Verwerkte boeken van Van Ruler (met afkorting):
* Theologisch Werk deel I tm VI (TW)Het is essentieel om over God steeds met drie woorden te spreken: God, Christus en de Geest. In veel theologische concepten neemt men z'n uitgangspunt in één van deze drie. De zogenaamde natuurlijke theologie gaat uit van de schepping. Karl Barth denkt helemaal vanuit Christus. In de gnostiek is alles Geest. Volgens Van Ruler leidt zo'n eenzijdigheid gegarandeerd tot ongelukken.
Men mag en kan alleen een trinitarische theologie willen (c.q. een rijkstheologie). (TW VI 9)
... de noodzakelijkheid van een trinitarische theologie. (VenV 9)
... het trinitarische dogma. Driemaal moet alles bedacht worden: onder het gezichtspunt van de Vader, onder dat van de Zoon en onder dat van de Heilige Geest. Telkens komt alles er weer totaal anders uit te zien. Er zijn geen geleidelijke overgangen. Men moet telkens een sprong maken. Daarom kan men ook het één niet tot het ander herleiden. Dit trinitarische apparaat van denken heeft toereikende capaciteit om alle vragen en alle antwoorden uit de christelijke traditie op te vangen en te verwerken. (TW II 79).
Vooral keert Van Ruler zich tegen de Barthiaanse trend in zijn tijd om de schepping in het algemeen en de mens in het bijzonder te verstaan vanuit Christus.
De wereld is niet door Jezus van Nazareth geschapen. (TW I 160)
De bloeiende Betuwe en het kruis van Golgotha zijn niet tot elkaar te herleiden. (TW VI 44)
Ik kan de bloeiende Betuwe en het kruis van Golgotha niet op elkaar herleiden. In de bloeiende Betuwe ontmoet ik God de Zoon en aan het kruis van Golgotha ontmoet ik God de Zoon in het menselijke vlees. Als je dat op elkaar herleidt, dan is het eind, dat je de bloeiende Betuwe alleen overhoudt. (In gesprek met Van Ruler pag. 46)
Het leven kan niet ab ovo vanuit Christus geleefd en ingericht worden. (TW VI 45)
... onmogelijk, een antropologie op de christologie te bouwen. (TW I 170)
... bedoelt, radicale vraagtekens te zetten bij de vele vanzelfsprekendheden en kortsluitingen in de tegenwoordige christologische denkwijze, zowel aan reformatorische als aan rooms-katholieke zijde. (TW I 177)
God heeft de wereld en ons leven gewild. Daarom heeft het leven zin.
God is - per definitie - de grond van alle zijn. (TW VI 61)
Wij zijn op geen enkele wijze noodzakelijk. Maar wij zijn in het goddelijke welbehagen gewild. Wij zijn met de hele schepping om zo te zeggen luxe van God. (TW V 31)
God had er zin in. Daarin, dat wij er zouden zijn. Daarom komt het er voor ons op aan, er ook zin in zien te krijgen. (Blij 23)
... de Here God vindt het ook plezierig dat wij er zijn en daar hebben wij dan ook besef van, zodat wij het gaandeweg ook plezierig gaan vinden om er te zijn (Psalmen 90).
God heeft plezier in ons en wij hebben plezier in God. En dat kan dan niet op. Dat zet zich voort in alle eeuwigheden (Psalmen 96).
De werkelijkheid is gein. Een grap van God. En een goede! (Blij 56)
... de zin van het feit dat wij er zijn, ligt daarin: er te zijn! (TW VI 76)
Het eigenlijke van het zijn is de lust, de vreugde, de liefde. ... Het leven is geen zaak van verveling en walging, van zinloosheid en verlorenheid - het is de beleving van de liefde en de vreugde van God en daarom een zaak van pure lust: het is verrukkelijk om er te zijn, als mens. (TW VI 116)
De kern van alles ligt daarin, dat ik mij verheug over mijzelf met de vreugde, waarmee de Here God zich over mij verheugt. (TW III 144)
Het bestaan lief te hebben, dat is de echte lofprijzing van God (Psalmen 145).
Dat is geloven in christelijke zin: radicale aanvaarding en beaming van zichzelf en van alles, in één woord: geestdrift voor het zijn. (Blij 23)
Alles komt aan, niet slechts op de moed tot het zijn, maar nog veel meer op de bereidheid tot het spel. Mag ik een dans van u? vraagt God aan ons, en de kern van ons bestaan hangt aan de vraag, of wij bereid zijn daarop in te gaan. (TW V 44)
God vraagt alleen: mag Ik een dans van u? Er-zijn is een kwestie van willen of niet-willen van de kant van God (Hij wilde dat we er waren) en dáárom ook van de kant van de mens. (TW V 50)
... er is iets, dat dieper is dan de vereniging van de mens met God-in-Christus, namelijk: het zijn! Het zijn is dieper dan de zonde en de genade; de wereld en de staat zijn fundamenteler dan de kerk; wij zijn wezenlijker dan Christus in de zin van: ontisch zelfstandiger. (TW V 47)
Is dat de oorspronkelijke en uiteindelijke bestemming van de mens: om kruisdrager te zijn? Ligt deze niet daarin, dat hij Pallieter wordt? (Blij 64)
Het christendom leert ons, met een oneindige positiviteit te leven: alleen maar Weltbejahung en - daar ligt des Pudels Kern! - alleen maar zelfbeaming, zonder rest en zonder voorbehoud. (TW V 27)
... hoe verrast ik ook ben door de ander en zijn geheim, ik heb ook mijzelf te zijn. Ik mag mijzelf ook een verrassing zijn. (TW IV 170)
Pas dan wordt de dienst van de Schepper ten volle lofprijzing: wanneer de mens het hele leven en elke enkele dag geniet als een sappige perzik. (Ik geloof 40)
Het Oude Testament leert ons het fundamentele onderscheid tussen Schepper en schepsel.
De schepping is een eigen instantie, tegenover de drieënige God. (TW I 179).
Men moet de stof waarderen als de eigenlijke tegenpool van God! ... de muziek, die ruist in de tweeheid van de Schepper en zijn schepping. (TW V 10)
... de stof is heilig! ... Wie de stof in haar heiligheid beleeft, kan maar één ding doen: haar en de hele stoffelijke werkelijkheid en dan verder het hele leven au fond alleen maar genieten. (TW V 16)
... de stoffelijke werkelijkheid is dè tegenpool van God, en daarom is de stof heilig, het eigenlijk heilige, dat er is. (TW V 18)
God moet God blijven en de mens mens. God heeft de mens bedoeld als zijn tegenover. Van Ruler gebruikt daar vaak de uitdrukking voor: tegenover God je mannetje staan. Je mannetje staan = standhouden tegenover je tegenstander (Koenen-Endepols, Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal, 1960, pag. 1045 staan (10)). God is dus het "mannetje", tegenover Wie wij moeten standhouden, oftewel: leven voor Gods aangezicht.
Dát is de kern van de humaniteit: de mens is daarin mens, dat hij in een "tegenover" met God staat. (Blij 63)
Wie de Godsvraag buiten de discussie houdt, castreert daarom de humaniteit (Psalmen 165).
De mens hoort niet aan de zijde van God te staan. Hij hoort vóór God te staan, voor zijn aangezicht, in een tegenover met Hem, zijn tegenspeler en partner te zijn, in een zuivere menselijkheid. (Ik geloof 114)
We kunnen tegenover de drieënige God alleen maar voor zijn aangezicht staan. (TW II 102)
Onze bestemming is niet, dat we opgaan in God als een druppel in de oceaan, maar dat we er zijn vóór Gods aangezicht en Hij voor het onze. (TW VI 113)
... in de kerk èn in de Schrift èn in Christus gaat het om God zelf en de mens zelf, in hun verhouding. (TW III 92)
De mens moet Israël worden, strijder met God, die - voor Gods aangezicht, in Gods hand gehouden - zijn mannetje staat en stand houdt tegenover God (TW I 178)
... zo moeten we standhouden voor Gods aangezicht, ons mannetje (God!) staan ... (TW I 162)
We moeten ons mannetje staan - tegenover God. (TW IV 51)
We moeten opstaan en recht overeind ons oordeel kenbaar maken, het met God eens zijn, ons verblijden en zo ons mannetje staan (Psalmen 164)
Het geloof gelooft niet in zichzelf. Het gelooft in God (Psalmen 153)
God wil de levende mens nodig hebben (Psalmen 21)
Het werkverbond is fundamenteler dan het genadeverbond. De mens staat mannelijk voor God. Dat is wezenlijker dan dat God zich moederlijk buigt over de mens. De werken zijn belangrijker (...) dan de genade. De vreugde is hoger dan de liefde. (TW VI 77)
... dit is het leven en deszelfs goedheid en zoetheid: dat wij de Here prijzen en zo Hem dienen. Het schepsel is daartoe geroepen. Het is er ook toe in staat. De zonde is een stremming. Het evangelie is het middel, dat ons van deze stremming verlost. Het doel blijft onveranderlijk de vervulling van de wet in het leven, dat zo geheiligd en verheerlijkt wordt. (TW II 96).
