WIE GOED DOET ...

... goed ontmoet. Daar gaat dit artikel over: over het verband tussen wat je doet en wat je krijgt, tussen goed handelen en gelukkig worden. Over de ethische wereld-orde, zou je ook kunnen zeggen: het geloof of de hoop dat het leven eerlijk in elkaar zit.

Spreekwoorden en Spreuken.

Wie goed doet, goed ontmoet. Eerlijk duurt het langst. Boontje komt om zijn loontje. Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Veel Nederlandse spreekwoorden brengen de overtuiging tot uitdrukking dat er een verband bestaat tussen wat je doet tegenover je medemensen (ten goede of ten kwade) en wat je meemaakt (aan geluk of ongeluk). Als je goed bent voor je medemensen, mag je geluk verwachten - als je je medemensen slecht behandelt, zal het slecht met je aflopen. Dat gevoel zit blijkbaar in ons mensen: de hoop dat de wereld en het leven eerlijk in elkaar zitten; de verwachting dat er toch (vroeg of laat) gerechtigheid zal zijn.

Het Bijbelboek Spreuken ademt deze zelfde overtuiging. Veel Spreuken hebben een hoog spreekwoord-gehalte. Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in - zo'n spreekwoord staat ook in de Spreuken (26:27; vgl. ook Psalm 7:15, 9:15 en 57: 6).  Of misschien heeft de Nederlandse taal deze wijsheid aan de Bijbelse Spreuken ontleend.

Een paar voorbeelden van Spreuken over het verband tussen wat je doet en wat je meemaakt:

Spreuken 10: 2:
Oneerlijk verkregen rijkdom baat je niet,
rechtvaardigheid redt van de dood.

Spreuken 10: 9:
Wie onberispelijk leeft, gaat een veilige weg,
wie op kronkelpaden gaat, wordt ontmaskerd.

Spreuken 11: 3:
Wie eerlijk leeft, heeft zijn onkreukbaarheid als gids,
wie onbetrouwbaar is, gaat aan zijn oneerlijkheid ten onder.

Spreuken 11:17:
Wie liefdevol is, bewijst zichzelf een weldaad,
wie wreed is, schaadt zichzelf.

Spreuken 11:21:
Zo zeker als een onrechtvaardige gestraft wordt,
zo zeker gaat het nageslacht van een rechtvaardige vrijuit.

Spreuken 11:24:
Wie vrijgevig is, wordt almaar rijker,
wie gierig is, wordt arm.

Spreuken 11:27:
Wie het goede zoekt, zal waardering vinden,
wie het kwade zoekt, wordt door het kwaad getroffen.

Spreuken 11:31:
Een rechtvaardige krijgt op aarde zijn loon,
zondaars en goddelozen niet minder.

Bij deze laatste Spreuk een opmerking over de vertaling. In het Bijbelboek Spreuken vinden we vaak de tegenstelling rechtvaardigen < > goddelozen. Voor "goddeloos" staat er in het Hebreeuws: rasjá. Ook de Nieuwe Bijbel Vertaling van 2004 heeft de vertaling goddelozen gehandhaafd, onder meer in de Psalmen en de Spreuken. Dat vind ik jammer. Want goddeloos roept de associatie op van: ongelovig, niet-godsdienstig, atheïstisch. Met goddeloos in de Spreuken en de Psalmen wordt wat anders bedoeld: schurken die hun medemensen beschadigen (zie http://www.nbv.nl/vertaalaantekeningen/?cid=art.OT.vert_rasja) .

Afgezien van die goddelozen - de strekking van Spreuken is duidelijk: wie goed doet, goed ontmoet. Deugd wordt beloond en kwaad wordt gestraft.

Universeel.

De overtuiging dat goed doen je goed doet, is niet beperkt tot Bijbelse Spreuken en Nederlandse spreekwoorden. Spreuken geldt als het meest internationale Bijbelboek. Wijsheid stoort zich niet aan de grenzen van land of religie. Er bestaat veel verwantschap tussen het Bijbelboek Spreuken en andere oud-oosterse wijsheidsgeschriften (bijvoorbeeld uit Egypte). De overeenkomst in wijsheid relativeerde blijkbaar het verschil in godsdienst. "Wie goed doet, goed ontmoet" is blijkbaar een universele wijsheid, die we vinden in tal van godsdiensten en levensbeschouwingen. Er kan verschil van opvatting zijn over wat "goed doen" inhoudt (dus over de inhoud van de ethiek) en over de beloning die volgt op de deugd. Maar het principe blijft overeenkomstig. Ik geef twee voorbeelden.

Eén van de mooiste verhalen uit de klassieke oudheid vind ik de legende van Philemon en Baucis (Ovidius: Metamorphosen 8: 611 - 724). Eens daalden de goden Zeus en Hermes in mensengedaante af naar de aarde. Als onaanzienlijke zwervers vroegen ze her en der om onderdak; maar alle deuren bleven voor hen gesloten. Totdat ze bij een armoedig huisje kwamen. Bij het arme oude echtpaar Philemon en Baucis waren ze dadelijk hartelijk welkom. De meubels waren versleten en de tafel wiebelde, maar de hartelijkheid van deze twee lieve mensen maakte alles goed. Ze haalden letterlijk alles uit de kast en de tuin om hun onbekende gasten een fatsoenlijke maaltijd voor te zetten. Tenslotte maakten de beide goden zich bekend en beloonden hun gastheer en gastvrouw royaal: ze leefden nog lang en gelukkig in priesterdienst voor de goden, en ze stierven samen op dezelfde dag. Toen eeuwen later de apostelen Paulus en Barnabas door deze zelfde streken trokken, werden ze gehuldigd als Zeus en Hermes, in mensengedaante afgedaald naar de aarde (Handelingen 14:11-18). Blijkbaar was men daar Philemon en Baucis nog niet vergeten. Deze legende is de heidense variant van Bijbelse gebod: Denk aan de gastvrijheid, want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd (Hebreeën 13: 2). Wie goed doet ...

Het Hindoeïsme en Boeddhisme kennen het principe van karma. Omdat ik ter zake niet specifiek deskundig ben, citeer ik het Wikipedia-artikel over karma: In zowel het hindoeïsme als het boeddhisme omvat karma de fysieke en mentale acties van een individu die gevolgen hebben voor het leven en volgende levens door middel van reïncarnatie. In het dagelijks gebruik bedoelt men er vaak mee dat alles wat we doen, denken of zeggen weer bij ons zelf terugkomt. Karma gaat dan over zowel de daad als over het gevolg dat uit die daad voortkomt. Strikt genomen echter, verwijst karma alleen maar naar het verrichten van daden, niet naar de gevolgen van die daden. Het gevolg van een daad wordt 'vipāka' genoemd. Karma en zijn gevolg worden gezien als een natuurlijk principe, een wet van "actie en reactie". Er is dus geen god aan het werk die straft of beloont. Een goede daad heeft van nature goede gevolgen, slechte daden hebben van nature slechte gevolgen. Eigenlijk staat de wet van Karman (die het karma regelt) boven het onderscheid van goed en slecht: dus zonder oordeel daarover. Een betere duiding is daarom dat daden met een bepaalde karakteristiek gevolgen van dezelfde karakteristiek veroorzaken. "Een goede daad heeft van nature goede gevolgen, slechte daden hebben van nature slechte gevolgen" - dat ligt dicht bij Wie goed doet ... Er bestaan zeker verschillen van inzicht tussen bijvoorbeeld Jodendom en Boeddhisme over wat precies "een goede daad" is. En de gevolgen van goede en slechte daden staan in het Hindoeïsme en Boeddhisme in het kader van de leer der reïncarnatie: het streven is om de gevolgen van goede en slechte daden los te laten om uit de kringloop van reïncarnaties te worden bevrijd. Maar het principe is analoog: Wie goed doet ... 

