In het seizoen 1999-2000 leidde ik in onze gemeente een Bijbelkring over de "kleine" profeet Zacharia. Een deel van het materiaal van deze kring volgt hieronder. In die tijd werkten we nog met de NBG-vertaling van 1951.

INHOUD:

ZACHARIA: ZIJN PERSOON, ZIJN TIJD EN ZIJN BOEK

1. Zacharia.
Verschillende mensen in de bijbel heten Zacharia(s). De profeet Zacharia van het gelijknamige bijbelboekje was volgens 1:1 en 1:7 de zoon van Berechja en de kleinzoon van Iddo. Ook in Ezra 5:1 en 6:14 wordt hij genoemd, als (klein)zoon van Iddo, en in één adem met zijn collega-profeet Haggai. Volgens Nehemia 12:16 was Zacharia van priesterlijke afkomst. Dat verklaart zijn betrokkenheid bij tempel en hogepriester. Als profeet weet Zacharia te staan in de lijn van de vroegere profeten (1:4); evenals zij, spreekt Zacharia tot zijn volksgenoten het Woord van God: Zo zegt de HERE... Daarnaast vertelt Zacharia echter ook van visioenen die hij heeft gezien (zijn acht nachtgezichten); daarin doet hij denken aan de latere zieners, zoals in het nieuwe testament: Johannes in het boek Openbaring. Zacharia's boodschap is: de tijd van Gods toorn is voorbij (1:2-3), de nieuwe tijd van Gods heil (hoofdstuk 8) zal aanbreken. Zacharia verwacht dat van overal mensen zich zullen komen aansluiten bij Gods volk (8:20-23). Zacharia is een profeet van de hoop.

2.  Zacharia's tijd.
Zacharia's profetieën zijn nauwkeurig gedateerd:
a)    1:1-6: in de achtste maand, in het tweede jaar van Darius
b)    1:7-6:15: op de vierentwintigste dag van de elfde maand van het tweede jaar van Darius
c)    7-8: in het vierde jaar van koning Darius, op de vierde van de negende maand
In 586 vóór Christus had koning Nebukadnezar van Babel Jeruzalem ingenomen, stad en tempel verwoest, en een deel van de bevolking in ballingschap gevoerd. In 539 vóór Christus werd het babylonische wereldrijk overwonnen en afgelost door het perzische wereldrijk. De perzische koning Kores=Cyrus stond de Joden toe, olv. Sesbazzar terug te keren uit ballingschap en de tempel te herbouwen (Ezra 1 en 2). Aanvankelijk kwam er door tegenwerking en armoede weinig van de wederopbouw terecht (Ezra 3 en 4). Onder de regering van Darius I (521-486 vóór Christus), om precies te zijn: in het tweede jaar van Darius (Ezra 4:24, Zacharia 1: 1 en 1:7, en Haggai 1:1; 2:1; 2:11), dus in het jaar 520 vóór Christus, hervatten de stadhouder Zerubbabel en de hogepriester Jozua de herbouw van de tempel. Ze deden dit op aansporing van de profeten Haggai en Zacharia (Ezra 5: 1- 2 en Ezra 6:14-15)

3. Zacharia's boek.
We behandelen in onze bijbelkring Zacharia 1 tm 8. Men neemt namelijk aan dat Zacharia 9 tm 14 een verzameling profetieën is van andere (latere) profeten, die aan de profetieën van Zacharia als een aanhangsel zijn toegevoegd. Zacharia 1 tm 8 valt in drie delen uiteen (zie boven):
a)    1:1-6: een oproep tot bekering uit nov. 520 vóór Christus
b)    1:7-6:15: acht visioenen, ontvangen in één nacht in feb. 519 vóór Christus:
1.de paarden (Zach.1: 7-17) 5.de kandelaar en de olijfbomen (Zach.4)
2.de horens en de smeden (Zach.1:18-21) 6.de vliegende boekrol (Zach.5:1-4)
3.de man met het meetsnoer (Zach. 2) 7.de vrouw in de efa (Zach. 5: 5-11)
4.Jozua gerechtvaardigd ( Zach. 3) 8.de vier wagens (Zach. 6)
c)    7-8: nav. een vraag over het vasten (7:3) een oproep tot gehoorzaamheid, in hoofdstuk 8 gevolgd door 10 heilsbeloften, steeds ingeleid door Zo zegt de HERE (der heerscharen) (vs 1-2; 3; 4-5; 6; 7-8; 9-13; 14-17; 18-19; 20-22; 23), uit dec. 518 vóór Christus.