God staat buiten, boven en tegenover ons. Hij handelt - en heeft gehandeld - in de geschiedenis. ... God - deze God - is vréémd aan het diepste van onze ziel. (TW III 51).
Het 'bijbelse' Godsbegrip is, dat Hij is de actieve, de levende, de verschrikkelijke, de geweldddadige, de onbegrijpelijke God. Hij legt geen rekenschap af van zijn daden, maar Hij gaat zijn gang. Er zit een oneindige troost in om het zo te mogen zien. Er is voor een mens niets heerlijker dan het liefhebben van de verschrikkelijke God (Psalmen 142).
... wij ontmoeten meer van God, wanneer wij op straat een jood tegenkomen, dan wanneer wij inkeren in onze germaanse rasziel. (TW III 51)
De gereformeerde positie is echter zuiver kwalitatief: God 100% en de mens - niet 0% maar: - ook 100%. De mens staat in een vol 'tegenover' voor God en hij oordeelt met God, wandelend in zijn eeuwige raad. (TW III 54)
Wie om iets bidt, moet dat waarom hij bidt ook gaan doen (Psalmen 106)
In het gebed vlechten wij in onze vrijheid onze wensen in in de regering die God in zijn vrijheid over ons uitoefent (Psalmen 127).
... wij horen niet in de hemel thuis. Daar komen we namelijk niet vandaan. De suggestie dat dit wel zo zou zijn, is het religieuze gevaar van het verhaal van de ooievaar, die de baby's brengt. (Blij 98)
De Schepper komt pas tot rust en aan het einde van zijn werk, als Hij de materiële wereld in het aanzijn heeft geroepen, zoals Hij ook bij de schepping van de mens pas tot zijn doel komt, als Hij de vrouw heeft geschapen. De vrouw is dan ook de eigenlijke mens. De man heeft, bij haar vergeleken, iets schimachtigs, zoals het ideële iets schimachtigs heeft, vergeleken met het materiële (Ik geloof 41 - woordspel van mater en materia?)
Het kwaad zit dus niet in de stof (alsof het stoffelijke minder zou zijn dan het geestelijke) - dat is gnostiek. Het kwaad zit ook niet in het noodlot - dat is heidendom. Het eigenlijke kwaad is de zonde: de overtreding van de wet. Daarmee is het kwaad geestelijk van karakter.
De zonde is het enige echte kwaad dat er is. (TW IV 117)
De enige vervreemding, die er is, ligt in de zonde. Men zou wensen, dat de christenen deze grondstelling, dit allereerste axioma goed en grondig in hun hoofd en hart stampten. Ze zouden dan weer immuun worden voor de ontelbaar vele gnostische bacillen, die de atmosfeer van onze moderne europese cultuur bezwangeren ... (TW IV 117)
Al het niet-goede is primair en origineel geestelijk, onzichtbaar en inwendig van aard. (TW V 11)
Wij zijn geen slachtoffers, maar daders van het kwaad. Dat is het zonnige. (Blij 85)
Hij (God) alléén is in staat met dit grote raadsel van het kwaad in alle opzichten in het reine te komen. Hij verzoent het in het offer, onthult het in het gericht, doet het weg uit zijn schepping, maakt het dienstbaar in zijn rijk en verslindt het in zijn eeuwige heerlijkheid (Psalmen 31).
Het gaat in het handelen van God op de aarde altijd om het volk Israël. En in dat volk gaat het centraal om het koningschap, om de samenlevingsvorm, om de oprichting van het recht en de gerechtigheid (Psalmen 11).
... wij ontmoeten meer van God, wanneer wij op straat een jood tegenkomen, dan wanneer wij inkeren in onze germaanse rasziel. (TW III 51)
We hebben als mensen, vooral in de samenleving der mensen en der volkeren, aan niets zo'n schreeuwende behoefte als aan het recht, aan het heldere inzicht in wat het recht is en aan de macht en de kracht om het recht ook door te zetten. Het evangelie der liefde voegt daar niet zo bar veel aan toe. Want de kern van de goddelijke liefde ligt toch ook weer in het recht. Het recht is ook het gebinte van het gebouw der liefde (Psalmen 62).
Verlost worden we door Jezus Christus, Die als Middelaar onze schuld draagt (naar Anselmus en de Heidelbergse Catechismus zondag 5 en 6). Van Ruler denkt over Christus helemaal vanuit de plaatsbekleding: Hij in onze plaats.
Er is nooit een 'meneer Jezus' geweest, maar altijd alleen maar God-de-Zoon-in-het-menselijke-vlees. (TW I 178)
... er is geen verlossing dan in en door het werk van de middelaar (TW VI 57)
... de onvergetelijk schone antitypiek van het avondmaalsformulier rondom de nederdaling ter helle: 'waar hij gebonden werd, opdat hij ons zou ontbinden ...' Dit is de schoonste parafrase van het evangelie, welke ik ken. (TW I 154).
Hij is de grote bliksemafleider op het huis van de wereld. (Ik geloof 82)
Hij geeft God gelijk (dàt is het, wat de Middelaar aan God "geeft"). (Blij 137)
... de middelaar geeft God radicaal gelijk, hij buigt onder het oordeel, hij draagt de vloek, dat kan hij alleen, hij doet het dan ook in onze plaats. (Ik geloof 91)
De spits van de verzoening is niet zozeer op ons, maar op God gericht. (Blij 137)
Christus als priester en koning.
Tegen de achtergrond van het Oude Testament moet men in Jezus de Christus niet alleen en vooral de priester begroeten die het offer van de verzoening brengt, maar veelmeer de koning die de ware gemeenschap van de mensen, ook in sociaal en politiek opzicht opricht (Psalmen 58).
Geen orthodoxe theoloog heeft zoveel lelijke dingen over Jezus gezegd als Van Ruler. Terwijl alles er op aankomt Schepper en schepsel te onderscheiden, zijn in Christus goddelijke en menselijke natuur verenigd. Terwijl het de waardigheid van een mens is zelf verantwoordelijk te zijn, heeft Christus ongevraagd onze schuld gedragen. Van Ruler beschouwt Christus dan ook als een noodoplossing, die in de voleinding weer ongedaan gemaakt zal worden (zie de paragraaf over de voleinding).