Pedagogisch.

Wie goed doet, goed ontmoet is in de Bijbel (en ik denk in alle religies) méér dan een theoretische wijsheid: het is een aansporing om goed te doen. De wijzen uit het oude midden-oosten (binnen en buiten Israël) waren wijsheids-leraren. Ze hadden tot taak jongeren op te voeden tot een deugdzaam leven, vanuit de overtuiging dat een deugdzaam leven ook een voorspoedig en gelukkig leven zou zijn. Zoals de inleiding op het Bijbelboek Spreuken het uitdrukt (Spreuken 1: 2- 4): Ze (deze Spreuken) bieden wijsheid en zijn een leidraad in het leven, verdiepen het inzicht en bevatten wijze lessen over recht, rechtvaardigheid en eerlijkheid. Ze vormen het ongeoefende verstand en geven de jeugd kennis en bezonnenheid. Die jeugd wordt geregeld aangesproken met "mijn zoon" (1:10, 1:15; 2:1; 3:1; 3:11; 3:21; 4:10; 4:20; 5:1; 6:1; 6:3; 6:20; 7:1; 23:15; 23:19; 23:26; 27:11). Dat kan een lijfelijke zoon zijn, maar ook een leerling. Vrouwen kwamen voor dit wijsheids-onderricht niet in aanmerking, vrees ik. We denken onwillekeurig aan de thematiek van de film Yentl: het joodse meisje Yentl Mendel moet zich voordoen als jongen om het onderricht in de Tora te kunnen volgen.

Een voorbeeld: Spreuken 3:1-2:
Mijn zoon, vergeet mijn lessen niet, houd in je hart mijn richtlijnen vast.
Ze vermeerderen de dagen van je leven, geven je vele jaren van geluk.
Het principe is hier duidelijk: als "mijn zoon" de lessen van de wijze onthoudt en naleeft, zal hij lang en gelukkig leven.

Nog een voorbeeld: Spreuken 23:19-21:
Luister, mijn zoon, en word wijs, kies de juiste weg.
Ga niet om met dronkelappen, blijf bij gulzigaards vandaan.
Want wie slempt en brast, wordt arm,
wie altijd zijn roes ligt uit te slapen, gaat ten slotte in lompen gehuld.
"Goed doen" is hier vooral: braaf leven uit welbegrepen eigenbelang. Met deze burgermanswijsheid laat je je kinderen de deur uitgaan als ze gaan studeren. Je zult je toch wel een beetje gedragen, jongen? - Afgezien daarvan: ook hier het verband tussen gedrag en gevolg.

Als we deze twee voorbeelden nog eens even bekijken, zien we dat ze een bepaald vorm hebben: een gebod + een motivatie. In Spreuken 3: 1-2 is de motivatie positief: want ze vermeerderen ... Dat "want" staat er in het Hebreeuws uitdrukkelijk bij, en werd in de NBG-vertaling van 1951 ook uitdrukkelijk vertaald. In de Nieuwe Bijbel Vertaling die ik hierboven citeer, is dat "want" weggelaten. Dat vind ik jammer, want het maakt het verband zichtbaar tussen oorzaak (de lessen van de wijze niet vergeten) en gevolg (dagen van leven en jaren van geluk). In Spreuken 23:19-21 is de motivatie negatief omdat het gebod negatief is: ga niet om met dronkelappen, want wie slempt en brast wordt arm (de Nieuwe Bijbel Vertaling heeft het woordje "want" hier gelukkig wèl laten staan). Die vorm gebod + motivatie komen we met name in de hoofdstukken Spreuken 1- 9 veel tegen. Het is niet toevallig dat we in deze hoofdstukken ook de meeste keren "mijn zoon" horen (zie de verwijzingen hierboven). De oudtestamenticus McKane heeft indertijd een grondig onderzoek gewijd aan deze vorm van wijsheid, die hij instruction noemt: onderricht. McKane heeft deze instruction in verschillende oud-oosterse wijsheidsgeschriften gevonden (geschriften uit het oude Egypte en het oude Babylonië). In deze vorm gaven blijkbaar de wijsheidsleraren in het oude oosten hun onderricht: ze gaven hun leerlingen een levensles, en voegden er een motivatie aan toe die een beroep deed aan het redelijke inzicht van de leerlingen. Nog twee voorbeelden uit Spreuken 22:24-27:
-   Gebod:        Ga niet om met een heethoofd, houd je niet op met een driftkop,
    Motivatie:   opdat je niet dezelfde weg gaat als hij en voor jezelf een valstrik zet.
-   Gebod:        Geef niet zomaar een handslag, sta niet zomaar borg voor een schuld.    
    Motivatie:   Als je die niet kunt voldoen, halen ze je bed onder je vandaan.
Deze zelfde vorm (gebod + motivatie) vinden we nog op een heel andere plek in de Bijbel: bij het vijfde van de Tien Geboden:
-   Gebod:        Eer uw vader en uw moeder,
    Motivatie:   opdat uw dagen verlengd worden en het u goed gaat ...
Terwijl de meeste andere van de Tien Geboden oorspronkelijk de vorm hebben van een kort verbod (vereer geen andere goden, moord niet, steel niet), heeft het vijfde gebod een vorm die herinnert aan de instruction in het boek Spreuken. Ook inhoudelijk passen het vijfde gebod en de Spreuken bij elkaar (Spreuken 6:20-23):
-   Gebod:        Mijn zoon, houd vast aan wat je vader je opdraagt, verwerp de lessen van je moeder niet. ...
    Motivatie:   want de lessen van je vader en je moeder zijn een lamp, een licht dat je vermaant en de weg wijst naar het leven.

Terug naar de hoofdlijn van dit artikel: deze vorm (gebod + motivatie) verwijst naar het verband tussen ons handelen en zijn gevolgen: wie goed doet ...

Psychologisch.

