Wisselkring over Israël
Ieder najaar houden we in onze gemeente een Wisselkring. Als vijf
predikanten van Protestants Goes en 's-Heer
Hendrikskinderen kiezen we samen een thema; elk van ons leidt een
avond over een
deelthema. Voor het najaar van 2010 kozen we het thema
ISRAËL. Voor dit onderwerp bleek er in onze gemeente
veel belangstelling te zijn! Zelf sprak ik over het deelthema:
HET HEIL IS UIT DE JODEN
Een samenvatting van mijn verhaal volgt hieronder. Het valt uiteen in
drie onderdelen.
1.
VANWAAR MIJN EMOTIES?
Weinig onderwerpen in kerk en
theologie ontroeren mij zó als Israël. Dat is
opmerkelijk,
want ik ontmoet weinig Joden (hier in Goes zijn er haast geen) en ik
ben nooit in Israël geweest (ik ben geen reiziger). Toch -
zodra
het over Israël gaat, komt de ontroering bij mij boven.
Vóór ik zakelijke informatie geef, vraag ik mij
eerst af:
waar komen die gevoelens vandaan?
1. De Bijbelse geschiedenis
Ik
ben opgevoed met de
Bijbelse geschiedenis. Mijn moeder las mij voor uit de kinderbijbel van
W.G. van der Hulst. Op de School met den Bijbel kregen we gedegen
Bijbelse geschiedenis (in mijn herinnering meer dan vaderlandse
geschiedenis). Zo leerde je van kind af aan je te identificeren met
Israël. In gedachten trok je met de Israëlieten door
de
woestijn (waar je je verder niets bij kon voorstellen). David was je
held en Goliath was de vijand.
2. De Psalmen
Op
de School met den Bijbel
moesten we elke maandagmorgen ons Psalmversje opzeggen. Ook in de
Gereformeerde Kerk werden er toen voornamelijk Psalmen gezongen. Die
Psalmen gaan over Israël. Bij sommige Psalm-verzen dacht je
(in de
geest van de vervangings-theologie) misschien aan de christelijke kerk,
maar de meeste Psalmen gaan overduidelijk over Israël.
3. Onze familie
Mijn
moeder had als eerste
voornaam Suzanna. Ze was indirect vernoemd naar haar overgrootmoeder
Susanna Netto (1829-1856), een vrouw van Portugees-Joodse afkomst. In
onze familie heeft altijd het besef geleefd: al zijn wij protestantse
Nederlanders - we hebben Joods bloed; de Joden zijn onze
bloedverwanten.
4.
De Sjo'a
Voor
mij is de Sjo'a (de
vernietiging van de Joden in Nazi-Duitsland) het meest aangrijpende
gebeuren van de 20e eeuw. Moet ik iets zeggen of kan ik beter
zwijgen?
Laat ik me beperken tot het verhaal over één
Jood. Dat
zegt meer dan het
onvoorstelbare getal
van 6.000.000. Marc Herman Boasson werd geboren in Middelburg
op
11 october 1887. Hij trouwde met Bella Sanders. Boasson had in
Middelburg een textielzaak op de Markt - op veel oude
foto's van de Markt is het naambord duidelijk zichtbaar. Vanaf 1932 was
hij wethouder van Middelburg; later ook loco-burgemeester. Een gezien
en gewaardeerd mens in de Middelburgse samenleving. Op 10 mei 1940
vielen de Duitsers Nederland binnen. Op 17 mei 1940 werd de
binnenstad van Middelburg in brand gebombardeerd; ook de zaak
van Boasson ging in vlammen op. In de periode
daarna werd Boasson gaandeweg van al
zijn waardigheden en bezittingen beroofd. In maart 1942 werden de
Zeeuwse Joden afgevoerd naar Amsterdam. In september 1942 werd
het
echtpaar Boasson vandaar gedeporteerd naar Auschwitz. Bella Boasson
werd daar vrijwel onmiddellijk vergast - Marc Herman Boasson stierf
waarschijnlijk in augustus 1943 in het kamp Gräditz door
uitputting. Hun namen staan vermeld op het Joodse gedenkteken in
Middelburg. Mogen hun
zielen rusten in des Almachtigen schaduw.
5.