Over Kerst: Dat God de mens niet puur mens laat zijn voor Zijn aangezicht, maar zelf in zijn plaats nu ook mens wordt, is voor mijn besef steeds een onverdraagzame, om niet te zeggen inhumane trek in de christelijke boodschap... (Blij 123)
Er zit een diepe inhumaniteit in het evangelie: dat God in onze plaats mens moet zijn! En dat het mens zijn moet worden uitgegoten in de dood! En dat we door een middelaar behouden moeten worden! (TW V 100)
Wij kunnen alleen in de middelaar voor het aangezicht van God bestaan. Maar is dat niet verschrikkelijk? Dat we niet in onszelf kunnen bestaan? ... Dat we van genade moeten leven, is een inhumane trek, die diep in het evangelie ligt. (Blij 64)
Jezus was er uitsluitend ter wille van ons. Hij was er zelfs in onze plaats. Hij is onze middelaar. Dat middelaarschap is echter de diepe ergernis van het evangelie. Het is de ergste schending van de humaniteit, die denkbaar is. (Ik geloof 73)
Wie deze diepe ergernis aan de middelaar nooit heeft ondervonden en nog niet heeft overwonnen is geen echte christen. (VenV 190)
De dogmaticus vraagt bijvoorbeeld, of men werkelijk kan zeggen, wat de christenheid overal en altijd zegt, dat namelijk Jezus Christus het hoogtepunt van de openbaring is. Hij kan bijvoorbeeld voorstellen te zeggen, dat hij het dieptepunt is. (TW IV 39)
De gerechtigheid in haar verlossende strekking vindt haar dieptepunt - men spreke liever niet van een hoogtepunt, zo leuk is de zaak niet - in de rechtvaardiging van de goddeloze. (TW IV 44)
God vergeeft ons om zijns zelfs wil. Dat is voor mijn besef de ergste krenking, welke de mens in zijn zelfgevoel kan oplopen. (Ik geloof 148)
Er is geen intoleranter boek in de wereld dan het Nieuwe Testament. Het zegt dat de waarheid gegéven is, dus achter ons ligt, in één naam, één mens, één gebeurtenis. (TW IV 173)
Is deze contractie in de middelaar niet als een noodmaatregel te beoordelen? (TW I 174)
Wij doen er ... geen goed aan, de anselmiaanse satisfactietheorie - hoe waardevol en belangrijk en naar mijn inzicht onopgeefbaar zij ook moge zijn - tot schibbolet van de orthodoxie te maken. (TW IV 85)
Christus is niet het doel, maar enkel het middel. In die zin is de betekenis van Christus beperkt.
Het gaat ... niet om Christus. Hij is niet het doel. Hij is het middel. Het doel is en blijft de schepping: dat die weer vanonder de macht van het kwaad vandaan gehaald wordt. (Blij 50)
Christus is slechts de middelaar, centraal ter verzoening van de schuld van de zonde. Daarom kan in hem onmogelijk de zin van de geschiedenis liggen. (TW VI 75 - tegen Berkhof: Christus, de zin der geschiedenis)
Over opstanding:
Lazarus en al die anderen zijn uit de dood teruggehaald in het leven aan déze zijde van de dood; later zijn zij weer gestorven. Jezus daarentegen is door de dood geheel en al heengegaan en hij is uit de dood opgewekt in het eeuwige leven aan géne zijde van de dood. (Blij 143; vgl. Ik geloof 106)
Daarom heeft de prediker van het evangelie in de paastijd steeds het gevoel, dat hij boven zijn macht staat te werken. Zijn taak is dan een net zo zwaar karwei als het witten van een plafond. (Ik geloof 106)
Over bidden tot Jezus:
Veel reformatorische christenen bidden onvervaard tot Jezus en zeggen ook, dat hem de eer van de aanbidding is verleend. Andere reformatorische christenen zijn daar huiverig voor. Zij zeggen: dan aanbidden wij ook de aangenomen menselijke natuur en vallen wij toch in vergoding van het schepsel. Persoonlijk voel ik mij het meest aangetrokken tot het radicalisme en de puurheid van deze laatste opvatting: wij staan rechtstreeks voor het aangezicht van de drieënige God, Hem alleen aanbidden wij en Jezus Christus is alleen onze middelaar, met wie wij verenigd moeten worden, om werkelijk deze vrijmoedigheid tegenover God zelf te hebben. (Ik geloof 50)
Van Ruler bestrijdt theologen die zowel God als de mens helemaal vanuit Christus verstaan: God als de mede-lijdende God en mens-zijn als er-zijn-voor de ander.
God zelf wordt dan als de lijdende (zijn almacht als onmacht) ... verstaan ... Dat is de indische, boeddhistische perversie van het evangelie, iets dat in veel christelijke speculatie van theologen tegenwoordig geen gering gevaar is. (VenV 164)
De plaatsbekleding is niet de kern van het ware mens zijn. Wij zijn er niet uitsluitend voor de anderen. Dat ware een ernstige schending van de humaniteit. Wij zijn er in de eerste plaats voor onszelf, dat wil zeggen: om er te zijn en om onszelf te zijn, een bestaan, dat zich verheugt in zichzelf. (Ik geloof 72)
Het gaat niet puur om de medemens. Het gaat om de gehele wereld, in haar onophefbare werkelijkheid. (Liefde 71)
God wil niet alleen dat we deugdzaam, maar ook dat we gelukkig zijn (Psalmen 98).
De mens heeft er recht op om gelukkig te zijn (Psalmen 124).
Mijn sigaar is, evangelisch gesproken, even belangrijk als mijn verhouding tot mijn buren. (TW I 155).
Is dat de oorspronkelijke en uiteindelijke bestemming van de mens: om kruisdrager te zijn? Ligt deze niet daarin, dat hij Pallieter wordt? (Blij 64)
Christus handelt in onze plaats - wij komen er niet aan te pas. Maar de Geest zet ons zelf aan het werk. Van Ruler geeft daarmee een brede toepassing van de omschrijving van de wedergeboorte in de Dordtse Leerregels hoofdstuk III/IV 12: voluntas a Deo acta, agit et ipsa = onze wil, door God be-handeld, handelt ook zelf. Van Ruler gebruikt hiervoor de term theonome reciprociteit = door God bepaalde wederkerigheid. De Geest maakt ons tot partner van God en maakt daarmee een begin van het herstel van onze oorspronkelijke bestemming: mens zijn voor Gods aangezicht.
Hoe 'anselmiaanser' men denkt over het heil in Christus, des te meer is een eigen relatief zelfstandige pneumatologie nodig. (TW VI 11)
Alles in het tegenwoordige heil staat onder deze twéé gezichtspunten. Het kan alleen in christologisch èn pneumatologisch verband uitgesproken worden. (TW VI 19)
Het werk van de middelaar is in wezen alleen maar middel, het werk van de Geest is ten diepste alleen maar doel. (TW I 190)
.. de stelling, dat het werk van de Geest in verhouding tot het werk van de middelaar te beschouwen is als het doel en het werk van de middelaar als het middel. (TW VI 23)
De unio mystica cum Christo is niet anders mogelijk dan door en op de wijze van de inhabitatio Spiritus Sancti. (TW VI 14)
... de Heilige Geest neemt niet de menselijke natuur aan, op de wijze van de assumptio carnis, maar schakelt de mens zelf, de persoon in, op de wijze van de inhabitatio. Wat de Heilige Geest doet heeft altijd de gestalte van wat de mens doet. (RefRome 18)
Omdat de inhabitatio Spiritus Sancti gemotiveerd is door het incident van de zonde, is zij ook wel te onderscheiden van de scheppingsmatige immanentie van God in de Geest in het schepsel als zodanig. (TW VI 16)
... dat de Heilige Geest God is, zoals Hij bij ons inwoont. ... Zoals alle inwoning met veel ruzie en strijd gepaard gaat, zo ook deze. De bijbel noemt dat de strijd van de Geest (met een grote G) met het vlees. (Ik geloof 126-127)
Zo is er te spreken van een plus van het pneuma tegenover de messias. In de inwoning heeft meer realisering plaats dan in de plaatsvervanging. (TW IV 81)
De Geest geeft het ons de verlossing zelf te willen.
... dat Hij (de Geest) aan de gang zijnde de mens aan de gang zet. (RefRome 69, vgl. Dordtse Leerregels III/IV 12)
Wat in de christologie plaatsvervanging heet, heet in de pneumatologie reciprociteit. Theonóme reciprociteit: het is de Geest die het alles doet en geeft, die bijvoorbeeld onze wil vrijmaakt, zó dat we een vrije wil krijgen. Maar reciprociteit: hèt kenmerkende van het werk van de Geest is, dat het ons aan het werk zet. (TW I 181 - vgl. Dordtse Leerregels III/IV 12).
... pneumatologisch krijgt de mens tegenover God al heel wat meer speelruimte dan hij christologisch heeft. Men kan bijvoorbeeld stellen, dat de Dordtse Leerregels de vrije wil leren, namelijk de vrij gemáákte wil en dat het in deze Leerregels dáárom begonnen is. (TW II 86)
... een mens moet de dingen zelf inzien en ook willen, anders kan hij niet behouden worden. ... In de Geest laat men de mens tolerant de vrijheid om verloren te gaan. (TW I 181-182)
Je kunt een mens niet tegen z'n zin gelukkig of zalig maken. (Blij 181)
We moeten van het evangelie ook de smaak te pakken krijgen - anders zal het ons nooit iets zeggen. Er zijn mensen, die jenever vies vinden. (Blij 162)
De Geest is niet enkel een kwestie van gevoel (religieuze ervaring). De Geest werkt bij voorkeur historisch en institutioneel.