Wie goed doet, goed ontmoet  klopt ook psychologisch. Juist toen ik bezig was met dit artikel, kwam ik een column tegen van de psycholoog René Diekstra in de PZC van 15 december 2015 met als titel HELPEN. Hij vertelt over een mevrouw die een flink geldbedragen en een meneer die een mobiele telefoon had gevonden. Deze eerlijke vinders brachten hun vondst terug naar de eigenaar. Waarom deden ze dit?
Diekstra: Beiden, zowel de vindster van het geld als de vinder van de mobiele telefoon, gaven in min of meer dezelfde bewoordingen twee beweegredenen voor hun bewonderenswaardig sociale gedrag.
Ze hoopten dat als hen zoiets zou overkomen, anderen op dezelfde manier zouden handelen. Het betekent dat ze zich laten leiden door het optimisme dat als je anderen behandelt zoals je zelf behandeld wilt worden, de waarschijnlijkheid dat je in de toekomst inderdaad behandeld wordt zoals gewenst, toeneemt. Onderzoek laat zien dat dit klopt. Hulpvaardig gedrag is besmettelijk. Als mensen profijt hebben van de hulpvaardigheid van anderen, dan geven ze dat vaak door, en wel door op hun beurt anderen te helpen. Kortom, onze hulpvaardigheid verspreidt zich via degenen die wij
geholpen hebben naar anderen die we nooit ontmoet hebben en waarschijnlijk ook nooit zullen ontmoeten.
En hun tweede motief? Als je anderen ongeluk of verlies bespaart, zo zeiden ze, is het net alsof je daardoor het recht verwerft jezelf even een beter mens te voelen. Oftewel, het voelt gewoon goed. Blijkbaar maakt helpen je niet alleen een beter mens. Ook een gelukkiger.

Ik onderstreep die twee motieven:
1) De verwachting dat, als je anderen behandelt zoals je zelf behandeld wilt worden, je in de toekomst inderdaad zó behandeld zult worden.
2) Het gevoel je even een beter mens te mogen voelen.
Op die twee motieven kom ik later terug.

... goed ontmoet  in drie soorten.

Aansluitend bij het citaat van Diekstra: deugd kan worden beloond op drie verschillende manieren.
a) We kunnen denken aan uiterlijke voorspoed: En ze leefden nog lang en gelukkig. Bij dat geluk scoort gezondheid hoog. Wij vinden het misschien nogal simpel om een verband te leggen tussen goed zijn voor je medemensen en lang gezond blijven. Maar de Spreuken leggen dat verband wel (Spreuken 3: 7- 8):
Wees niet eigenzinnig, maar heb ontzag voor de HEER en ga het kwaad uit de weg.
Het zal je sterken als een medicijn, het verkwikt je lichaam.
En mocht u dat al te kort-door-de-bocht vinden: regelmatig hoor ik mensen met akelige ziekten verzuchten: "Waar heb ik het aan verdiend?". Alsof hun ziekte een gevolg van of straf voor wangedrag in het verleden zou zijn (maar ze zijn zich van geen kwaad bewust).
b) Het eerste motief van Diekstra: Zoals jij anderen behandelt, gaan ze jou en anderen behandelen. Het is de logika van de Christmas Carol van Dickens. Zolang Scrooge zijn medemensen afwijzend en vrekkig behandelt, zal hij zijn Kerstdagen eenzaam doorbrengen en een eenzame dood sterven. Zodra hij zich gul en hartelijk opstelt, is hij overal welkom en bij iedereen geliefd. Ook die motivatie vinden we in Spreuken (21:13):
Wie zijn oren sluit voor het gejammer van de arme
zal ooit zelf om hulp schreeuwen, en geen antwoord krijgen.
c) Het tweede motief van Diekstra: Goed doen voelt goed. Het lijkt me typisch een motivatie van onze tijd: ons eigen goede gevoel. Waarom doen mensen vrijwilligerswerk? "omdat het me een goed gevoel geeft". Het gevoel dat je zinvol en waardevol bezig bent.

Rechtsgevoel.

In dit artikel leg ik de nadruk op de deugd, die beloond wordt. Toch ook een enkel woord over de keerzijde van de medaille: dat het kwaad wordt gestraft. Ons rechtsgevoel vraagt daarom.

In de rechtspraak is dat rechtsgevoel een lastig element; zeker het rechtsgevoel van de massa. Rechters die een crimineel een lichte straf opleggen, stuiten op onbegrip van het grote publiek en rechtse politici. Dat onbegrip kun je afdoen als onderbuikgevoelens en wraakzucht. De fundamentele vraag is waarom we booswichten en misdadigers straffen. Geaccepteerde antwoorden op die vraag zijn (a) als afschrikwekkende sanctie (verkeersboetes om u aan de maximum snelheid te houden); (b) vanwege het opvoedende effect (bijvoorbeeld van een HALT-straf); en (c) om de samenleving te beschermen (bijvoorbeeld door een zware crimineel voor lange tijd op te sluiten). Ook (d) omdat een wandaad als zodanig straf verdient? Daarover verschillen de meningen. Je kunt zeggen: strafrecht is er niet om wraak te oefenen. Je kunt ook zeggen: het recht moet zegevieren.

Een persoonlijke opmerking: van jongsaf aan ben ik een liefhebber van detectives (zowel boeken als films). Stapels Baantjers en Agatha Christies gelezen. Natuurlijk vanwege het (in een goede detective) verrassende antwoord op de vraag whodunit. Maar die vraag is zo dringend omdat we vinden dat een misdaad niet zomaar ongestraft mag blijven. De schuldige moet worden gevonden en de dader moet worden gestraft. In die zin appelleert een goede detective aan ons rechtsgevoel. Een detective houdt de droom levend van een rechtvaardige wereld.

Het klopt niet!

Wat oude en nieuwe wijzen, pedagogen en psychologen ook beweren: het klopt niet. Lang niet altijd wordt deugd beloond en kwaad gestraft. We kennen ze allemaal: aardige en eerlijke mensen (Bijbels: rechtvaardigen), die de ene ellende na de andere meemaken. Ik kom ze vrijwel dagelijks tegen in mijn pastorale werk. Schurken (de goddelozen uit de Psalmen en de Spreuken) kom ik minder vaak tegen, maar we kennen uit de pers de verhalen over de schaamteloze graaiers die de tweede helft van hun leven leuk doorbrengen op een subtropisch eiland, buiten bereik van de Nederlandse justitie. Om maar iets te noemen.

Het klopt niet. Een minder bekend maar markant voorbeeld uit de Bijbelse geschiedenis. De allerbeste koning van het Tweestammenrijk Juda was volgens de Bijbelschrijvers koning Josia (2Koningen 22-23). Josia zuiverde het land radicaal van illegale heiligdommen. Je zou verwachten dat hij lang en gelukkig zou leven. Maar koning Josia sneuvelde al op 39-jarige leeftijd in de slag bij Megiddo tegen farao Necho (609 voor Christus). - De allerslechtste koning van het Tweestammenrijk Juda was volgens de Bijbelschrijvers koning Manasse (2Koningen 21), die zoveel onschuldig bloed vergoot dat hij Jeruzalem daarmee vulde van het ene einde tot het andere (2Koningen 21:16). Je zou verwachten dat het met zo'n tyran wel slecht moest aflopen. Maar Manasse regeerde volgens 2Koningen 21 maar liefst 55 jaar (hij zou daarmee de langst regerende koning van Juda zijn geweest) en stierf tenslotte in vrede. Volgens 2Kronieken 33:10-13 kwam koning Manasse in ballingschap tot bekering, maar de schrijvers van het boek 2Koningen weten daar niets van.