DE OPBOUW VAN DE ACHT NACHTGEZICHTEN:

van heel de wereld
naar Jeruzalem toe:
van Jeruzalem uit
heel de wereld door:
4e nachtgezicht:
Za 3: 1-10:
Jozua gerechtvaardigd.
< het "extra" nachtgezicht.
het hart van de reeks van nachtgezichten>
5e nachtgezicht:
Za 4:1-14:
de kandelaar en de olijfbomen
3e nachtgezicht:
Za 2: 1- 5:
de man met het meetsnoer
6e nachtgezicht:
Za 5: 1- 4:
de vliegende boekrol
2e nachtgezicht:
Za  1:18-21:
de horens en de smeden
< het kwaad wordt verwijderd> 7e nachtgezicht:
Za 5:5-11:
de vrouw in de efa
1e nachtgezicht:
Za 1: 7-17:
de ruiters
< vormen het kader van de 8 nachtgezichten> 8e nachtgezicht:
Za 6: 1-15:
de vier wagens

DE KLEUREN VAN DE PAARDEN:


... rode, voskleurige en witte paarden... (Za. 1:8).

Sommige vertalingen en uitleggers nemen aan, dat er eigenlijk vier kleuren paarden zijn bedoeld, zoals in Za 6:2: rode, zwarte, witte en gevlekte paarden (vgl. in Openbaring 6: een wit, een rossig, een zwart, en een vaal paard). Voor deze drie of vier kleuren zijn allerlei betekenissen vermoed:
a)    de vier windrichtingen: rood = oost; zwart = noord; wit = west; gevlekt = zuid,
b)    vier planeten: rood = Mercurius; zwart = Saturnus; gevlekt = Venus; wit = Jupiter.
c)    de taak van de ruiters, bijv.: rood = oorlog; wit = overwinning; vaal = verdelging.
d)    de drie werelddelen Afrika, Azië en Europa.
e)    geen bijzondere betekenis.
f)    de kleuren van de avondhemel - vgl. in het laatste nachtgezicht: de kleuren van de ochtend-hemel (Za. 6:2). Dit laatste lijkt mij wel een aannemelijke verklaring, al moet ik bekennen dat ik nooit in Israël geweest ben en dus nooit gezien heb of hoe de hemel daar kan kleuren. Ik moest bij deze uitleg denken aan het slot van FREDERIK VAN EEDEN: De kleine Johannes.    

Toen hij zich boven de duinrand verhief, omgaf hem een rode gloed. De avondwolken hadden zich ter uitvaart van het licht geschaard. Als een wijde kring van geweldige rotsblokken met roodgloeiende randen omgaven zij de dalende zon. Op de zee was een brede weg van levend purpervuur, een vlammende, schitterende lichtweg, leidende naar de ingang des verren hemels.
Achter de zon, waarin het oog nog niet staren kon, wemelden tedere tinten van blauw en rose dooreen, in de diepte van de lichtgrot. Daarbuiten langs de ganse wijde hemel glansden rode vlammen en strepen, lichte vlokjes van bloedig dons en vegen van uiteenvloeiend vuur.
Johannes wachtte, totdat de zonneschijf de gloeiende weg, die tot hem leidde, aan het verste einde aanraakte.  ...  In het midden van de lichte ruimte, door de grote, vurige wolken omgeven, zag hij een kleine, zwarte gestalte. Zij werd groter en groter, langzaam naderde een mens, rustig schrijdend over de woelende, vurige wateren.
De roodgloeienden golven rezen en daalden onder zijn voet, doch kalm en rustig kwam hij nader...

Tenslotte gaat Johannes met deze ernstige mens naar het donkere oosten, de kille nachtwind tegemoet, de zware weg naar de grote duistere stad, waar de mensheid was en haar weedom.

DE FIGUUR VAN DE TOLK-ENGEL:

In Zacharia 1 is sprake van een man op een rood paard, de engel die met mij sprak, en de Engel des HEREN. De vraag is: gaat het hier om drie of twee verschillende figuren, of om één figuur? Het lijkt me aannemelijk dat het gaat om één figuur, in de theologie genoemd: de tolk-engel. Hij speelt een rol ín het visioen, maar spreekt ook met de profeet óver het visioen; vgl. bijv. ook Daniël 8:15-16 (Gabriël), Daniël 10:4-11; Openbaring 21:9-10, 15; 22: 8-9.



De tolk-engel verschijnt in een visioen aan Zacha­ria.

Zacharia vraagt hem om uitleg en de tolk-engel geeft hem die.


De rapporteur-engelen brengen verslag uit aan de tolk-engel.

De tolk-engel klaagt tot de HEER.

De HEER antwoordt de tolk-engel.


