Tom Wright (1948)
is
een vooraanstaande Britse nieuwtestamenticus. Hij is tevens voormalig
bisschop van Durham in de Church of England (2003-2010); in die periode
was hij ook lid van het House of Lords. Naar Wright wordt regelmatig
verwezen als 'de belangrijkste' hedendaagse nieuwtestamenticus. Daarbij
wordt dan vaak genoemd dat hij zowel academisch als populair een grote
kwantiteit en kwaliteit bereikt. Zijn academisch werk wordt meestal
gepubliceerd onder de naam N.T. Wright, zijn populaire werk onder de
naam Tom Wright (Wikipedia). Wat de grote kwantiteit
betreft:
Wright is een uitermate productieve schrijver van dikke
(populair-)theologische pillen. Zijn grote kwaliteit maakt dit boek
over Goede Vrijdag zeker de moeite waard.
Wright
schrijft vlot zonder oppervlakkig te worden, zijn dikke boek leest
makkelijk. Soms zó makkelijk dat ik me af en toe afvroeg:
wat
heb ik nu ook al weer gelezen? Wright
schrijft niet erg ordelijk en valt nogal eens in herhaling - vooral
doordat hij zich telkens weer opnieuw afzet tegen een zijns inziens
verkeerde visie
op de dood van Jezus. Die verkeerde visie vat hij herhaaldelijk samen
in
drie punten (bijvoorbeeld op pag. 46-47 en pag. 149):
(1) Alle mensen doen zonden: we zakken allemaal voor het
toelatingsexamen in morele bekwaamheid. Wright noemt dat met
officiële theologische termen moralisering van onze
anthropologie.
(2) Daarom is God boos op ons en wil ons eeuwig laten branden in de
hel. Maar gelukkig komt de liefdevolle Jezus tussenbeide en stilt door
Zijn lijden en sterven de toorn van Zijn Vader (Wright noemt
dat een heidens denkbeeld: paganisering
van onze soteriologie).
(3) Als we dat geloven, komen we (= onze ziel na onze dood) in de hemel
-
alsof dat de bestemming is van ons leven (volgens Wright komt die
gedachte niet uit de Bijbel maar van Plato: platonisering van onze
eschatologie).
Wright komt telkens weer terug op deze - zijns inziens verkeerde -
visie op de dood van Jezus. Hij doet dat omdat volgens hem heel veel
(orthodoxe en evangelische) christenen deze gedachten tussen hun oren
hebben en (onbewust) in dat kader alles opvatten wat ze horen of lezen
over de dood van Jezus. Dat herken ik wel. Ook ik heb regelmatig
geprobeerd
die misverstanden van gemeenteleden bewust te maken aan de hand van de
overbekende tekst Johannes 3:16:
God
heeft de wereld zo liefgehad dat Hij Zijn enige Zoon gaf.
Alle orthodoxe en evangelische christenen kennen die tekst - maar ze
doen (bidden - zingen - spreken) vaak alsof er stond:
God heeft de wereld zo gehaat
dat Hij Zijn enige Zoon doodde
(pag. 51). Ik begrijp dus wel waarom Wright deze verkeerde visie
telkens
weer opnieuw noemt en bestrijdt. Maar op den duur denk je: nu weet ik
het wel. Als hij deze herhalingen achterwege had gelaten, wat zijn boek
vele tientallen pagina's minder dik geworden.
Het begrip
platonisering
brengt mij nog op een ander punt. Voor Plato is de historische
werkelijkheid een flauwe afschaduwing van de eeuwige
ideeënwereld.
De geschiedenis is uiteindelijk niet van belang, het gaat om de
eeuwigheid. - In de ondertitel van het boek van Wright staat het woord
revolutie. Bij
revolutie
denken we aan een omwenteling ín de geschiedenis: de Franse
revolutie in 1789, de Russische revolutie in 1917, enz. Volgens Wright
is ook Goede Vrijdag een, nee: dé omwenteling in de
geschiedenis. De geschiedenis als zodanig is dus van fundamenteel
belang. Dit dilemma (hemelse eeuwigheid of aardse geschiedenis) komen
we tegen door de hele (kerk)geschiedenis heen. Ik noem een paar
voorbeelden.
- In de zeventiende eeuw stonden in het Nederlandse kerkelijke leven de
aanhangers van Voetius (1589-1676) en Coccejus (1603-1669) tegenover
elkaar. Voetius geldt als één van de vaderen van
de Nadere
Reformatie, met alle aandacht voor het persoonlijke geloofsleven en de
persoonlijke levensheiliging. Coccejus had veel meer aandacht voor de
geschiedenis van God met de mensheid, door hem uitgewerkt in een
stelsel
van opéénvolgende verbonden. Zijn theologie wordt
getypeerd als heilshistorisch.