De Geest zit ook in het instituut. Hij zit niet alleen in het hart. Het instituut is even geestelijk als het hart, zo niet geestelijker. (TW II 190)
Men kan niet lichamelijk, uitwendig, historisch en traditioneel genoeg over de Heilige Geest denken. Als men aan de Geest denkt en aan wat hij doet, dan moet men aan de man op het paard denken, aan het standbeeld van Willibrord dat op het Janskerkhof in Utrecht ... staat. (TW III 118)
Voor Van Ruler is het Oude Testament fundamenteel. Daar horen we van de Schepper en de schepping, de wet en het Rijk. Het Oude Testament is dus méér dan enkel voorbode van het Nieuwe. Het Nieuwe Testament is beperkter dan het Oude, omdat het zich concentreert op één punt: Christus.
Over de leer over de Heilige Schrift: ... wie er z'n lust in vindt, verdiepe zich in deze vraagstukken, maar men kan ook zonder zo'n formele leer, en zelf heb ik nooit enige smaak in deze problemen kunnen krijgen. (TW V 122)
De bijbel is in zijn rauwe ruigheid een bijzonder weinig stichtelijk boek. Daarvoor kan men beter bij Thomas à Kempis of Bunyan terecht. Die hebben het over het innerlijke leven. (TW V 116)
Het Oude Testament is het boek van de humaniteit (Psalmen 25)
Moet men in ieder geval niet zeggen, dat enorme massa's in het Oude Testament per se géén getuigenis aangaande de messias zijn? Men heeft terecht gesproken van een plus van het Oude Testament boven het Nieuwe Testament. ... die andere, beroemd geworden these, dat het Oude Testament de eigenlijke bijbel is en het Nieuwe Testament alleen het verklarende woordenlijstje achterin. (TW V 119)
Heeft de christelijke kerk niet alle eeuwen geknoeid met het Oude Testament door daar permanent het evangelie van de genade in de middelaar, die de Zoon van God is, in te willen vinden? (TW II 85)
... de onhoudbare en m.i. ook bedenkelijke stelling ... dat Jezus Christus de eigenlijke inhoud van het gehele Oude Testament is. (TW I 162)
Het Oude Testament gaat niet zozeer aan het Nieuwe vooraf, maar ligt er omheen. (VenV 159)
De bijbel is niet alleen exodisch, maar ook genetisch. Als dit inzicht eens algemeen doorbrak en in z'n consequenties werd doorzien, zou het christendom voor de zoveelste maal, in de twintigste eeuw, van de gnostiek gered worden ... (TW VI 166)
Het Oude Testament speelt nergens in de christenheid zo'n grote en eigen rol als in de gereformeerde. ... Dat een en ander aan het gereformeerde leven een oudtestamentische en zelfs een wettische trek verleent, acht ik alleen maar voordeel. Veel belangrijker is het feit, dat de gereformeerde wijze van omgaan met het Oude Testament, althans de consequent gereformeerde wijze, naar alle waarschijnlijkheid een basis legt voor het gesprek met het volk Israël ... (TW II 85-86).
Die gedachte van de eeuwige verlorenheid staat in het Oude Testament niet zo vóóraan in het bewustzijn. In dat opzicht is het Nieuwe Testament nog veel ernstiger en grimmiger dan het Oude. (Psalmen 109).
Evenals Christus en de kerk, is de Bijbel middel - geen doel.
Niet, dat de bijbel het één en het al is. Hij is slechts de norm en de bron. De zaak die eraan genormeerd wordt, de beek die uit de bron voortvloeit, zijn wij. (TW V 102)
De Schrift is norm en bron. ... De norm is niet de zaak, die aan de norm gemeten wordt. De bron is niet de beek, die uit de bron voortkomt. De zaak, de beek zijn wij. (TW IV 95)
In ieder geval zal men zich mijns inziens moeten hoeden voor de mateloze overschatting van de bijzondere openbaring, die tegenwoordig gebruikelijk is. (VenV 51)
Maar de Bijbel is wel onmisbaar.
Zending is: bijbelcolportage in wereldformaat. (TW V 158)
Van Ruler is altijd bezig geweest met en voor de kerk. Zo is hij één van de geestelijke vaders van de Hervormde Kerkorde van 1951. Op dat laatste aspect ga ik hier nu niet in.
De kerk is ook doel in zichzelf. (VenV 53)
De kerk is altijd erop uit, zielen te winnen. Ze wil ze zelfs redden. (Blij 193)
Dè buitenkerkelijken moeten - naar het oordeel van de kerk - kerk worden. Maar hèt buitenkerkelijke moet tot elke prijs buitenkerkelijk blijven. (Blij 195; vgl. 199-203)
Over het belijden:
Hoeveel stukken kan een individueel gemeentelid of ambtsdrager loochenen, zonder het wezen aan te tasten? In beeld gebracht: hoeveel haren kan men uit een paardestaart trekken, zonder dat deze ophoudt paardestaart te zijn? (TW VI 101)
In beginsel hebben de confessionelen daarom altijd gelijk. (Blij 227)
Vrijzinnigen plegen altijd keurige, beminnelijke en deugdzame mensen te zijn. Maar als het tegen de orthodoxie gaat, komt er iets fanatieks en haatdragends in hun houding. (TW III 101)
Over de administratie:
De vraag, hoe men ... het kaartsysteem (van het bevolkingsregister van de kerkelijke of de burgerlijke stand) waardeert, acht ik een zaak van diep-ingrijpende, religieuze betekenis. Men kan erover jammeren. Dat is tegenwoordig mode. Men kan er echter evengoed en liever beter lyrisch over zijn ... (TW IV 187)
Over het ambt:
De verkiezende, handelende God gebruikt de mens voor een tijd. Daarom is de tijdelijkheid, dat men bijvoorbeeld voor vier jaar in het ambt gezet wordt, de finishing touch van de volle en zuivere ambtsidee. (RefRome 91)
En eigenlijk zou ook de dominee tijdelijk in het ambt moeten staan; dat stuit alleen op ernstige praktische bezwaren. (RefRome 115)
In de tweede plaats komt men in het ambt aan Gods kant te staan. ...Men kan nooit eens helemaal lekker zichzelf zijn. (TW II 144)
Daarom moet men ... ook niet denken, dat een dominee ooit compleet een gewoon mens kan worden. Het ambt verfomfaait een mens als mens enigszins. (RefRome 192)
Wie dienaar van het Woord is, kan niet ook nog duizend andere dingen zijn. Alle andere jobs zijn even heilig: timmerman, rechter, straaljagerpiloot, ontwikkelingshelper. Een job als souteneur is iets minder heilig; hij is helemaal niet heilig, maar afschuwelijk. Maar de job van dienaar van het Woord mag er ook zijn, te midden van alle andere jobs. Zitten wij ermee in een getto? Natuurlijk! Elke job plaatst z'n drager in een omsloten getto. Want geen mens kan àlles doen. Het ene getto is echt niet erger dan het andere. (TW VI 125)
Over het verval van het ouderlingenambt kan men niet genoeg schreien. (TW IV 196)
Het ambt van ouderling staat dichter bij Gods uiteindelijke bedoelingen dan het ambt van predikant. Het ambt van diaken staat er het dichtste bij. (Blij 180, vgl. RefRome 115).