Het klopt niet. De rechtvaardige Asaf klaagt in Psalm 73:3-14:
ik keek met afgunst naar de dwazen,
benijdde het geluk van wie kwaad doen.
Tot hun dood blijven zij voor ziekte gespaard,
hun buik is goedgevuld,
aardse kwellingen kennen zij niet,
het lijden van anderen gaat aan hen voorbij.
Daarom is hoogmoed hun halssieraad
en bedekt geweld hen als een mantel,
hun ogen puilen uit het vet,
van eigenwaan zwelt hun hart.
Ze spotten, spreken kwaad
en dreigen vanaf hun hoge zetels,
ze zetten een mond op tot aan de hemel
en hun tong roert zich overal op aarde. ...
Zo zijn de goddelozen ten voeten uit,
ze verrijken zich, onverstoorbaar.
Ja, vergeefs hield ik mijn geweten zuiver
en waste ik mijn handen in onschuld!
Want ik werd gestraft, dag aan dag,
en geslagen, elke morgen weer.
De goddelozen = dwazen: de gewetenloze opscheppers en kwaadsprekers, gaat het voor de wind - de rechtvaardige Asaf zelf krijgt tegenslag op tegenslag. Hij heeft het daar moeilijk mee. Het voelt oneerlijk.

Het klopt niet. Hét Bijbelse voorbeeld is Job. Het Bijbelboek Job is een gecompliceerde compositie, maar de hoofdzaak lijkt me duidelijk: Job is een model-mens (hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad, Job 1:1). Zelf vertelt hij achteraf (Job 29:12-17):
dat ik de arme redde die om hulp riep,
en de wees die in de steek gelaten was.
Ik werd gezegend door de stervende,
in het hart van de weduwe bracht ik de vreugde terug.
Ik kleedde mij in gerechtigheid en deze kleedde mij,
het recht was mij een mantel en een tulband.
Ogen was ik voor de blinde,
voeten was ik voor de lamme.
Voor de behoeftigen was ik een vader,
ik verdedigde de zaak van vreemdelingen.
Ik brak de kaken van de boosdoener
en ontrukte de prooi aan zijn tanden.
Als iemand een gelukkig leven verdiende, dan Job. Maar hij verliest al zijn bezittingen, zijn kinderen komen om het leven, hij wordt ziek, en zijn vrouw en vrienden geven hem ook al geen troost. Job protesteert luidkeels. Hij vindt het niet eerlijk (Job 30:25-30)
Heb ik niet gehuild om wie in nood verkeerde?
Had ik geen medelijden met de behoeftige?
Ik hoopte op het goede, maar het kwade kwam,
het licht verwachtte ik, maar de duisternis brak aan.
Heel mijn binnenste is in beroering, ik ken geen rust;
ik zie slechts dagen van ellende naderen. ...
Mijn huid is verschroeid en schilfert,
koorts verteert mijn gebeente.

Het klopt niet. Daarover schrijft de wijze Prediker. Prediker kun je lezen als een tegenstem tegen Spreuken, soms in de vorm van een parodie. Prediker dienst zich aan als de zoon van David, koning te Jeruzalem (Prediker 1: 1) - waarbij we natuurlijk onmiddellijk denken aan Salomo, de schrijver / verzamelaar van de Spreuken: de zoon van David, de koning van Israël (Spreuken 1: 1). "Salomo" als persiflage van Salomo. Waar de Spreuken van Salomo ons voorhouden: rechtvaardigheid wordt beloond en zonde wordt gestraft - constateert de Prediker dat rechtvaardigen ten deel valt wat zondaars verdienen, en zondaars wat rechtvaardigen verdienen (Prediker 8:14). Een rechtvaardig mens gaat aan zijn rechtvaardigheid ten onder, een onrechtvaardig mens leeft lang ondanks zijn slechte daden (Prediker 7:15). De ethische wereldorde waar de Spreuken van uitgaan, die ziet de Prediker niet. Hij ziet enkel ijdelheid (NBG) - leegte  (NBV): zinloosheid. Wie een kuil graaft, zal erin vallen - in Spreuken 26:27 is dat bedoeld in de zin van ons Nederlandse spreekwoord: "Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in". Eerlijk is eerlijk, boontje komt om zijn loontje. Maar als Prediker schrijft: Wie een kuil graaft, loopt de kans erin te vallen (Prediker 10:8), bedoelt hij daarmee: je kunt pech hebben, shit happens. En pech komt zonder aanzien des persoons: Ben je een rechtvaardige of zondaar, goed en rein of onrein, offer je wel of offer je niet, ben je goed of zondig, durf je makkelijk een eed te zweren of ben je bang een eed te zweren - alle mensen treft hetzelfde lot (Prediker 9: 2). En dat zelfde lot is uiteindelijk de dood. De dood is de grote gelijkmaker van goede en slechte mensen. Wie goed doet, dood ontmoet - en wie kwaad doet ook.

... dat er geen kosmisch beloningssysteem is dat het goede alsnog beloont en het slechte afstraft. Een zin uit het interview met de Vlaamse filosoof Ignaas Devisch in TROUW van 15 februari 2016 (De Verdieping pag. 6-7). Voor Devisch is de afwezigheid van een kosmisch beloningssysteem een gegeven dat we gewoon moeten accepteren. Met alsnog bedoelt hij: niet tijdens ons leven en ook niet in het hiernamaals. We hebben niets anders dan dit leven. Als je nú iets bereikt is dat al heel wat. Maar dat "gewoon accepteren" is in de praktijk nog niet zo simpel. We zijn bang om te ontdekken dat het leven geen zin heeft - tenminste niet een zin die van buiten komt. We proberen uit alle macht om die angst te dempen met onze moderne rusteloosheid. De kop boven het artikel luidt dan ook: Hoe gaat het? Nou, druk, druk, druk! - Het interview (waaruit ik enkel een paar zinnen citeer) geeft een herkenbare typering en analyse van ons moderne leven. Hoewel: modern? Naast veel zinnen van dit artikel kun je moeiteloos Prediker leggen. Geen kosmisch beloningssysteem: dat alle mensen hetzelfde lot treft, wist Prediker al. Dat het leven geen zin heeft  - Prediker noemt dat "ijdelheid", "lucht en leegte". Druk, druk, druk! is de moderne variant van het "zwoegen", "zich aftobben" van Prediker. Daarom kunnen we maar beter proberen te genieten van de goede momenten - Prediker erkende het al meer dan 2000 jaar geleden.

Dit is nog niet het hele verhaal van Asaf, Job en Prediker. Later kom ik op ze terug.

Jezus.

Ook Jezus legt het verband tussen hoe je handelt en wat je ondervindt. Bijvoorbeeld in Mattheus 5:7:
Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
en in Lucas 6: 31 en 37-38:
Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen. ...
Oordeel niet, dan zal er niet over je geoordeeld worden.
Veroordeel niet, dan zul je niet veroordeeld worden.
Vergeef, dan zal je vergeven worden.
Geef, dan zal je gegeven worden;
een goede, stevig aangedrukte, goed geschudde en overvolle maat zal je worden toebedeeld.
Want de maat die je voor anderen gebruikt, zal ook voor jullie worden gebruikt.
Je kunt hierin de overtuiging horen waar dit artikel over gaat. Behandel andere mensen zoals je zelf behandeld wilt worden; want als je dat doet, dan zul je ook inderdaad zó behandeld worden. In het artikel over karma (zie boven) lazen we dat alles wat we doen, denken of zeggen weer bij ons zelf terugkomt. En we hoorden Diekstra zeggen: dat als je anderen behandelt zoals je zelf behandeld wilt worden, de waarschijnlijkheid dat je in de toekomst inderdaad behandeld wordt zoals gewenst, toeneemt. Diekstra citeert dus bijna letterlijk Jezus.

