maar ondanks dit getuigenis laat Pilatus Jezus kruisigen. De marteldood
van Jezus is het grote kruis door een al te simpel verband tussen goed doen en goed ontmoeten.
Met of zonder God.
Ik weet niet of u het is opgevallen, maar tot nu toe ging het in dit artikel nauwelijks of niet over God. Soms
ging het expliciet
niet
over God. Zoals in de boven geciteerde uitleg over karma in het
Hindoeïsme en Boeddhisme:
Karma
en
zijn gevolg worden gezien als een natuurlijk principe, een wet van
"actie en reactie". Er is dus geen god aan het werk die straft of
beloont. Nu
is er volgens het geloof van Joden, Christenen en Moslims
wèl
een God aan het werk. Des te opmerkelijker is het dat in veel van de
bovengenoemde Bijbelteksten het verband tussen
goed doen en
goed ontmoeten net
zo automatisch lijkt te zijn als in de Oosterse religies. Als de
Spreukendichter zegt (Spreuken 11:27):
Wie het goede zoekt, zal
waardering vinden,
wie het kwade zoekt,
wordt door het kwaad getroffen.
of als Jezus zegt (Lucas 6:38):
Geef, dan zal je gegeven worden
...
Want de maat die je voor
anderen gebruikt, zal ook voor jullie worden gebruikt.
dan lijkt het wel een natuurlijk automatisme. Je krijgt terug wat je
geeft. Actie = reactie. Mensen die moeite hebben met een
persoonlijk Godsbeeld, kunnen met zulke Bijbelteksten vaak goed
uit de voeten.
Naast deze "automatische" relatie tussen
goed doen en
goed ontmoeten
spreekt de Bijbel vaak over God Die het goede beloont en het kwaad
straft. Samengevat in een Psalmwoord (62:13) dat ook in het Nieuwe
Testament wordt geciteerd (Romeinen 2:6):
Heer, U beloont ieder mens naar
zijn daden.
Zo bijvoorbeeld in Spreuken 15: 9:
De weg van de goddelozen is de HEER een gruwel,
wie rechtvaardigheid
nastreeft, heeft Hij lief.
in Spreuken 3:33:
De HEER vervloekt
het huis van goddelozen,
maar de woning van
rechtvaardigen zegent Hij.
in Spreuken 16:4-5:
De HEER heeft alles wat Hij heeft gemaakt zijn doel gegeven,
de goddelozen heeft Hij voor de ondergang bestemd.
De HEER verafschuwt hooghartige mensen,
ze worden hoe dan ook gestraft.
en in Spreuken 19:17:
Wie barmhartig is voor een arme leent aan de HEER,
Die zal hem zijn weldaad vergoeden.
De Bijbel gebruikt daarbij het beeld van God als de
Rechter
(een persoonlijk beeld!), Die de rechtvaardigen beschermt en de
schurken straft. Bijvoorbeeld in Psalm 94 (9-10 en 23) over de
God van vergelding:
Hij heeft het oor
geplant - zou Hij niet horen?
het oog gevormd - zou
Hij niet zien?
Die de
volken leidt, de mensen leert
en vermaant - zou Hij
niet straffen?
Hij geeft
de schuldigen het loon dat zij verdienen,
om hun onrecht brengt
hij hen tot zwijgen,
de HEER, onze God,
brengt hen voorgoed tot zwijgen.
Het beeld van God als Rechter wordt in het Nieuwe Testament toegepast
op Jezus.
Wij
moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder
van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft
gedaan, of het nu goed is of slecht (2Corinthe 5:10).