Van Ruler
De
theoloog wiens geschriften mij het meest hebben gevormd, is
Arnold Albert van Ruler
(1908
- 1970). Deze hervormde hoogleraar, geestverwant van de Gereformeerde
Bond in de Hervormde Kerk en één van de
geestelijke
vaders van de hervormde kerkorde van 1951, heeft markante uitspraken
gedaan over Israël, zoals:
Wij ontmoeten meer van God,
wanneer wij op straat een jood tegenkomen, dan wanneer wij inkeren in
onze germaanse rasziel (Theologisch
Werk III 51). In een paar zinnen (dus veel te grof): "Inkeren
in onze germaanse rasziel" staat voor alle vormen van mystiek waarbij
een mens God in zichzelf zoekt; daarmee vervallen we binnen de kortste
keren tot gnostiek, voor Van Ruler pure ketterij. We zijn geen
God in het diepst van onze gedachten, maar God is in de hemel en wij
mensen leven op aarde (naar Prediker 5:1). Geestelijk leven is: ons
aardse leven leven voor Gods aangezicht, volgens Gods geboden (het
proefschrift van Van Ruler had als onderwerp:
De Vervulling van de Wet).
Het gaat om gerechtigheid (het
sociale ideaal) maar ook om genieten (blij zijn met het zijn). Dat
leren we van Israël: het volk dat Gods handelen in de aardse
geschiedenis belichaamt. De eigenlijke Bijbel is de Heilige Schrift van
Israël: het Oude Testament - het Nieuwe Testament is enkel het
verklarende
woordenlijstje achterin. Het Oude Testament leert ons over
het Koninkrijk van God en over de Messias - het Nieuwe Testament zegt
ons "enkel" dat de Messias Jezus van Nazareth heet.
2.
HET OUDE TESTAMENT.
Als
christen gebruik ik de
aanduiding Oude Testament. Ik bedoel daarmee de Heilige Schrift die wij
danken aan Israël. Het Oude Testament is voor ons Woord van
God.
Maar (het één is niet in strijd met het ander)
het Oude
Testament is ook
uitdrukking van Joods
zelfverstaan. Volgens deskundigen heeft het Oude Testament zijn huidige
vorm gekregen tijdens en na de Babylonische ballingschap in de zesde
eeuw voor Christus; met verwerking van veel ouder materiaal. Zo is het
Oude Testament óók uitdrukking van hoe het
toenmalige
Jodendom zijn identiteit zag.
VERKIEZING EN VERBOND
Daarin
spelen twee gedachten een wezenlijke rol: VERKIEZING
en VERBOND. Met opzet spreek ik van twee gedachten - ze
kunnen worden
uitgedrukt in verschillende begrippen, beelden en verhalen. Ik
omschrijf ze:
* Met VERKIEZING bedoel ik: God heeft het initiatief genomen. Hij heeft
uit alle volkeren het éne volk Israël gekozen. Zo
is het Joodse volk
als zodanig geen bijzonder volk (het is één van
de
vele volkeren) - maar het is door God tot een bijzonder volk gemaakt.
* Met VERBOND bedoel ik: de relatie tussen God en
Israël heeft
een blijvende structuur. De twee stenen platen in de Ark van het
verbond zijn daarvan symbool. God legt aan Zijn volk verplichtingen op,
maar Hij verplicht Zich ook Zelf. Hij blijft trouw aan Zijn verbond met
Israël.
Talloze teksten kan ik hierbij aanhalen. Ik beperk mij tot enkele. Ik
citeer doorgaans uit de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV) van 2004.
Genesis 12: 2-
3 - het verhaal van de roeping van Abram. De
HEER zegt tot Abram:
Ik zal je tot een
groot volk maken,
Ik zal je
zegenen, Ik zal je aanzien geven,
een bron van
zegen zul je zijn.
Ik zal zegenen
wie jou zegenen,
wie jou
bespot, zal Ik vervloeken.
Alle volken op
aarde zullen wensen gezegend te worden
als jij.
De NBG-vertaling
van 1951 gaf deze laatste regel anders weer:
Met u zullen alle
geslachten des
aardbodems gezegend worden.
Achter dit verschil zit
een uitlegkundige discussie.
De NBV vat "zegen" op als "zegenspreuk". "Alle volkeren zullen elkaar /
zichzelf zegenen met Abram" betekent dan: ze zullen Abram als
zegenspreuk gebruiken: "Wees gezegend zoals Abram" (vgl. Genesis
48:20). Dat zou de oorspronkelijke bedoeling van Genesis 12: 3 zijn.
Maar in de latere Joodse en christelijke traditie is Genesis 12: 3
opgevat als: vanuit Abraham (het volk Israël - het Joodse
volk)
komt er zegen over alle volkeren ("zegen" niet als zegenspreuk maar als
daadwerkelijk heil). Voor de Joodse traditie zie de Griekse vertaling
van dit vers - voor de christelijke opvatting zie Galaten 3: 8 en 9.