De tolk-engel geeft aan Zacharia de opdracht om de goede, troostrijke woorden van de HEER aan het volk bekend te maken.
Zacharia 1: 7-17:
7 Op de vierentwintigste dag van de elfde maand, dat is de maand Sebat, in het tweede jaar van Darius, kwam het woord des HEREN tot de profeet Zacharia, de zoon van Berekja, de zoon van Iddo:  8 Deze nacht heb ik een gezicht gehad: zie, een man, gezeten op een rood ­paard, en staande tussen de mirten in de diepte, en achter hem rode, voskleurige en witte paarden.  9 Toen vroeg ik: Wat betekent dit, mijn heer? en de engel die met mij sprak, zeide tot mij: Ik zal u tonen, wat dit betekent.  10 Hierop antwoordde de man die tussen de mirten stond, en zeide: Dit zijn zij die de HERE heeft gezonden om de aarde te doorkruisen.  11 En zij antwoordden de Engel des HEREN, die tussen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben de aarde doorkruist en zie, de gehele aarde verkeert in volkomen rust.  12 Toen nam de Engel des HEREN het woord en zeide: HERE der heerscharen, hoelang nog zult Gij zonder erbarmen zijn over Jeruzalem en over de steden van Juda, waarop Gij nu reeds zeventig jaren toornig zijt?  13 De HERE antwoordde daarop de engel die met mij sprak, met goede woorden, troostrijke woorden.  14 Vervolgens zeide tot mij de engel die met mij sprak: Predik: zo zegt de HERE der heerscharen: Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand,  15 maar Ik ben zeer toornig op de overmoedige volken, die, terwijl Ik maar een weinig vertoornd was, meehielpen ten kwade.  16 Daarom, zo zegt de HERE: Ik keer in erbarming tot Jeruzalem weder; mijn huis zal daarin gebouwd worden, luidt het woord van de HERE der heerscharen en het meetsnoer zal over Jeruzalem gespannen worden.  17 Predik verder: Zo zegt de HERE der heerscharen: Wederom zullen mijn steden overvloeien van het goede; nog zal de HERE Sion troosten, Jeruzalem nog verkiezen.

DE FIGUUR VAN DE SATAN (bij Zacharia 3)

Het Hebreeuwse woord satan betekent oorspronkelijk tegenpartij, tegenstander, vijand. Het wordt dus gewoon voor mensen gebruikt. Zo zijn de Filistijnen bang dat David in de oorlog tegen Israël zich zal ontpoppen als hun satan = tegenstander (1Samuël 29: 4). Ook een tegenpartij voor de rechter heet een satan (Psalm 109: 6; NBG: aanklager).

In het Oude Testament komt de figuur van de satan als bovenmenselijke figuur maar enkele malen voor. Hij treedt dan op als tegenpartij tegen de HEER en de Zijnen.
1) In Job 1 en 2  verschijnt voor de HEER tussen de zonen Gods = de engelen ook de satan. Hij weerstaat de HEER en maakt Job verdacht; vervolgens stort hij (maar: met Gods toestemming) Job in het ongeluk.
2) Ook in Zacharia 3 verschijnt de satan blijkbaar aan het hemelse hof (voor de engel des HEREN), om de hogepriester Jozua aan te klagen (als tegenpartij of als openbare aanklager?); daarmee blijkt hij ook in te gaan tegen Gods heilsbedoeling met Jozua en zijn volk.
3) In 1Samuel 24: 1 vertelt de bijbelschrijver dat de HEER David aanzet om het volk te tellen, met alle rampzalige gevolgen van dien. De latere Kroniekschrijver (1Kronieken 21:1) wilde blijkbaar deze verleiding en rampspoed niet toeschrijven aan de HEER en schrijft in zijn na-vertelling: Satan zette David aan Israël te tellen (Satan zonder lidwoord, dus als eigennaam).
Zo ontmoeten we in het Oude Testament enkele malen (de) satan als tegenstander en tegenwerker van de HEER en als aanklager en verleider van mensen. Maar voor ons mensen op aarde zijn de Heer en de satan vaak moeilijk te onderscheiden: wie is verantwoordelijk voor het lijden van Job en voor de verleiding van David: de satan of de HEER?  De satan mag nog verkeren aan het hemelse hof.