En in Jezus' profetie over het laatste oordeel in Mattheus
25:31-33:
Wanneer
de Mensenzoon komt, omstraald door luister en in gezelschap van alle
engelen, zal Hij plaatsnemen op Zijn glorierijke troon. Dan zullen alle
volken voor
Hem worden samengebracht en zal Hij de mensen van elkaar scheiden zoals
een herder de schapen van de bokken scheidt; de schapen zal Hij
rechts van Zich plaatsen, de bokken links. Uit
het vervolg blijkt dat de schapen de mensen zijn die hun medemensen
in nood hebben geholpen; de Heer geeft ze loon naar werken: ze mogen
delen in Gods Koninkrijk. De bokken zijn niet de criminelen of
oorlogsmisdadigers, zoals we misschien zouden verwachten. Maar het zijn
mensen zoals wij, het enige wat ze verkeerd hebben gedaan is dat
ze zich niet hebben
bekommerd om hun medemensen in nood (zoals de onverschillige priester
en leviet in
de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan in Lucas 10): de Heer
verbant ze naar
het
eeuwige vuur dat
bestemd is voor de duivel en zijn engelen. Inderdaad:
Gelukkig de
barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden (Mattheus
5:7). Jezus' broer Jacobus benoemt de keerzijde van deze medaille:
Onbarmhartig zal het oordeel zijn over wie geen barmhartigheid heeft bewezen (Jacobus 2:13). Wat je geeft, krijg je eenmaal terug van de Heer.
Het blijft opmerkelijk dat het "automatische" verband tussen
goed doen en
goed ontmoeten
en het persoonlijke beeld van God Die als Rechter de rechtvaardigen
beloont en de schurken & onverschilligen straft, zo
los naast
elkaar staan. Daarover drie opmerkingen:
1) Direct hiervoor citeerde ik Mattheus 5:7:
Gelukkig de barmhartigen, want
zij zullen barmhartigheid ondervinden. Door wie? door hun medemensen? dat mogen we
natuurlijk hopen. Maar waarschijnlijk bedoelt Jezus specifiek:
door
God. Geef, dan
zal aan jullie gegeven worden (Lucas 6:38) - Jezus
bedoelt:
door God. Daarom zegt Jezus erbij:
met een goede, stevig aangedrukte,
goed geschudde en overvolle maat - de goddelijk-royale
maat. Uitleggers spreken van een
passivum
divinum,
een goddelijk passivum. In de passieve vorm (barmhartig behandeld
worden, gegeven
worden) zit God verborgen. Uit eerbied wordt Hij niet
met name genoemd, maar wel bedoeld.
2) Daarnaast en aanvullend waag ik een tweede opmerking. In het
christelijk geloof spreken we over God in persoonlijke beelden: God als
onze Vader, God als Rechter, enz. God is persoonlijk, we mogen tot Hem
bidden, Gij of U (of zo u wilt Jij) tegen Hem zeggen. - Maar God is
méér dan enkel persoonlijk. De Bijbel gebruikt
voor God
ook onpersoonlijke beelden: God is een vaste burcht (Psalm 46 en het
Lutherlied) en een rots (Psalm 62), God is Licht en Liefde en Geest
(Evangelie en brieven van Johannes). Zo kunnen voor
wie goed doet, goed ontmoet
een persoonlijk beeld (God als Rechter) en een onpersoonlijk beeld
(goed doen leidt tot geluk en kwaad doen leidt tot ondergang) naast
elkaar staan.
3) In de eerste zinnen van dit artikel spreek ik over "de ethische
wereld-orde". Daarbij denk ik aan wat het bijbelboek Spreuken noemt: de
Wijsheid.
Met wijsheid
heeft de HEER de aarde gegrondvest
(Spreuken 3:19) - dat betekent dat de wereld klopt, dat het leven
eerlijk in elkaar zit. Die Wijsheid kan worden verbeeld als een Vrouw:
Vrouwe Wijsheid. Zij zingt haar lied in Spreuken 8:22-31:
De HEER heeft mij
vóór al het andere verworven,
toen Hij zijn
scheppingswerk begon, schiep Hij eerst mij.
Ik ben in
het begin gemaakt, nog voor alles er was,
nog voor de aarde vorm
kreeg.
Toen er nog
geen oceanen waren, werd ik voortgebracht,
nog voor de bronnen met
hun waterstromen.
Toen de
bergen nog niet waren neergezet, werd ik voortgebracht,
nog voor er heuvels
waren.
De aarde en
de velden had de HEER nog niet geschapen,
geen korrel zand was nog
gemaakt.
Ik was
erbij toen Hij de hemel zijn plaats gaf
en een cirkel om het
water trok,
de wolken
aan de hemelkoepel plaatste,
de oceanen bruisend op
liet wellen,
toen Hij
aan de zeeën grenzen stelde,
het water met Zijn woord
zijn plaats gaf,
de fundamenten van de
aarde legde.
Ik was Zijn
lieveling,
een bron van vreugde,
elke dag opnieuw.