Exodus
19: 4- 6:
Jullie hebben gezien
hoe Ik ben
opgetreden tegen Egypte,
en hoe Ik je
op adelaarsvleugels gedragen heb
en je hier bij Mij heb gebracht.
Als je Mijn
woorden ter harte neemt
en je aan het
verbond met Mij houdt,
zul je een
kostbaar bezit voor Mij zijn,
kostbaarder
dan alle andere volken
–
want de hele aarde behoort Mij toe.
Een koninkrijk
van priesters zul je zijn,
een heilig
volk.
Martin
Buber noemt Exodus 19:
4 de adelaarsspreuk (Mozes, pag. 107-116). Ik citeer uit zijn
uitleg (pag 108-109):
...
er moet op dit moment in de vorm van een gelijkenis iets fundamenteel
belangrijks uitgesproken worden over de historische verhouding van JHWH
tot Israël. Dat gebeurt dan wel in een voor ons begrip al te
beknopt beeld, maar de vroege hoorder of lezer heeft er de betekenis
zeker van begrepen. Later kan het toch gewenst gebleken zijn om het te
verklaren, en een dichterlijk commentaar, waarvan wij mogen aannemen,
dat het de overgeleverde opvatting weerspiegelt, is ons bewaard
gebleven in het late 'lied van Mozes' (Deuteronomium 32,11). Hier wordt
JHWH in zijn historische verhouding tot Israel met de adelaar
vergeleken, die zijn jongen opjaagt en boven het nest heen en weer
zweeft om ze vliegen te leren; dat met de jongen de volkeren bedoeld
worden, kan niet twijfelachtig zijn, omdat kort tevoren in het lied (v.
8) staat, dat de Hoge aan de naties hun gebied toebedeeld en hun
grenzen vastgesteld heeft. De grote adelaar breidt zijn vleugels uit
over de jongen, neemt een van hen, die niet durft of vermoeid is, op en
draagt het op zijn vleugels, totdat het zelf de vlucht aandurft en de
vader kan volgen, die in steeds hogere kringen cirkelt. Hier is
uitverkiezing, redding en opvoeding in één.
- Buber accenteert daarmee een tegenstelling tussen Deuteronomium
32:11a en 11b. In vers 11a staat een meervoud (over zijn jongen zweeft)
- volgens Buber: de volkeren; in vers 11b staat een enkelvoud (neem hem op en draagt hem op
zijn vleugels) - volgens Buber: Israël. In de
NBG-vertaling van 1951 is dat verschil weergegeven met er een opneemt.
In de NBV staat het hele vers in het meervoud, evenals overigens al in
de Griekse vertaling (Septuaginta). Daarmee is het onderscheid tussen
de volkeren en Israël eruit verdwenen.
In Gz
434: 2 van het Liedboek is de adelaarsspreuk losgemaakt van
Israël en algemeen-christelijk gemaakt.
Met Buber komen we bij
Deuteronomium 32: het lied van Mozes. Uit deze lange en indrukwekkende
tekst drie passages.
A.
Deuteronomium 32: 8- 9:
Toen de Allerhoogste
land toewees aan elk volk
en de mensen ieder hun deel gaf,
bepaalde Hij
de grenzen voor alle volken
naar het
aantal nazaten van Israël,
want voor de HEER gold dat volk als het
Zijne,
Jakob was het
deel dat
Hij Zichzelf toemat.
a)
Het
aantal nazaten van Israël: in de Hebreeuwse tekst
staat:
het aantal zonen
van Israël.
Met dat aantal wordt blijkbaar het getal 70 bedoeld, immers: met 70
mensen trok Jakob = Israël naar Egypte (Genesis 46:27;
Deuteronomium 10:22); Israël had 70 of 72 oudsten (Numeri
11:16;
25-26) en het Sanhedrin telde 70 leden; Jezus zond 70 of 72 leerlingen
uit (Lucas 10:1). Dienovereenkomstig telde de Joodse traditie in de
lijst van Genesis 10 het aantal van 70 of 72 volkeren. Het Joodse volk
staat zo dus model voor de volkeren-wereld.
b) In de Griekse versie staat:
het
aantal van Gods engelen. Deze versie gaat blijkbaar terug
op
het
aantal zonen van God. Met deze lezing komen we bij de
intrigerende gedachtenwereld van dr
F. de Graaff
(1918-1993). In enkele zinnen geschetst: De Graaff gaat ervan uit dat
met de aardse geschiedenis een geschiedenis in de geestelijke wereld
correspondeert. Zoals men vroeger sprak van fysica en meta-fysica, zo
kun je spreken van historie en meta-historie.