De ouderling en de diaken brengen de pneumatische menselijkheid er in en neutraliseren zo min of meer de altijd wat onmenselijke theologie van de dienaar van het Woord. (RefRome 115)
Over de Nederlandse Hervormde Kerk:
Zo houd ik het ervoor, dat bijvoorbeeld veel richtingenstrijd in de Nederlandse Hervormde Kerk totaal overbodig en daarom wat potsierlijk is, om de eenvoudige reden dat alle strijdende partijen ... gelijk hebben. (TW IV 98)
Als bijvoorbeeld in de Nederlandse Hervormde Kerk de Gereformeerde Bond een wat wijzer koers voer, zou hij een goede kans maken, in de toekomst de hele kerk eenvoudig over te nemen van de zogenaamde midden-orthodoxie, die de zaak innerlijk aan het opgeven is. (TW VI 177)
Over de oecumene:
Het oecumenische vraagstuk is over de hele linie een dol vraagstuk, even dol als de zonde. Christus kan immers niet gedeeld worden. Maar hij is gedeeld. (TW II 219)
Het echte, volle, oecumenische is: maar één kerk te willen. De rest is voorbereiding, aanloop, vingeroefening, soms surrogaat. (Blij 167)
Moet het niet ook in wereldverband tot één kerk komen? Dat betekent praktisch: zijn wij bereid, onze ouderling af te schaffen en de bisschop te aanvaarden? (Blij 169)
Moeten wij de ouderling prijsgeven ten gunstige van de bisschop? ... Kunnen wij de bisschop op den duur afwijzen? Dat is geen waarheids-vraag: wáár is alleen het presbyteriaal-synodale systeem. Maar het is een vraag van éénheid. (VenV 77)
... dat het geen gering verschil maakt, of men rondom een ouderling leeft dan wel onder een bisschop. (Blij 171)
Daarom zullen we nog wel een paar nachten moeten slapen over die kwestie, of men met een goed christelijk geweten de ouderling kan opofferen aan de eenheid. (RefRome 31)
Rome denkt christologisch (...), maar de Reformatie denkt trinitarisch en daarom ook pneumatologisch. (RefRome 9).
De ene, zichtbare kerk van Christus heeft altijd ook drie kleine boekjes: een leerboek, een dienstboek en een kerkorde. ... Als men oecumenisch metterdaad wat wil, komt men tenslotte altijd bij deze drie boekjes terecht ... (RefRome 37)
Er is veel oecumenische romantiek, welke zwijmelend aan de eigenlijke vragen voorbijgaat. (RefRome 37)
Over de liturgie:
Het gaat over God. Het heeft iets overbodigs, overtolligs, overdadigs, luxueus. Het is spel in optima forma. (TW V 66)
Als de kerk haar liturgie viert, moet zij geen prostitutie bedrijven. Zij heeft dan als bruid een ontmoeting met haar bruidegom. Zij speelt het spel van de liefde. ... Zij doet dan iets dat sociaal zeer overbodig is, althans in direct opzicht. Maar zij prostitueert zichzelf als zij dan beslist sociaal nuttig wil zijn. (VenV 65)
Over het Avondmaal:
In het avondmaal gaat het bij deze reformatorische visie om de "viering" van de gemeenschap van God en mens ... Het is het huwelijk, waarin het aanzoek en het ja-woord hun realisering vinden. (RefRome 213)
... het feit dat God en de mens zo elkaar vinden, met elkaar één worden. Ze geven elkaar een kus, zij vieren de bruiloft, zij leven in het huwelijk. Dat is de essentie van het avondmaal. (RefRome 217)
Hij (Karl Barth) verwees de sacramenten resoluut naar de ethiek. Toen ik dat voor het eerst bij hem las, heeft mijn hart een ogenblik stilgestaan. Het is naar mijn inzicht het ergste defect in de gehele theologie van Barth. (TW III 121)
Over de prediking:
De prediker zij zich bewust van de ernst van zijn taak (titel van het artikel van Van Ruler in de bundel Hoe vindt u dat er gepreekt moet worden? onder redactie van ds. A.G. Barkey Wolf, Zwolle, 1959, pag. 138-147).
In elke kerkdienst moet om zo te zeggen telkens opnieuw een apostel uit Palestina binnentreden. (RefRome 165)
Er moet een apostel op de preekstoel staan, zo juist rechtstreeks uit Palestina gekomen. (RefRome 173)
Deze komt per se steeds van buitenaf. Zozeer zelfs, dat zij in wezen als een tang op een varken slaat. (RefRome 177)
De eeuwigheid is in de preek ... belangrijker dan de actualiteit. (TW VI 122)
Veel prediking is tegenwoordig zo flauw en zo laf, zo onnozel en totaal onbelangrijk, omdat het zondaar-zijn van de mens er geheel in verdonkeremaand wordt. (Blij 87)
Het hart van de prediking van de kerk ligt in de rechtvaardiging van de goddeloze. (Blij 88)
Zij bevat inhouden - bijvoorbeeld de incarnatie, de nederdaling ter helle, de hemelvaart, de uitstorting van de Geest - welke nooit volledig geassimileerd en in menselijke ervaringswerkelijkheid omgezet kunnen worden. (TW II 121)
Zij bevat een massa dingen, welke per definitie niet kunnen ervaren en beleefd worden (de hele Christus-realiteit!). (RefRome 175)
... de prediking is de volle representatie van het heil, de volle vertegenwoordiging van Christus of van God in Christus. (VenV 44)
... de zuiver gereformeerde structuur van de prediking als vocatio externa...Deze structuur bestaat uit de prachtige drieslag: testimonium-mandatum-promissio. ... Mij is geen schoner geheel van schakels in het heilsproces bekend dan deze drieslag. (TW III 102).
Het heil wordt niet opgedrongen. Het wordt vóór de poort van het hart gelegd. Wel wordt ook op die poort geklopt. Dat is 'het bevel tot geloof en bekering'. (TW VI 124, vgl. Dordtse Leerregels II 5)
... het woord van Calvijn ..., dat een prediking zonder bevel tot geloof en met de restrictie dat het alleen voor de uitverkorenen is geen prediking van het evangelie meer is, maar een vloek. TW II 91)
God komt tot de mens en doet hem het aanzoek der liefde. De vraag is nu, of de ziel bruid wil zijn en op dit aanzoek der liefde beamend ingaat. ... Een mens moet tenslotte zelf weten, of hij zalig wil worden of verloren gaan. (TW V 71)
De preek is een huwelijksaanzoek. Men kan er ja of nee op zeggen. Daarin realiseren zich de verkiezing en de verwerping, van God door de mens, van de mens door God. (TW VI 124)
De preek is preludium op het eeuwige oordeel, dat komt (A. Kuyper). (TW III 39 vgl. RefRome 192)
Van Ruler trekt de lijnen van de Dordtse Leerregels door.
Welke Nederlander verwart de jahwistische gedachte van de dubbele predestinatie niet met de germaanse gedachte van het noodlot? (TW III 160)
De waarheid, de werkelijkheid van de dubbele predestinatie is empirisch als met de handen te tasten. (TW III 104)
... meen ik, dat men aan de leer van de praedestinatio gemina niet kan ontkomen, wanneer men de existentie volledig tot haar grond wil beschrijven. (TW VI 60)
Geen algemene verzoening! er moet plaats blijven voor de eeuwige verlorenheid. Daaraan hangt de humaniteit, namelijk de ernst van elke menselijke levenstijd en de vrijheid van de beslissing, welke daarin voltrokken wordt. (TW II 174, vgl. TW II 229)
Wie niet evangeliseert, belijdt de dubbele predestinatie op een ketterse wijze. (TW III 154)
Noordmans overweegt zelfs de formule, dat God zijn eeuwige besluiten altijd op het allerlaatste moment neemt. (TW II 91, vgl. TW III 105)
Het geestelijk leven = het gewone leven, beleefd voor Gods aangezicht.
Het ware geestelijke, bevindelijke, innerlijke leven is de beleving van het tijdelijke leven voor Gods aangezicht, als lofzeggende dienst. (TW V 28)
Het geestelijke leven is niets anders dan de beleving van het aardse leven op de rechte wijze: als kennis, gemeenschap en dienst van en met de enige en waarachtige God. (TW IV 60)
Het geestelijke leven is ... een modus van beleving van het tijdelijke leven. (TW VI 48)
Als men God wil ontmoeten, moet men Hem in de volle rauwe en harde werkelijkheid van het leven en de wereld ontmoeten. Anders ontmoet men Hem nooit en kan men Hem alleen maar mislopen (Psalmen 116).
Daar komt werkelijk alles op aan: dat we ook in de erge dingen van het bestaan op God stuiten, Hem ontmoeten, met Hem bezig blijven, tot Hem roepen, met Hem worstelen (Psalmen 121).