In het Nieuwe Testament komt de satan veel vaker voor (± 34 keer met name genoemd). Zonder volledig te zijn trek ik enkele lijnen.
a)    Evenals in Job kan de satan een mens lijden aandoen: een vrouw welke de satan 18 jaar gebonden had (Lucas 13:16). In de lijn van 1Kronieken 21:1 is de satan echter vooral de verleider. De grote draak = de oude slang (verwijzing naar het verhaal van de zondeval uit Genesis 3) = de duivel = de satan die de gehele wereld verleidt (Openbaring 12:9). De satan wil Jezus' volgelingen ziften als de tarwe om hen af te brengen van hun geloof (Lucas 22:31); hij probeert het gezaaide woord weg te nemen (Marcus 4:15). Sommigen hebben zich laten verleiden: zijn afgeweken, de satan achterna (1Timotheus 5:15). Hij verleidt Judas om zijn Meester te verraden (Lucas 22:3 en Johannes 13:27). Hij verleidt Ananias en Saffira geld achter te houden (Handelingen 5: 3). Vooral probeert hij Jezus te verleiden: tijdens de verzoeking in de woestijn (Marcus 1: 13, Mattheus 4: 1-11, waar hij afwisselend duivel, verzoeker en satan wordt genoemd; Lucas 4:1-11, waar de naam satan niet wordt gebruikt); maar ook door de goedbedoelde zorg van Petrus (Mattheus 16:23 en 8: 33: ga weg, achter Mij, satan! gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen). Door zijn verleiding van mensen en van Jezus bewijst satan zich dus ook de tegenstander van God. Dat blijkt ook in zijn tegenwerking van Paulus' kerkewerk (de satan heeft het ons belet, 1Thessalonicenzen 2:18). Voor Jezus en zijn volgelingen was de satan dus een realiteit: een vijandige, tegenwerkende en verleidende macht, een persoonlijke macht ook. Deze overtuiging deelden ze overigens met veel van hun Joodse volksgenoten.
b)    Het grote nieuws van het Nieuwe Testament is: de satan is overwonnen!
1. Jezus overwint de satan door zijn verleiding te weerstaan: ga weg, satan! Daardoor betoont Jezus Zich de Sterkere Die de sterke = de satan kan binden (Marcus 3:20-27; Mattheus 12:22-29; Lucas 11:14-22). Daardoor kan Jezus ook de door de satan gebonden vrouw verlossen (Lucas 13:10-17).
2. Daarmee bewerkt Jezus een fundamentele verandering in de positie van de satan, uitgedrukt in 2 visioenen: van Jezus: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen (Lucas 10:18) en van Johannes: hij kon geen standhouden en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden ... hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem (Openbaring 12: 8- 9). Enerzijds betekent dat de definitieve scheiding van God en satan, anderzijds verklaart het de macht die satan nu nog op aarde heeft: uw tegenpartij (vertaling van satan), de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden (1Petrus 5:8), wetende dat hij weinig tijd heeft (Openbaring 12:12).
3. Weinig tijd, want: we verwachten de definitieve overwinning van de satan. De God des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden (Romeinen 16:20: de vervulling van de "moederbelofte" uit Genesis 3:15: niet enkel door de Messias, maar ook door de gelovigen!). De Openbaring voorziet een binding van de satan gedurende 1000 jaar in de afgrond, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden (20:1-3), een tijdelijke loslating van de satan om de volkeren van alle windstreken te verleiden (20:7-9), en het werpen van de duivel in de poel van vuur en zwavel = de tweede dood (20:10 en 21:8): eeuwige straf of definitieve vernietiging?
De satan is zeker in het Nieuwe Testament een realiteit. Toch zeg ik niet dat ik in de satan geloof. Dat is voor de satan te veel eer. Geloven doen we in de Heer, en daarom verwachten we de definitieve overwinning van alle machten die de Heer bestrijden en ons verleiden.

WAT IS HET VERBAND BINNEN ZACHARIA 4?

Er zijn in hoofdzaak twee verklaringen voor dit hoofdstuk als geheel.
a) Sommige uitleggers beschouwen vers 6-10a als een aparte profetie, gericht aan Zerubbabel, die het 5e nachtgezicht onderbreekt. Vers 10b is dan in feite het antwoord op vers 5. Deze uitleg wordt gesuggereerd in de NBG-vertaling, door het - halverwege vers 10. De GNB vertaalt zelfs eerst het 5e nachtgezicht + de uitleg daarvan (vers 1-5 + 10b-14), en daarna de profetie voor Zerubbabel (vers 6-10a)!
b) Andere uitleggers beschouwen vers 1-3 als het visioen en vers 4-14 als de uitleg daarvan, zódat achtereenvolgens alle onderdelen van het visioen worden uitgelegd: de kandelaar = de berg Sion; de schaal daarbovenop = de tempel; de lampen = Gods toeziend oog; de twee olijftakken = de koning en de hogepriester. Jammer genoeg is deze uitleg niet bij elk onderdeel even duidelijk.

a) Vers 5-10a opgevat als een aparte profetie (vertaling: NBG)

5e nachtgezicht:
1 De engel die met mij sprak, kwam terug en wekte mij zoals men iemand uit de slaap wekt.  2 Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? Daarop antwoordde ik: Ik zie daar een kandelaar, geheel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven lampen, en telkens zeven toevoerbuizen voor de lampen erbovenop;  3 en twee olijfbomen steken boven hem uit, de ene rechts en de andere links van de oliehouder.  4 Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer?  5 Toen gaf de engel die met mij sprak, mij ten antwoord: Weet gij niet, wat dit betekent? Ik zeide: Neen, mijn heer. 
profetie voor Zerubbabel:               
6 Hij antwoordde mij: Dit is het woord des HEREN tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen.  7 Wie zijt gij, grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel wordt gij een vlakte; hij zal de gevelsteen naar voren brengen onder het gejubel: heil, heil zij hem!  8 En het woord des HEREN kwam tot mij:  9 De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien, en gij zult weten, dat de HERE der heerscharen mij tot u gezonden heeft.  10 Want wie veracht de dag der kleine dingen? Zij zullen zich verblijden, als zij het paslood zien in de hand van Zerubbabel.
uitleg 5e nachtgezicht:
- Deze zeven zijn de ogen des HEREN, die de ganse aarde doorlopen.  11 Ik nam het woord en vroeg hem: Wat betekenen deze twee olijfbomen rechts en links van de kandelaar?  12 Andermaal nam ik het woord en vroeg hem: Wat betekenen de twee olijftakken, die door twee gouden buizen het goud van zich doen uitvloeien?  13 En hij zeide tot mij: Weet gij niet, wat zij betekenen? Ik antwoordde: Neen mijn heer.  14 Toen zeide hij: Zij zijn de twee gezalfden die voor de HERE der ganse aarde staan.