Met ieder volk op aarde correspondeert een geestelijke macht
.
Ieder volk heeft zijn
eigen "engelenvorst" (vgl.
bijvoorbeeld Daniël 10:20)
-
behalve het volk Israël: dat valt rechtstreeks onder de
HEER Zelf: Jakob was het deel dat Hij Zichzelf
toemat.
Het aantal zonen van Israël
(Hebreeuws) of
het
aantal zonen van God
(Grieks) - beide lezingen drukken op een verschillende manier de unieke
positie van Israël uit: God verkiezing van en verbond met
Israël.
B.
Deuteronomium 32:18-20:
U vergat de God die u
gebaard heeft,
u verwierp de
rots die u ter wereld bracht.
Toen de HEER
zag wat u deed,
bemerkte hoe
Zijn kinderen Hem krenkten,
ontstak Hij in
hevige toorn
en zei: Ik zal
Me van hen afkeren
en dan eens
zien hoe het hun vergaat.
Want dit is
een verdorven geslacht,
niemand van
hen is te vertrouwen.
Waar
de NBV vertaalt: "ontstak Hij in hevige toorn", gaf de NBG-vertaling:
"heeft Hij hen verworpen". Die vertaling riep ongelukkige associaties
op. - Verkiezing en verbond betekenen beslist niet dat Israël
onfeilbaar wordt verklaard of dat de fouten van het Joodse volk worden
vergoelijkt. Bovenstaande passage staat model voor de (vaak
felle en
emotionele) kritiek van de profeten op hun eigen volk.
C.
Deuteronomium 32:43:
Laat alle volken Zijn
volk toejuichen,
omdat Hij het
bloed van Zijn dienaren wreekt;
Hij neemt
wraak op Zijn vijanden
en de schuld
van Zijn land en Zijn volk wist Hij uit.
Verkiezing en verbond betekenen wel dat de band
tussen de
HEER en Zijn volk toch blijft. Ondanks hun zonden blijft
Israël
het volk van de HEER.
ISRAËL EN DE VOLKEREN
Verkiezing en verbond - tot zegen van alle
volkeren.
Dat roept een spanning op die door het hele Oude Testament heen
voelbaar is:
(a) Het gebod van de HEER en de neiging van Israël om zich af
te zonderen: "in het isolement ligt onze kracht".
(b) Openheid naar de
omringende volkeren:
een
bron van zegen zul je zijn.
Bij beide polen zijn talloze verhalen te noemen.
Exemplarisch vermeld ik er twee: Ezra en Jona.
Ezra: In
Ezra 9 en 10 wordt verteld hoe Ezra diep geschokt is omdat
veel Joden getrouwd zijn met niet-Joodse vrouwen. Er wordt gekozen voor
een rigoreuze oplossing: al deze Joden moeten hun vrouw met
bijbehorende kinderen wegsturen. In de situatie van Ezra (een kwetsbare
groep Joden temidden van een heidense overmacht) is deze angst voor
ethnische en religieuze verwatering wel begrijpelijk, maar de oplossing
blijft voor ons onsympathiek. En niet alleen voor ons; maar ook voor
andere Bijbelschrijvers, die positief schrijven over heidense vrouwen
zoals Rachab (Jozua 2) en Ruth.
Jona: De
verteller van dit
boekje tekent een caricatuur van de zelfgenoegzame Jood, die op z'n
gemak zit toe te kijken hoe de grote boze buitenwereld ten onder gaat.
Terwijl God in dit kostelijke verhaal met alles en iedereen goed
overweg kan: met de heidense zeelui en met de heidense Ninevieten; met
de zeestorm en met de woestijnstorm; met de vis, de boom en de worm -
behalve met Jona (= Israël). Subtiele en humoristische
profetische
kritiek.
PROFETISCHE
VERWACHTING
De oudtestamentische
profeten verwoorden de verwachting dat de heidense
volkeren tenslotte voor hun goddeloosheid zullen boeten - maar ook de
verwachting dat de volkeren tenslotte hun heil zullen zoeken bij
Israël. Dat heil heeft concreet tot inhoud de Thora. De
volkeren
verlangen ernaar te leven naar Gods goede geboden en ze zoeken die bij
het Joodse volk. Enkele teksten:
Jesaja
2: 2 en 3:
Alle volken zullen
daar samenstromen,
machtige
naties zullen zeggen:
‘Laten
we optrekken
naar de berg
van de HEER,
naar de tempel
van Jakobs God.
