en culturen was / is dat waarschijnlijk nog veel sterker het geval. In zo'n situatie zoeken mensen een inhoudrijke relatie bij mensen van hetzelfde geslacht (mannen bij mannen en vrouwen bij vrouwen), zonder dat dat altijd direct een seksuele relatie hoeft te zijn.

 6.1. Paarvorming van seksegenoten in de Grieks-Romeinse wereld

In de Grieks-Romeinse wereld kwamen vier soorten paarvorming van seksegenoten voor:
1. Seksueel gebruik van slaven (pag. 94 - bij een dergelijke machtsongelijkheid zou ik liever van misbruik spreken).
2. Homoseksueel concubinaat in de betere kringen, vóór en naast het heteroseksuele huwelijk (pag. 94-95).
3. Minnaars van het zelfde geslacht, verbonden door genegenheid, liefde of hartstocht (pag. 95 - maar zie de opmerkingen hierboven: wat is het onderscheid tussen vrienden en minnaars?).
4. Het Grieks-Romeinse 'homohuwelijk' met een formele relatiebevestiging ..., waarmee de relatie publiekelijk erkenning kreeg. Het wordt in 342 na Christus bij wet verboden (pag. 96).

6.2. Levensverbintenissen in de vroege en middeleeuwse kerk

In het Byzantijnse Rijk waren levensverbintenissen tussen twee mensen van het zelfde geslacht niet alleen bekend, maar ook legaal (pag. 97). Er bestond een duidelijke overeenkomst tussen een levensverbintenis van twee mannen en een huwelijk (pag. 98). Tot in de hoge en late Middeleeuwen waren homoseksuele relaties wijdverbreid (pag. 98 - opnieuw verwijs ik naar de opmerkingen hierboven: gaat het in deze relaties van twee mannen om (homo)seksuele relaties?). Met het decreet van keizer Andronicus II uit 1306 ... lijkt het tij te keren (pag. 98). Verbintenissen tussen twee seksegenoten worden niet (meer?) erkend door de kerk (pag. 99).

In West-Europa werd het Romeinse recht verdrongen door het Germaanse recht. Dat kende geen partnerschappen van twee mensen van het zelfde geslacht. Maar meer informele samenlevingsvormen bleven bestaan: twee mensen beginnen op basis van affectie en wederzijds begrip een gezamenlijke huishouding (pag. 99 - Hallewas schrijft twee mensen. In zijn voorbeelden gaat het om twee mannen. Of zijn verhaal ook geldt voor twee vrouwen, wordt me niet duidelijk). Het samengaan kon worden gemarkeerd door een ritueel, zoals het broederschap drinken: symbolisch een kleine hoeveelheid van elkaars bloed drinken. Ook in de kerk kon een ritueel plaatsvinden, verwant met de huwelijkssluiting. Hallewas citeert een vermelding uit Ierland uit de twaalfde / dertiende eeuw (pag. 99-100).

6.3. Liturgieën voor levensverbintenissen van seksegenoten

Het oudste ons bekende handschrift met liturgische gebeden voor een partnerschapsritueel dateert uit de achtste eeuw (pag. 100). Het gaat om een gebed voor de vereniging van twee mannen. In later jaren is er ook een variant voor het sluiten van een partnerschap tussen twee vrouwen ontwikkeld (pag. 100). Vooral uit de twaalfde, de vijftiende en de zestiende eeuw zijn er zulke handschriften bewaard, respectievelijk 17, 9 en 11 exemplaren. In een gebedenverzameling, gedrukt in 1647, wordt ook een liturgie voor de verbintenis van seksegenoten opgenomen, hoewel deze ceremonie verboden is zowel in de kerkelijke als in de wereldlijke wetgeving (pag. 101). De orde van dienst van deze vieringen vertoont een grote gelijkenis met een huwelijksliturgie. Vragen aan het paar en hun ja-woord ontbreken; maar dat was ook in een heteroseksuele huwelijksdienst tot de twaalfde eeuw het geval: de consensus wordt verondersteld (pag. 101). De lezingen zijn wel anders dan bij een huwelijk: veelal teksten over de liefde uit 1Corinthe 13, het Johannes-Evangelie en Psalm 133. Deze vieringen vormen een soort kerkelijke bevestiging van de band die twee mensen van hetzelfde geslacht op basis van vrijwilligheid en affectie met elkaar aangaan (pag. 102 - opnieuw: daarmee is nog niets gezegd over het eventuele seksuele karakter van die affectie). Hallewas geeft een overzicht van overeenkomsten en verschillen tussen een huwelijksviering en een relatieviering van seksegenoten; het is daarbij niet altijd makkelijk om de teksten te interpreteren, met name als bepaalde handelingen niét worden vermeld: is dat dan omdat ze achterwege bleven of omdat ze vanzelfsprekend waren? Zo wordt de "kroning" in een dienst voor twee mannen niet expliciet genoemd. Wel het ceremonieel waarbij beide partners symbolisch met een sluier of stola werden verbonden. Een feestmaal zal zeker niet hebben ontbroken. Rituelen die zowel in huwelijksliturgieën als in relatievieringen van seksegenoten worden vermeld, zijn de drievoudige omgang rond het altaar, het drinken uit de éne beker, het kussen van het kruis, het symbolisch gebruik van een getrokken zwaard, en zeker het inéénleggen van de rechterhand van beide partners. Ringwisseling en ja-woord worden in de liturgieën van relatievieringen niet vermeld.

6.4. De Middeleeuwen voorbij

Terwijl homoseksualiteit rond 1150 nog door vooraanstaande geestelijken aanvaard is, wordt het tussen 1250 en 1350 van een legaal verschijnsel tot een met de doodstraf bestrafte misdaad (pag. 104). Hallewas ziet een duidelijke samenhang ... met het vervolgen van andere minderheden zoals Joden ... Het zijn deze minderheden, die ook altijd weer verantwoordelijk worden gesteld voor rampen, zoals de pest (pag. 104 - vanaf deze zelfde tijd gaat de Inquisitie ook hardhandig optreden tegen ketters en heksen). De publieke opinie keerde zich heftig tegen homoseksualiteit. Maar de verbintenis-ceremonie bleef wettelijk gezien nog geoorloofd. En Hallewas vermeldt de gebeden voor de Wahlbrüder in missalen uit de zestiende en zeventiende eeuw, rituelen die verbazingwekkend veel op een huwelijk lijken (pag. 105). Gezien het verband gaat het hier om een bezegelde vriendschap tussen twee (eventueel getrouwde) mannen - het is me niet duidelijk of Hallewas hierin ook een (homo)seksuele relatie ziet (pag. 105)

In de Reformatie werd het geestelijk klimaat voor een kerkelijke bevestiging van een relatie tussen twee mannen of twee vrouwen nog ongunstiger (pag. 105). Door de grotere vertrouwdheid met de bijbelteksten groeit ook de bekendheid met die teksten, waarin een veroordeling van homoseksueel gedrag gelezen wordt. ... Het huwelijk, en het huwelijk alleen, wordt de plaats waarbinnen de seksualiteitsbeleving zijn plaats heeft (pag. 105-106).

7. HET HUWELIJK ONDER INVLOED VAN DE REFORMATIE

7.1. Huwelijk en huwelijkssluiting bij Luther

Voor Luther was de huwelijkssluiting en de huwelijkse staat ein weltlich Geschäft: een verantwoordelijkheid van de overheid (pag. 108). Daarmee bedoelt hij niet te zeggen dat God er niets mee te maken heeft of dat het huwelijk uiteindelijk niet zoveel voorstelt (pag. 109): de overheid is immers door God ingesteld om de intermenselijke en maatschappelijke verhoudingen te regelen. Het huwelijk is door de Schepper Zelf ingesteld en gezegend. Over de kerkelijke betrokkenheid bij de huwelijkssluiting schreef Luther Ein Traubüchlein für die einfältigen Pfarrherrn (1529) (pag. 108)

Luther schreef voor zijn tijd ongekend positief over seksualiteit: als goddelijke kracht, ja zelfs als de vitale aanwezigheid van God (pag. 110). Het juiste gebruik van die gave, is in de context van het huwelijk (pag. 110. Het huwelijk is een schepping, een gebod en een zegen van God (pag. 110). Het celibaat houdt hij voor een uitvinding van de duivel (pag. 111): een poging tot zelfrechtvaardiging door goede werken. Men kan de vraag stellen of bij Luther de verering van het celibaat niet gewoon plaats maakt voor een verering van het huwelijk (pag. 111).

