DE TIEN WOORDEN EN HET ENE WOORD
1.
God gaf Zijn volk
de Tien Geboden:
Ik ben de
HEER, Ik
maak je vrij.
Geloof
naast Mij
geen vreemde goden.
Aanbid
geen beeld,
ook geen van Mij.
2.
Je zult niet vals
bij Mijn NAAM zweren.
Op sabbat
is je
werk gereed.
Vader en
moeder zul
je eren.
Zó doende
leef je lang en breed.
3.
Je zult niet
moorden en niet vreemdgaan.
Je zult
niet
stelen. Spreek geen kwaad.
Je zult
je hart
geen zonde toestaan.
Hoor Mijn
geboden
metterdaad!
4.
Liefde is Jezus' Ja
en Amen
op al wat
God
gesproken heeft.
Wet en
Profeten vat
Hij samen:
Gelukkig
wie uit
liefde leeft.
Ik ben een groot fan van de Tien Geboden. Ik weet best dat ze allerlei vragen oproepen (wat moeten wij als christenen met het sabbats-gebod?). Ondanks die vragen zijn Gods geboden voor mij essentieel. Door Zijn geboden maakt God scheiding tussen goed en kwaad, recht en onrecht. Dat onderscheid is van levensbelang. Ik kan het ook anders zeggen: Gods geboden zijn de gebruiksaanwijzing die onze Schepper ons voor ons leven meegeeft. Wat zou het wereldgebeuren er een stuk zonniger uitzien als we ons aan deze geboden zouden houden! Daarom verwachten we een nieuwe wereld waar gerechtigheid woont (2Petrus 3:13): waar we van harte (Jeremia 31:33) naar Gods geboden leven. Welk een vreugde zal dát wezen!
Naar oude gewoonte spreek ik van de Tien Geboden. Sommigen zeggen liever: Tien Woorden - omdat ze Geboden te streng vinden? Tien Woorden - die uitdrukking staat letterlijk in Exodus 34:28 - de Nieuwe Bijbel Vertaling maakt er toch weer Tien Geboden van. Ook Jezus (Marcus 10:19) en Paulus (Romeinen 13: 9) spreken over geboden. Niks mis met geboden dus. In het lied gebruik ik woorden in het opschrift en geboden in de eerste regel.
Het idee om de Tien Geboden in berijmde vorm te zingen, dateert (ten minste!) al uit de Reformatie. Calvinisten zongen enkel Psalmen, maar - als uitzondering die de regel bevestigt - ook "enige gezangen", waaronder de Tien Geboden en de Lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon. Zo stonden ze achter in de bundel van Datheen (1566) en de bundel van 1776. De Tien Geboden werden sinds 1545 gezongen op de melodie die later (1562) ook aan Psalm 140 werd toebedeeld. In het Liedboek is het ook één van de beide mogelijkheden voor Gz 488: Zolang er mensen zijn op aarde [zie: Compendium bij het Liedboek, kolom 1118]. Omdat ik dit een prachtige melodie vind, heb ik haar gebruikt.
Veel berijmingen van de Tien Geboden wijden een strofe aan ieder gebod. Dat betekent dat je ten minste tien strofen krijgt, nog afgezien van eventuele in- en uit-leidingen. Voorbeelden zijn de berijming die tot 1973 in de hervormde en gereformeerde liedbundels stond en de berijmingen van Tom Naastepad en Joke Ribbers in het Dienstboek van de Protestantse Kerk deel I pag. 604-608. Van elk een voorbeeld.
Het vierde gebod in de berijming van 1776:
Gedenk
en viert, met vee en magen,
den
Sabbath na zesdaagse vlijt;
God
schiep 't heelal in zoveel dagen
en
heeft de Sabbath Zich gewijd.
Het zevende gebod volgens Naastepad:
Dit
is mijn woord: uw vriend, uw vrouw
is
u tot heerlijkheid,
blijf
aan uw sieraad steeds getrouw,
het
kroont uw levenstijd.
En eveneens het zevende gebod volgens Ribbers:
Bewaar
de mens U toevertrouwd;
kom
tot elkaar, wordt samen oud;
waar
liefde woont gebiedt de Heer
zijn
zegen. Hem zij de eer.
Kyrieleis.
Tien strofen achter elkaar zingen is wel een heel eind. Terwijl de tien geboden (onberijmd) heel bondig zijn; in elk geval het zesde, zevende, achtste en negende gebod (en volgens mij oorspronkelijk alle tien). Daarom heb ik gestreefd naar een bondige berijming: inclusief inleiding en slot 4 strofen.
Bij elk van die strofen een enkele opmerking.