Overigens waarschuwt Jezus tegen terug concluderen van ellende naar zonde. Dat verband met-terugwerkende-kracht werd in die tijd blijkbaar makkelijk gelegd, met name als het over ánderen ging. Ik noem twee passages.
Eerst Lucas 13:1-5:
Er waren op dat moment ook enkele mensen aanwezig die hem vertelden over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed vermengd had met hun offers. Hij zei tegen hen: ‘Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben? Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen. Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel-denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij.’ - Jezus zegt hier in elk geval: theoretiseer niet over andere mensen, je hebt je handen vol aan jezelf.
Dan het begin van de geschiedenis van de blindgeborene in Johannes 9:1-3:
In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ ‘Hij niet en zijn ouders ook niet, ’was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden'. Jezus wijst de vraag "waarom?" af en geeft als antwoord "waartoe". Hij heeft vast niet bedoeld ons daarmee een dooddoener aan te reiken om alle vragen rond lijden en verdriet te smoren.

Wie goed doet, goed ontmoet - daarvoor kun je je beroepen op Jezus. Maar niet voor: wie kwaad ontmoet, heeft blijkbaar kwaad gedaan. Zeker niet als we kijken naar hoe het Jezus Zelf is vergaan. Jezus Zelf deed goed aan Zijn medemensen. Op de vraag van Pilatus: "Wat heeft Hij voor kwaad gedaan?" (Mattheus 27:23), antwoordt de sopraan in de Mattheus-Passion van Bach (57):
Er hat uns allen wohlgetan.
Den Blinden gab er das Gesicht,
die Lahmen macht er gehend;
er sagt’ uns seines Vaters Wort,
er trieb die Teufel fort;
Betrübte hat er aufgericht’.
Er nahm die Sünder auf und an;
sonst hat mein Jesus nichts getan.
maar ondanks dit getuigenis laat Pilatus Jezus kruisigen. De marteldood van Jezus is het grote kruis door een al te simpel verband tussen goed doen en goed ontmoeten.

Met of zonder God.

Ik weet niet of u het is opgevallen, maar tot nu toe ging het in dit artikel nauwelijks of niet over God. Soms ging het expliciet niet over God. Zoals in de boven geciteerde uitleg over karma in het Hindoeïsme en Boeddhisme: Karma en zijn gevolg worden gezien als een natuurlijk principe, een wet van "actie en reactie". Er is dus geen god aan het werk die straft of beloont. Nu is er volgens het geloof van Joden, Christenen en Moslims wèl een God aan het werk. Des te opmerkelijker is het dat in veel van de bovengenoemde Bijbelteksten het verband tussen goed doen en goed ontmoeten net zo automatisch lijkt te zijn als in de Oosterse religies. Als de Spreukendichter zegt (Spreuken 11:27):
Wie het goede zoekt, zal waardering vinden,
wie het kwade zoekt, wordt door het kwaad getroffen.
of als Jezus zegt (Lucas 6:38):
Geef, dan zal je gegeven worden ...
Want de maat die je voor anderen gebruikt, zal ook voor jullie worden gebruikt.
dan lijkt het wel een natuurlijk automatisme. Je krijgt terug wat je geeft. Actie =  reactie. Mensen die moeite hebben met een persoonlijk Godsbeeld, kunnen met zulke Bijbelteksten vaak goed uit de voeten.

Naast deze "automatische" relatie tussen goed doen en goed ontmoeten spreekt de Bijbel vaak over God Die het goede beloont en het kwaad straft. Samengevat in een Psalmwoord (62:13) dat ook in het Nieuwe Testament wordt geciteerd (Romeinen 2:6): Heer, U beloont ieder mens naar zijn daden.

Zo bijvoorbeeld in Spreuken 15: 9:
De weg van de goddelozen is de HEER een gruwel,
wie rechtvaardigheid nastreeft, heeft Hij lief.

in Spreuken 3:33:
De HEER vervloekt het huis van goddelozen,
maar de woning van rechtvaardigen zegent Hij.

in Spreuken 16:4-5:
De HEER heeft alles wat Hij heeft gemaakt zijn doel gegeven,
de goddelozen heeft Hij voor de ondergang bestemd.
De HEER verafschuwt hooghartige mensen,
ze worden hoe dan ook gestraft.
en in Spreuken 19:17:
Wie barmhartig is voor een arme leent aan de HEER,
Die zal hem zijn weldaad vergoeden.
De Bijbel gebruikt daarbij het beeld van God als de Rechter (een persoonlijk beeld!), Die de rechtvaardigen beschermt en de schurken straft. Bijvoorbeeld in Psalm 94 (9-10 en 23) over de God van vergelding:
Hij heeft het oor geplant - zou Hij niet horen?
het oog gevormd - zou Hij niet zien?
Die de volken leidt, de mensen leert
en vermaant - zou Hij niet straffen?
Hij geeft de schuldigen het loon dat zij verdienen,
om hun onrecht brengt hij hen tot zwijgen,
de HEER, onze God, brengt hen voorgoed tot zwijgen.

Het beeld van God als Rechter wordt in het Nieuwe Testament toegepast op Jezus. Wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht (2Corinthe 5:10). En in Jezus' profetie over het laatste oordeel in Mattheus 25:31-33: Wanneer de Mensenzoon komt, omstraald door luister en in gezelschap van alle engelen, zal Hij plaatsnemen op Zijn glorierijke troon. Dan zullen alle volken voor Hem worden samengebracht en zal Hij de mensen van elkaar scheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt; de schapen zal Hij rechts van Zich plaatsen, de bokken links.  Uit het vervolg blijkt dat de schapen de mensen zijn die hun medemensen in nood hebben geholpen; de Heer geeft ze loon naar werken: ze mogen delen in Gods Koninkrijk. De bokken zijn niet de criminelen of oorlogsmisdadigers, zoals we misschien zouden verwachten. Maar het zijn mensen zoals wij, het enige wat ze verkeerd hebben gedaan is dat ze zich niet hebben bekommerd om hun medemensen in nood (zoals de onverschillige priester en leviet in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan in Lucas 10): de Heer verbant ze naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen. Inderdaad: Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden (Mattheus 5:7). Jezus' broer Jacobus benoemt de keerzijde van deze medaille: Onbarmhartig zal het oordeel zijn over wie geen barmhartigheid heeft bewezen (Jacobus 2:13). Wat je geeft, krijg je eenmaal terug van de Heer.