Volgens Luthers Traubüchlein is de kerk bij het huwelijk van haar gemeenteleden op drie manieren betrokken (pag. 109):
1. Door de afkondiging van het voorgenomen huwelijk, meestal twee- of driemaal. De overheid moet een huwelijkssluiting die in strijd met de wet is niet toelaten en de kerkelijke gemeente (en ieder gemeentelid) heeft het recht en de plicht om bezwaar aan te tekenen tegen een voorgenomen huwelijk (pag. 112 - blijkbaar wordt hier gedoeld op mogelijke "huwelijksbeletselen"). De gemeente wordt opgeroepen om voorbede voor het bruidspaar te doen (pag. 112).
2. De trouwing geschiedt in Wittenberg meestal voor de deur van de kerk. Bruid en bruidegom zeggen ja op de vraag: wie je NN als echtgenoot/ote hebben? Ook voor de Reformatie is het huwelijk dus gefundeerd in de consensus van bruid en bruidegom. Bruid en bruidegom geven daarop aan elkaar een ring. Daarop voegt de predikant hun beider rechterhand samen en zegt: "Wat God samenvoegt, zal geen mens scheiden". Het is de predikant die "in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest" samen-spreekt. Maar het huwelijk is en blijft ein weltlich Ding (pag. 113).
3. De trouwdienst is vervolgens de specifiek kerkelijke handeling die ín de kerk plaatsvindt. De nadruk komt te liggen op de Schriftlezingen (Genesis 2:18 en 21-24 als "inzettingswoorden" van het huwelijk) en de zegenbede (in de latere traditie met handoplegging) (pag. 114).

7.2. Huwelijk en huwelijksbevestiging bij Bucer

Martin Bucer (1491-1551), de reformator van Straatsburg, ziet het huwelijk vooral als een sociale gemeenschap op basis van wederzijdse liefde en trouw (pag. 115). Het gaat hem vooral om de kwaliteit van de relatie. ... Is er geen liefde, dan is er ook geen huwelijksband en dus ook geen huwelijk (pag. 116). Bucer legt sterk de nadruk op het verbondskarakter van het huwelijk. ... Aan het contractuele aspect van de huwelijksrelatie ontleent Bucer ruime mogelijkheden voor een echtscheiding. Wanneer het doel van het huwelijk (lichamelijke en emotionele eenwording van twee mensen) niet bereikt kan worden, omdat één van beide partijen zijn verbondsverplichtingen niet kan of wil nakomen, is daarmee de grondslag aan dit huwelijk komen te ontvallen en de ander is vrij een nieuw verbond aan te gaan (pag. 115-116).

Een kwestie die Bucer, Luther en Melanchthon in verlegenheid bracht, waren de huwelijksperikelen van Philips van Hessen (1504-1567), één van de belangrijkste vorsten van de Reformatie in Duitsland. Filips was gehuwd met de Saksische prinses Christine, dochter van Georg van Saksen. Zij hadden tien kinderen. Daarnaast trad hij in 1540 in het huwelijk met Marguerite van der Saale (1522–1566), bij wie hij negen kinderen had (Wikipedia). Hij maakte zich dus schuldig aan bigamie. Bucer, Luther en Melanchthon kwamen gedrieën tot het (aanvechtbare) oordeel dat ...dit tweede huwelijk misschien nog de minst kwade oplossing was (pag. 116). Waarschijnlijk wilden ze de steun van Philips aan de Reformatie niet kwijtraken - maar deze kwestie gaf de Rooms-Katholieke partij wel munitie in handen tegen Philips en de Reformatie.

Bucer maakt een scherp onderscheid tussen de huwelijkssluiting en de kerkelijke bevestiging. Beide plechtigheden vinden niet op dezelfde dag plaats. Zeven getuigen moeten aan de predikant doorgeven, dat het huwelijk op de juiste wijze gesloten is (pag. 117). De kerkelijke bevestiging dient om de Heer te danken, Hem de zonden te belijden, Hem om vergeving te vragen en van Hem de belofte van vergeving te ontvangen (pag. 117-118). Bucer ziet de kerkelijke bevestiging als een sacramentele ceremonie, waarbij de door God beloofde genade afgebeeld wordt door de handoplegging .... De gemeente is bij de dienst aanwezig ... Een grote symbolische waarde is voor Bucer gelegen in het ringceremonieel\; de bruidegom geeft de ring aan zijn bruid. Dat enkel de bruid een ring krijgt, is op advies van Bucer ook opgenomen in het Book of Common Prayer van de Anglicaanse Kerk (pag. 118).

7.3. Huwelijk en huwelijksinzegening bij Calvijn

Inzake het huwelijk vertonen de reformatoren (Luther, Bucer en Calvijn) een hoge mate van eensgezindheid. ... Naar mijn mening zijn de onderlinge verschillen kleiner dan wel eens gesuggereerd wordt (pag. 118). Alle drie wijzen ze de roomskatholieke opvatting van het huwelijk als sacrament af (pag. 118). Alle drie zien ze de huwelijksvoltrekking als een zaak van de overheid (pag. 120). Alle drie achten ze de toestemming van de ouders voor het sluiten van een wettig huwelijk vereist. Ook openbaarheid wordt geëist, en in verband daarmee afkondigingen van het aanstaande huwelijk (pag. 119). Calvijn laat iets meer ruimte voor echtscheiding dan Luther, maar minder dan Bucer; Calvijn heeft nadrukkelijk afstand genomen van Bucers opvattingen van het huwelijk als contract (pag. 119), omdat de eenheid van man en vrouw een spiegel is van de eenheid met Christus (pag. 120).

Hoewel Calvijn de huwelijksvoltrekking beschouwde als een taak van de overheid, drong de overheid in de calvinistische landen (zoals Nederland) er op aan dat de gehele huwelijksregeling in handen van de kerk blijft. Als gevolg van die ontwikkelingen treffen we in de oudste calvinistische formulieren ... zowel de trouwing als de inzegening aan, verbonden in één dienst. Een kerkelijke bevestging met handoplegging, zoals bij Bucer, blijft achterwege. In het votum richt Calvijn zich tot het bruidspaar en bidt hen de Heilige Geest toe, om God te gehoorzamen en te eren en om de huwelijkse staat te bewaren. Het is opvallend dat noch bij Calvijn, noch bij Luther de bede toegespitst is op het (toekomstig geluk van het) bruidspaar - alles is gericht op de eer van God (pag. 120).

7.4. In het spoor van de reformatoren

Hallewas beschrijft de ontwikkelingen in Duitsland, de Skandinavische landen, Schotland, Frankrijk en Zwitserland. Ik beperk me in dit artikel tot de situatie in Nederland. Ook in Nederland hield de (gereformeerde!) overheid consequent de boot af inzake de huwelijkssluiting (pag. 121), behalve wanneer het niet-gereformeerden betrof (pag. 123). De kerk zag zich daardoor tegen haar principes in gedwongen huwelijken te blijven voltrekken en daarvoor regels op te stellen (pag. 123). Huwelijkssluiting en huwelijksinzegening volgen plaats in één akte, in een kerkdienst binnen het kerkgebouw (pag. 121). Het gereformeerde huwelijksrecht kende grote (juridische) betekenis toe aan de bevestiging of confirmatie. De consensus (de wederzijdse instemming van bruid en bruidegom, tot uitdrukking komend in de huwelijksbelofte) is weliswaar noodzakelijk, maar een huwelijk is pas voltooid als het is bevestigd door de predikant (voor gereformeerden) of de magistraat (voor niet-gereformeerden) (pag. 124). Het begrip "bevestiging" drukt dus uit dat het huwelijk meer is dan een privé-overeenkomst tussen twee mensen (pag. 124).

Het gereformeerde huwelijksformulier heeft de volgende opbouw:
* uiteenzetting over Gods bedoeling met het huwelijk.
* vraag aan bruidegom en bruid: begeert gij dat uw huwelijk bevestigd wordt?
* verklaring van de voorganger dat er geen wettige bezwaren zijn ingebracht.
* bruid en bruidegom geven elkaar de rechterhand.
* vraag aan bruidegom en bruid om elkaar trouw te beloven (zie opmerking 1).
* bevestiging van het huwelijk (zie opmerking 2).
* Bijbelgedeelten over de onontbindbaarheid van het huwelijk.
* inzegening: gebed - Psalm 128 - gebed (zie opmerking 2)
Hierbij twee opmerkingen:
(1) In de vraag om elkaar trouw te beloven staat de formulering: dat gij genomen hebt en neemt. "Genomen hebt" slaat op de ondertrouw, "neemt" op het huidige moment.
(2) Zowel de bevestiging (De Vader der barmhartigheid die u door Zijn genade tot dit heilige huwelijk geroepen heeft, verbinde u met oprechte liefde en trouw, en geve u Zijn zegen. Amen.) als de zegen (Onze lieve Heere God vervulle u met Zijn genade en geve u, dat u in alle godzaligheid, liefde en eenheid, lang en heilig samen leven mag. Amen) hebben het karakter van een gebed (pag. 126).
Beide laatste citaten komen uit het Dienstboek II van de Protestantse Kerk in Nederland, pag. 765-770, waar het hierboven samengevatte gereformeerde huwelijksformulier vrijwel ongewijzigd is opgenomen. Toegevoegd is een hierboven niet genoemd element dat inmiddels een vast onderdeel van protestantse trouwdiensten is geworden: de overhandiging van de huisbijbel, meestal door de ouderling van dienst.