Wij zijn in Nederland nog altijd echte Germanen en denken steeds dat een mens die God gevonden heeft, tot berusting gekomen is, zich neerlegt bij het onvermijdelijke, zich schikt in de dingen zoals ze nu eenmaal zijn en in beginsel bereid is deze wereld en het hele aardse bestaan los te laten. Erger misverstand van de bijbelse boodschap is niet denkbaar (Psalmen 181)
De bevinding is de worsteling van de mens met het oordeel Gods, dat schiftend en scheidend door het hele bestand zijner werkelijkheid heen gaat. (TW III 56)
Waar het om gaat, dat is: het gewone bestaan op de aarde, in de tijd, in de samenleving van de mensen. Dàt is de eigenlijke en enige dienst van God. (Blij 138)
Wie om iets bidt, moet dat waarom hij bidt ook gaan doen (Psalmen 106)
In het gebed vlechten wij in onze vrijheid onze wensen in in de regering die God in zijn vrijheid over ons uitoefent (Psalmen 127).
De orthopraxie, de ware daad, gaat in Gods rijk bóven de orthodoxie, het ware oordeel. Alle belijdenis en alle leertucht dreigen steeds in dit hart van de zaak de dolk van de verstandelijkheid te steken. (TW V 148)
De heiliging geschiedt in en aan deze stoffelijke, zichtbare en tastbare werkelijkheid (tot op de markt en tot in het invullen van het aangiftebiljet voor de belasting), of ze geschiedt nergens. (TW V 13)
De heiliging staat voorop. Om haar gaat het. ... Men kan naar mijn inzicht volkomen terecht zeggen, dat de wet sinds Calvijn in de gereformeerde christenheid een zo grote, positieve plaats heeft gekregen, dat het christelijke leven een wettisch karakter heeft ontvangen. Men genere zich daar niet voor, ook niet tegenover de lutheranen. De wet is tenslotte meer dan het evangelie. ... De wet is de vorm van het rijk. (TW III 146).
Men kan ... als geestelijk mens met lust kijken naar een voetbalwedstrijd, en in het plezier dat men - ook als men tegen de dood aan leeft - daarin beleeft, een moment van de heiliging vinden. (TW III 140).
God wil niet alleen dat we deugdzaam, maar ook dat we gelukkig zijn (Psalmen 98).
De mens heeft er recht op om gelukkig te zijn (Psalmen 124).
Wezenlijk in de heiliging is: genieten van Ajax en Feijenoord! (TW III 151)
Test-case is de vraag: kan een echt wedergeboren kind van God echt genieten van de coïtus, met name van de hartstocht, de zinnelijkheid, de wellust, welke daarmee gepaard gaat? (TW III 139)
Het geestelijke zit dus niet in bijzondere geloofs-ervaringen.
... het eigenlijke van het christendom en van Gods zaak op de aarde ligt zonder enige twijfel in het gewone. (TW V 163)
... de meeste mensen plegen niet zo machtig veel te voelen, althans niet van God en zijn eeuwige raad en eeuwige rijk. (TW III 116)
Als het uur der minne slaat, kunnen wij alleen vol verwondering en ontroering staan daarover, dat ons diep verdoemde bestaan in alle eeuwigheid gered en verheerlijkt is door Gods ongehouden goedheid. Maar gewoonlijk brengen wij onze dagen en jaren door in geestelijke dorheid en in doodsheid onzer ziel, opdat wij het gelóóf zouden leren en in alle eenvoud er alleen maar zouden zijn. Dat is het geestelijke leven. Zó staat het tussen God en mens. Daarin behoort de vréémdheid even wezenlijk als de eigenheid. (TW III 53)
In bevindelijk-gereformeerde kring wordt veel geworsteld met de vraag: ben ik wel echt een kind van God?
Niet alleen Luther, maar ook Calvijn heeft ... met kracht geponeerd, dat de absolute zekerheid de meest normale stand van ook de meest gewone christenmens is. (TW III 110).
... er is wel zekerheid des geloofs, maar deze is en wordt niet in één moment, eenmaal eens voorgoed geboren en geschonken, .... De zekerheid des geloofs ligt uitgespreid en uitgebreid over het geheel. (TW III 62)
Voor zover ik zie - ik wijk hier af van het piëtisme en van de heimelijke tendens van de hele christelijke traditie - is het absolute moment (bijvoorbeeld van de bekering of van de doop en van de prediking ...) in elk opzicht af te wijzen, ... De roeping strekt zich uit over de totale levenstijd van een mens en over de geschiedenis van de kerk en van het menselijke geslacht. (TW VI 35)
Over een reformatorisch en gereformeerd christen als een vreemd wezen in de moderne cultuur: Hij is nota bene nog van iets zeker. Zelfs absoluut zeker. Namelijk van het heil, van z'n geloof en van de eeuwige zaligheid. Excusez du peu! (TW III 112)
De mensen van het krachtige, gezonde, kloeke geloofsleven èn zij die maar geen licht kunnen vinden en in de duisternis blijven staan - zij horen er allen bij en zij mogen en zullen, ieder op zijn wijze, avondmaal vieren (Psalmen 78).
Gereformeerd en ultra-gereformeerd.
Van Ruler voelde zich nauw verbonden met de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk en met de reformatorische kerken die de lijnen van de Dordtse Leerregels en de Nadere Reformatie doortrekken.
De bruid in Dordt zei, dat het genade is, de genade te aanváárden (TW II 214)
... het besef van humaniteit, dat de Nadere Reformatie heeft gevonden ...: dat de mens in zijn bewustzijn alles kan omvatten, ook God en zijn eeuwige raad. ... Juist om deze hoge humaniteit te kunnen vasthouden, moest het calvinisme het remonstrantisme wel afwijzen ... (TW III 89-90).
Romeinen 7 moet, orthodox-gereformeerd, worden uitgelegd als handelende over de bekéérde Paulus! (TW III 49)
Over de verwantschap tussen bevinding en existentialisme: De ouderwetse kinderen Gods staan vlak bij de moderne dichters. (TW III 57)
Alles in de kerk en àlles in de theologie zal een bevindelijke gloed en glans moeten hebben. (TW III 44)
... die eigenaardige oudtestamentische bepaaldheid van de gereformeerde mystiek en in het algemeen de gereformeerde theologie. (TW III 49)
Voor de zuiverheid van de Godsvrucht is het echter van belang, dat de psalmen de overhand hebben over de gezangen: het christendom moet de bijbel niet overwoekeren. (TW III 50).
Over de gereformeerde gezindte: Daar zijn geen tranen genoeg, om deze waanzin der onderlinge verkettering ook maar enigszins bij benadering te beschreien. (TW VI 103)
Maar in zijn laatste grote artikel: "Ultra-gereformeerd en vrijzinnig" (wel beschouwd als zijn theologische testament - opgenomen in TW III 98-163) schrijft Van Ruler vanuit deze verbondenheid zeer kritisch.
Het is vreemd gesteld met het rechtse. Het wil steeds rechtser worden. Het is nooit rechts genoeg. Hoe rechtser hoe mooier. ... Dat is trouwens met het linkse ook het geval. (TW III 100)
Over de vrijzinnigen: Wat zij doen is misschien niet eerlijk. Zij doen het echter op een eerlijke manier. Zij komen ervoor uit, dat hun lading ketters is. Dat doen de ultra-gereformeerden niet. Integendeel. Zij stellen het altijd zo voor, dat zij pas de ware orthodoxie vertonen, dat zij de ware kerk zijn. Dat maakt hun ketterijen zo moeilijk. ... De verborgen ketterij is altijd veel gevaarlijker dan de openbare. Ze pleegt ook dieper ketters te zijn. (TW III 101)
En daar, aan de rechterzijde, ook in de Hervormde Kerk, schuilen ketterijen, waarbij die van het modernisme kinderspel lijken. (TW II 215, vgl. III 98)
... dat de ultra-gereformeerde ketterijen plegen voorgedragen te worden onder de mantel van de echte vroomheid en de zuivere orthodoxie. (TW III 100).