Het blijft opmerkelijk dat het "automatische" verband tussen goed doen en goed ontmoeten en het persoonlijke beeld van God Die als Rechter de rechtvaardigen beloont en de schurken & onverschilligen straft,  zo los naast elkaar staan. Daarover drie opmerkingen:
1) Direct hiervoor citeerde ik Mattheus 5:7: Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. Door wie? door hun medemensen? dat mogen we natuurlijk hopen. Maar waarschijnlijk bedoelt Jezus specifiek: door God. Geef, dan zal aan jullie gegeven worden (Lucas 6:38) - Jezus bedoelt: door God. Daarom zegt Jezus erbij: met een goede, stevig aangedrukte, goed geschudde en overvolle maat - de goddelijk-royale maat. Uitleggers spreken van een passivum divinum, een goddelijk passivum. In de passieve vorm (barmhartig behandeld worden, gegeven worden) zit God verborgen. Uit eerbied wordt Hij niet met name genoemd, maar wel bedoeld.
2) Daarnaast en aanvullend waag ik een tweede opmerking. In het christelijk geloof spreken we over God in persoonlijke beelden: God als onze Vader, God als Rechter, enz. God is persoonlijk, we mogen tot Hem bidden, Gij of U (of zo u wilt Jij) tegen Hem zeggen. - Maar God is méér dan enkel persoonlijk. De Bijbel gebruikt voor God ook onpersoonlijke beelden: God is een vaste burcht (Psalm 46 en het Lutherlied) en een rots (Psalm 62), God is Licht en Liefde en Geest (Evangelie en brieven van Johannes). Zo kunnen voor wie goed doet, goed ontmoet een persoonlijk beeld (God als Rechter) en een onpersoonlijk beeld (goed doen leidt tot geluk en kwaad doen leidt tot ondergang) naast elkaar staan.
3) In de eerste zinnen van dit artikel spreek ik over "de ethische wereld-orde". Daarbij denk ik aan wat het bijbelboek Spreuken noemt: de Wijsheid. Met wijsheid heeft de HEER de aarde gegrondvest (Spreuken 3:19) - dat betekent dat de wereld klopt, dat het leven eerlijk in elkaar zit. Die Wijsheid kan worden verbeeld als een Vrouw: Vrouwe Wijsheid. Zij zingt haar lied in Spreuken 8:22-31:
De HEER heeft mij vóór al het andere verworven,
toen Hij zijn scheppingswerk begon, schiep Hij eerst mij.
Ik ben in het begin gemaakt, nog voor alles er was,
nog voor de aarde vorm kreeg.
Toen er nog geen oceanen waren, werd ik voortgebracht,
nog voor de bronnen met hun waterstromen.
Toen de bergen nog niet waren neergezet, werd ik voortgebracht,
nog voor er heuvels waren.
De aarde en de velden had de HEER nog niet geschapen,
geen korrel zand was nog gemaakt.
Ik was erbij toen Hij de hemel zijn plaats gaf
en een cirkel om het water trok,
de wolken aan de hemelkoepel plaatste,
de oceanen bruisend op liet wellen,
toen Hij aan de zeeën grenzen stelde,
het water met Zijn woord zijn plaats gaf,
de fundamenten van de aarde legde.
Ik was Zijn lieveling,
een bron van vreugde, elke dag opnieuw.
Ik was altijd verheugd in Zijn aanwezigheid,
vond vreugde in zijn hele aarde
en was blij met alle mensen.
De HEER (de persoonlijke God) en als Zijn lieveling de Wijsheid (de ethische wereldorde): ze zijn onverbrekelijk verbonden.

Hierboven noemde ik Prediker een parodie op Spreuken. In verband met Vrouwe Wijsheid denk ik aan Predikers raadselachtige uitspraak: Zie, dit heb ik opgemerkt, zegt de Prediker, het een bij het ander voegend om een slotsom te vinden, die ik nog altijd zoek zonder ze gevonden te hebben: onder duizend heb ik een mens ontdekt, maar een vrouw heb ik onder deze allen niet ontdekt. Alleen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen (Prediker 7:27-29 NBG). "Een vrouw heb ik onder deze allen niet ontdekt" - is dat, zoals sommige uitleggers denken, het toppunt van vrouw-onvriendelijkheid? Volgens de Prediker-kenner Aart Schippers bedoelt Prediker: Vrouwe Wijsheid (van wie het boek Spreuken zo hoog opgeeft) heb ik in de mensenwereld niet ontdekt; ik tref wel allerlei menselijke theorieën aan, maar geen hogere ratio in het leven of wereldgebeuren. 

Hier of hiernamaals.

Onder "Het klopt niet" noemde ik hierboven drie voorbeelden uit het Oude Testament: Asaf (Psalm 73), Job en Prediker. Ze getuigen alle drie van de ervaring, dat goede en eerlijke mensen vaak aan het kortste eind trekken: ze ontmoeten geen goed, maar kwaad (van mensen) en ellende (van het lot, zeg maar). Maar daarmee is niet alles gezegd.

Asaf worstelt met de voorspoed van gewetenloze schurken (Psalm 73:16-20):
Dus bleef ik nadenken, ik wilde weten
waarom - het was een vraag die mij kwelde,
tot ik Gods heiligdom binnenging
en mij hun einde voor ogen bracht.
Ja, U zet hen op een glibberig pad
en stort hen in een diepe afgrond.
In een oogwenk is het met hen gedaan,
hun ondergang, hun einde is een verschrikking.
Ze zijn als een nachtmerrie na het ontwaken, Heer,
bij het opstaan verjaagt U ze als beelden uit een droom.
De voorspoed van de schurken is maar tijdelijk. Uiteindelijk loopt het verkeerd met ze af. Tenslotte toch gerechtigheid.
Terwijl de rechtvaardige mag zeggen:
Maar nu weet ik mij altijd bij U,
U houdt mij aan de hand
en leidt mij volgens Uw plan.
Dan neemt U mij weg, met eer bekleed.
Wie buiten u heb ik in de hemel?
Naast u wens ik geen ander op aarde.
Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,
de rots van mijn bestaan, al wat ik heb,
is God, nu en altijd.
Tegenover de huidige voorspoed van de schurken staat geen toekomstige voorspoed van de rechtvaardige, maar God Zelf. De HEER is eindeloos veel beter dan alles wat de wereld te bieden heeft. En de Psalmdichter heeft er alle vertrouwen in dat Gods relatie met hem ook bestand is tegen de dood.

Job gaat de confrontatie met God aan over zijn onverdiende ellende. Maar tenslotte buigt hij zich voor Gods heilige overmacht. En dan komt het toch nog goed met Job (Job 42:10-17): Toen bracht de HEER een keer in het lot van Job en Hij gaf hem het dubbele van wat hij eerder bezat. .... De HEER zegende Job in zijn latere leven nog meer dan in zijn vroegere, en zo kreeg Job veertienduizend schapen en geiten, zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen. Ook kreeg hij zeven zonen en drie dochters. De eerste dochter noemde hij Jemima, de tweede Kesia en de derde Keren-Happuch. In het hele land waren geen mooiere vrouwen dan de dochters van Job. En hun vader gaf aan hen een even groot erfdeel als aan hun broers. Hierna leefde Job nog honderdveertig jaar en hij zag zijn kinderen en de kinderen van zijn kinderen opgroeien, tot in het vierde geslacht. En toen stierf Job, oud en verzadigd van het leven. Sommige uitleggers vinden dit een antiklimax: na de heroïsche worsteling van Job met God eindigt de geschiedenis met huiselijke voorspoed. Er zijn ook diepere bedenkingen: moet God ons eerst kapot maken voordat Hij ons kan of wil zegenen? Toch denk ik dat het boek Job niet zonder happy end kan. Omdat de worsteling van Job met God geen doel in zichzelf is. Omdat het geloof niet kan zonder de droom van een happy end.