- Bij een heilshistorische benadering gaat het om Gods werk in de
geschiedenis. Een heilsordelijke benadering let op Gods werk in ons
persoonlijke (geloofs)leven. Neem Romeinen 7, waarin Paulus in de
ik-vorm spreekt over de betekenis van de wet.
Ik
heb eertijds geleefd zonder wet; toen echter het gebod kwam, begon de
zonde te leven, maar ik begon te sterven, en het gebod dat ten
leven moest leiden, bleek voor mij juist ten dode te zijn
...
(vs 9 en 10). Uitleggers die dit hoofdstuk heilsordelijk benaderen,
kunnen er over discussiëren of hier de onbekeerde of de
bekeerde
mens spreekt (pag. 278-279); je kunt het ook ontwikkelingspsychologisch
lezen: als een
autobiografische terugblik van Paulus op zijn puberteit. Wright leest
dit hoofdstuk heilshistorisch:
De
'ik' in Romeinen 7 is een literaire vorm van Paulus om het
levensverhaal van Israël onder de Tora te vertellen (pag.
277).
- Een vergelijkbare discussie werd in de jaren '30 en '40 in
de
Gereformeerde Kerken gevoerd over de prediking. Hoe moet er gepreekt
worden over
de Bijbelse verhalen: exemplarisch of heilshistorisch? Exemplarische
predikers zagen in elk Bijbelverhaal een voorbeeld voor ons, in
positieve of negatieve zin. Heilshistorische predikers wezen in elk
Bijbelverhaal aan "hoe laat het hier is op de klok van Gods
heilsgeschiedenis". Neem
bijvoorbeeld het verhaal van David en Goliath (1Samuel 17). Je kunt
over dit verhaal exemplarisch preken door er tijdloze waarheden uit te
halen zoals "in het geloof de grootste moeilijkheden tegemoet treden"
of "niet vertrouwen op wapengeweld". Heilshistorisch kun je in dit
verhaal horen hoe de HEER Zijn volk redt in een kritieke situatie en
daardoor de voortgang van Zijn heilsgeschiedenis waarborgt; of je ziet
in
David die zijn leven voor zijn volk waagt een type
(voorafschaduwing) van
Christus, de Zoon van David Die Zijn leven voor ons geeft.
- Een voorbeeld van Wright zelf: de manier waarop Paulus in Romeinen 4:
3 Genesis 15 aanhaalt:
Abraham
geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Wright
over deze tekst (pag. 306):
Paulus
zegt niet: 'God zal zondaren rechtvaardigen uit geloof zodat ze naar
<de> hemel kunnen, en Abraham is daar een vroeg voorbeeld
van' [exemplarisch: Abraham als voorbeeld van geloof],
maar:
'God ging een verbond met Abraham aan om hem een wereldwijde familie te
geven van zondaren die vergeving kregen en die gelovige aanbidders
werden, en de dood van Jezus is het middel waardoor dit gebeurt' [heilshistorisch:
het geloof van Abraham als een wezenlijk moment in Gods geschiedenis
met de mensheid].
Wright denkt dus duidelijk heilshistorisch. Daarbij gebruikt hij
regelmatig de term
verhaal.
Nu moet je altijd goed opletten als theologen het woord
verhaal gebruiken.
Sommige theologen bedoelen met
verhaal:
een vertelling met een boodschap, zonder dat het van belang is of die
vertelling historische feiten bevat. In die zin kun je bijvoorbeeld
zeggen: het Bijbelboek Job is een verhaal. Het doet er niet toe of er
echt een meneer Job heeft bestaan, het gaat om de bedoeling van het
boek. Net zo min als het er bij de gelijkenis van de barmhartige
Samaritaan
toe doet of er écht een reiziger is overvallen tussen
Jeruzalem
en Jericho, die door een Samaritaan werd geholpen. Het gaat in de
gelijkenis om de bedoeling van Jezus:
Doe net zo als die Samaritaan
(Lucas 10:37). - Maar als Wright regelmatig de term
verhaal gebruikt,
dan doen de historische feiten er wel degelijk toe:
de geschiedenis doet ertoe
(pag. 338). Want in de geschiedenis van de mensheid brengt God Zijn
koninkrijk. In de
geschiedenis van God met de mensheid betekent Goede Vrijdag het
keerpunt, de revolutie.
Om dat moment heel precies aan te geven spreekt Wright telkens over
Goede Vrijdag,
om zes
uur 's avonds.
Die tijdsaanduiding verbaast me een beetje. Volgens de
Evangeliën
sterft Jezus rond het negende uur (Marcus 15:34), ongeveer drie 's
middags.