Een bepaalde predikant preekte het zuivere Evangelie van Christus. Maar zijn ultra-gereformeerde gemeenteleden keken daar meewarig en verachtelijk op neer. Ze spuwden eens op de grond. En ze zeiden: weer zo'n christusmannetje. Onze dominee heeft het altijd over Christus en het heil in hem. Hij blijft aan de buitenkant. Wat hebben we aan een historische Christus? Wat hebben we daaraan, dat hij in Bethlehem is geboren en op Golgotha is gestorven? De historische Christus moet nog eens de innerlijke Christus worden. Hij moet in het hart geboren worden. Daar moet hij sterven en opstaan. Dat en dat alleen is het waarachtige heil. (TW III 103)
De piëtisten dwaalden reeds. Zij gingen van de gedachte uit, dan een mens God púur kan beleven, zonder enige bemiddeling door iets van de geschapen werkelijkheid. Die gedachte nu is onaanvaardbaar. (Blij 218)
Ik aarzel niet, de ultra-gereformeerdheid klare gnostiek te noemen en haar zo van de ergste ketterij te beschuldigen, die denkbaar is. Zij valt als zodanig uit de boot van het christendom. Met de zuivere orthodoxie van de katholieke kerk van de eeuwen heeft zij niets van doen. (TW III 103)
... als ze in hun leesdiensten eens de preken van Calvijn zouden lezen, zonder erbij te zeggen dat ze van Calvijn waren, dan zouden de meesten die preken maar lichte en oppervlakkige verhaaltjes vinden. (TW III 127)
... de tirannie van de geestelijke mens (TW III 132-136).
Het laatste oordeel.
Het gericht van God maakt de daden van de mensen toch pas echt en fundamenteel belangrijk? (Psalmen 30).
Daarom is ook de bijbelse verwachting van het laatste oordeel, van het jongste gericht, waarin alles wat geschied en gedaan is in de tijd binnenste buiten zal worden gekeerd en waarin een ieder vergolden zal worden naar wat hij heeft gedaan, zo'n stralende gedachte. Het wil mij zelfs voorkomen dat het laatste oordeel, de goddelijke wraak en vergelding dieper en radicaler oplossing van het wereldraadsel zijn dan het kruis van Golgotha, het offer van de verzoening, de goddelijke liefde. In de liefde wordt het wereldraadsel gedragen, in de vergelding wordt het opgelost (Psalmen 55).
Wanneer deze heerlijkheid en dit recht van God werkelijk doorbreken, dan vindt er overwinning en verdelging, dan vindt er ook wraak en vergelding plaats. Ik geloof niet dat men aan deze gedachte kan ontkomen. Zij kan ons dan ook lief worden (Psalmen 57).
Er zijn in de bijbel geen feestelijker woorden dan de wraak, de vergelding en de toorn van God; daarin liggen alleen maar positieve dingen. God wil een bewoonbare aarde (Psalmen 23).
Elke zonsopgang is een herinnering aan de dag van het oordeel. Dat is mee het feestelijke van de zon (Psalmen 61).
In het einde vallen zonde en genade, Christus en de kerk weg. Wat overblijft is de oorspronkelijke tweeheid: Schepper en schepping (het zijn, de aardse werkelijkheid), mensen levend voor het aangezicht van (de Drieënige) God.
... ook Christus is middel tot het doel. Het doel blijft onveranderlijk het rijk van God op de aarde, de wereld als rijk. Al geldt hier het allermeest, dat wij zonder dit middel - zonder Christus - dit doel nooit zouden bereiken. (TW VI 82)
Op de jongste dag treedt Christus terug als middelaar, legt hij het gewaad van het vlees af, wordt de vleeswording ongedaan gemaakt. In de eeuwige heerlijkheid is er geen plaats, ook geen noodzakelijkheid meer voor deze verborgen vereniging met hem. Dan zijn wij weer geheel onszelf, voor het aangezicht van de drieënige God. (Ik geloof 49)
In het eschaton zal naar mijn inzicht de middelaar dan ook wegvallen en de incarnatie ongedaan gemaakt worden. (VenV 190)
... de these, dat de incarnatie een noodmaatregel is, die in het eschaton ongedaan gemaakt wordt. (TW I 66)
... de Zoon zal eenmaal het rijk weer aan de Vader overgeven; dan is de Middelaar er niet meer, maar alleen de drie-enige God en de geschapen dingen in hun naaktheid. (VenV 47)
... de these van de incarnatie als intermezzo ...: Jezus Christus is de bron; de bron is echter niet de beek. Jezus Christus is de norm; de norm is echter niet de zaak. (TW VI 26)
... van de messiaans-pneumatische realiteit ... spreken als van een intermezzo. Dat is een radicale gedachte. Zij impliceert, dat in het einde de plaatsvervanging en de inwoning, de incarnatie en de uitstorting ongedaan gemaakt worden ... (TW IV 82)
De eindbedoeling ... is niet, dat wij zuiver Christus overhouden, maar dat wij onszelf, in de zuivere humaniteit, overhouden. (TW VI 37)
Naar mijn inzicht gaat het niet om de bijbel. Het gaat ook niet om de kerk. Het gaat zelfs niet om Jezus Christus. Maar het gaat om het rijk van God, dat wil zeggen: om deze werkelijkheid, waarin wij handelend leven, als rijk van God. (TW I 54)
Christus is toch niet de zin van de geschiedenis? Dat zijn toch wij en het rijk van God in ons? (TW II 52 - tegen Berkhof: Christus, de zin der geschiedenis)
Niet Christus is de zin van het historische proces, maar het rijk van God. (Blij 126)
Dáár gaat het om: niet om Jezus Christus en niet om de Heilige Geest, maar om het koninkrijk. En dan niet alleen om het rijk, maar ook om de wet, het recht en het beeld van God in de existentie, en dan in haar gewone vormen. (TW I 137)
Geen kruimel goede werkelijkheid valt in het eschaton ter aarde, behoudens de aangenomen menselijke natuur van de Zoon van God en de kerk als het lichaam van Christus. (TW IV 116)
De totale werkelijkheid is rijk van God en is bestemd, dat te worden. De kerk is slechts een van de gestalten van het rijk. Zij beweegt zich gracieus in het bonte gezelschap van al de andere gestalten van het rijk. (RefRome 27)
De wet is eeuwig, het evangelie is tijdelijk. In ieder geval: in het evangelie gaat het om de wet, zoals het in de rechtvaardiging gaat om de heiliging. (TW IV 42)
De verzoening van de schuld is de kern, waar alles om draait. Daarom ook de rechtvaardiging van de goddeloze. Daar drááit alles om. Maar gáát daar alles ook om? Of gáát het om de verloste schepping, om het rijk der heerlijkheid? (TW V 13)
Het rijk of het eschaton is de realisering van Gods oorspronkelijke bedoeling: mensen samen levend voor Zijn aangezicht.
Het eschaton, de toekomst is het trekpunt en de samenvatting van het historische proces. (Blij 126)
Het eschaton is de schepping plus de geschiedenis. (TW VI 79)
... de grote bijbelse waarheid, dat het rijk van God het eigenlijke en enige doel van het gehele wereldhistorische proces is ... (TW IV 89)
In het eschaton is er alleen de drieënige God en het naakte zijn van de geschapen dingen in hun tegenover als het tegenover van de wederzijdse vreugde. (TW VI 28)
Het eschaton is per definitie niets anders dan de verlossing en verheerlijking van die gehele stoffelijke, tijdelijke en gemeenschappelijke werkelijkheid. Of liever: het is niets anders dan de stoffelijke werkelijkheid zelf, in haar verloste en verheerlijkte staat. Wie het Oude Testament in z'n canon heeft staan, kan onmogelijk anders oordelen. (TW V 17)
Het Oude Testament heeft alleen God en het leven lief en het worstelt, in het leven, met God over het ontzaglijke probleem van de dood. (TW VI 185)
Ik ben er dan ook diep van overtuigd, dat het Oude Testament wel geen hiernamaals, of alleen in zeer schimachtige vormen, maar wel degelijk en ten volle het eeuwige leven kent. Het kent immers God de Here en Hij is de sterkte van de mens. (TW VI 188)
In de Schrift spreekt het volmaakt vanzelf, dat er opstanding is. (Blij 146)
... dat het christelijk geloof zich zelfs samentrekt in en staat of valt mèt dit artikel van de wederopstanding van het vlees. (Ik geloof 152)
En hoe nu met het uur van onze dood? Ook dan zal ik het leven nog onuitsprekelijk liefhebben en alléén het leven! (TW VI 191)
Als ik in de eeuwigheid kom, dan ben ik maar in één ding geïnteresseerd, ik wil dan eindelijk eens de eeuwige dingen gaan aanschouwen, desnoods (bij gebrek aan de eeuwige ideeën van Plato) alleen maar God. Maar God is dan nog steeds alleen maar in de tijdelijke dingen geïnteresseerd, Hij vraagt mij (o.a.) in het gericht: vadertje, wat heb je met m'n wereld gedaan? (TW I 223)
Men zegt van Abraham Kuyper, dat hij op zijn sterfbed meer sprak en dacht over de toekomst van de anti-revolutionaire partij dan over z'n ziel en de hemel. Als dat waar is, is het een teken van 's mans godsvrucht. Hij had dusdoende tenminste blijvende aandacht voor de wereld. (TW I 224)
Ook in het eschaton blijft het toch gaan om deze wereld en om niets anders. (TW V 29)
Het uiteindelijke doel ligt daarom niet in het deelnemen aan het immanent-trinitarische leven Gods, maar in de realisering van het schepselmatige bestaan en zijn voor Gods aangezicht, naar zijn wil. (TW VI 28)
... wij zijn de glorie van God. Daarom moeten wij er ook blijven. Wij moeten niet terugkeren in God. Dat lijkt mij de grote verzoeking in de komende cultuur: dat we weer uitgesproken gnostisch, eventueel boeddhistisch worden en eerst onszelf gaan oplossen in God en dan God gaan oplossen in niets. (TW V 99)
Door de verlossing heen komen we dan weer bij de schepping uit, verlost zijnde. (TW IV 45)
... het heil is de verlossing van het zijn. (TW IV 86)
... het eigenlijke van het evangelie: vreugde over het zijn, op de grondslag van de verlossing. (Blij 132).