Waar de Spreuken geloven in een rechtvaardige wereldorde, kan Prediker Vrouwe Wijsheid (Prediker 7:28) en Gods beleid (Prediker 3:11) niet ontdekken. Het leven is niet eerlijk (Prediker 8:14). En één zelfde lot treft de rechtvaardige en de schurk (Prediker 9:2): de dood. Over de dood weet Prediker dan wel te zeggen dat ons lichaam vergaat tot stof (aarde tot aarde, stof tot stof, as tot as) - en dat onze levensadem terugkeert tot God Die ons het leven heeft gegeven (Prediker 12: 7) - maar die positieve slotzin maakt het leven niet minder oneerlijk. Aan het geschrift van Prediker zijn echter twee slotwoorden toegevoegd (en die horen sindsdien bij Prediker als Bijbelboek). In het eerste slotwoord (Prediker 12:9-11) horen we een fan van Prediker, die de scherpzinnigheid van Prediker prijst. Maar daarna volgt een tweede slotwoord (Prediker 12:12-14) van rechtzinniger snit:  Tot slot, mijn zoon, nog deze waarschuwing: er komt geen einde aan het aantal boeken dat geschreven wordt, en veel lezen mat het lichaam af. Alles wat je hebt gehoord komt hierop neer: heb ontzag voor God en leef zijn geboden na. Dat geldt voor ieder mens, want God oordeelt over elke daad, ook over de verborgen daden, zowel over de goede als de slechte. Voor mijn gevoel is hier een Schriftgeleerde aan het woord, die aan Predikers geschrift toevoegt wat hij er in heeft gemist. Inderdaad is het leven oneerlijk, maar tenslotte is er een Rechtvaardige Rechter Die goede mensen zal belonen en slechte mensen zal straffen. Zo niet tijdens ons leven, dan toch in elk geval erna. Zoals een onbekende auteur eeuwen later zal schrijven aan de Hebreeën: Eens moeten mensen sterven en daarna volgt het oordeel (Hebreeën 9:27).

Wie goed doet, goed ontmoet - hier of hiernamaals. Die verwachting spreekt ook uit de boeken van de Makkabeeën. Apokriefe of (zeggen we tegenwoordig:) deuterokanonieke Bijbelboeken die dankzij de Groot Nieuws Bijbel en de Nieuwe Bijbel Vertaling ook in protestantse kring weer meer bekendheid hebben gekregen. De Makkebese rechtvaardigen verzetten zich tegen de Griekse cultuur van de Syrische overheersers en hun Joodse meelopers. De hot items uit dit conflict waren de besnijdenis, de spijswetten, de tempeldienst en de sabbath - niet de dingen waaraan wij het allereerst denken bij "goed doen", maar in de situatie van toen markeerden ze het verschil tussen gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid aan de wet van de HEER. Veel wetsgetrouwe Joden moesten hun gehoorzaamheid aan de HEER bekopen met een gruwelijke marteldood. Ze ondergingen de folteringen in de verwachting dat God hun ná hun dood zou belonen met de opstanding in heerlijkheid, zoals één van hen zegt tegen zijn beul: U beneemt ons nu wel het tegenwoordige leven, maar de Koning van de wereld zal ons na onze dood tot een nieuw, eeuwig leven opwekken, omdat we omwille van Zijn voorschriften gestorven zijn (2Makkabeeën 7:9).

In die zelfde geest vertelt het Nieuwe Testament over Jezus: een rechtvaardig en barmhartig mens, gehoorzaam aan de wil van Zijn Hemelse Vader - en toch, of: juist daarom: net als de Makkabese rechtvaardigen gruwelijk ter dood gebracht. Maar dat einde kan het einde niet zijn. Volgens het Nieuwe Testament heeft Jezus Zelf, net als de Makkabese rechtvaardigen, Zijn leven gegeven in de verwachting van Zijn opstanding uit de dood. Van die verwachting getuigen de lijdensaankondigingen in de eerste drie Evangeliën: Mattheus 16:21 // Marcus 8:31 // Lucas 9:22; Mattheus 17:22-23 // Marcus 9:31 // Lucas 9:44; Mattheus 20:18-19 // Marcus 10:33 // Lucas 18:32-33. Ik citeer de eerste voluit: ... dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden van de zijde der oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage opgewekt worden (Mattheus 16:21). Na Pasen getuigen de apostelen ervan dat die verwachting werkelijkheid is geworden: God heeft Jezus recht gedaan voorbij het einde van Zijn aardse leven (Handelingen 3:13-15): Het is deze Jezus Die door u is uitgeleverd en verstoten, ook toen Pilatus bereid was Hem vrij te laten. U hebt de Heilige en Rechtvaardige verstoten en geëist dat aan een moordenaar gratie verleend zou worden. Hem die de weg naar het leven wijst hebt u gedood, maar God heeft Hem uit de dood doen opstaan, en daarvan getuigen wij. De opstanding van Jezus is in het Nieuwe Testament het definitieve bewijs dat God tenslotte recht doet.

Beloning en verdienste.

Wie goed doet, goed ontmoet. In mijn verhaal heb ik daarbij argeloos het begrip "belonen / beloning" gebruikt. Ik verkeer daarmee in goed gezelschap, want ook de Bijbel gebruikt die woorden argeloos. Psalm 58 eindigt ermee: Dan zegt men: ‘De rechtvaardige wordt beloond, er is een God die recht doet op aarde.’  (Psalm 58:12). De Spreukendichter vult die beloning heel concreet in: Wie bescheiden is en ontzag heeft voor de HEER,  wordt beloond met rijkdom, eer en een lang leven (Spreuken 22:4). Tegen mensen die worden vervolgd om hun trouw aan God en Jezus, zegt Jezus (Mattheus 5:12): Uw loon zal groot zijn in de hemelen (NBG) / Je zult rijkelijk worden beloond in de hemel (NBV). Dat "in de hemelen" betekent: "bij God" (in tegenstelling tot: "bij mensen") - maar de associatie "niet tijdens ons aardse leven, maar daarna in Gods Koninkrijk" ligt niet ver weg. Je loon zal groot zijn - dat zegt Jezus ook tegen Zijn volgelingen, als ze liefde bewijzen aan hun vijanden (Lucas 6:23) en tegen buitenstaanders die Zijn volgelingen gastvrij ontvangen (Mattheus 10:42). God is een Beloner voor wie Hem ernstig zoeken (NBG) / wie Hem zoekt zal door Hem worden beloond (NBG), schrijft de Hebreeënbrief (11:6). Niks mis met "belonen" dus.

Maar orthodox-protestanten zijn allergisch voor "belonen", in elk geval voor de gedachte dat God mensen beloont voor hun goedheid. Vele malen heb ik het gehoord tijdens mijn pastorale gesprekken: "Alles is genade, dominee!" Een geliefde en troostrijke Bijbeltekst is 2Corinthe 12:9: Mijn genade is u genoeg. En vaak wordt een gebed besloten met "niet uit verdienste, alleen uit genade, om Jezus' wil. Amen". Als alles genade is, is spreken over beloning taboe.