8. INVOERING VAN HET BURGERLIJK HUWELIJK

8.1. Burgerlijk huwelijk

De Verlichting streefde naar de scheiding van kerk en staat. In 1795 stelde de Staten-Generaal de burgerlijke huwelijkssluiting voor alle gezindten verplicht. Deze bepaling is overgenomen in het eerste Burgelijk Wetboek van 1809. Sindsdien is een onderscheid tussen "burgerlijk huwelijk" en "kerkelijk huwelijk" misleidend: het kerkelijk huwelijk is afgeschaft, er is maar één huwelijk: het huwelijk dat wordt voltrokken op het gemeentehuis. Voor een neutrale overheid kan het huwelijk geen goddelijke instelling zijn, het is niet meer dan een sociaal contract dat door de overheid wordt bevestigd (pag. 127). Voor veel christenen is nog altijd het huwelijk op het gemeentehuis een formaliteit - het eigenlijke gebeurt in de kerk. Maar die visie is niet alleen in strijd met de wet, maar strookt evenmin met de zienswijze van de reformatoren (pag. 128).

Het begrip "bevestiging" maakt de verwarring compleet. Oorspronkelijk betekent "bevestiging": het rechtskracht verlenen aan het besluit van twee mensen om samen door het leven te gaan. Uitgaande van die oorspronkelijke terminologie zouden we moeten spreken van de "bevestiging" van het huwelijk door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Maar het Burgerlijk Wetboek spreekt niet van het bevestigen, maar van het voltrekken van het huwelijk. Vervolgens eigende de kerk zich het begrip "bevestiging" toe, in de zin van: het kerkelijk overdoen van het burgerlijk huwelijk, "overtrouwen". De boven al aangehaalde formulering "dat gij genomen hebt en neemt" wordt nu opgevat in de zin van deze verdubbeling: "genomen hebt" op het gemeentehuis en "neemt" in de kerk (pag. 128). De Hervormde synode sprak nog in 1937, 1938 en 1939 uit dat de inzegening van een huwelijk meer omvat dan het vragen om een zegen: het is het huwelijk sanctioneren, waardoor de kerkeraad medeverantwoordelijk wordt (pag. 128).

Hallewas besluit deze paragraaf met informatie over onze burgerlijke wetgeving inzake het huwelijk. De doelstellingen van het huwelijk worden door de wetgever niet gedefinieerd. Wel worden in de wet vereisten tot het aangaan van een huwelijk genoemd (pag. 129 - Hallewas noemt de belangrijkste). Het huwelijk in de zin der wet is monogaam. De wetgever is uiterst terughoudend ten aanzien van de motieven die mensen kunnen bewegen in het huwelijk te treden, afgezien van een bepaling om schijnhuwelijken tegen te gaan (pag. 130). Het Burgerlijk Wetboek geeft geen uitsluitsel over de vraag wie het huwelijk voltrekt: het echtpaar (consensus-huwelijk) of de ambtenaar van de burgerlijke stand (pag. 131).

'Geen godsdienstige plechtigheden zullen mogen plaats hebben, voordat de partijen aan de bedienaar van de eredienst zullen hebben doen blijken, dat het huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken' (art. 68)
(pag. 130 - bedoeld is artikel 1:68 van het Burgerlijk Wetboek). Dit citaat geeft me aanleiding tot enkele opmerkingen.
1. Ik ken collega's die deze bepaling zo letterlijk opvatten dat ze vóór de aanvang van de trouwdienst aan het bruidspaar vragen naar het gloednieuwe trouwboekje. Zelf heb ik dat nooit gedaan; op grond van de trouwkaart met vermelding van de tijdstippen van gemeentehuis en kerk en op grond van de kledij van bruid en bruidegom ben ik er altijd maar in goed vertrouwen van uitgegaan dat ik een wettig getrouwd echtpaar voor mij had.
2. Als predikant wacht je het bruidspaar op in of voor de kerk; meestal ben je niet bij de huwelijkssluiting ten gemeentehuize aanwezig. Maar onlangs was ik voorganger in een trouwdienst direct aansluitend aan de huwelijkssluiting, in dezelfde zaal. Ik volgde de ambtenaar van de burgerlijke stand op achter de zelfde lezenaar. Toen kwam op mij af hoezeer het eerste deel van de kerkelijke plechtigheid (de vragen en het ja-woord) een verdubbeling vormde van de huwelijkssluiting door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het taalveld van de vragen verschilt enigszins, maar in feite is het een herhaling van zetten. Wat je als kerk extra te bieden hebt, is het Woord (in de vorm van Schriftlezing en uitleg en door het overhandigen van de trouwbijbel), de voorbede en de zegen (voor het bruidspaar en voor alle aanwezigen).
3. Het geciteerde verbod in het Burgerlijk Wetboek is bedoeld om de scheiding van kerk en staat te forceren: de wetgever wilde indertijd (begin 19e eeuw) voorkomen dat bruidsparen, zoals men dat eeuwenlang gewend was, het (burgerlijk) huwelijk links zouden laten liggen en direct naar de kerk gaan. Vanwege die zelfde scheiding van kerk en staat is het in de 21e eeuw moeilijk denkbaar dat dit wetsartikel zal worden gehandhaafd. Een rechter zal liever niet zijn of haar vingers branden aan de vraag of een bepaalde godsdienstige plechtigheid wel of niet een overtreding van artikel 1:68 betekent. Dat wil niet zeggen dat hier geen interessante vragen liggen. Ik vermeld twee situaties die ik heb meegemaakt.
a) Een weduwe en een weduwnaar kregen een relatie. Ze zouden wel willen trouwen. Maar daardoor zou de weduwe het riante nabestaandenpensioen van haar eerste echtgenoot verspelen, en dat wilde ze niet. Maar ze was een gelovige vrouw, die niet ongehuwd wilde gaan samenwonen. De oplossing werd gevonden in een kerkdienst die als twee druppels water leek op een trouwdienst, maar die de titel van (ik meen:) vriendschapsviering droeg. Daarna kon het stel met een goed geweten gaan samenwonen : niet gehuwd maar wel gezegend. Als genodigde maakte ik de viering mee. Het was een hartverwarmende dienst. Maar ik had er ook een wat dubbel gevoel bij.
b) Ik kreeg het verzoek om voor te gaan in een trouwdienst van een Nederlandse man en een christelijke vrouw uit een ver buitenland, die in Nederland verbleef als asielzoekster. Omdat zij asielzoekster was, kon zij in Nederland niet trouwen. Maar ongehuwd gaan samenwonen wilde zij niet; zij wilde eerst de zegen van de HEER over hun huwelijk ontvangen. Na ampele overwegingen heb ik het niet gedaan. Ik kon me daarvoor natuurlijk beroepen op artikel 1:68 van het Burgerlijk Wetboek; maar zoals gezegd: in de praktijk zou ik niet veel risico lopen op problemen met de justitie. Maar ik heb proberen uit te leggen dat mijn bezwaar inhoudelijker was. Door hun relatie te zegenen zou ik de indruk kunnen wekken dat er sprake was van een huwelijk - maar iets heel wezenlijks zou ontbreken: de rechtsbescherming die een huwelijk biedt. De vrouw zou de indruk kunnen krijgen dat ze nu getrouwd was en dat ze zich daarop zou kunnen beroepen - maar aan de kerkelijke plechtigheid zou ze geen enkel recht kunnen ontlenen. Dat misverstand heb ik willen voorkomen.