We moeten blijven varen op deze vaste punten: dat het God gaat om de vrede en de vreugde (Psalmen 148).
Onze bestemming ligt niet in de aanschouwing van God, maar in de aanschouwing - vanuit God en met Hem mee - van de wereld. (Liefde 168, naar 1Corinthe 13:12)
Zover zijn we nu nog niet. We leven nu nog in het messiaanse intermezzo (gekenmerkt door Christus, het Evangelie, de Geest, en de kerk)
Voordat we aan de menselijkheid toe zijn, blijven we een hele poos steken in de christelijkheid. (Blij 196)
Uiteindelijk zijn natuurlijk het pure rijk van God en de zuivere menselijkheid de zin en het doel van alles. Maar zo ver zijn we nu echt nog niet. Het kan nog niet zuiver menselijk toegaan. Daarvoor is alles veel te diep verloren. Het moet nu nog christelijk toegaan. (Ik geloof 58)
Voordat we aan de menselijkheid toekomen, moeten we eerst een hele poos door de christelijkheid heen gaan. Dat is heus niet zo leuk. Het leven moet bekeerd worden voordat het het ware leven is. (Ik geloof 143)
Men zou zelfs kunnen stellen, dat woorden als 'wraak' en 'vergelding' hoger zijn dan woorden als 'liefde' en 'vergeving'. Zij zijn zo hoog, dat de Here God ze aan zichzelf voorbehouden heeft en dat Hij er zolang mogelijk mee wacht. (Ik geloof 121, vgl. Romeinen 12:19)
Het rijk is het samen-leven van mensen voor Gods aangezicht.
Het onrecht tussen de mensen, rassen en volkeren raakt Gód (Psalmen 22).
Er zijn in de bijbel geen feestelijker woorden dan de wraak, de vergelding en de toorn van God; daarin liggen alleen maar positieve dingen. God wil een bewoonbare aarde (Psalmen 23).
De Godsvraag is vóór alles een politieke en sociale vraag, méér nog dan een mystieke en zedelijke (Psalmen 40).
... het simpele, maar al te zeer verwaarloosde inzicht, dat de gerechtigheid van God primair in het kader van het rijk staat. (TW IV 42)
(De wet) is vóór alles de vorm van het rijk voor de geschapen werkelijkheid. (TW IV 42)
De meest revolutionaire mentaliteit steekt nog burgerlijk af tegen de eschatologische verwachting van het christelijke geloof. (TW IV 116)
Waar het in de bijbelse toekomstverwachting om gaat, dat is het sociale ideaal: de nieuwe aarde, waarop eindelijk gerechtigheid woont. Dat mensen het werkelijk met elkaar kunnen vinden, is de zin van het historische proces. Dat wordt in het eschaton door gericht, ondergang, verlossing en verheerlijking heen gerealiseerd. (TW II 231)
De hele bijbel is op de zuivere samenlevingsvorm gericht. Daarvoor bracht Jezus ook het offer op Golgotha: opdat het recht zou worden opgericht waarin de mensen, rassen en volkeren kunnen samenwonen (Psalmen 23).
Wij verwachten nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. En op die nieuwe aarde zal eindelijk gerechtigheid wonen. Dat is het meest ongelooflijke: dat mensen het eindelijk nog eens met elkaar zullen kunnen vinden en geen verscheurende dieren meer voor elkaar zullen zijn. (Ik geloof 154)
Het sociale ideaal speelt in het christelijke geloof groter rol dan de hemelse zaligheid. (Blij 99)
Wat is het rijk van God, christelijk, dan anders dan het sociale ideaal? (TW VI 81)
Hoe dat precies zal zijn?
Geeft de bijbel dan geen uitsluitsel? Ja, die helpt ons juist zo enorm bij het sorteren van de plaatjes. Hij doet ons de ware plaatjes aan de hand. Maar ook dat zijn plaatjes. (TW I 218).
De theologie is ... niet zo verschrikkelijk belangrijk. Zij levert slechts een paar handzame instrumenten (voor de dogmavorming, meer nog voor de prediking en de kerkregering) en overigens is zij een schoon spel. (TW V 113)
Het is in het christendom om crazy te worden. Er is niet één principe. Er zijn er vele tegelijk. (TW III 106)
Over de theologische methode van Calvijn: deze wordt gekenmerkt o.a. door het constante gebruik van twéé gezichtspunten, het christologische en het pneumatologische. (TW III 44)
In een trinitarische theologie blijft alles steeds onaf. (VenV 26)
De theologie moet noch christologische noch pneumatologische theologie zijn. Dat zijn slechts delen. In haar totale omvang kan zij slechts omschreven worden als trinitarische theologie, als eschatologische rijks-theologie en als predestinatiaanse theologie. (TW V 213).
De Kirchliche Dogmatik van Karl Barth is een illuster voorbeeld van zo'n speculatieve systematisering van het bijbelse denken en spreken ... Dat zijn voor mijn besef allemaal verschrikkelijke gedrochtelijkheden. (TW II 67)
... men zou moeten inzien, dat een universiteit zonder een theologische faculteit, zuiver wetenschappelijk en cultureel beoordeeld, een ernstige lacune vertoont. Over de wonde, die hier gaapt, de pleister van de duplex ordo te plakken, is niet meer dan een doekje voor het bloeden. (TW II 33)
Het nieuwe is - in de theologie - nooit meer dan een rimpeling op de oceaan. Maar de oceaan zelf is onmetelijk diep. (TW VI 171)
Terloops zij opgemerkt, dat het prettig zou zijn als men in de literatuur en in de discussie de foute vertaling van 'etsi deus non daretur' in de zin van 'alsof er geen God was' in het vervolg zou vermijden. Etsi betekent nu eenmaal niet 'alsof', maar alleen 'ook al'. Ik verdenk Bonhoeffer ervan, dat hij zich dit in de gevangenis ook niet helemaal gerealiseerd heeft. (TW VI 167-168)
Tertium non datur: òf christenvervolging òf theocratie. (VenV 157)
In het neutrum loert het nihil. (TW III 171)
... het gebed is ... het summum van het mens zijn (TW IV 22)
Bidden is overleg plegen. (TW IV 151)
Wij zullen moeten spreken van een wordende waarheid. (Blij 17)
Gód zou alles kunnen verklaren en veranderen, maar dat doet Hij niet. Daarvoor heeft Hij alles veel te lief. (Liefde 21)
De duivel is ... veel ernstiger dan God. (Liefde 37)
Het gebed van de wilde dieren tot God om spijs! En ook dit gebed wordt verhoord. Voor het kleine dier, dat slachtoffer wordt van deze roofzucht en bloeddorst van de jonge leeuwen is het geen genoegen. Maar van God uit wordt door de dichter daar overheen gezien. (Liefde 206, naar Psalm 104:21)
Zoals een boer z'n kippen voert, zó is God in alle directheid bezig met al z'n schepselen. (Liefde 222, naar Psalm 104:28)