Ik was altijd verheugd
in Zijn aanwezigheid,
vond
vreugde in zijn hele aarde
en was blij met alle
mensen.
De HEER (de persoonlijke God) en als Zijn lieveling de Wijsheid (de
ethische wereldorde): ze zijn onverbrekelijk verbonden.
Hierboven noemde ik
Prediker een
parodie op Spreuken. In verband met Vrouwe Wijsheid denk ik aan Predikers
raadselachtige uitspraak: Zie,
dit heb ik opgemerkt, zegt de Prediker, het een bij het ander voegend
om een slotsom te vinden, die ik nog altijd zoek zonder ze gevonden te
hebben: onder duizend heb ik een mens ontdekt, maar een vrouw heb ik
onder deze allen niet ontdekt. Alleen, zie toch: ik heb
ontdekt,
dat God de mensen recht
gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen (Prediker
7:27-29 NBG). "Een vrouw heb ik onder deze allen niet
ontdekt" - is dat, zoals sommige uitleggers denken, het toppunt van
vrouw-onvriendelijkheid? Volgens de Prediker-kenner Aart Schippers bedoelt Prediker: Vrouwe
Wijsheid (van wie het boek Spreuken zo hoog opgeeft) heb ik in de
mensenwereld niet ontdekt; ik tref wel allerlei menselijke
theorieën aan, maar geen hogere ratio in het leven of
wereldgebeuren.
Hier of hiernamaals.
Onder "Het klopt niet" noemde ik hierboven drie voorbeelden uit het
Oude Testament: Asaf (Psalm 73), Job en Prediker. Ze getuigen alle drie
van de ervaring, dat goede en eerlijke mensen vaak aan het kortste eind
trekken: ze ontmoeten geen goed, maar kwaad (van mensen) en ellende
(van het lot, zeg maar). Maar daarmee is niet alles gezegd.
Asaf worstelt met de voorspoed van gewetenloze schurken (Psalm
73:16-20):
Dus bleef ik
nadenken, ik wilde weten
waarom - het was een
vraag die mij kwelde,
tot ik Gods
heiligdom binnenging
en mij hun einde voor
ogen bracht.
Ja, U zet
hen op een glibberig pad
en stort hen in een
diepe afgrond.
In een
oogwenk is het met hen gedaan,
hun ondergang, hun einde
is een verschrikking.
Ze zijn als
een nachtmerrie na het ontwaken, Heer,
bij het opstaan verjaagt U ze als beelden uit een droom.
De voorspoed van de schurken is maar tijdelijk. Uiteindelijk loopt het
verkeerd met ze af. Tenslotte toch gerechtigheid.
Terwijl de rechtvaardige mag zeggen:
Maar nu weet ik mij altijd bij U,
U houdt mij aan de hand
en leidt mij volgens Uw plan.
Dan neemt U mij weg, met eer bekleed.
Wie buiten u heb ik in de hemel?
Naast u wens ik geen ander op aarde.
Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,
de rots van mijn bestaan, al wat ik heb,
is God, nu en altijd.
Tegenover de huidige voorspoed van de schurken staat geen toekomstige
voorspoed van de rechtvaardige, maar God Zelf. De HEER is eindeloos
veel beter dan alles wat de wereld te bieden heeft. En de Psalmdichter
heeft er alle vertrouwen in dat Gods relatie met hem ook bestand is
tegen de dood.
Job gaat de confrontatie met God aan over zijn onverdiende ellende.
Maar tenslotte buigt hij zich voor Gods heilige overmacht. En dan komt
het toch nog goed met Job (Job 42:10-17):
Toen
bracht de HEER een keer in
het lot van Job en Hij gaf hem het dubbele van wat hij eerder
bezat. .... De
HEER zegende Job in zijn latere leven nog meer dan in
zijn vroegere, en zo kreeg Job veertienduizend schapen en geiten,
zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend
ezelinnen. Ook kreeg hij zeven zonen en drie
dochters. De
eerste dochter noemde hij Jemima, de tweede Kesia en de derde
Keren-Happuch. In het hele land waren geen mooiere vrouwen
dan de dochters van Job. En hun vader gaf aan hen een even groot
erfdeel als aan hun broers. Hierna leefde Job nog
honderdveertig jaar en hij zag zijn kinderen en de kinderen van zijn
kinderen opgroeien, tot in het vierde geslacht. En toen
stierf Job, oud en verzadigd van het leven. Sommige
uitleggers vinden dit een antiklimax: na de heroïsche worsteling
van Job met God eindigt de geschiedenis met huiselijke voorspoed. Er
zijn ook diepere bedenkingen: moet God ons eerst kapot maken voordat
Hij ons kan of wil zegenen? Toch denk ik dat het boek Job niet zonder
happy end kan. Omdat de worsteling van Job met God geen doel in
zichzelf is. Omdat het geloof niet kan zonder de droom van een happy
end.