Het onderbreken van een verhaal door een ander verhaal is voor ons westerse gevoel vreemd. Als wij twee of drie verhalen te vertellen hebben, vertellen we eerst verhaal A, daarna verhaal B, en vervolgens eventueel verhaal C; natuurlijk in de historische volgorde! - De vertelstijl in het oude midden-oosten was anders. Daar vond men het mooi om "symmetrisch" te vertellen:
eerste helft verhaal C
eerste helft verhaal B
verhaal A
tweede helft verhaal  B
tweede helft verhaal C
Voor óns gevoel klopt dan de historische volgorde niet meer, maar dat vond men toen niet erg!
Een bekend bijbels voorbeeld: hoe kan in 1 Samuel 16 David als muziektherapeut aan Sauls hof verblijven, terwijl in 1Samuël 17 Saul David na diens overwinning op Goliath nog niet blijkt te kennen? - Omdat de verhalen als volgt zijn opgebouwd:
- 1 Samuel 16:14-23: eerste helft verhaal B:      David aan Sauls hof (begin).
- 1 Samuel 17-18: 9 :     verhaal A:                   David verslaat Goliath.
- 1 Samuel 18:10-14: tweede helft verhaal B:    David aan Sauls hof (slot).
Waarschijnlijk versloeg David eerst Goliath (verhaal A), en kwam later aan Sauls hof (verhaal B).

b) Vers 1-3 als het visioen en vers 4-14 als de uitleg daarvan (vertaling: Statenvertaling)

VISIOEN:
1 En de engel, die met mij sprak, kwam weder; en hij wekte mij op, gelijk een man, die van zijn slaap opgewekt wordt.  2 En hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie, en ziet,



een geheel gouden kandelaar,

een oliekruikje boven deszelfs hoofd,

en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, dewelke boven zijn hoofd waren; 


3 En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde. 



UITLEG:
4 En ik antwoordde, en zeide tot den engel, die met mij sprak, zeggende: Mijn heere! wat zijn deze dingen?  5 Toen antwoordde de engel, die met mij sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn heere!  6 Toen antwoordde hij, en sprak tot mij, zeggende:
Dit is het woord des HEEREN tot Zerubbabel, zeggende: Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest [zal het geschieden], zegt de HEERE der heirscharen. 
7 Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel zult gij worden tot een vlak veld; want hij (of Hij = God?) zal den hoofdsteen (= de berg Sion?) voortbrengen [met] toeroepingen: Genade, genade  (of: schoonheid) zij denzelven!  8 Het woord des HEEREN geschiedde verder tot mij, zeggende:  9 De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voleinden; opdat gij (= Zacharia) weet, dat de HEERE der heirscharen mij  (= de tolk-engel) tot ulieden gezonden heeft.  10 Want wie veracht den dag der kleine dingen? daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht (NBG: het paslood; of: de tinnen plaquette; of de steenrots Scheiding = de berg Sion) zullen zien in de hand van Zerubbabel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken.  11 Verder antwoordde ik, en zeide tot hem: Wat zijn die twee olijfbomen, ter rechterzijde des kandelaars, en aan zijn linkerzijde?  12 En andermaal antwoordende, zo zeide ik tot hem: Wat zijn die twee takjes der olijfbomen, welke in de twee gouden kruiken (NBG: buizen) zijn, die goud (goudgele olie of goudglans?) van zich gieten?  13 En hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet, wat deze zijn? En ik zeide: Neen, mijn heere!  14 Toen zeide hij: Deze zijn de twee olietakken (letterlijk: zonen van de nieuwe olie; = gezalfden, messiaanse figuren?) , welke voor den Heere der ganse aarde staan.

BIJ ZACHARIA 7: GEEN VASTEN, MAAR GEHOORZAAMHEID!

In Zacharia 7 gaat het over vasten. Vasten is: op godsdienstige gronden zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten en drinken. Vasten staat ver van ons als protestantse christenen af. Vreemd eigenlijk, want mensen van alle godsdiensten vasten - behalve wij. Vandaar deze notitie.