8.2. Rooms-Katholieke visie: burgerlijk versus kerkelijk huwelijk

De Rooms-Katholieke Kerk ziet het huwelijk als een sacrament. Enkel de kerk kan sacramenten bedienen.. De huwelijkssluiting ten gemeentehuize is een soort schijngebeuren; het eigenlijke huwelijk vindt plaats in de kerk ten overstaan van de priester. Opvallend is de centrale plaats van de bruid in het ritueel. Volgens het Rituale Romanum werd enkel de trouwring van de bruid gezegend en werd een uitvoerige zegen uitgesproken over de bruid - in het nieuwe Romeinse ritueel wordt ook de trouwring van de bruidegom gezegend en wordt de huwelijkszegen uitgesproken over bruid én bruidegom (pag. 132-133). De nieuwe formulering laat zowel ruimte voor de visie dat de huwenden het sacrament van het huwelijk bedienen aan elkaar (consensus) als voor de visie dat de priester het sacrament van het huwelijk bedient (pag. 133).

8.3. Kerkelijke bevestiging in de Nederlandse Hervormde Kerk.

De Hervormde Kerk heeft in de verplichting van het burgerlijk huwelijk geen aanleiding gezien om het formulier voor de kerkelijke huwelijksbevestiging, die dan dus geen bevestiging in de oorspronkelijke juridische zin van het woord meer is, te herzien. Men bleef het oude formulier van Datheen uit 1566 gebruiken (pag. 133). In het Dienstboek voor de Nederlandse Hervormde Kerk in ontwerp (1955) kreeg Datheen gezelschap van een drietal modernere versies (pag. 135-138).

8.4. Huwelijksinzegening in andere protestantse kerken

In deze paragraaf behandelt Hallewas liturgisch materiaal van de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt, de Remonstrantse Broederschap, en de Evangelisch-Lutherse Kerk anno 1996 (pag. 139-145). Hoe nu, 24 jaar later, de liturgische teksten en gebruiken van de Vrijgemaakten en Remonstranten zijn, weet ik niet precies. Het zou me niet verwonderen als ook in deze kerken de wensen en voorkeuren van het bruidspaar een grotere rol zijn gaan spelen.

De Hervormden, Gereformeerden en Lutheranen gingen in 2004 samen in de Protestantse Kerk in Nederland. In datzelfde jaar verscheen het Dienstboek deel II voor deze kerk, met als ondertitel Leven - Zegen - Gemeenschap. In dit verband is het hoofdstuk Liefde en trouw (pag. 683-875, dus bijna 200 bladzijden!) van belang. In de Inleiding (pag. 685) vinden we veel informatie die ons bekend voortkomt uit het boek van Hallewas; hij wordt dan ook genoemd in de lijst van medewerkers (pag. 1024). Na een algemene liturgische Toelichting (pag. 699-712) volgen vijf Orden voor de inzegening van een huwelijk van man en vrouw (pag. 713-764), gevolgd door het Formulier om het huwelijk voor de gemeente van Christus te bevestigen (pag. 765-770): in principe het oude formulier van Datheen, qua taal licht gemoderniseerd; zo is "gij" meestal vervangen door "u", behalve in enkele citaten uit de StatenVertaling (pag. 768 en 770). Daarna volgen vier orden voor de zegening van andere levensverbintenissen (pag. 795-859), waarbij we wel vooral aan man-man- of vrouw-vrouw-relaties moeten denken. Over het onderscheid inzegening < > zegening zie verderop onder paragraaf 10.4. Na beide afdelingen wordt een ruim aantal keuzeteksten aangeboden, respectievelijk 43 stuks (pag. 771-794) en 44 stuks (pag. 836-859). Zoveel orden en daarbinnen nog zoveel keuzeteksten bieden rijk materiaal voor de voorganger in een huwelijksdienst; maar als het bruidspaar in de voorbereiding van hun Grote Dag moet gaan kiezen tussen al deze mogelijkheden, bezwijkt hun voorpret onder de keuzestress. Van belang is ook het volgende aanbod in het Dienstboek: Elementen voor een trouwviering van een christen en een niet-christen (pag. 861-862). Het zijn maar twee pagina's, terwijl deze situatie zich in de praktijk steeds vaker voordoet; waarbij niet-christen zowel kan slaan op iemand die totaal niets met godsdienst heeft, als met iemand die een andere religie belijdt (bijvoorbeeld de Islam). Tenslotte biedt het Dienstboek een orde aan voor een Gebedsdienst bij een gedenkdag (pag. 863-869), in de praktijk vaak een huwelijksjubileum. Een aantal Liedsuggesties completeren dit hoofdstuk (pag. 871-875); door het verschijnen van het nieuwe Liedboek (2013) zijn deze suggesties al weer gedateerd. - Al eerder in Dienstboek deel II, in het hoofdstuk Bediening van de verzoening worden Woorden en gebeden als de wegen scheiden (pag. 391-394) aangeboden.

8.5. Leefvormen in het familierecht (nota Schmitz)

In september 1995 heeft de staatssecretaris van Justitie mr. Schmitz in de nota Leefvormen in het familierecht haar visie ontvouwd over de (on)mogelijkheid om het huwelijk open te stellen voor twee personen van dezelfde kunne (pag. 146). Hallewas vermeldt de actuele stand van zaken rond het "homohuwelijk" in 1996. De kabinet en het CDA willen niet verder gaan dan het openen van de mogelijkheid van partnerregistratie - PvdA, VVD en D66 willen ook voor homoparen de mogelijkheid openen in het huwelijk te treden, inclusief het adoptierecht. In april 1996 nam de Tweede Kamer een motie aan tot volledige gelijkberechtiging van homo's en hetero's op het punt van huwelijk en adoptie (pag. 147). Sindsdien in de geschiedenis voortgegaan: in 2001 legaliseerde Nederland als eerste land ter wereld het homo-huwelijk.

9. KERKELIJKE VIERING VAN LEVENSVERBINTENISSEN

9.1. Rooms-katholieke kerkprovincie

Kardinaal Simonis (overleden in de week waarin ik deze regels schrijf, op woensdag 2 september 2020) verklaarde de kameruitspraak om het burgerlijk huwelijk open te stellen voor homoparen onbegrijpelijk ... Volgens Simonis kunnen er wel verbintenissen bestaan tussen twee mensen van hetzelfde geslacht. Een huwelijk is echter voorbehouden aan mensen van verschillende sekse, aldus de kardinaal (pag. 150). - Hierbij valt te bedenken dat voor de wereldwijde Rooms-Katholieke Kerk het kerkelijke sacrament het eigenlijk huwelijk is. In theorie is daarom de huwelijkswetgeving in een willekeurig land van ondergeschikt belang. In de praktijk zal het afhangen van tijd en plaats, bisschoppelijk beleid en pastoraal gevoel of een tweetal mensen een kerkelijke zegen op hun gezamenlijke levensweg kunnen krijgen.

9.2. Remonstrantse Broederschap

Op 29 november 1986 heeft de Algemene Vergadering van Bestuur van de Remonstrantse Broederschap het besluit genomen dat ook niet-huwelijkse relaties in aanmerking komen voor een kerkelijke zegen(bede). Met dit besluit is het huwelijk niet afgeschaft of in waarde verminderd. Het wordt beschouwd als één van de vormen waarin een levensverbintenis gestalte krijgt (pag. 150).

9.3. Samen op Weg-kerken

Hallewas beschrijft de actuele situatie (1996) in de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk, die Samen op Weg waren. Inmiddels is de geschiedenis voortgegaan. In 2004 verenigden de Samen op Weg-kerken zich in de Protestantse Kerk in Nederland. In de aanloop naar de vereniging speelde de kwestie van huwelijk en levensverbintenissen een grote rol (pag. 156-158). Onder meer in de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk bestond de vrees dat kerkenraden zouden kunnen worden verplicht homohuwelijken kerkelijk te bevestigen. Ook kerkelijk is Nederland een polderland. Uiteindelijk werd besloten tot het volgende compromis:
* Geen gemeente wordt verplicht tegen haar zin haar beleid te wijzigen. Ordinantie 4-8-9 bepaalt: De kerkenraad neemt geen besluiten tot het wijzigen van de gang van zaken in de gemeente ten aanzien van ...het zegenen van andere levensverbintenissen dan een huwelijk van man en vrouw dan na beraad in de gemeente.
* In Ordinantie 5 (over de eredienst) handelt artikel 3 over het huwelijk en artikel 4 over andere levensverbintenissen:
Artikel 3. Het huwelijk
1. De inzegening van een huwelijk van man en vrouw als een verbond van liefde en trouw voor Gods aangezicht geschiedt in een kerkdienst. ...
8. Alleen een naar burgerlijk recht tot stand gekomen huwelijk kan worden ingezegend.
Artikel 4. Andere levensverbintenissen
1. De kerkenraad kan - na beraad in de gemeente - besluiten dat ook andere levensverbintenissen van twee personen als een verbond van liefde en trouw voor Gods aangezicht kunnen worden gezegend.
Twee dingen vallen hier op.
    - De kerkorde kent enkel een huwelijk van man en vrouw, geen homohuwelijk. De kerkorde vat het begrip "huwelijk" dus beperkter op dan de wetgever.
    - Bij het huwelijk is sprake van inzegenen, bij andere levensverbintenissen van zegenen (zie hieronder paragraaf 10.4)
* Hierboven vermeldde ik al dat in het Dienstboek deel II van de Protestantse Kerk in Nederland veel materiaal is opgenomen voor de Zegening van andere levensverbintenissen (pag. 795-859).