Hij zal ons
onderrichten,
ons de weg
wijzen,
en wij zullen
Zijn paden bewandelen.’
Vanaf de Sion
klinkt zijn onderricht,
vanuit
Jeruzalem spreekt de HEER.
Zacharia 8:23:
Dit zegt de HEER van
de hemelse machten:
Als die tijd
is gekomen,
zullen tien
mannen uit
volken met verschillende talen
een Joodse man
bij
de slip van zijn mantel grijpen met de woorden:
“Wij
willen ons bij u aansluiten,
want we hebben
gehoord dat God bij u is.”
Zacharia 14:16:
De overlevenden van
de volken die
Jeruzalem hebben belaagd,
zullen dan
jaarlijks naar de stad komen
om de HEER van
de hemelse machten als koning te vereren
en het
Loofhuttenfeest te vieren.
De
heidense (niet-Joodse)
volkeren zullen bij Israël het heil van de Thora zoeken - die
verwachting correspondeert met het gegeven dat het Jodendom (vergeleken
met veel andere religies en levensbeschouwingen) een markant ethisch
karakter heeft. "Het geweten is een Joodse uitvinding", moet Hitler
hebben geschreven - en dat is (waarschijnlijk onbedoeld) een groot
compliment.
3.
HET NIEUWE TESTAMENT
heeft
ten aanzien van Israël iets dubbelzinnigs:
- Jezus is een Jood. Zijn apostelen
zijn Joden. Verschillende
auteurs van het Nieuwe Testament zijn Joden (in elk geval Paulus en
Petrus, Jacobus en Judas; gezien hun namen ook Mattheus en
Johannes).
- Het Nieuwe Testament is zelf
uitdrukking van het zelfverstaan van
de jonge christelijke gemeente (vgl. wat ik hierboven schreef over het
Oude Testament). In de tijd waarin het Nieuwe Testament zijn huidige
vorm
en omvang kreeg, was de christelijke gemeente een aparte
geloofsgemeenschap náást het Jodendom geworden.
In het
Nieuwe Testament komt tot uitdrukking hoe de christelijke gemeente haar
eigen bestaansrecht verwoordde. Dat maakt begrijpelijk hoe er sprake
kan zijn van "de Joden": de verhouding
van christenen en Joden wordt een wij <> zij-verhouding.
JEZUS: DE MESSIAS VAN ISRAËL - DE
HEILAND DER WERELD
Des te opmerkelijker is de boodschap van het Nieuwe Testament: Jezus is
de Messias van Israël. Enkele teksten:
Lucas 1:31-33
(de boodschap van de engel Gabriël aan
Maria):
Je zult zwanger
worden en een zoon baren,
en je moet hem
Jezus noemen.
Hij zal een
groot man worden
en Zoon van de Allerhoogste
worden genoemd,
en God de
Heer, zal hem de troon van zijn
vader David geven.
Tot in
eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van
Jakob,
en aan zijn
koningschap zal
geen einde komen.
Op die boodschap reageert Maria in haar lofzang:
Lucas 1:54-44:
Hij (de HEER) trekt
Zich het lot aan van Israël,
Zijn dienaar,
zoals Hij onze
voorouders heeft beloofd:
Hij herinnert
Zich Zijn barmhartigheid
jegens Abraham
en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid.
Deze
teksten (evenals de
lofzang van Simeon, hieronder) passen in de sfeer van Advent en Kerst.
We horen er daarbij makkelijk overheen dat de zoon van Maria koning zal
worden over het volk
van Jakob als teken dat de HEER Zich het lot van Israël
heeft aangetrokken. Zó ziet ook Jezus Zelf later Zijn taak.
Als
een niet-Joodse vrouw Hem om hulp vraag voor haar zieke kind, antwoordt
Hij:
Mattheus 15:24:
‘Ik ben
alleen gezonden naar de verloren
schapen van
het volk van Israël.’
Dat
antwoord klinkt ons niet
sympathiek in de oren. De Here Jezus wil toch zeker iedereen helpen?
Maar het heeft te maken met bevoegdheid. Jezus ontleent Zijn genezende
kracht aan Zijn opdracht. En die opdracht is beperkt: ‘Ik ben
alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van
Israël.’
Romeinen 15: 8- 9:
Christus is een
dienaar van de Joden geworden
om hun te
tonen dat God trouw is
en om de
beloften aan de aartsvaders te vervullen ...
Een bijzondere uitspraak van Paulus. Jezus is
allereerst de
Messias van Israël:
dienaar van de Joden.