Deze gedachte vinden we
terug in de Heidelbergse Catechismus zondag 4- 6. De Catechismus stelt
ons de vertoornde God voor ogen: Hij
vertoornt Zich schrikkelijk beide over de aangeboren en
werkelijke
zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en
eeuwiglijk straffen (zondag 4). Maar in onze
belijdenisgeschriften horen we ook een ander geluid. De Nederlandse
Geloofs-Belijdenis tekent ons, in de geest van Calvijn, een God Die in
Zijn bewogenheid zondige mensen zoekt: Wij
geloven dat onze goede God, door Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid,
ziende dat zich de mens alzo in de lichamelijke en geestelijke dood
geworpen, en geheel ellendig gemaakt had, Zichzelven begeven heeft om
hem te zoeken, toen hij al bevende voor Hem vlood, en heeft hem
getroost, belovende hem Zijn Zoon te geven, Die worden zou uit een
vrouw (Gal. 4:4), om de kop der slang te vermorzelen (Gen. 3:15), en
hem gelukzalig te maken (artikel 17). We kunnen ook
zeggen dat de Heidelbergse Catechismus zondag 4- 6 meer logisch
redeneert (waarom moest
Jezus sterven?) en dat de Nederlandse Geloofs-Belijdenis artikel 17
meer heilshistorisch vertelt (de geschiedenis van Gods belofte).
In de Gereformeerde Kerken
in Nederland
woedde er in de jaren '70, mede naar aanleiding van de dissertatie van
Wiersinga, een hevige discussie over verzoening door voldoening
of verzoening als
verandering.
Ik weet niet of Wright op de hoogte is van die Nederlandse discussie
van toen. Los daarvan zie ik in zijn boek de bedoeling om uit te
stijgen boven dit dilemma door beide concepten te combineren.
Luther en Calvijn
gingen verder in het spoor van Anselmus, maar vooral Calvijn ontwikkelt
zijn eigen visie, waarin Gods rechtvaardigheid, heiligheid en liefde
samengaan (pag. 36). Wat de reformatoren dwarsboomde, was het
middeleeuwse concept van hemel, hel en vagevuur. De gangbare
middeleeuwse gedachte
was dat mensen na hun dood een poos in het vagevuur moeten boeten voor
hun zonden, om ten slotte naar de hemel te kunnen gaan; het verblijf in
het vagevuur kan worden bekort door het verwerven van een aflaat. Die
gedachte gaf aan de kerk een geweldige macht. De aflaathandel werd de
aanleiding voor de 95 stellingen van Luther (1517). De reformatoren
wezen het
vagevuur radicaal af: na onze dood gaat onze ziel direct naar de hemel
(Heidelbergse Catechismus zondag 22), want Jezus heeft eens en voorgoed
de straf voor onze zonden gedragen (pag 36-39). Dat betekende tevens
een afwijzing van de Rooms-Katholieke mis, waarin de priester het offer
van Jezus herhaalt (pag. 39-40). Maar de reformatoren bleven gevangen
in Het volgende deel van het
boek van
Wright (pag. 225-340) is helemaal gewijd aan het thema van Jezus'
kruisdood in de brieven van Paulus. Heel gedetailleerd en niet altijd
even systematisch behandelt Wright de desbetreffende teksten buiten de
Romeinenbrief (hoofdstuk 11) en in de Romeinenbrief (hoofdstuk 12-13).
Hij doet dat ongetwijfeld omdat Paulus veel te zeggen heeft over de
kruisdood van Jezus en ook omdat juist de uitspraken van Paulus door de
eeuwen heen (volgens Wright) zijn misverstaan. Ik ga deze drie
uitvoerige hoofdstukken beknopter samenvatten dan de rest van het boek
van Wright.
Dit laatste vind ik een
waardevolle
invalshoek in het boek van Wright. De overwinning op de machten blijft
in onze traditie vaak onderbelicht. We zijn immers gewend om ons te
concentreren op de vergeving van onze zonden. Ik herinner me mijn
verlegenheid toen ik als student preekte over de door Wright genoemde
tekst Galaten 1: 4 (om
ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld)
- ik vroeg me in die preek af: is de (door God goed geschapen!) wereld
dan zo slecht? En het slot van Romeinen 8 (dat niets ons kan scheiden
van Gods liefde in Christus) is voor veel gelovigen heel troostrijk;
maar als Paulus dat "niets" dan gaat invullen met "noch engelen, noch
machten, noch krachten enz.", dan kunnen we ons daar niet zoveel bij
voorstellen. Wij voelen deze machten minder als
probleem dan Paulus.
Over Paulus' brief aan de