9.4. Recente ontwikkelingen in het buitenland

Het buitenland strekt zich in dit verband uit tot Duitsland, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Finland, Oost-Europa (Hongarije, Letland), de Verenigde Staten. In die verschillende landen zullen de beschreven ontwikkelingen sinds 1996 verder zijn gegaan. "Verdergaan" betekent niet altijd een verruiming van mogelijkheden. In verschillende Europese landen (bijvoorbeeld Hongarije en Polen) blijft het homohuwelijk hevig omstreden, in de samenleving en in verschillende kerken.

10. ZEGENEN

10.1. Bijbels-theologische gezichtspunten


Direct of indirect komt de zegen "van boven". Zegen is in de eerste plaats gave van God (pag. 172). Volgens Claus Westermann tekent de Bijbel God als Redder (Die verrassend en bevrijdend ingrijpt) en als Behouder (Die gestadig het leven bewaart). De zegen behoort bij het Godsbeeld van de Behouder. In het Oude Testament blijkt gezegend-zijn in vruchtbaarheid van mens, vee en gewas. Hallewas had hier de eerste zegen uit de Bijbel kunnen vermelden: in Genesis 1:22 worden vissen en vogels gezegend om zich vruchtbaar te vermenigvuldigen. Abram wordt gezegend (Genesis 12: 2- 3): de HEER zal hem tot een groot volk maken en Abram zal tot zegen zijn. Met u zullen alle geslachten van de aardboden gezegend worden (Genesis 12: 3) - Hallewas (pag. 173) kiest zonder verder commentaar voor de vertaling van de NBG (de 8 jaar later verschenen NBV kiest primair voor de vertaling: Alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij). Later wordt de zegen een bestanddeel van het verbond: de HEER stelt bij gehoorzaamheid zegen, bij ongehoorzaamheid vloek in het vooruitzicht (Deuteronomium 28-30) (pag. 174). De Spreuken passen dit verband toe op het leven van de enkeling: de rechtvaardige mag zegen verwachten. Het contrast-verhaal van Job laat zien dat van een oorzakelijk verband geen sprake is (pag. 174); en ook Prediker ziet dat verband lang niet altijd (7:15 en 8:14). Dat brengt tot de gedachte dat de gemeenschap met God belangrijker is dan alles wat normaal met het woord zegen wordt aangeduid (Psalm 73:25-26) (pag. 174).

In het Nieuwe Testament worden aan het bestaande woordgebruik nog enkele nieuwe facetten toegevoegd. Jezus stuurt Zijn leerlingen erop uit met de werkzame vredegroet. De zegen krijgt betekenis daar waar de boodschap mensen bereikt in hun huizen, dorpen en steden (Mat. 10), In dit verband kan ook gewezen worden op de zegengroet in de nieuwtestamentische brieven. In andere teksten wordt de zegen nadrukkelijker gebonden aan de persoon en het werk van Christus (pag. 174). De zegen van Abraham komt door Christus tot alle volkeren (Galaten 3:  8- 9). Zij die mogen ingaan in Gods Koninkrijk, zijn de gezegenden van Mijn Vader (Mattheus 25:34): de macht van Gods zegen reikt tot over de grens van leven en dood (pag. 175).

Zegen is niet alleen gave van God, zegen wordt in de Bijbel vaak door mensen uitgesproken, bijvoorbeeld bij een ontmoeting of een afscheid en als uiting van dankbaarheid of bewondering (pag. 175). Mensen zegenen (= loven en prijzen) ook God uit dankbaarheid voor Zijn zegen (Hallewas had hier Psalm 134 kunnen vermelden, waar in elk van de drie verzen het werkwoord zegenen staat: zegen de HEER ... zegen de HEER ... de HEER zegene u ...). De huisvader zegent zijn zonen (Isaak in Genesis 27, Jakob in Genesis 48-49) (pag. 175). Voor een reis kan men een reis-zegen ontvangen (Genesis 28: 1, Genesis 24:60; Hallewas had hier ook Psalm 121 kunnen vermelden). Jakob zegent zijn kleinzoons en Jezus zegent de kinderen met handoplegging (Genesis 48:14, Marcus 10:16). De priester zegent met opgeheven handen (Numeri 6:27) en zegenend met opgeheven handen neemt Jezus afscheid bij Zijn hemelvaart (Lucas 24:50) (pag. 176).

10.2. Aspecten van de liturgische traditie

In de traditie van de christenheid is het verlenen van de zegen een ambtshandeling van priesters en predikanten geworden (pag. 176). Zo geef ik de zegen aan het eind van elke kerkdienst en heb ik talloze malen persoonlijk de zegen gegeven aan zieken en stervenden (vergelijk pag. 178). Ik gebruik vrijwel altijd de Aäronitische zegen uit Numeri 6:22-27: De HEER zegene u en Hij behoede u ... - maar wel met een enigszins slecht geweten, want een protestantse dominee behoort natuurlijk niet tot Aäron en zijn zonen (Numeri 6:22). Volgens Hallewas is ook de groet aan het begin van de kerkdienst een zegenspreuk (pag. 177). In reformatorische kerken zie ik collega's aan het begin en aan het eind van de dienst het zegenende gebaar maken met beide handen geheven - zelf maak ik bij de groet aan het begin van de dienst een groetend gebaar met mijn rechterhand.

Verder vermeldt Hallewas de zegenbede aan het begin van de maaltijd als dagelijks ritueel in de familiekring (pag. 176). Vaak wordt dat opgevat als: een zegen vragen over de maaltijd, soms na de maaltijd gevolgd door een dankgebed. Als in de Evangelie-verhalen verteld wordt dat Jezus voor de maaltijd de zegen uitsprak (bijvoorbeeld Marcus 6:41), is dat geen zegen over het voedsel of over de aanwezigen, maar een zegening = lofprijzing van God: Gezegend zijt Gij, HEER onze God, Koning van het heelal, Die het brood uit de aarde doet groeien... - Van hieruit is het een kleine stap naar het Avondmaal. Paulus spreekt over de beker der dankzegging, die wij zegenen (1Corinthe 10:16) (pag. 178). Sommige predikanten maken daarbij een zegenend gebaar over de beker. Zelf denk ik aan de beker waarbij wij God zegenen = danken. - Ook van de doopliturgie kan de zegen een onderdeel vormen, maar steeds vaker zien we dat op plaatsen waar de kinderdoop (door de ouders) wordt afgewezen de kinderzegen tot een zelfstandige viering wordt uitgebouwd (pag. 177).

In de middeleeuwse praktijk werden ook voorwerpen gezegend: rozenkransen, water, kaarsen, olie, altaren, klokken, dieren, akkers, huizen enz. Ik denk dat de kerk hiermee voldeed aan een diep-menselijke behoefte. De Reformatie heeft zich van deze praktijk gedistantieerd: we zegenen geen dingen, maar mensen (pag. 178). Op dit punt trekt Hallewas de lijn (nog) niet door, maar de conclusie ligt voor de hand: ook in een trouwdienst gaat het niet om de zegening of inzegening van een huwelijk of relatie; we kunnen enkel ménsen zegenen, in dit geval twee mensen op hun gezamenlijke levensweg.

10.3. Pastoraal-theologische overwegingen

De zegen bestaat uit woord en gebaar. Hallewas schrijft over beide.