Maar daarnaast krijgt
Hij een tweede taak:
... maar Hij is ook
gekomen om
de heidenen in staat te stellen
God te loven
om Zijn barmhartigheid,
zoals
geschreven staat:
Daarom zal ik u prijzen onder de heidenen,
psalmzingen ter ere van Uw naam.
En verder
staat er:
Verheug u, heidenen, samen met Zijn volk.
Die tweeledigheid vinden we telkens in het Nieuwe
Testament. Paulus was er zijn brief aan de Romeinen al direct mee
begonnen:
Romeinen 1:16: Het
Evangelie is:
Gods reddende kracht voor allen die
geloven:
voor de Joden
in de eerste plaats,
maar ook voor
andere volken.
(Jood en Griek, stond er in
de NBG-vertaling)
Lucas 2:31-32 (de
lofzang van Simeon):
... de redding die U
bewerkt hebt ten overstaan van
alle volkeren:
licht tot
openbaring van de heidenen
en glorie van
Uw volk Israël.
Het heil vanuit Israël naar alle
volkeren is ook te
verstaan vanuit de boodschap van Jezus. Jezus vat de Thora samen in het
dubbelgebod van de liefde
tot God en de naaste. Maar die is niet beperkt tot
één volk - liefde is universeel. Dat
geldt van de
liefde tot
God. Over een heidense centurio zegt Jezus:
Zelfs in Israël
heb Ik zo'n groot geloof niet gevonden
(Lucas 7: 9). In gesprek met Griekse geïnteresseerden zegt
Paulus dat alle mensen zoeken naar God,
want in Hem leven
wij, bewegen
wij en zijn wij
(een citaat van de Griekse dichter Epimenides - Handelingen 17:28). En
aan de Efesiërs schrijft Paulus over het geheimenis / mysterie
dat
ook de heidenen door Christus delen in de erfenis (= het heil - Efese
3: 6). Ook de
liefde tot
medemensen is universeel. Hét voorbeeld van
naastenliefde is de barmhartige
Samaritaan (een
niet-Jood dus, Lucas 10:25-37). En bij
het oordeel van de Mensenzoon over
alle volkeren telt enkel
de praktische liefde: zieken verzorgen, hongerigen te eten geven,
gevangenen bezoeken, enz. (Mattheus
25:31-46).
We kunnen het ook historisch uitdrukken. Historisch
gezien is het te danken aan
Jezus en Zijn volgelingen dat
mensen wereldwijd (christenen) geloven
in de God van Israël; de
Schriften van Israël lezen; de
Psalmen van Israël zingen; en
willen leven naar de geboden van de HEER.
Het heil is uit
de Joden - in het Oude en het Nieuwe
Testament is de beweging tegengesteld:
* in het Oude Testament de
beweging naar Israël toe:
alle volkeren komen naar Jeruzalem (Jesaja
2 en Zacharia 8 en 14)
* in het Nieuwe Testament de
beweging vanuit Israël:
Ga
op weg, maak alle volkeren
tot Mijn leerlingen en leer ze te leven naar Mijn
geboden (Mattheus
28:19-20)
Het heil is uit
de Joden - de titel van dit verhaal is ontleend
aan Johannes 4:22-23
(NBG).
In de NBV luidt deze uitspraak van Jezus tot de Samaritaanse vrouw:
Jullie (Samaritanen) weten niet wat je
vereert,
maar wij (Joden
- hier spreekt Jezus als Jood) weten dat wel;
de redding
komt immers van de Joden.
Maar er komt
een tijd, en
die tijd is nu gekomen,
dat wie de
Vader echt aanbidt, Hem aanbidt in Geest
en in waarheid.
Met Jezus breekt het moment aan dat Gods heil
zich verbreidt uit Israël over alle volkeren.
De evangelist Johannes denkt daarbij aan de christelijke kerk, die
bestaat uit gelovigen uit allerlei volkeren.
Die beweging naar buiten roept wel een probleem op, waar de jonge kerk
mee heeft geworsteld:
DE VERHOUDING TUSSEN JODEN EN NIET-JODEN
Moeten de niet-Joodse christenen Joden worden
om
te delen in het heil van
de Messias en de God van Israël? De vraag spitst zich toe op
de
geboden van de Thora. Liefde tot God en medemensen is universeel, maar
de Thora bevat ook veel specifieke geboden, die essentieel zijn voor de
Joodse identiteit: het vieren van de sabbat, de spijswetten, de
besnijdenis van mannen, de liturgische geboden. Moeten niet-Joodse
christenen zich aan al deze geboden houden? In de tijd van Paulus was
dat een heet hangijzer.Volgens Handelingen 15 werd er op een "synode"
in Jeruzalem een compromis gesloten:
... dat we de
heidenen die
zich tot God bekeren
geen al te
zware lasten moeten opleggen,
maar dat we
hun moeten schrijven
dat ze zich
dienen te onthouden
van wat door de
afgodendienst bezoedeld is,
van ontucht,
van vlees waar
nog bloed in zit
en van het
bloed zelf.