Waar de Spreuken geloven in een rechtvaardige wereldorde, kan Prediker
Vrouwe Wijsheid (Prediker 7:28) en Gods beleid (Prediker 3:11) niet
ontdekken. Het leven is niet eerlijk (Prediker 8:14).
En
één zelfde lot treft de rechtvaardige en de
schurk (Prediker 9:2): de dood. Over de dood weet Prediker dan wel te
zeggen
dat ons lichaam vergaat tot stof (aarde tot aarde, stof tot
stof, as tot as) -
en dat onze levensadem terugkeert tot God Die ons
het leven heeft gegeven
(Prediker 12: 7) - maar die positieve slotzin
maakt het leven niet minder oneerlijk. Aan het geschrift van Prediker
zijn echter twee slotwoorden toegevoegd (en die horen sindsdien
bij Prediker als Bijbelboek). In het eerste slotwoord (Prediker
12:9-11) horen
we een fan van Prediker, die de scherpzinnigheid van Prediker prijst.
Maar
daarna volgt een tweede slotwoord (Prediker 12:12-14) van rechtzinniger
snit:
Tot
slot, mijn zoon, nog deze waarschuwing: er komt geen einde aan het
aantal boeken dat geschreven wordt, en veel lezen mat het lichaam
af. Alles wat je hebt gehoord komt hierop neer: heb ontzag
voor
God en leef zijn geboden na. Dat geldt voor ieder mens, want
God
oordeelt over elke daad, ook over de verborgen daden, zowel
over de goede als de slechte. Voor mijn gevoel is hier een
Schriftgeleerde aan het woord, die aan Predikers geschrift toevoegt wat
hij er in heeft gemist. Inderdaad is het leven oneerlijk, maar
tenslotte is er een Rechtvaardige Rechter Die goede mensen zal belonen
en slechte mensen zal straffen. Zo niet tijdens ons leven, dan toch in
elk geval erna. Zoals een onbekende auteur eeuwen later zal schrijven
aan de Hebreeën:
Eens
moeten mensen sterven en daarna volgt het oordeel
(Hebreeën 9:27).
Wie goed doet, goed
ontmoet - hier of hiernamaals. Die verwachting spreekt ook
uit de boeken van de Makkabeeën. Apokriefe of (zeggen we
tegenwoordig:) deuterokanonieke Bijbelboeken die dankzij de Groot
Nieuws Bijbel en de Nieuwe Bijbel Vertaling ook in protestantse kring
weer meer bekendheid hebben gekregen. De Makkebese rechtvaardigen
verzetten zich tegen de Griekse cultuur van de Syrische overheersers en
hun Joodse meelopers. De
hot
items uit dit conflict waren de besnijdenis, de
spijswetten, de tempeldienst en de sabbath - niet de dingen waaraan wij
het allereerst denken bij "goed doen", maar in de situatie van toen markeerden ze
het verschil tussen gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid aan de wet van
de HEER. Veel wetsgetrouwe
Joden moesten hun gehoorzaamheid aan de HEER bekopen met een gruwelijke
marteldood. Ze ondergingen de folteringen in de verwachting dat God hun
ná hun dood zou belonen met de opstanding in heerlijkheid,
zoals één van hen zegt tegen zijn beul:
U beneemt ons nu wel het
tegenwoordige leven, maar de Koning van de wereld zal ons na onze dood
tot een nieuw, eeuwig leven opwekken, omdat we omwille van Zijn
voorschriften gestorven zijn (2Makkabeeën 7:9).