Het zegenwoord kan worden uitgesproken met verschillende werkwoordsvormen (pag. 181). Zelf hoor ik in elk geval de volgende varianten:
(a) zonder werkwoord: Vrede voor u en voor jou!
(b) de tegenwoordige tijd: De HEER zegent u en Hij behoedt u ...
(c) de toekomende tijd: De HEER zal bij u zijn!
(d) de aanvoegende wijs: De HEER zij met u!  - De HEER zegene u en Hij behoede u ...
Hallewas vindt de toekomende tijd de beste oplossing, omdat een zegen hoe dan ook mensen richt op de van God gegeven toekomst (pag 181).
Ik ga hier nog even verder op in. Wensen en groeten zonder werkwoord (a) zijn in het Nederlands ook heel gewoon: Het beste! Goedendag!. In het Hebreeuws van het Oude Testament en het daarbij aansluitende Grieks van het Nieuwe Testament komen zinnen zonder het werkwoord "zijn" heel vaak voor. Zo luidt de laatste zin van de Bijbel: De genade van de Heer Jezus met allen (Openbaring 22:21). Dat kunnen we opvatten als (b) ... is met allen, (c) ... zal met allen zijn, of (d) ... zij met allen. Waar er in een zegenwoord wèl een werkwoord staat, is er een volgende complicerende factor: het Hebreeuws heeft een totaal andere structuur dan het Nederlands, zeker qua tijden en wijzen van het werkwoord. Zo kent het Hebreeuws niet precies ons onderscheid tussen tegenwoordige en toekomende tijd. Zelf ga ik uit van de Aäronitische zegen uit Numeri 6:22-27. In die zegen komen zes werkwoorden voor: zegenen, behoeden .... Vijf van die zes werkwoordvormen kun je in het Nederlands vertalen als een tegenwoordige tijd (zegent), als een toekomende tijd (zal zegenen) of als een aanvoegende wijs (zegene); maar één van de zes werkwoorden, doen lichten, staat in een afwijkende vorm die duidt op een aanvoegende wijs. In de Griekse vertaling worden daarom alle zes werkwoorden van de Aäronitische zegen weergegeven in de aanvoegende wijs (optatief). En zó spreek ik zelf de zegen uit: De HEER zegene u en Hij behoede uit ...
Terecht was het protestantisme beducht voor magisch misbruik van de zegen. Maar Hallewas stelt de vraag of niet juist deze bevreesdheid ertoe geleid heeft dat het zegenen in het protestantse christendom zo in onbruik is geraakt en de zegen veel van haar oorspronkelijke kracht verloren heeft (pag. 181). Een zegen verzekert mensen van een plaats in het krachtenveld van de goddelijke liefde, die het leven draagt en bewaart (pag. 182). De zegen heeft een geweldige kracht.

De zegenhandeling: beide uitgestrekte handen kunnen begroeting uitdrukken, uitstraling, aanreiken, anderen laten delen in kracht, of zijn juist een teken van hulpeloosheid, aangewezen zijn op hulp van de a(A)nder (pag. 183). Hallewas vermeldt ook de associatie met Christus aan het kruis, die ik zelf nooit bij het zegengebaar heb. - Een persoonlijke zegen (bijvoorbeeld bij een zieke of stervende) gaat meestal gepaard met een handoplegging; zo ook de zegening van een bruidspaar (pag. 183). De zegen is lijfelijk: aangeraakt worden veronderstelt een hoge mate van intimiteit (pag. 183): voor velen is er maar zelden een hand, die bemoedigend, troostend, liefdevol, op hun hoofd gelegd werd ... Er gaat op allerlei lagen in ons bestaan iets mee resoneren (pag. 184). Het voelde als een gemis, toen ik in het voorjaar van 2020 door de corona-epidemie gedwongen was een bruidspaar de zegen te geven op anderhalve meter afstand.

10.4. Zegenen en inzegenen

Inzegenen betekent in het Nederlands: door het verlenen van de zegen inwijden, in gebruik nemen. Een huwelijk inzegenen suggereert dat dat huwelijk tot stand komt of geldig wordt door de zegen. Maar volgens de Reformatoren is het huwelijk "een wereldlijk ding" en sinds de Franse tijd wordt het huwelijk gesloten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Daarmee is ook het begrip "inzegening" impliciet onbruikbaar geworden. Wat de kerk mag en moet doen: om Gods zegen bidden (pag. 185) voor het bruidspaar, als een handeling in Christus' naam en volmacht (pag. 185). Alle nadruk komt te liggen op de zegening van twee mensen, met als directe aanleiding het feit dat zij in het huwelijk zijn getreden (pag. 186).

Acht jaar na het boek van Hallewas (1996) werd de Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland ingevoerd (2004). Hierboven (paragraaf 9.3.) vermeldde ik al dat de Kerkorde onderscheid maakt tussn de inzegening van een huwelijk van man en vrouw (ordinantie 5-3) en de zegening van andere levensverbintenissen (ordinantie 5-4). In de Inleiding op het deel Liefde en Trouw in Dienstboek deel II pag. 690 wordt eerlijk erkend: Een 'hard' theologisch-liturgisch onderscheid tussen zegenen en inzegenen laat zich lastig of eigenlijk helemaal niet formuleren. Voor mijn gevoel is dit onderscheid enkel om kerkpolitieke redenen in Kerkorde en Dienstboek  opgenomen. Een deel van de Protestantse Kerk wilde het unieke karakter van het huwelijk van man en vrouw borgen in de Kerkorde. Ik vind het ongelukkig dat hiervoor een non-onderscheid (zegenen / inzegenen) is gebruikt. "Inzegenen" is geen Bijbels begrip en heeft geen theologische meerwaarde. Ik gebruik zelf uitsluitend het begrip zegenen.

11. BEZINNING AAN DE HAND VAN BIJBELSE GRONDWOORDEN

In dit hoofdstuk willen wij aan de hand van een viertal bijbelse trefwoorden - vrede, liefde, trouw en verbond - naar de inhoudelijke kant van een (huwelijks)relatie kijken (pag. 188). Deze grondwoorden gelden duidelijk voor alle relaties, om gezegend te blijven door elkaar tot zegen te zijn.

Voor mij voegen uiteenzettingen over het gebruik van Bijbelse begrippen niet altijd zo veel toe. Dé grote schatkamer van zulke begrippen-studies, Kittels Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament, tien zeer dikke delen, bijna één meter boekenplank, heb ik al jaren geleden opgeruimd en sindsdien nog geen enkele keer gemist.

11.1. Vrede

In vrijwel alle huwelijks- en partnerschapsliturgieën die ons uit de voorreformatorische tijd zijn overgeleverd, speelt de notie van het gedenken van de apostolische vrede een rol. In het eerste millennium werd een huwelijk niet gesloten met het oog op de vervulling van emotionele of seksuele verlangens. Veel meer hoopte men in een huwelijk harmonie, een goede verstandhouding en eensgezindheid (concordia) te vinden (pag. 189). Eensgezindheid en verbondenheid zitten ook in het Hebreeuwse sjalom. De woorden zegen en vrede worden vaak naast elkaar gebruikt (pag. 189 - en de Aäronitische zegen uit Numeri 6 loopt uit op en geve u vrede). God is de God van de vrede (Romeinen 15:33). De vrede is toekomst, en de toekomst is vrede. Vrede is gave van God en opgave voor mensen. Een levensverbintenis van twee mensen bedoelt: een gaaf leven, vol vreugde en geluk wordt hun als gave en opgave in het vooruitzicht gesteld (pag. 190). In de verbintenis-liturgie heeft de vredeskus door de eeuwen heen een rol gespeeld: you may kiss the bride (pag. 190-191).

11.2. Liefde

Het Grieks heeft verschillende woorden voor "liefde". In de liturgieën voor levensverbintenissen is het sleutelwoord het Bijbelse begrip agapè: de liturgische term voor alle mogelijke soorten liefde tussen christenen (pag. 191). Het grote gebod van de liefde geldt als een adequate samenvatting van de bijbelse boodschap (Mat. 22:34-40). Wat het gebod van de naastenliefde concreet inhoudt, wordt door Jezus ondubbelzinnig uitgelegd in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Luc. 10:25-37) en in de gulden regel 'Alles wat gij wilt dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus' (Mat. 7:12). ... Kenmerkend voor de liefde is dat de ene mens er wil zijn voor de andere ... In zijn brief aan de Efesiërs neemt Paulus de liefde van Christus tot uitgangspunt voor zijn spreken over de verhouding tussen man en vrouw binnen het huwelijk (5:21-33) (pag. 192 - theologisch ongetwijfeld helemaal juist, maar op hun trouwdag geeft een bruidspaar aan het woord "liefde" toch meestal een andere invulling dan de EHBO van de barmhartige Samaritaan).