Deze laatste vier regels noemen we wel de
Noachitische
geboden. Die term staat niet in Handelingen 15 - het is een begrip uit
het Jodendom, Zie
http://nl.wikipedia.org/wiki/Noachitische_geboden
- van deze pagina citeer ik:
De Noachitische Geboden
... zijn een
rabbinale constructie op grond van de Hebreeuwse Bijbel (Genesis 2:16
en 9:4 en verder), die speciaal bestemd is voor niet-Joden die willen
leven zoals God het bedoeld zou hebben. Men noemt dit ook wel Briet
Noach, het Verbond van Noach. De Noachitische Geboden zijn als volgt
verwoord:
1.
Gebod om
rechtvaardigheid te betrachten, rechtbanken in te stellen en in stand
te houden om de volgende verboden te kunnen handhaven.
2.
Verbod om de Schepper te vervloeken of Zijn Naam te gebruiken of om
(iets van) het geschapene te vervloeken.
3.
Verbod op afgoderij (schepselen dienen of aanbidden).
4.
Verbod om te doden.
5.
Verbod op onzedelijkheid zoals incest.
6.
Verbod om te stelen of iemand te ontvoeren.
7.
Verbod op het eten van het vlees van een nog levend dier.
In de regels van de synode van Jeruzalem uit Handelingen 15 herkennen
we de nummers 3, 5 en 7 van dit Joodse zevental. - Zoals gezegd: het
besluit van de synode is een (wijs) compromis. Paulus stelt het
principiëler:
Galaten 5: 6:
In Christus Jezus is het
volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is.
Belangrijk is dat men gelooft en de liefde kent, die het geloof zijn
kracht verleent.
(NBG:
... maar geloof, door
liefde werkende)
Galaten 6:15-16:
Het is volkomen
onbelangrijk of men wel of niet
besneden is;
belangrijk is dat men een nieuwe
schepping is.
Laat er vrede
en barmhartigheid zijn
voor allen die
bij deze maatstaf blijven,
en voor het
Israël van God.
Paulus is en blijft zelf Jood. Maar hij wil aan
niet-Joden
geen enkele rituele voorwaarde stellen. Belangrijk is enkel door de
Geest van Christus herschapen zijn tot geloof en liefde. Maar daarmee
neemt Paulus geen afstand van Israël: hij bidt om Gods vrede
en
barmhartigheid voor het Joodse volk. Daarmee komen we bij het laatste
deel van dit verhaal.
DE TOEKOMST VAN ISRAËL
Daarover schrijft Paulus in Romeinen
9 tot en met 11. Paulus schrijft door de hele Romeinenbrief heen over
Israël, zie de citaten hierboven uit Romeinen 1 en Romeinen
15.
Maar de hoofdstukken 9 tm 11 zijn helemaal aan Israël gewijd.
In
de brief aan de Romeinen heeft de Heidelbergse
Catechismus zijn grondstructuur van ellende, verlossing en
dankbaarheid gevonden. Maar als we deze drieslag naast Romeinen leggen,
blijkt direct de blinde vlek van de reformatorische belijdenis:
zondag
5 - 31
Romeinen |
|
Heidelbergse
Catechismus |
Romeinen
1 - 3 |
ellende |
zondag
2 - 4 |
Romeinen
3 - 8 |
verlossing |
Romeinen
9 - 11 |
Israël |
- |
Romeinen
12 - 16 |
dankbaarheid |
zondag
32 - 52 |
In Romeinen 9 - 11 worstelt Paulus met de weigering van de meeste van
zijn Joodse volksgenoten om Jezus als de Messias te aanvaarden. Hij
heeft daar ontzettend veel verdriet over. Maar hij blijft geloven in de
toekomst van Israël. Hij schrijft daarover aan de (overwegend
niet-Joodse) christenen in Rome:
Romeinen
11:25-36:
Er is, broeders en
zusters, een
goddelijk geheim dat ik u niet wil
onthouden,
omdat ik wil
voorkomen dat
u op uw eigen inzicht afgaat.
Slechts een
deel van Israël werd onbuigzaam,
en dat alleen
tot het moment dat alle heidenen
zijn toegetreden.