In die zelfde geest vertelt het Nieuwe Testament over Jezus: een
rechtvaardig en barmhartig mens, gehoorzaam aan de wil van Zijn Hemelse
Vader - en toch, of: juist daarom: net als de Makkabese rechtvaardigen
gruwelijk ter dood gebracht. Maar dat einde kan het einde niet zijn.
Volgens het Nieuwe Testament heeft Jezus Zelf, net als de Makkabese
rechtvaardigen, Zijn leven gegeven in de verwachting van Zijn
opstanding uit de dood. Van die verwachting getuigen de
lijdensaankondigingen in de eerste drie Evangeliën: Mattheus
16:21 // Marcus 8:31 // Lucas 9:22; Mattheus 17:22-23 // Marcus 9:31 //
Lucas 9:44; Mattheus 20:18-19 // Marcus 10:33 // Lucas 18:32-33. Ik
citeer de eerste voluit:
...
dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden van de zijde der
oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten
derden dage opgewekt worden (Mattheus 16:21). Na Pasen
getuigen de apostelen ervan dat die verwachting werkelijkheid is
geworden: God heeft Jezus recht gedaan voorbij het einde van Zijn
aardse leven (Handelingen 3:13-15):
Het is deze Jezus Die door u is
uitgeleverd en verstoten, ook toen Pilatus bereid was Hem vrij te
laten. U hebt de Heilige en Rechtvaardige verstoten en
geëist dat aan een moordenaar gratie verleend zou
worden. Hem die de weg naar het leven wijst hebt u gedood,
maar God heeft Hem uit de dood doen opstaan, en daarvan getuigen wij. De
opstanding van Jezus is in het Nieuwe Testament het definitieve bewijs
dat God tenslotte recht doet.
Beloning en verdienste.
Wie goed doet, goed
ontmoet. In mijn verhaal heb ik daarbij argeloos het
begrip "belonen / beloning" gebruikt. Ik verkeer daarmee in goed
gezelschap, want ook de Bijbel gebruikt die woorden argeloos. Psalm 58
eindigt ermee:
Dan zegt
men: ‘De rechtvaardige wordt beloond, er is een God die recht
doet op aarde.’ (Psalm 58:12). De
Spreukendichter vult die beloning heel concreet in:
Wie bescheiden is en ontzag
heeft voor de HEER, wordt beloond met rijkdom, eer en een
lang leven (Spreuken 22:4). Tegen mensen die worden
vervolgd om hun trouw aan God en Jezus, zegt Jezus (Mattheus 5:12):
Uw loon zal groot zijn in de
hemelen (NBG) /
Je
zult rijkelijk worden beloond in de hemel (NBV). Dat "in
de hemelen" betekent: "bij God" (in tegenstelling tot: "bij mensen") -
maar de associatie "niet tijdens ons aardse leven, maar daarna in Gods
Koninkrijk" ligt niet ver weg.
Je
loon zal groot zijn - dat zegt Jezus ook tegen Zijn
volgelingen, als ze liefde bewijzen aan hun vijanden (Lucas 6:23) en
tegen buitenstaanders die Zijn volgelingen gastvrij ontvangen (Mattheus
10:42).
God is een
Beloner voor wie Hem ernstig zoeken (NBG) /
wie Hem zoekt
zal door Hem worden beloond (NBG), schrijft de Hebreeënbrief
(11:6). Niks mis met "belonen" dus.
Maar orthodox-protestanten zijn allergisch voor "belonen", in elk geval
voor de gedachte dat God mensen beloont voor hun goedheid. Vele malen
heb ik het gehoord tijdens mijn pastorale gesprekken: "Alles is genade,
dominee!" Een geliefde en troostrijke Bijbeltekst is 2Corinthe 12:9:
Mijn genade is u genoeg.
En vaak wordt een gebed besloten met "niet uit verdienste, alleen uit
genade, om Jezus' wil. Amen". Als alles genade is, is spreken over
beloning taboe.