Vasten als uitdrukking van verootmoediging, rouw en gebed.
Veelbetekenend zeker voor Joden: de Wet (Genesis tm Deuteronomium) schrijft vasten nergens voor (behalve het zich verootmoedingen op Grote Verzoendag Leviticus 16:29-34; 23:27-32; Numeri 29:7). Vasten is geen gebod des HEREN! Het is een uitdrukking van menselijke vroomheid.
In de rest van het Oude Testament lezen we telkens dat mensen (zowel Joden als heidenen!) vasten. Als uitdrukking van verootmoedigingde Israëlieten vastten en zeiden: we hebben tegen de HERE gezondigd; 1Koningen 21:27: Achab, als Elia hem Gods oordeel heeft aangezegd) en van rouw (Richteren 20:26: in de oorlog tussen de stammen; 1Samuel 31:13 / 1Kronieken 10:12 en 2Samuel 1:12: de Israëlieten over de gesneuvelde Saul; Esther 4:3: als Haman de Joden belaagt, vgl. ook Esther 9:31; Jona 3:5: de Ninevieten, geschrokken door de prediking van Jona; Daniël 6:19: de perzische koning Darius, nadat hij Daniël in de leeuwenkuil heeft gegooid;  Zacharia  7: 3 en 4, en 8:19: op de gedenkdagen van de ondergang van Jeruzalem), en ter onderstreping van hun gebed  (Esther 4:16: voor het welslagen van Esthers waagstuk; Ezra 8:21 en 23 : om ons te verootmoedigen en van God ... te smeken; Ps 35:13: bidden en vasten voor een zieke: Daniël 9: 3: Daniël bidt en vast voor Jeruzalem; Nehemia 1:4: Nehemia idem). Vasten kun je als gemeente/volk (1Koningen 21: 9 en 12: in Jizreeël; 2Kronieken 20: 3: als vijanden Israël belagen; Ezra 8: 21: de Joden in Perzië; Jeremia 36: 9: nav. het terugvinden van het wetboek; Joel 1:14; 2:12; 2:15: nav. een sprinkhanenplaag; Nehemia 9:1: op een nationale boete-dag ) en persoonlijk (2Samuel 12:16, 21, 22, 23: David over zijn doodzieke kindje; Ps 35:13: ik verootmoedigde mij met vasten; Ps 69:11: ik weende onder het vasten van mijn ziel; Ps 109:24).
In het Nieuwe Testament loopt deze lijn door. Vrome Joden vastten: Anna diende God in de tempel met vasten en bidden (Lucas 2:37); de Farizeeen en ook de volgelingen van Johannes de Doper vastten (Mattheus 9:14 / Marcus 2:18 / Lucas 5:33); de Farizeeër uit de gelijkenis vast tweemaal per week (Lucas 18:12).  Jezus Zelf vast in de woestijn (Mattheus 4:2) en Hij leert ons dat de boze geesten enkel uitvaart door bidden en vasten (Mattheus 17:21). De eerste christenen rekenden met "de vasten" van de Grote Verzoendag (Handelingen 27:9), en concentreerden zich vastend op hun gebed (Handelingen 13: 2 en 3; 14:23).
Conclusie: Vasten is geen gebod: vasten móét niet. Maar gelovigen uit Oude en Nieuwe Testament hebben door te vasten uitdrukking gegeven aan en zich geconcentreerd op verootmoediging, rouw en gebed. De viering van de Ramadan door onze moslimse medelanders staat dichter bij de bijbelse geloofsbeleving dan ons vaak vorm-loze en genot-zuchtige protestantse geloof.