1. Ik ben de HEER, Ik maak je vrij. Het voorteken van de geboden is de vrijheid. De HEER schenkt ons vrijheid. De geboden bedoelen aan die vrijheid concreet gestalte te geven. "Blijf bij je Bevrijder!" - Geloof naast Mij geen vreemde goden. "Vreemde goden" in de zin van: goden bij wie je niets te zoeken hebt. Ik had kunnen kiezen voor "vereer", of "aanbid" of "vertrouw" geen vreemde goden; maar ik heb gekozen voor "geloof" in de zin van: wat vreemde goden je ook beloven: geloof ze niet, trap er niet in, ze kunnen het niet waarmaken.
2. Je zult niet vals bij Mijn NAAM zweren is een bepaalde toegespitste interpretatie van wat in de Nieuwe Bijbel Vertaling heet: de NAAM van de HEER niet misbruiken - waarmee ik andere interpretaties niet wil uitsluiten. Op sabbat is je werk gereed: het Hebreeuwse werkwoord sjabat betekent zoveel als: ergens mee ophouden. Je kunt niet eindeloos doorgaan met werken, het moet een keer klaar zijn. - Zo doende leef je lang en breed als weergave van dan zul je lang leven [lang] in het land dat de HEER je geven zal [breed].
3. Vreemdgaan is niet direct een kerkelijke term, maar tegenwoordig wel een gangbaar begrip. In de Staten-Vertaling en de NBG-vertaling van 1951 stond: gij zult niet echtbreken. Veelal is dat opgevat als: je mag niet echtscheiden - maar dat bedoelt het zevende gebod niet. Wat dan wel? We moeten ons allereerst realiseren dat de Tien Geboden zijn gericht tot de man: jij (man) zult niet ... (in het Hebreeuws is er verschil tussen jij-mannelijk en jij-vrouwelijk). Of de Tien Geboden dan niet gelden voor vrouwen, en wat dat dan betekent (dat vrouwen de geboden niet nodig hebben?), is een (interessante) kwestie op zich. Ik beperk me nu tot het zevende gebod. Tegen de man wordt gezegd: pleeg geen overspel (Nieuwe Bijbel Vertaling). Dat betekent dat hij geen sexuele omgang mag hebben met de vrouw van een ander. De achterliggende gedachte is dat hij daarmee de echtgenoot van die vrouw dupeert. Het Bijbelse voorbeeld is David, die overspel pleegt met Batseba. Waarom was dat verkeerd? omdat David daarmee de echtgenoot van Batseba (Uria) dupeert. Wat Davids eigen vrouwen (hij had er verschillende) vonden van zijn scharrel met de buurvrouw, is daarbij niet van belang. De Bijbel neemt David zijn overspel wèl extra kwalijk omdat hij misbruik maakte van zijn macht als koning, en daarmee de Bijbelse bedoeling van het koningschap omkeerde (een koning is er voor zijn volk, en niet omgekeerd). Maar dat staat los van het zevende gebod. Pleeg geen overspel heeft dus (letterlijk genomen) een heel strikte betekenis. Een getrouwde directeur die een relatie heeft met zijn ongetrouwde secretaresse overtreedt niet de letter van het zevende gebod. Maar wij denken tegenwoordig óók aan het verdriet dat genoemde directeur zijn eigen vrouw aandoet. De hierboven aangehaalde berijmingen van Naastepad (uw vriend, uw vrouw is u tot heerlijkheid, / blijf aan uw sieraad steeds getrouw) en Ribbers (Bewaar de mens uw toevertrouwd; / kom tot elkaar, wordt samen oud) leggen dan ook alle nadruk op de trouw aan de éigen partner. De Heidelbergse Catechismus zondag 41 vat het zevende gebod nog algemener op: als een afwijzing van álle onkuisheid.
Het tiende gebod begint met gij zult niet begeren. Terwijl het zevende gebod daadwerkelijk overspel met de vrouw van een ander verbiedt, en het achtste daadwerkelijke diefstal van het bezit van een ander, verbiedt het tiende ook het verlangen om deze zonden te begaan. Bij begeerte denkt het Jodendom aan de kwade impuls in de mens (jètser haraa). Volgens de Heidelbergse Catechismus zondag 44 betekent het tiende gebod dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer mag komen, maar dat wij te allen tijde van ganser harte aller zonden vijand zijn ... Het gaat dus om ons hart - Bijbels gezien: de plek waar onze meest fundamentele beslissingen vallen. Waak vooral over je hart, het is de bron van je leven (Spreuken 4:23 NBV). Daarom: Je zult je hart geen zonde toestaan.
4. Gevraagd naar het grote gebod in de wet, noemt Jezus de liefde tot God en de naaste. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten (Mattheus 22:34-40). Daarom is de liefde de vervulling van de wet (Romeinen 13:10).