Daarachter zit de strijd van de apostel Paulus tegen de "werken der
Wet". Daarover schrijft Paulus buitengewoon fel aan de Galaten, en
uitvoeriger aan de Romeinen. Ik citeer uit Galaten 3:10-12 NBG:
Allen, die het van werken der
Wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven:
Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven
is in het boek der Wet, om dat te doen. En dat door de Wet
niemand voor God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk; immers, de
rechtvaardige zal uit geloof leven. Doch bij de wet gaat het
niet om geloof, maar: wie
dat doet, zal daardoor leven. De
redenering van Paulus is:
de Wet van God eist perfectie. Aan die eis kan niemand voldoen. Wie
niet aan die eis van de perfectie voldoet, wordt door Gods Wet
vervloekt. God dank is er een andere weg: niet de weg van het doen,
maar de weg van het geloven. - Zulke uitspraken van Paulus moeten we
wel in hun verband zien. Met "werken der Wet" bedoelt Paulus concreet
de besnijdenis, de spijswetten en de godsdienstige feesten. Dus
dié religieuze regels waardoor het Joodse volk zich
onderscheidt van de andere volkeren (de regels waar de Makkabeeën
hun leven voor gaven, zie boven!). Paulus is zelf Jood en houdt zich
(grotendeels) aan
die regels. Maar Jezus heeft hem het inzicht geschonken dat er voor de
andere volkeren óók een weg tot God is: de weg
van het geloof. Die weg sluit de liefde tot onze medemensen niet uit,
maar in
(
geloof, door liefde
werkende, Galaten 5:6 NBG, vgl. Romeinen 13:8-12).
In diezelfde geest hebben de reformatoren in de zestiende eeuw zich
verzet tegen de "goede werken" volgens de rooms-katholieke leer van hun
tijd. Die goede werken waren met name religieuze prestaties, zoals
giften aan de kerk (aflaten!), zo en zoveel penitentie-gebeden,
vastendagen enz. God zit niet te wachten op onze religieuze prestaties,
zeiden de reformatoren. Daarmee kunnen we de zaligheid niet verdienen.
Maar dat deed geen afbreuk aan hun respect voor Gods goede geboden.
Vooral in de Calvinistische traditie kregen de Tien Geboden een
ereplaats: in de
Heidelbergse Catechismus, in de kerkgebouwen (Tiengebodenbord) en in de
eredienst (Wetslezing).
Volgens Jezus' profetie van het laatste oordeel worden mensen beloond
door de Heer omdat ze goed voor Hem geweest zijn toen Hij
arm, hongerig, naakt, ziek, dakloos en gearresteerd was. "Heer, wanneer
hebben wij ...?". Het sprak voor hen zó vanzelf dat ze het
zich niet eens meer herinneren. De beloning van de Heer is voor hen
blijkbaar een volslagen verrassing. Het gaat helemaal fout als we, op
grond van onze goede werken, onszelf claimend opstellen
tegenover de Heer. Alsof we récht hebben op een beloning
voor onze goedheid. Daarmee wordt de eerbied voor de Allerhoogste
geperverteerd tot een arbeidsovereenkomst. Dat is de
verdienste-gedachte die Paulus en de reformatoren afwezen.
In dat verband twee uitspraken van Jezus. Ze staan
allebei in het Evangelie van Lucas, en ze gaan allebei over de Heer Die
terugkomt bij Zijn knechten. Schijnbaar spreken ze elkaar tegen.
- In Lucas
12:36-37 zegt Jezus: Wees
als knechten die hun heer opwachten wanneer hij terugkeert van een
bruiloft, zodat ze direct voor hem opendoen wanneer hij aanklopt.
Gelukkig de knechten die de heer bij zijn komst wakend aantreft. Ik
verzeker jullie: hij zal zijn gordel omdoen, hen aan tafel nodigen en
hen bedienen. Het is een gedurfd beeld: de Heer die slaaf
wordt voor zijn knechten (zoals in Johannes 13: de voetwassing). Maar
de bedoeling is duidelijk: wie de Heer trouw dient, die zal eenmaal
door Hem worden beloond.
- Die zelfde beeldspraak van de knechten en de
Heer Die thuiskomt, gebruikt Jezus in Lucas 17:7-10:
Als iemand van
jullie een knecht
zou hebben die ploegt of de kudden weidt, dan zal hij, wanneer die
thuiskomt van het land, toch niet tegen hem zeggen: “Ga maar
meteen aan tafel”? Zal hij niet veel eerder tegen
hem zeggen: “Maak iets te eten voor me klaar, doe je gordel
om en bedien me terwijl ik eet en drink, en daarna kun je zelf eten en
drinken”? Hij bedankt de knecht toch niet omdat die
gedaan heeft wat hem is opgedragen? Hetzelfde geldt voor
jullie; wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen,
zeg dan: “Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht
gedaan.”’ Daarmee wijst
Jezus alle claimende gedrag af. We kunnen niet tegen Hem zeggen: we
hebben zo ons best gedaan voor U, dus we hebben recht op beloning. Zo
werkt het niet. Omdat Hij de Heer blijft.