Profetische kritiek op vasten.
Zowel in Oude als Nieuwe Testament zijn er kritische kanttekeningen geplaatst bij het vasten.
a. Hebt u voor Mij gevast? vraagt de Heer (Zacharia 7: 5). De Heer heeft immers in de wet geen gebod gegeven om te vasten. Vasten is uitdrukking en vormgeving van menselijke (geloofs)gevoelens.
b. De Heer vraagt geen vasten in de zin van uiterlijk godsdienstig vertoon: het hoofd laten hangen en in zak en as zitten; maar recht en liefdegij zult uw naaste liefhebben als uzelf (Leviticus 19:18). Onrecht en liefdeloosheid kun je niet goedmaken door te vasten (Jeremia 14:10-12).
c. Vasten is geen prestatie waardoor we God tegenover ons kunnen verplichten (Jesaja 58:3). De tweemaal per week vastende Farizeeër ging onverhoord naar huis (Lucas 18:14).
d. Vasten past bij verootmoediging en rouw. Als de Heer Zijn heil laat aanbreken, past eerder feesten. Het vasten van de 4e, 5e, 7e en 10e maand (= de gedenkdagen van de ondergang van stad en tempel) zal worden .. tot blijde feesten (Zacharia 8:19). - Zo is vasten misplaatst, als de Heiland gekomen is: de bruiloftsgasten kunnen niet vasten, als de bruidegom bij hen is (Marcus 2:19 / Lucas 5:34 vgl. Mattheus 9:15) -
e. maar als de bruidegom van hen is weggenomen, dán zullen zij vasten, op die dag (= de vrijdag?) ! Jezus gaat er dus blijkbaar vanuit, dat Zijn volgelingen na Zijn heengaan zullen vasten! Hij geeft hun daarvoor de volgende aanwijzing: vast niet voor de mensen met uiterlijk vertoon, maar voor God in het verborgene (Mattheus 6:16-18; vgl. al Joel 2:13: scheurt uw hart en niet uw kleren).
Conclusie: Voor misbruik van vasten hoeven wij niet zo bang te zijn, omdat wij nauwelijks vasten. Maar de gevaren van vasten gelden voor alle godsdienstige vormen (kerkgaan, christelijke feestdagen; bijbellezen, bidden). Wat de Heer uitdrukkelijk gebiedt is recht en liefde jegens onze medemensen. Onze godsdienstige vormen zijn vrijwel nooit rechtstreeks door God voorgeschreven; meestal zijn het menselijke tradities. Ze kunnen makkelijk ontaarden in uiterlijk vertoon voor de mensen. Godsdienst heeft enkel waarde als we God ermee willen dienen.

CALVIJN (± 1550) geeft een uitvoerige uitleg van het vasten (Inst. IV:XII 14-21):
(1Samuël 7: 6: tegenover onze medemensen: de hongerigen voede, de armen huisvesten, de naakten kleden (Jesaja 58: 3- 7; vgl.Zacharia 7: 5 en 9-10). Naastenliefde heeft de Heer immers wél uitdrukkelijk geboden in de wet:
Calvijn verstaat onder vasten: een tijdelijke zelfbeperking in eten en drinken:
a) tijdelijk: bijvoorbeeld ter concentratie op het gebed
b) qua hoedanigheid: eenvoudiger spijzen gebruiken
b) qua hoeveelheid: niet meer eten dan we strikt nodig hebben
waarbij CALVIJN ervan uitgaat, dat het leven van christenen toch al in het teken staat van soberheid!
Calvijn noemt drie doeleinden van het vasten:
1. het vlees onderwerpen opdat het niet losbandig worde
2. onszelf toebereiden tot heilige overdenkingen (met een volle buik kun je niet geconcentreerd bidden)
3. getuigenis van onze verootmoediging en schuldbelijdenis.
Daarbij oppassen voor ontsporingen:
- uiterlijkheid (vgl. Mattheus 6:16-18 en Joel 2:12-13)
- verdienstelijkheid (vgl. Lucas 18:12-14)
- plichtmatigheid (vgl. Zacharia 7:5) en wetticisme.
CALVIJN spreekt hiermee duidelijk in de geest van de bijbel. Vasten is voor hem waardevol, mits we oppassen voor ontsporingen. Voor onze moderne consumptie-mentaliteit zou hij waarschijnlijk weinig begrip kunnen opbrengen.
In evangelische kring is er nieuwe aandacht voor het vasten. Ds. J.W.ROOSENBRAND (auteur van het boek Vasten): Vasten maakt voor jezelf en voor God duidelijk hoe urgent je gebed is. Maar het geeft je geen recht op verhoring. Integendeel: je zult veeleer je afhankelijkheid van God en je kleinheid tegenover Hem dieper ervaren.

DE TIEN WOORDEN UIT ZACHARIA 8 VERGELEKEN MET EERDERE HOOFDSTUKKEN:

nr Uit eerdere hoofdstukken: Zacharia 8 (Groot Nieuws Bijbel):
1 1:14-15: De almachtige Heer zegt:
Ik ben vol vurige liefde voor Jeruzalem en de berg Sion.
15 Maar ik ben in grote woede ontstoken tegen de volken die zo zelfverzekerd zijn.
1-2 De almachtige Heer kondigde dit aan: ‘Ik ben vol vurige liefde voor Jeruzalem