Daarachter zit de strijd van de apostel Paulus tegen de "werken der Wet". Daarover schrijft Paulus buitengewoon fel aan de Galaten, en uitvoeriger aan de Romeinen. Ik citeer uit Galaten 3:10-12 NBG: Allen, die het van werken der Wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der Wet, om dat te doen. En dat door de Wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk; immers, de rechtvaardige zal uit geloof leven. Doch bij de wet gaat het niet om geloof, maar: wie dat doet, zal daardoor leven. De redenering van Paulus is: de Wet van God eist perfectie. Aan die eis kan niemand voldoen. Wie niet aan die eis van de perfectie voldoet, wordt door Gods Wet vervloekt. God dank is er een andere weg: niet de weg van het doen, maar de weg van het geloven. - Zulke uitspraken van Paulus moeten we wel in hun verband zien. Met "werken der Wet" bedoelt Paulus concreet de besnijdenis, de spijswetten en de godsdienstige feesten. Dus dié religieuze regels waardoor het Joodse volk zich onderscheidt van de andere volkeren (de regels waar de Makkabeeën hun leven voor gaven, zie boven!). Paulus is zelf Jood en houdt zich (grotendeels) aan die regels. Maar Jezus heeft hem het inzicht geschonken dat er voor de andere volkeren óók een weg tot God is: de weg van het geloof. Die weg sluit de liefde tot onze medemensen niet uit, maar in (geloof, door liefde werkende, Galaten 5:6 NBG, vgl. Romeinen 13:8-12).

In diezelfde geest hebben de reformatoren in de zestiende eeuw zich verzet tegen de "goede werken" volgens de rooms-katholieke leer van hun tijd. Die goede werken waren met name religieuze prestaties, zoals giften aan de kerk (aflaten!), zo en zoveel penitentie-gebeden, vastendagen enz. God zit niet te wachten op onze religieuze prestaties, zeiden de reformatoren. Daarmee kunnen we de zaligheid niet verdienen. Maar dat deed geen afbreuk aan hun respect voor Gods goede geboden. Vooral in de Calvinistische traditie kregen de Tien Geboden een ereplaats: in de Heidelbergse Catechismus, in de kerkgebouwen (Tiengebodenbord) en in de eredienst (Wetslezing).

Volgens Jezus' profetie van het laatste oordeel worden mensen beloond door de Heer omdat ze goed voor Hem geweest zijn toen Hij arm, hongerig, naakt, ziek, dakloos en gearresteerd was. "Heer, wanneer hebben wij ...?". Het sprak voor hen zó vanzelf dat ze het zich niet eens meer herinneren. De beloning van de Heer is voor hen blijkbaar een volslagen verrassing. Het gaat helemaal fout als we, op grond van onze goede werken, onszelf claimend opstellen tegenover de Heer. Alsof we récht hebben op een beloning voor onze goedheid. Daarmee wordt de eerbied voor de Allerhoogste geperverteerd tot een arbeidsovereenkomst. Dat is de verdienste-gedachte die Paulus en de reformatoren afwezen.

In dat verband twee uitspraken van Jezus. Ze staan allebei in het Evangelie van Lucas, en ze gaan allebei over de Heer Die terugkomt bij Zijn knechten. Schijnbaar spreken ze elkaar tegen.
Ze spreken elkaar tegen en ze houden elkaar in evenwicht: Lucas 17 (we hebben tegenover God niets te claimen) en Lucas 12 (God zal alle liefde en trouw belonen). De Heidelbergse Catechismus brengt dat op de beroemde formule: Deze beloning geschiedt niet uit verdienste (Lucas 17), maar uit genade (Lucas 12). Maar in elk geval: beloning!

Wie goed doet ...

goed ontmoet - hier (soms) of hiernamaals (in elk geval). Uit de aangehaalde uitspraken van Jezus blijkt waar Hij aan denkt bij "goed doen".
- Jezus denkt niet aan de fatsoenlijke, ijverige en matige levensstijl die sommige Spreuken aanbevelen als het beste recept voor een voorspoedig en gerespecteerd leven. Niets tegen fatsoen, ijver en matigheid. Maar in deze wijsheid ligt het welbegrepen eigenbelang op de loer.
- Jezus denkt ook niet aan het naleven van godsdienstige voorschriften. Hij maakte Zich niet erg druk om liturgische of spirituele regels. Religie wordt makkelijk rigide dwangmatigheid of uiterlijk vertoon. Over de drieslag van de Joodse gerechtigheid (aalmoezen geven. bidden en vasten) zegt Jezus: Als je dat doet om je eigen vroomheid te demonstreren, is de bewondering van de mensen je beloning - als je het in stilte doet, zal je Hemelse Vader je ervoor belonen (Mattheus 6:1-18).
* Bij "goed doen" denkt Jezus aan onbaatzuchtige bewogenheid met medemensen in nood. Volgens Lucas 10 vindt Hij die in de Samaritaan (volgens Jezus' Joodse volksgenoten iemand met een foute godsdienst) en volgens Mattheus 25 bij mensen uit "alle volkeren" (blijkbaar ongeacht hun religie). Bewogenheid met onze medemensen - ik moet denken aan de compassie waarover Karen Armstrong een boek geschreven heeft: het universeel-menselijke vermogen om medemens te zijn.

Vanuit compassie goed doen aan haar of zijn medemensen - volgens de Bijbel is dat uiteindelijk nooit zinloos. Wie barmhartig is voor de arme, zal zelf worden gevoed; want van zijn eigen brood heeft hij gegeven aan de arme (Spreuken 22: 9 Griekse versie); Wie barmhartig is voor een arme leent aan de HEER; Die zal hem zijn weldaad vergoeden (Spreuken 19:17). Bevrijd hen die ter dood veroordeeld zijn, doe alles om hun leven te redden. Zeg niet: Ik wist het niet, want Hij  (= God) Die de harten doorgrondt, het innerlijk doorziet, weet of je de waarheid spreekt. Hij vergeldt elk mens naar zijn daden (Spreuken 24:11-12 - Tegenover God kunnen we ons niet afmaken van onze verantwoordelijkheid met Wir haben es nicht gewusst). God beloont ieder mens naar zijn daden (Psalm 62:13 en Romeinen 2:6). Ik vind dat een bijzonder troostrijke gedachte, als ik denk aan al die mensen die vanzelfsprekend en onbaatzuchtig liefde geven aan hun medemensen, al dan niet vanuit (christelijk) geloof. Er zijn veel meer heiligen dan moeder Theresa. Ik kom ze dagelijks tegen. En ze zullen voor hun liefde worden beloond. Zeker weten. Dat bedoelt Paulus met zijn profetie "dat de liefde blijft" (1Corinthe 13:13). De liefde die mensen in hun leven hebben gegeven, dat is uiteindelijk het enige dat er op de zeef van de eeuwigheid blijft liggen. Zalig de barmhartigen, want hun zal God barmhartigheid bewijzen, zegt Jezus (Mattheus 5:7). Wie goed doet, God ontmoet.

terug naar diversen

TERUG NAAR INDEX