Ze spreken elkaar tegen en ze houden
elkaar in evenwicht: Lucas 17 (we hebben tegenover God niets te
claimen) en Lucas 12 (God zal alle liefde en trouw belonen). De Heidelbergse
Catechismus brengt dat op de beroemde formule:
Deze beloning geschiedt niet uit
verdienste (Lucas 17),
maar uit genade (Lucas 12). Maar in elk geval: beloning!
Wie goed
doet ...
goed ontmoet -
hier (soms) of hiernamaals (in elk geval). Uit de aangehaalde uitspraken van Jezus blijkt waar Hij aan denkt bij "goed doen".
- Jezus denkt niet aan de fatsoenlijke, ijverige en matige levensstijl
die sommige Spreuken aanbevelen als het beste recept voor een voorspoedig en
gerespecteerd leven. Niets tegen fatsoen, ijver en matigheid. Maar in deze
wijsheid ligt het welbegrepen eigenbelang op de loer.
- Jezus denkt ook niet aan het naleven van godsdienstige voorschriften. Hij maakte Zich niet erg druk om liturgische of
spirituele regels. Religie wordt makkelijk rigide dwangmatigheid of uiterlijk vertoon. Over de
drieslag van de Joodse gerechtigheid (aalmoezen geven. bidden en
vasten) zegt Jezus: Als je dat doet om je eigen vroomheid te
demonstreren, is de bewondering van de mensen je beloning - als je het
in stilte doet, zal je Hemelse Vader je ervoor belonen (Mattheus
6:1-18).
* Bij "goed doen" denkt Jezus aan
onbaatzuchtige bewogenheid met
medemensen in nood. Volgens Lucas 10 vindt Hij die in de Samaritaan
(volgens Jezus' Joodse volksgenoten iemand met een foute godsdienst) en
volgens Mattheus 25 bij mensen uit "alle volkeren" (blijkbaar ongeacht hun
religie). Bewogenheid met onze medemensen - ik moet denken aan de
compassie waarover Karen Armstrong een boek geschreven heeft: het universeel-menselijke vermogen om medemens te zijn.
Vanuit compassie goed doen aan haar of zijn medemensen - volgens de Bijbel is dat uiteindelijk nooit zinloos.
Wie barmhartig is voor de arme, zal zelf worden gevoed; want van zijn eigen brood heeft hij gegeven aan de arme (Spreuken 22: 9 Griekse versie);
Wie barmhartig is voor een arme leent aan de HEER; Die zal hem zijn weldaad vergoeden (Spreuken 19:17).
Bevrijd
hen die ter dood veroordeeld zijn, doe alles om hun leven te
redden. Zeg niet: Ik wist het niet, want Hij (=
God) Die de harten doorgrondt, het innerlijk doorziet, weet of je de
waarheid spreekt. Hij vergeldt elk mens naar zijn daden (Spreuken 24:11-12 - Tegenover God kunnen we ons niet afmaken van onze verantwoordelijkheid met
Wir haben es nicht gewusst).
God
beloont ieder mens naar zijn daden (Psalm 62:13 en Romeinen 2:6). Ik vind dat een bijzonder troostrijke gedachte, als ik denk
aan al die mensen die vanzelfsprekend en
onbaatzuchtig liefde geven aan hun medemensen, al dan niet vanuit
(christelijk) geloof. Er zijn veel meer heiligen dan moeder Theresa. Ik
kom ze dagelijks tegen. En ze zullen voor hun liefde worden beloond.
Zeker weten. Dat bedoelt Paulus met zijn profetie "dat de liefde
blijft" (1Corinthe 13:13). De liefde die mensen in hun leven hebben
gegeven, dat is uiteindelijk het enige dat er op de zeef van de
eeuwigheid blijft liggen.
Zalig
de barmhartigen, want hun zal God barmhartigheid bewijzen,
zegt Jezus (Mattheus 5:7). Wie goed doet, God ontmoet.