en vol woede ben ik tegenover haar vijanden.
2 1:  3: Ik zal weer bij jullie terugkomen
1:16: Ik keer tot Jeruzalem terug
2:10: Ik kom in uw midden wonen
2:11: Ik kom in uw midden wonen
3 Dit zeg ik, de Heer:
Ik keer terug naar de berg Sion,
ik zal weer wonen binnen de muren van Jer.
Jeruzalem zal genoemd worden ‘Trouwe
Stad’ en mijn berg ‘Heilige Berg’.
3 2:4: dat er in Jeruzalem zoveel mensen zullen zijn en zoveel vee 4 Op de pleinen van Jeruzalem zullen weer oude mannen en vrouwen zitten, leunend op hun stok vanwege hun hoge leeftijd.
5 De straten van de stad zullen weer vol zijn met spelende jongens en meisjes.’
4 4:10: wie veracht de dag der kleine dingen (NBG)/wie in het begin elk vertrouwen in het werk misten (GNB)
3:8: zij zijn mannen die ten wonderteken dienen (NBG) / Jullie bewaken het teken van een nieuwe toekomst (GNB)
6 De almachtige Heer zegt:
‘Wie van dit volk de ballingschap overleefde, zal denken dat het onmogelijk is.
Maar daarom is het voor mij niet onmogelijk!
5 2:6: Breng jezelf in veiligheid op de berg Sion
6:15: Uit verre landen zal men hierheen komen om mee te werken aan de opbouw van de tempel van de Heer
7 Ik zal mijn volk bevrijden, ik haal hen terug uit het oosten en uit het westen.
8 Ik breng hen terug naar Jeruzalem.
Daar zullen zij wonen,
zij zullen mijn volk zijn en ik zal hun God zijn, een trouwe en rechtvaardige bondgenoot.’
6






1:17: Mijn steden zullen weer welvarend zijn
9 De almachtige Heer zegt:
‘Blijf moed houden!
Jullie horen nu wat de profeten destijds gezegd hebben toen er een begin gemaakt werd met het herstel van mijn tempel.
10 Voor die tijd kregen de mensen geen loon voor hun werk en ook het vee bracht niets op.
Op reis gaan was levensgevaarlijk.
Ik zette alle mensen tegen elkaar op.
11 Maar zoals toen zal ik het volk dat de ballingschap overleefde, niet meer behandelen. Dat zeg ik, de almachtige Heer.
12 Wat gezaaid is, zal opkomen;
aan de wijnstok zullen weer druiven groeien; het land zal een rijke oogst geven
en de hemel vruchtbare dauw.
Al die rijkdom geef ik aan hen die de ballingschap overleefden.
13 Bewoners van Juda en Israël!
De volken beschouwden jullie eens als vervloekt. Maar ik zal je bevrijden en zij zullen je gelukkig prijzen!
Wees niet bang, blijf moed houden!’
7
1:2 Ik was woedend op jullie voorouders
1:6: De almachtige Heer heeft met ons gedaan zoals Hij besloten had





5:3: ieder die steelt ... ieder die vals zweert
14 De almachtige Heer zegt:
‘Toen jullie voorouders mijn woede opwekten,
was ik vastbesloten jullie te straffen.
En daar heb ik toen geen spijt van gekregen.
15 Maar nu ben ik even vastbesloten Jeruzalem en de bevolking van Juda goed te doen.
Daarom, wees niet bang.
16 Dit is wat jullie moeten doen:
Spreek tegen elkaar de waarheid.
Verdraai het recht niet bij een rechtszaak,
laat het vonnis de vrede in jullie steden dienen.
17 Wees er niet op uit een ander schade te berokkenen.
Leg geen valse verklaringen af.
Ik haat al deze dingen. Dat zeg ik, de Heer!’
8
7:  3: moet ik in de vijfde maand vasten?
7:  5: wanneer jullie in de vijfde en zevende maand hebben gevast
2:10: Juich van vreugde, bewoners van Jeruzalem
18-19 De almachtige Heer gaf mij deze boodschap:
‘De dagen waarop de inwoners van Juda vasten, in de vierde, vijfde, zevende en tiende maand,
zullen dagen van blijdschap en vrolijkheid worden,
het zullen feestdagen voor hen zijn.
Maar: heb de waarheid en de vrede lief.’
9
2:11: vele volkeren zullen dan gemeenschap zoeken met de HEER en zij zullen Mij tot een volk zijn
20 De almachtige Heer zegt: ‘
Eens zal het gebeuren dat vele volken, mensen uit allerlei steden, naar Jeruzalem gaan.
21 Inwoners van de ene stad zullen tegen die van een andere zeggen: Ga met ons mee! Wij gaan naar Jeruzalem om de almachtige Heer gunstig te stemmen en hem te vereren.
22 Vele machtige volken zullen naar Jeruzalem komen om mij te vereren en mij gunstig te stemmen.’
10
2:11: vele volkeren zullen dan gemeenschap zoeken met de HEER en zij zullen Mij tot een volk zijn
23 De almachtige Heer zegt:
‘Als die tijd komt, zullen tien mannen uit volken met allerlei  talen een joodse man aanklampen en zeggen: Wij willen met je meegaan,
want we hebben gehoord dat God bij jullie is.’
Wat in de nachtgezichten (hoofdstuk 1 tm 6) in beelden werd gezien, wordt in hoofdstuk 8 rechtstreeks gepredikt in beloften + geboden.
Een opvallend verschil is dat in hoofdstuk 8 gezwegen wordt over de landvoogd Zerubbabel en de hogepriester Jozua, die in de hoofdstukken 3, 4 en 6 zo'n belangrijke rol speelden.

TERUG NAAR INDEX