"Een
goddelijk geheim" (NBG: geheimenis)
beschouw ik als aanduiding voor een profetie. Paulus
had profetische gaven. Profetische inzichten over de laatste dingen kan
hij aanduiden als geheimenis:
in 1Corinthe 15:51 over de opstanding; en hier over de redding van
Israël. Geheim(enis)
betekent dus niet dat dit inzicht geheim gehouden moet worden, maar dat
het ons onbekend zou zijn als God het niet als profetie had geopenbaard.
"Tot het moment dat alle heidenen zijn toegetreden": er is -
zeker in de Griekse bewoording - een opvallende parallel met de
profetie van Jezus dat Jeruzalem door heidenen vertrapt zal
worden
"totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn" (Lucas 21:24 NBG -
in NBV voorbij zijn ontbreekt
de gedachte van de vervulling
die ook in Romeinen 11:25 zit: de volheid
der heidenen). Volgens het profetische inzicht van Jezus en Paulus
leven we nu in het heidense (niet-Joodse) intermezzo, totdat ...
... Dan zal heel
Israël worden gered, zoals ook geschreven
staat:
'De redder zal uit Sion komen,
en wentelt dan
de schuld af van Jakobs nageslacht.
Dit is Mijn
verbond met hen, wanneer Ik hun zonden
wegneem.’
Wie
is de redder?
Volgens sommige uitleggers: God (zoals in Jesaja 59:20, de tekst die
Paulus hier aanhaalt). Volgens andere uitleggers: Jezus (als
historische persoon). Zelf kies ik voor een derde mogelijkheid: de
Messias bij Zijn komst ("wederkomst", zeggen wij als christenen vaak).
Volgens verschillende deskundigen werd Jesaja 59:20 ook in de Joodse
traditie al Messiaans opgevat. Zowel Joden als christenen verwachten de
komst van de Messias. We moeten daarbij aantekenen dat, zowel binnen
het Jodendom als binnen het christendom, die verwachting heel
verschillend wordt beleefd en ingevuld. Sommige (chassidische) Joden
zien verlangend uit naar de Messias, zoals sommige christenen
dagelijks opzien naar de wolken of ze de Heer al zien verschijnen. Veel
Joden en christenen hebben weinig of geen boodschap aan zulke concrete
verwachtingen. Dat is in onze tijd zo - het was in de tijd van Paulus
net zo. Paulus zelf gaat in elk geval uit van een gedeelde verwachting
van de Messias. De Messias zal komen uit Sion.
Opnieuw is er verschil in uitleg. Sommige christelijke uitleggers
denken aan het hemelse Jeruzalem (Galaten 4:26). Zelf neem ik aan dat
Paulus, in de geest van oudtestamentische profetieën en Joodse
verwachtingen, denkt aan de concrete stad Jeruzalem, waar de Messias
zal verschijnen (ik herinner nog eens aan de parallel met Lucas 21:24: Jeruzalem zal worden vertrapt
door de heidenen, totdat ...
- en dan volgt de profetie van de verschijning van de Mensenzoon). Waar
het Paulus om gaat: ook als het Joodse volk het Evangelie van Jezus
Christus niet aanvaardt (hoe verdrietig Paulus dat ook vindt) - de
Messias zal bij Zijn komst hun zonden vergeven. De Messias is en blijft
allereerst de Redder van Israël.
... Ze
(Israël) zijn Gods vijanden geworden
opdat het
evangelie aan
u (niet-Joden) kon worden verkondigd,
maar God
blijft hen liefhebben omdat Hij de
aartsvaders heeft uitgekozen.
De genade die
God schenkt neemt
Hij nooit terug,
wanneer Hij
iemand roept maakt Hij dat niet
ongedaan.
In
het voorafgaande verhaal
zaten steeds de gedachten van VERKIEZING (God heeft Israël een
unieke plaats gegeven te midden van alle volkeren) en VERBOND (God
blijft in Zijn beleid consequent en betrouwbaar). In deze verwachting
van Paulus spelen beide gedachten een essentiële en
troostrijke
rol. Dit profetische inzicht brengt Paulus zelf tot verrukking:
Hoe onuitputtelijk zijn Gods
rijkdom, wijsheid en kennis,
hoe ondoorgrondelijk Zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk Zijn wegen.
'Wie kent de gedachten
van de Heer, wie was ooit Zijn raadsman?
Wie heeft Hem iets
gegeven dat door Hem moest worden terugbetaald?'
Alles is uit Hem ontstaan,
alles
is door Hem geschapen,
alles
heeft in Hem zijn doel.
Hem
komt de eer toe tot in eeuwigheid. Amen.