11.3. Trouw

God is de God van de vrede, van de liefde en van de trouw. Daarmee wordt trouw aangemerkt als het derde ijkpunt voor een mens-zijn, dat beantwoordt aan het criterium van Gods beeld en gelijkenis (pag. 193). Gods trouw betekent dat Hij betrouwbaar is. Trouw in je huwelijk betekent niet laten afweten iets goeds te maken van je huwelijk ... voortdurend een weg zoeken naar elkaar en een weg om samen te gaan (pag. 194, citaat van W.R. van der Zee). Mensen die leven van vergeving kunnen de ander en zich zelf ook toestaan te falen (pag. 195). Trouw aan de ander kan op gespannen voet komen te staan met trouw-zijn aan jezelf, trouw blijven aan je idealen, trouw aan de toekomst (pag. 195).
Deze laatste opmerking van Hallewas voelt meer als eigentijds dan als Bijbels. Ik kan tenminste geen Bijbelgedeelte bedenken waarin het gaat over "trouw zijn aan jezelf" (en dat is ook zeker niet de bedoeling van het grote gebod om je naaste lief te hebben "als jezelf"). Hallewas noemt als voorbeeld een relatie waarin de één de ander totaal overheerst. In zo'n geval komt het slachtoffer te staan voor de keuze tussen trouw blijven aan de partner of trouw zijn aan zichzelf. Dat voorbeeld kan ik meemaken. Maar ik moet denken aan een andere situatie, die ik lang geleden meemaakte. Een man en een vrouw trouwden. Drie maanden na hun huwelijk werd de vrouw ziek, een soort dementeringsproces, begreep ik. De eerste jaren verzorgde haar man haar, voor zover hij dat kon naast zijn werk. Daarna werd zij vele jaren verzorgd in een verpleeghuis. Elke avond na zijn werk kwam haar man op bezoek; en toen hij eenmaal gepensioneerd was, kwam hij 's middags al. Zij reageerde al jaren niet meer, ze lag in haar bed te liggen; en hij zat naast haar, elke dag. Moderne noties als "trouw zijn aan jezelf" of "kiezen voor jezelf" waren aan hem niet besteed. Hij bleef haar trouw zoals hij had beloofd. Waer werd oprechter trouw / Dan tusschen man en vrouw / Ter weereld oit gevonden? (Vondel)

11.4. Verbond

In de huwelijksliturgieën van gereformeerde origine is de verbondsgedachte in het algemeen sterk uitgewerkt (pag. 195). Ordinantie 5-3-1 van de Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland spreekt over een huwelijk van man en vrouw als een verbond van liefde en trouw voor Gods aangezicht. Verderop bespreekt Hallewas twee verbondsmatige benaderingen van het huwelijk: het  boek Mensen hebben mensen nodig (1972) van Van Gennep (pag. 198-199) en de pastorale handreiking van de Gereformeerde Kerken In liefde trouw zijn (1983) (pag. 199-201). Dit laatste rapport formuleert een viertal normerende momenten waar het bij menselijke relaties op aan komt: wederkerigheid, duurzaamheid, vrijheid en veiligheid (pag. 200-201). Deze vier normerende momenten kunnen zowel in hetero- als in homo-relaties worden gerealiseerd. Daarmee zette dit rapport uit 1983 een beslissende stap naar de acceptatie van homo-relaties in de Gereformeerde Kerken.

In de Bijbel wordt het huwelijk slechts sporadisch een verbond genoemd (pag. 196). Hallewas noemt als voorbeelden Maleachi 2:14, Spreuken 2:17 en Ezechiël 16: 8. In deze laatste tekst (en in andere Bijbelgedeelten waar het woord "verbond" niet expliciet wordt gebruikt) wordt het huwelijk gebruikt als metafoor voor de relatie tussen God en Zijn volk Israël (in veel gevallen, zoals in Ezechiël 16 en 23 en in Hosea 1- 3 als metafoor voor de relatie-crisistussen God en Zijn volk). Bij het verbond van God met Abram en met David ligt alle nadruk op Gods belofte. Bij het verbond van de HEER met Zijn volk op de Sinaï (Exodus 24) wordt de nadruk gelegd op het verplichtende karakter van het verbond (pag. 197): zegen bij gehoorzaamheid - vloek bij ongehoorzaamheid (Deuteronomium 28-30). In het Grieks (Septuaginta en Nieuwe Testament) wordt het oudtestamentische "verbond" vertaald met diathèkè, een term uit de rechtssfeer dat "laatste wilsbeschikking, testament" betekent. Een testament wordt opgesteld door één partij, de andere partij heeft slechts de keuze tussen aannemen of verwerpen. We mogen veronderstellen dat het begrip diathèkè werd gekozen om Gods soevereiniteit in Zijn relatie met mensen te onderstrepen (pag. 198). Het is de vraag of een levensverbintenis tussen twee mensen een menselijke afbeelding van het bijbelse verbond tussen God en zijn volk kan zijn (pag. 201). Het verbond tussen God en mens is er een tussen ongelijkwaardige partners. Er is sprake van een volstrekt asymmetrische verhouding (pag. 202).

Ook een verbond tussen mensen wordt in de Septuaginta (de Griekse versie van het Oude Testament) meestal diathèkè genoemd. Ik noem twee voorbeelden. In Jozua 9: 6 vragen de Gibeonieten om een verbond (diathèkè) met de Israëlieten. In 1Samuel 20: 8 herinnert David Jonathan aan het verbond (diathèkè) dat Jonathan met David heeft gesloten (dat wordt verteld in 1Samuel 18: 3; maar dat gedeelte ontbreekt in de meeste handschriften van de Septuaginta). Hoewel het in beide gevallen gaat om een verbond tussen mensen, is er ook hier geen gelijkwaardigheid. De machtiger partner (in Jozua 9 de Israëlieten; in 1Samuel 18 en 20 kroonprins Jonathan) sluit een verbond met de zwakkere partner (de Gibeonieten en hoveling David).

Met nogal veel woorden (pag. 201-204) betoogt Hallewas dat het Bijbelse begrip "verbond", vanwege de ongelijkwaardigheid van de partners, niet bruikbaar is voor het moderne partnerschapshuwelijk en niet-huwelijkse relaties (pag. 202). Wel blijft waardevol dat mensen in hun levensverbintenis zich gedragen mogen weten door Gods liefde en trouw die gestalte kreeg in het verbond tussen God en mens (pag. 204). Maar het unieke karakter van Gods verbond met mensen is een motief te méér om wat terughoudend te zijn met de term verbond voor de levensverbintenis van twee mensen (pag. 205).

12. ZEGEN VIEREN

12.1. Huwelijk en niet-huwelijkse relaties


Het huwelijk is een staatshuwelijk geworden: een civiel-rechtelijke overeenkomst. Het huwelijk geeft rechtszekerheid (pag. 206-207). Van overheidswege vindt gaandeweg ook een erkenning van ongehuwd samenwonenden plaats; die status brengt bepaalde rechten en plichten mee (pag. 208). De kerk hanteert andere criteria dan de overheid. Concreet: niet ieder wettig gehuwd echtpaar komt automatisch in aanmerking om in de kerk gezegend te worden, en omgekeerd is niet ieder ongehuwd stel bij voorbaat daarvan uitgesloten (pag. 208). Beslissend is om zo te zeggen de instemming van God, of anders gezegd de vraag of in een bepaalde samenlevingsvorm de liefde, als het grote gebod, kansen en mogelijkheden geboden wordt. De kwaliteit van de relatie is in dat opzicht belangrijker dan de vorm (pag. 208-209).
Dat (de kwaliteit van de relatie) klinkt op het eerste gehoor goed, maar roept nogal wat vragen op. Kan, mag en moet je als kerk de kwaliteit van een relatie beoordelen? Dat is een hachelijke onderneming. Vaak word je als voorganger gevraagd voor een trouwdienst, wanneer burgerlijke stand en feestzaal al zijn besproken. Het huwelijk gaat dus in elk geval door; met jouw kerkelijke medewerking of - als je moeilijk doet - met medewerking van een bereidwilliger collega. Mensen zijn - begrijpelijk - allergisch voor alles wat lijkt op een kerkelijke toetsing van hun persoonlijke leven of hun relatie. In de praktijk heb ik trouwdiensten geleid van bruidsparen waarbij ik mijn hart vasthield. Soms terecht (binnen het jaar alweer uit elkaar), soms ten onrechte (en ze leefden nog lang en gelukkig). Er zijn ook bruidsparen geweest waar ik alle vertrouwen in had en die binnen de kortste keren uit elkaar gingen.
Belangrijk vind ik de opmerking van Hallewas dat niet een bepaalde ordening (huwelijk) of levenswijze (homoseksualiteit) worden gezegend, maar er worden mensen, onvolmaakte mensen in een bepaalde relatie gezegend (pag. 209). We zegenen geen dingen, maar mensen (zie boven paragraaf 10.2.). Dat betekent dus ook dat we door de zegen geen dingen sanctioneren (zoals dit bepaalde huwelijk of deze bepaalde relatie). We zegenen mensen die om die zegen vragen voor hun levensweg samen.

Een vaak gehoord argument tegen het zegenen van homoseksuele relaties is dat het voor hen onmogelijk is samen kinderen te krijgen (pag. 209). Hallewas vindt het (terecht) absurd om te stellen dat een huwelijk pas compleet en volwaardig wordt als er uit die relatie kinderen voortkomen (pag. 209). Genesis 1:27 (wees vruchtbaar en wordt talrijk) is geen gebod, maar een belofte - bovendien een belofte, die inmiddels wat de wereldbevolking betreft rijkelijk, om niet te zeggen al te rijkelijk, in vervulling is gegaan (pag. 210).

12.2. Levensverbintenissen en leefvormen

Ménsen worden gezegend, niet de structuren waarin zij leven (pag. 211). Maar de levenssituaties verschillen. Daarom maakt Hallewas een paar kanttekeningen bij verschillende situaties: echtparen; paren die ongehuwd samenwonen (al dan niet met kinderen); homoseksuele partners; en andere leefvormen zoals alleengaanden, éénoudergezinnen, en mensen die deel uitmaken van een leefgroep of communauteit (pag. 211-214). Uit de kanttekeningen van Hallewas spreekt pastorale wijsheid. Ik ben geneigd zelf uit te gaan van het principe dat ménsen gezegend worden. Mensen mogen weten dat ze de kerk mogen vragen om een zegen over hun leven of samenleven. Hallewas spreekt opnieuw over het beoordelen van relaties op kwaliteit, waarbij in principe aan hetero-relaties en homo-relaties (en andere relaties) dezelfde criteria worden aangelegd (pag. 213). Die mening kan ik delen in die zin dat de kerk mag uitdragen dat het in alle relaties (zonder onderscheid) gaat om vrede, liefde en trouw (zie hoofdstuk 11). Maar ik voel er niet voor om (als voorganger) een relatie op kwaliteit te beoordelen om de partners vervolgens wel of niet de zegen te geven. Dat zou betekenen dat je als kerk op grond van een kwaliteitsoordeel de relatie van het ene stel sanctioneert (wat zou dat inhouden?) en van het andere stel afkeurt (met alle pastorale schade vandien).

12.3. Zegenviering

In ordinatie 5-3 van de Kerkorde van de Protestantse Kerk wordt enkele malen het woord trouwdienst gebruikt. Tegen deze term heeft Hallewas het bezwaar dat het woord trouwdienst gemakkelijk en ongewild geassocieerd wordt met trouwbelofte (pag. 215). Hallewas pleit voor een duidelijk onderscheid: De trouwbelofte, en daarmee de bevestiging van het huwelijk, is het centrale moment van de plechtigheid op het stadhuis. In de kerk wordt het paar gezegend. Dàt ... is het meest specifieke element in de liturgie. Vandaar zijn voorstel om deze kerkelijke plechtigheid zegenviering te noemen (pag. 215).

Een zegenviering is een samenkomst van de gemeente. Dat betekent om te beginnen dat de gemeente terdege voorbereid zal moeten worden, wanneer er toe wordt overgegaan de bestaande praktijk te verruimen (pag. 216) - Hallewas denkt hierbij aan niet-huwelijkse relaties zoals homo-relaties. Ordinantie 4-8-9 van de Kerkorde van de Protestantse Kerk gaat nog een stap verder dan "terdege voorbereiden": wijziging van beleid vereist een beraad in de gemeente. - Het feit dat een zegening geschiedt in het kader van een kerkdienst ... impliceert dat het een openbaar gebeuren is (pag. 216). Bovendien wil Hallewas de stelregel aanhouden dat minimaal één van beide partners tot deze gemeente moet behoren of bij het leven in deze gemeente betrokken moet zijn (pag. 216 - jammer dus voor het bruidspaar dat een rustiek en fotogeniek kerkje uitkiest en vervolgens van de plaatselijke pastor "een stijlvolle en feestelijke trouwdienst" verwacht). Omgekeerd wil Hallewas niet dat het voor gemeenteleden een morele verplichting wordt hun relatie in het midden van de gemeente te laten zegenen (pag. 216). De zegen is geen verplichting, maar een aanbod.

Een zegenviering is een gelegenheidsdienst. Er zijn veel aanwezigen die zelden of nooit een kerk van binnen zien. Dat legt beperkingen op maar schept ook mogelijkheden. De voorganger staat voor de taak een direct verband te leggen tussen de boodschap van het evangelie over Gods liefde en trouw, en de liefde en trouw die het paar elkaar bewijzen wil en van elkaar verwacht (pag. 217).
Vaak worden gelegenheidsdiensten (casualia) zoals zegenvieringen en rouwdiensten gezien als een afgeleid soort kerkdiensten - de kerkdienst op zondagmorgen (waarbij wordt uitgegaan van een Bijbelgedeelte, vaak volgens een leesrooster) is de norm. De Duitse praktische theoloog Ernst Lange (1927-1974) heeft voorgesteld om de verhouding juist om te draaien. De gelegenheidsdiensten zijn de meest eigenlijke diensten, omdat hierin een concrete situatie (relatie, afscheid, doop) van concrete mensen het uitgangspunt vormt. In deze concrete situatie moet de christelijke traditie (geconcretiseerd in een Bijbelgedeelte) haar relevantie bewijzen. Voor de zondagse kerkdiensten leren we hieruit, volgens Lange, dat het niet gaat om het uitleggen en toepassen van het Bijbelgedeelte van de zondag - maar het gaat om de kerkgangers, in hun situatie, voor Gods aangezicht, in het licht van de christelijke traditie.
In het gemeentehuis doen de partners elkaar mondelijk en schriftelijk een plechtige belofte - in de zegenviering ligt de nadruk op de zegenrijke belofte die er is van Gods kant. ... Die zegen wordt beleden, om die zegen wordt gebeden (pag. 218). Hallewas wil terughoudend zijn met het vragen of uitspreken van een belofte of gelofde in de zegenviering (a) om het onderscheid tussen gemeentehuis en kerk helder te houden en (b) om de partners niet te overvragen. Hij vindt het niet kosjer om van mensen te verlangen elkaar trouw te beloven "tot de dood ons scheidt". Geen mens kan zo'n toezegging doen. Kenmerkend voor een zegenviering is dat we de toekomst met al zijn onzekerheden vol vertrouwen onder ogen zien en in Gods hand leggen. Ook in Luthers Traubüchlein wordt geen belofte gevraagd, en al helemaal niet in de kerk (pag. 218).

Aan iedere zegenviering gaat een grondige voorbereiding vooraf in de vorm van één of meer pastorale gesprekken (pag. 219-221). Een paar aspecten van deze voorbereiding:
a)  De afweging of het paar wel of niet in aanmerking kan komen voor een zegenviering, waarbij de Bijbelse noties als vrede, liefde, trouw en verbond richtinggevend moeten zijn (pag. 220). Ik heb hierboven (bij paragraaf 12.2.) al aangegeven dat ik zo'n toetsend karakter van het voorbereidingsgesprek lastig vind: wie ben ik om een relatie te sanctioneren of af te keuren?
b) Eveneens lastig maar wel relevant is de vraag of een zegenviering 'kwaad' kan berokkenen aan een derde. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie dat een van beide partners (nog) officieel gehuwd is (pag. 220). Daarmee noemt Hallewas wel een heel netelige situatie. Om het wat ruimer te trekken: zeker bij een tweede of derde huwelijk / relatie kan de vraag naar verzoening met eerdere partner(s) aan de orde komen. En nog afgezien daarvan - in een ideale wereld is iedereen blij met de blijden (in dit geval: het paar dat om Gods zegen vraagt). In onze minder ideale wereld kunnen er rondom het paar mensen minder blij zijn met hun relatie: niet alleen exen, maar ook ouders die de nieuwe liefde niet zien zitten, kinderen uit loyaliteit met hun andere ouder ...
c) De kerk heeft altijd groot belang gehecht aan de rechtszekerheid van huwenden en hun (toekomstige) kinderen (pag. 220). In de voorbereiding van de zegenviering mag de predikant erop aandringen dat er in elk geval iets geregeld wordt: een (burgerlijk) huwelijk, een partner-registratie, of een samenlevingscontract.

12.4. Liturgische modellen

Hallewas biedt in deze paragraaf een aantal voorbeelden van liturgisch materiaal. Acht jaar later (2004) verscheen Dienstboek deel II, waaraan ook Hallewas heeft meegewerkt. Het hoofdstuk LIEFDE EN TROUW (pag. 683-875) biedt materiaal in overvloed (zie hierboven paragraaf 8.4.).

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA