Nico ter Linden: Alleen maar vrije tijd. Een dominee over zijn vak, 286 pag.
Dominee NICO TER LINDEN kan kostelijk vertellen. In dit boek vertelt hij over zijn vak: dominee zijn. TER LINDEN (geboren 1936) is al lang met pensioen (bij een dominee heet dat: emeritaat). Hij ziet dus terug op zijn werkzame leven. Als één van de bekendste predikanten van Nederland heeft hij enig recht van spreken. De titel van het boek is ontleend aan een uitspraak van de Deense predikant Kaj Munk. Die zei eens: wat een ander in z'n vrije tijd náást zijn werk doet (bijvoorbeeld een zieke bezoeken), daar heeft een dominee àl z'n tijd voor. Een dominee heeft dus "alleen maar vrije tijd". Ik heb dit boek met veel genoegen gelezen. Hoewel zelf al ruim 27 jaar dominee, kan ik er her en der nog van leren. En bij het lezen heb ik regelmatig geschaterd van het lachen en soms een traan weggepinkt (slap op de zakdoek, noemt TER LINDEN dat (pag. 12)). Zo'n boek moet je niet willen samenvatten. Je moet er ook geen samenvatting van willen lezen - je moet het gewoon zelf lezen. Daarom enkel een globaal overzicht van de inhoud met hier en daar één van de krenten uit de pap. Veel van die krenten zaten ook al in de stukjes van TER LINDEN in Trouw.

In het Vooraf schetst TER LINDEN zijn pastorale levensloop. Hij vertelt ook welke mensen hem inspireerden. Tot mijn genoegen las ik dat Van Ruler één van zijn leermeesters is geweest. Professor Van Ruler vocht een eenzaam gevecht tegen de theologie van Karl Barth en ik was en ben geneigd hem daarin te volgen: 'Het is constitutief (bepalend) voor het heil dat Jezus voor onze zonden gestorven is, maar het is even constitutief voor het heil dat ik dat op Koningslaan 38 geloof.' Ik zie en hoor het hem nog zeggen (pag. 17). Na dit autobiografische Vooraf volgen hoofdstukken over de verschillende werksoorten van de dominee.

De eredienst.

Je bemiddelt tussen God en de mensen en tussen de mensen en God. Eerbied, eerbied, eerbied! Die eerbied blijkt al direct bij de eerste woorden van de dienst. Niet: 'Goedemorgen gemeente, blij dat u er bent' maar 'Onze hulp is in de naam van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft.' Onmetelijke woorden zijn dat, die alleen in heilige huiver kunnen worden uitgesproken, anders weet je niet wat je zegt (pag. 29, vgl. pag. 22 en 36).  

Met de halve kerkenraad in de consistoriekamer van tevoren zaken doen en over koetjes en kalfjes keuvelen, is geen goede warming-up (pag. 35).

TER LINDEN pleit bij de liedkeus voor stijl en niveau (concreet: voor liederen à la het Liedboek). Gelukkig kun je in rouw- en trouwdiensten met de liedkeuze ruimhartiger zijn dan in de eredienst op zondag (pag. 41).

Stijlvol is niet hetzelfde als hoogkerkelijk. In toenemende mate ben ik mij vrijheden in de liturgie gaan veroorloven (pag. 42). De fijne liturgische keuken wil aan het begin van de kerkdienst een hele reeks gebeden: drempelgebed, kyriegebed, gebed van de zondag. Met grote instemming las ik de opmerking van TER LINDEN: Aan het begin van de dienst vind ik één keer bidden wel genoeg (pag. 42). Veel voorgangers zweren bij tenminste twee lezingen: Oude en Nieuwe Testament; of zelf drie of vier: Wet, Profeten, Epistel en Evangelie. Maar TER LINDEN: Eén schriftlezing vind ik eigenlijk voldoende, ik ben maar een simpele ziel. Welke kerkganger kan zo gauw drie lezingen behappen? (pag. 48).

Uit eerdere publicaties is al bekend dat TER LINDEN niet gelukkig is met de Nieuwe Bijbel Vertaling van 2004 (pag. 50); de NBV-vertaling van het Onze Vader (pag. 58) en van de zegen (pag. 60) vinden bij hem weinig waardering.

Gaan staan bij de lezing van het Evangelie vindt TER LINDEN onheus tegenover Mozes en Elia: waarom alleen voor Jezus in de benen gaan en niet voor zijn grote vrienden? (pag. 54).

Een kerkdienst is geen bijeenkomst van een clubje, daarom: Laten kerkeraadsleden die hun voorganger tutoyeren dat niet doen in het bijzijn van anderen  (pag. 61).

De prediking.

Dit is les één die ik geleerd heb: vertel alleen wat je van harte kunt vertellen, deel wat je echt wilt delen. Op een bepaald moment heeft TER LINDEN besloten om, zonder inspraak maar uiteraard binnen de grenzen van de pastorale prudentie, in de eredienst alleen nog te doen wat ik zelf zinvol vind. Mocht dat de mensen in de kerk niet bevallen, welnu, dan zouden ze me zeker terugfluiten, dan zou ik het wel vernemen en dan zouden we wel zien. Nooit iets gehoord (pag. 65-66). Dat lijkt me een zeer wijs woord - waarbij ik aanteken dat ik zelf in zo'n geval wél eens iets terughoor. Blijkbaar te weinig pastorale prudentie.

Over de gangbare abstracte prediking citeert TER LINDEN een kernachtige uitspraak van de Amerikaanse theoloog Frederick Buechner: Het zou wel eens kunnen zijn dat er geen beter bewijs is voor het bestaan van God dan de wijze waarop Hij, jaar in jaar uit, de manier waarop zijn professionele vrienden hem promoten, weet te overleven (pag. 75).  

Het Evangelie is het licht in de duisternis. Je kunt het Evangelie enkel preken als je die duisternis serieus neemt. En die duisternis zit ook in onszelf. Zo heeft Jung gewaarschuwd voor een verkondiging die ons latent antisemitisme niet onderkent. Wie wéét dat hij van binnen niet vrij is van antisemitische smetten, is minder gevaarlijk voor Joden dan wie de illusie koestert van die smetten vrij te zijn. Jung illustreert deze gedachte met een mooie Witz. Een Jood staat op het perron. Hij heeft iemand nodig om even op zijn koffer te letten terwijl hij naar het toilet gaat. Hij vraagt aan de één na de ander of ze wel eens lelijk denken over Joden. De één na de ander ontkent dat verontwaardigd. Tot iemand aarzelend toegeeft wel eens anti-Joodse gevoelens te hebben. Opgelucht haalde de Jood adem. 'Zoudt u dan alstublief even op mijn koffer willen passen, want u bent een eerlijk man.' (pag. 79-80). Diezelfde eerlijkheid sprak uit de tekst die in de oorlog ergens in Amsterdam op een muur gekalkt stond: Blijf met je poten van onze rotjoden af (pag. 79).

Vervolgens geeft TER LINDEN zomaar wat vuistregels voor preken (pag. 81-95):
1. Schrijf je preek uit.
2. Arresteer je eerste gevoelens en gedachten bij de tekst.
3. Een preek is een toespraak.
4. Besteed veel aandacht aan de vorm.
5. Leer van black preaching.
6. Wees niet bang voor hevige emoties.
7. Meteen beginnen (geen nietszeggende inleiding).
8. Wees altijd actueel, zonder van de preek een nieuwsuitzending te maken.
9. Citeer vrijmoedig en doe dat rustig zonder bronvermelding.
10. Laat je niet verleiden om te verkondigen wat je zelf niet gelooft.
11. Wees niet bang voor een open einde.
12. Durf je af en toe te beperken tot Schriftuitleg.
13. Zanik nooit over de afwezigen.
14. Wees terughoudend met politieke stellingnames.

Over de verzoeking om mooi te preken: Een rabbi kreeg de beroemde rabbi Baruch op bezoek en vroeg hem: Zoudt u nu voor ons willen preken, rebbe, u kunt zo prachtig preken.' Rabbi Baruch zei: 'Ik mag met stomheid geslagen worden als ik mooi ga preken.' (pag. 87). Ik kende al een christelijke variant: Aan een maaltijd werd aan een beroemde predikant gevraagd om voor te gaan in gebed, want u kunt zo mooi bidden. Waarop de dominee bad: Here, zegen deze spijze, amen.

De volgende anekdote was mij al bekend uit mondelinge overlevering, nu lees ik haar zwart op wit. Een mevrouw vroeg aan Karl Barth: 'Herr Professor, zullen wij onze geliefden in het hiernamaals weerzien?' - 'Jazeker, mevrouw. Trouwens, de anderen ook.' (pag. 89).

In de praktische theologie wordt er door de jaren heen gediscussieerd over to comfort of to challenge. Moet een predikant vooral pastoraal of vooral profetisch preken: de treurenden troosten of de machthebbers aanklagen? TER LINDEN voelt meer voor het eerste: eerder to comfort the uncomfortable dan to uncomfort the comfortable (pag. 94). Speel ik de machthebbers daarmee in de kaart? Dat risico loop ik. Aan de andere kant zit er ook wijsheid in het aanvaarden van de dingen zoals ze zijn. Een maatschappijkritische student vond de pastorale begeleiding van een danig verkreukelde vrouw maar statusquo-bevestigend - de repliek van de pastoraal theoloog Berger: Meneer Achternaam, ik ben mét u van mening dat er in deze wereld veel moet veranderen en ik probeer daar ook het mijne toe bij te dragen, maar aangezien ik van mening ben dat het Koninkrijk Gods nog zeker twee à drie weken op zich zal laten wachten, ben ik zo vrij in die tussentijd het lijden van deze vrouw waar mogelijk wat te verlichten (pag. 95).

Rites de passage.

Voor wie deze term niet kent: in alle culturen kennen mensen rituelen rond de krisismomenten van het bestaan zoals geboorte, huwelijk en overlijden. Ook geseculariseerde westerse mensen hebben daar behoefte aan en kloppen daarvoor niet zelden aan bij de kerk. Ze vragen om de doop van hun kind, om een trouwdienst, om een dominee bij het graf. TER LINDEN: Een hartelijk kerk staat niet alleen open voor gediplomeerde gelovigen maar ook voor amateurs en zal dus niet gauw, ik bedoel nooit, een zoekende ziel in de kou laten staan (pag. 97). Hij biecht op dat hij als beginnend predikant daarin wel eens te zuinig is geweest en dat hij zich daar nog steeds voor schaamt. Die schaamte herken ik.

Voor kerkelijke rituelen mag best wat gerekend worden, vindt TER LINDEN (om alle misverstanden te voorkomen: niet voor de geestelijke zelf, maar voor de kerk). De kerk kan nu eenmaal niet van de wind leven. Wanneer pastores vanuit een laag zelfbeeld geneigd zijn niet of nauwelijks een passende honorering te vragen, zouden ze ervoor kunnen kiezen hun deskundigheid te verhogen in plaats van zichzelf goedkoop te maken (pag. 99). Daar heb ik een dubbel gevoel bij. Inderdaad: gratis dienst-verlening kan waardeloosheid suggereren (goedkoop kan immers niet goed zijn). Een uitvaart kost mij zeker een volle dag hard werken - wie een advocaat of medicus een volle dag voor zich laat werken, ziet een forse rekening tegemoet; waarom zou een predikant (ook academisch opgeleid) het dan gratis doen? Daar staat wat tegenover: door voor een doopdienst, trouwdienst of uitvaart géén rekening uit te schrijven geef je als kerk het signaal dat er in onze vercommercialiseerde wereld wezenlijke dingen niét te koop zijn. Gods zegen is een geschenk. Onze Protestantse gemeente te Goes doopt en trouwt, begraaf en cremeert royaal. Niet zelden tast bij de condoleance na een uitvaart (meestal:) de oudste zoon van de overledene in de binnenzak en overhandigt een enveloppe met inhoud. Zo'n gift uit dankbaarheid is mij meer waard dan de betaling van een nota.

Onder de rites de passage rekent TER LINDEN ook de rituelen bij het wisselen van de seizoenen: wanneer wij Kerstmis en Pasen vieren, dan zitten die oude 'heidense' feesten daar nog steeds onder en daar moet je niet al te benauwd voor zijn (pag. 101). Je moet dus niet neerzien op het heidendom van al die mensen die enkel voor de Kerstnachtdienst naar de kerk komen (pag. 102). De kernvraag is: Wat beweegt al die mensen om 's avonds laat hun huizen te verlaten en in de kou in de rij voor de kerk te gaan staan? (pag. 103). Wie Jantje van Jezus wil vertellen, ... moet Jezus kennen maar Jantje ook. Welnu, wat wil Jantje in de kerstnacht? ... Jantje verlangt ernaar dat het oude verhaal weer tot leven komt, het verhaal van de vader, de moeder en het kind. Het is een verhaal dat hem altijd weer een beetje gelukkig maakt (pag. 104). Moet hij voor zijn droom op zijn donder hebben, in de kerstnacht? Wie van Jantje houdt en zichzelf een beetje kent, kijkt wel uit. Moet Jantje dan op zijn wenken worden bediend? Wie het verhaal van Jezus een beetje is gaan verstaan, zal ook dat niet doen. Liever zal hij als een goede herder zijn schapen uitnodigen de verteller van dat verhaal helemaal uit te laten praten (pag. 105).

De bediening van de doop.

Het komt mij voor dat mensen bij de geboorte van een kind veel gevoeliger zijn voor wat godsdienst wil zijn dan bij hun huwelijk. ... Een jonge moeder: 'Ik dacht, nu moet er iemand zijn die veel ouder is dan ik en die ook veel langer leeft.' Dat verlangen komt uit bij God (pag. 109). Die laatste gedachte komt voortdurend terug in het boek. In wat mensen ten diepste beweegt, hoor je het verlangen naar God. Onder alle misverstanden over het geloof, vaak terechte afkeer van de kerk, oppervlakkigheid en onverschilligheid, bijgeloof en heidendom, ligt de diepste laag van een mens: het verlangen naar God.

Voor de vormgeving van een doopdienst heeft TER LINDEN een voorkeur voor rust en eenvoud, zonder toeters en bellen, en zonder fotograferen (pag. 111-115).

De inzegening van een huwelijk.

Hoe het niet moet: pastores verdiepen zich niet of nauwelijks in de religieuze geschiedenis (en toekomst!) van de huwenden, zij richten zich bijna uitsluitend op de te houden kerkdienst ... Het religieuze talent van de huwenden wordt niet uitgedaagd en niet te gelde gemaakt (pag. 116). Dit hele hoofdstuk is een hartelijk pleidooi om dat laatste wél te doen.

In toenemende mate heeft TER LINDEN moeite gekregen met "oecumenische" trouwdiensten met pastoor + predikant. Wie 'oecumenisch' wil trouwen, hoeft daar geen twee geestelijken voor in te huren, één kan het ook wel af (pag. 119). Theologisch begrijp ik dat, maar de de trouwlustigen (en hun families!) hebben vaak behoefte aan een kerkelijke balance of power. Een oecumenische trouwdienst levert nog een extra heikel punt op. Voor rooms-katholiek besef hoort in een huwelijksmis de eucharistie te worden gevierd. In de jaren '90 heb ik herhaaldelijk samen met een pastoor een trouwdienst geleid, waarin alle aanwezigen werden uitgenodigd om naar eigen geloofsovertuiging deel te nemen aan de communie. De pastoor wist natuurlijk wel dat dat van Rome niet mocht, maar we deden het gewoon. Inmiddels zijn de Romeinse teugels strakker aangetrokken: communie enkel voor rooms-katholieken. TER LINDEN daarover: Wordt de dienst (mede) door een priester geleid, dan zou ik bedingen dat iedere kerkganger desgewenst ter communie kan gaan. Is dat niet mogelijk, dan kan er wat mij betreft geen eucharistie worden gevierd (pag. 120). Daarbij de volgende (ietwat wrange) anekdote. Een pastoor deelt met zijn bisschop zijn worsteling met het kerkelijke verbod van communie van niet-katholieke kerkgangers. 'Ik had er geen vrede me, eminentie, en ik heb me suf gepiekerd of ik er niets op kon vinden, ik lig er wakker van, ik kan er niet van slapen. Toen dacht ik: Weet je wat, ik ga op de knieën en ik vraag aan de Here Jezus of híj mij wil zeggen wat ik moet doen.' De bisschop onderbrak hem: 'Je bent me toch niet aan het vertellen dat je dat gedaan hebt?!' (pag. 121).

TER LINDEN doet een goed woord voor de zin in de trouwbelofte tot de dood jullie scheidt. Sommige bruidsparen hebben moeite met die zin: op je trouwdag ga je toch niet over de dood praten? Het huwelijk heeft alles met de dood te maken. Wij trouwen óók omdat wij moeten sterven. In je eentje de weg gaan naar de onontkoombare dood is een tegenopzienswerk. Ne me quitte pas, ne me quitte pas. TER LINDEN citeert het Hooglied: Sterk als de dood is de liefde. De liefde is de enige macht ter wereld die het tegen de dood kan opnemen. Het is de liefde die onze eenzaamheid doorbreekt en ons met onze eindigheid verzoent. ... Alleen Gods liefde kan verder gaan (dan die van mensen). Die liefde is sterker dan de dood. De evangelist Johannes heeft daar een mooi verhaal over gemaakt. Hij vertelt hoe Jezus als begin (eigenlijk: beginsel) van zijn tekenen doodswater veranderde in wijn. Op een bruiloft (pag. 125).

TER LINDEN doet een goed woord voor huwelijkscounseling door pastores. Niet om een verstoorde relatie te lijmen, maar om samen te proberen een verstoorde communicatie te herstellen (pag. 127).

Ook een trouwdienst vraagt om de goede sfeer, waarmee TER LINDEN blijkbaar in elk geval eerbied bedoelt. Een eerste vereiste is ervoor te zorgen dat er een kinderoppas is, anders wordt het geheid kermis (pag. 130-131). En hij is falikant tegen fotograferen in de kerk: ik wil tijdens een huwelijksinzegening en bij de bediening van de heilige doop geen gefotografeer en geen gevideo. Heel onaardig van me, maar ik ben en blijf tegen. Bruidsparen boos, doopouders verdrietig, fotografen beledigd, familieleden gekwetst, maar ik ben en blijf tegen (pag. 134). Het levert een aardige paragraaf in het boek op, die TER LINDEN besluit met: Voor mijn part filmen ze vervolgens ook het paren en het baren en het sterfbed van opa. Leuk voor later. Maar van de eredienst blijven ze af (pag. 136-137). In onze eigen Protestantse gemeente te Goes mag tijdens doopdiensten en trouwdiensten worden gefotografeerd en gefilmd. Wel verzoek ik doopouders en trouwlustigen om één fotograaf (en eventueel één filmer) aan te stellen; dit om te voorkomen dat er vijf ooms lopen te filmen en zes tantes staan te flitsen.

In de kerk wordt het huwelijk niet gesloten (dat gebeurt op het gemeentehuis). In de kerk wordt het reeds gesloten huwelijk voor Gods aangezicht door de jonggehuwden bevestigd en door de voorganger gezegend (pag. 131). Het weggeven van de bruid door haar vader, elkaar de rechterhand geven, en elkaar de ringen aandoen zijn rituelen van de huwelijks-sluiting die eigenlijk niet in de kerk thuishoren. Mocht het bruidspaar toch in de kerk de ringen willen wisselen, dan adviseer ik altijd - een wat knullig detail, maar wat ik probeer te voorkomen is nog knulliger - de hobbel van het laatste vingerkootje zelf even te nemen ...  (pag. 132-133).

Belijdenis.


Bij deze paragraaf noteer ik het respect van TER LINDEN voor het eigen verhaal van zijn belijdeniskatechisanten. Tijdens een lang weekend in een klooster liet hij ze elkaar hun levens- en geloofsgeschiedenis vertellen (pag. 150).

Sterven, rouwen en begraven.


Het is joden verboden iets tegen rouwenden te zeggen zolang de overledene nog boven aarde staat. Het is ook verboden hen alleen te laten.  ... Je moet er zijn, maar je moet wel je mond houden (pag. 160).

Over euthanasie: Wat mij betreft moet je iedereen wantrouwen die zegt dat het mag, en iedereen die zegt dat het niet mag evenzeer. Dus streng verbieden en ruimhartig gedogen (pag. 162). Je mag toch niet vóór je tijd gaan? Nee, maar ook niet na je tijd (pag. 163). En TER LINDEN meent zeker te weten dat de Eeuwige het niet erg vindt wanneer je op dinsdag komt in plaats van op vrijdag (pag. 165).

Toen TER LINDEN eens werd gevraagd, wat hij als predikant het liefste deed, antwoordde hij spontaan: Begraven! (pag. 167). Zelf ook predikant, herken ik dat. Een goede begrafenis (pag. 167) is een kostbaar moment. Het is een eer als predikant te worden uitgenodigd te spreken aan het eind van een soms lang en veelbewogen leven. Bij een uitvaart (= begrafenis of crematie) ervaren we de kracht van het Evangelie. En familieleden zijn je achteraf vaak bijzonder dankbaar. Twee minpunten noemt TER LINDEN niet.  
- Regelmatig moet je als predikant een uitvaart leiden van iemand die je niet hebt gekend; dat levert de bizarre situatie op dat alle andere aanwezigen de overledene hebben gekend (daarom zitten ze er) en dat uitgerekend jij die als enige de overledene niet hebt gekend, over haar / hem moet spreken.
- Agendatechnisch levert een uitvaart bijna altijd een probleem op. De werkweek van een dominee zit vaak al redelijk vol. Opeens moet er tijd (globaal genomen: een volle werkdag) worden vrijgemaakt voor ten minste één gesprek met de familie, voor het maken van de liturgie en het schrijven van de preek, en voor de uitvaart zelf (vaak op een ongelukkig moment).

Terug naar TER LINDEN. Hij geeft een lange lijst aandachtspunten voor uitvaarten. De meeste daarvan zijn me uit het hart gegrepen.
  1. Het is zinvol om je laatste wensen kenbaar te maken, maar probeer niet na je dood te regeren: na je dood heb je niets meer te willen, dat is het verdrietige maar ook het aardige van de dood (pag. 168).
  2. Bind de familie en/of de begrafenisondernemer op het hart dag en tijdstip van de uitvaart niet dan in overleg met de predikant vast te stellen (pag. 169). Zelf dring ik er herhaaldelijk op aan dat mensen me na het overlijden van een familielid onmiddellijk bellen, dan horen ze van mij wanneer ik in elk geval niet beschikbaar ben (om te voorkomen dat de uitvaart juist op dat verkeerde tijdstip wordt gepland).
  3. Wacht ... niet te lang met begraven, veel dagen tussen sterven en begraven zijn afmattend (pag. 169). Dat advies is nog actueler geworden nu de wettelijke begraaftermijn is verlengd tot vijf werkdagen, zodat er vaak (bijna) een week tussen overlijden en uitvaart ligt: meestal veel te lang!
  4. Begraaf liever niet in stilte. Beroof mensen van buiten de kleine kring niet van de mogelijkheid ook hun verdriet te uiten (pag. 169). Ik begrijp de redenering, maar ben er voor mijzelf niet door overtuigd.
  5. Wie dan toch een geliefde in kleine kring wil begraven, moet een duidelijke lijn trekken wie daarbij wel en wie niet wordt uitgenodigd.
  6. Het beste moment voor het condoleren is: vóór de dienst en de graflegging (en niet nadien, zoals gebruikelijk is - pag. 170-171). Toen enkele jaren geleden mijn moeder overleed, heb ik zeer bewust gekozen voor de volgorde: ontvangst en condoleance, kerkdienst, graflegging, samenzijn in kleine familiekring. 
  7. Beperk het aantal sprekers en beperk hun spreektijd. Een goede spreker kan in kort bestek zeggen wat er gezegd moet worden, een slechte spreker kan de sfeer dan slechts even verknoeien (pag. 170).
  8. Voor het In Memoriam van de naaste familie (vaak één van de kinderen) nemen we rustig de tijd (pag. 170).
  9. Laat de samenkomst niet langer dan een uur duren. ... Kijk uit voor sprekers die zich op het laatste moment melden. Laat de uitvaartleider niet vragen of er nog iemand is die het woord wil voeren (pag. 170). 
  10. Soms wordt in het kader van een niet-kerkelijke begrafenis een bijdrage van de predikant gevraagd. Dat vraagt om een flexibele opstelling (pag. 170). Mijn ervaring is dat je daarbij in een onheldere rol kunt komen. Soms vragen nabestaanden je om te spreken "niet als dominee, maar als vriend" - waarschijnlijk uit angst voor kerkelijke hoogstandjes, zo niet voor hel en verdoemenis. Mijn reactie is in principe: als ik spreek, dan als dominee; en dat brengt in elk geval met zich mee: een verwijzing naar de Bijbel, iets over de overledene, en een gebed (dat kan het Onze Vader zijn). Mogelijk vindt TER LINDEN deze drieslag te weinig flexibel. Maar bijna altijd blijkt de familie achteraf de bijdrage in deze vorm te waarderen.
  11. Op de avond vóór de dienst kan er nog een ontmoeting met de familie zijn: hetzij als een avondwake bij de overledene (TER LINDEN gaat ervan uit dat die dan al staat opgebaard in de kerk), hetzij als een pastoraal bezoek thuis (pag. 172). In mijn eigen praktijk komt het daar bijna nooit van.
  12. Laten de nabestaanden zich in kerk of aula dicht om de kist heen scharen (pag. 172).
  13. Gebruik om de kist op te zetten niet het malle karretje van de begrafenisondernemer, maar twee blokken of twee schraagjes (pag. 172).
  14. Stel de familie voor niet helemaal aan het einde aan het graf te bedanken, maar helemaal aan het begin: als een kort welkomstwoord aan het begin van de kerkdienst (pag. 173). 
  15. Scheid de eredienst en de toespraken. Toespraken zijn toespraken en eredienst is eredienst (pag. 173). Zelf pleeg ik een uitvaart te beginnen met een welkom (in de kerk: met daarbij bemoediging en groet) en aanvangspsalm; daarna geef ik alle ruimte voor in memoriam en toespraken. In het tweede deel van de dienst kom ik zelf weer aan het woord met Schriftlezing, overdenking en gebed.
  16. Mensen weten graag waar ze aan toe zijn. Daarvoor is een gedrukte liturgie zinvol (pag. 173). Met name bij crematies vindt de familie zo'n liturgieblad soms overbodig. Soms lukt het me om hen ervan te overtuigen dat een liturgieblad structuur geeft aan de dienst, houvast biedt voor de verschillende betrokkenen, en een tastbaar aandenken is voor later. Ik maak het liturgieblad of -boekje liefst zelf, dan zijn de fouten erin tenminste mijn fouten en niet die van de begrafenisondernemer.
  17. Over de doden niets dan goeds. Dat is een foute vertaling van de Latijnse spreuk de mortuis nihil nisi bene, zo leerde mijn leraar Latijn mij al. "Niets dan goeds" zou in het Latijn zijn: nihil nisi bonum - de bedoeling is echter dat je enkel op goede, eerlijke wijze over de doden moet spreken (pag. 173). Daarbij mogen ook negatieve ervaringen worden benoemd.
  18. Is dat geen wensdenken, dat wanneer een aardse vader je ontvalt, een hemelse Vader zich over hem ontfermt en zich over jou ontfermt? Is de wens hier niet de vader van de gedachte? Dat is zeker het geval. Maar dat sluit geenszins de mogelijkheid uit dat wij een Vader in de hemel hebben die diezelfde wens in gedachten heeft. Amen (pag. 175). 
  19. TER LINDEN leidt zowel de dienst als de teraardebestelling in toga (pag. 175). Ik draag zelf nooit een toga, dus ook niet bij uitvaarten.
  20. In tastend geloof is een uitdrukking die TER LINDEN geleend heeft van Huub Oosterhuis en waarmee hij dicht bij de (kerkelijke en nietkerkelijke) aanwezigen blijft.
  21. Het is mooi wanneer kinderen, ouders, buren, vrienden, vriendinnen de kist dragen. Als het even kan: hoog op de schouders, niet zeulend als met een zware koffer. Het uitdragen is een ritueel, doe het daarom niet tweemaal, maar uitsluitend bij het verlaten van de kerk (pag. 177)
  22. Het uitdragen geschiede onder orgelspel of onder het zingen van een (paas)lied (pag. 177).
  23. Als er direct na de dienst gelegenheid tot condoleren is, plaats de kist dan in het kerkportaal, met een of twee dodenwachten terzijde. Wie na het condoleren de kerk verlaat, kan daar een laatste groet brengen.
  24. De voorganger en de ouderling lopen bij voorkeur vóór de dode uit, zowel op weg naar het graf als op de terugweg (pag. 178).
  25. Houdt na een rouwdienst in de kerk niet nog een tweede dienst in de aula op de begraafplaats of in het crematorium (pag. 178). Vooral bij een crematie komt de familie regelmatig met het verzoek éérst een dienst in de kerk en daarna nog een plechtigheid in het crematorium te leiden. Dat wordt bijna onvermijdelijk een herhaling van zetten. Daarom stel ik de familie in zo'n geval voor de keus: ófwel de hele dienst in het crematorium (de meest praktische oplossing), ófwel de dienst in de kerk, gevolgd door een crematie in familiekring (zonder mij).
  26. Steeds vaker laten nabestaanden op het kerkhof de kist niet zakken: ze zijn bang dat het dalen van de kist te emotioneel zal zijn. Inderdaad, maar wat is er tegen een emotioneel moment? (pag. 179). TER LINDEN pleit dus voor het dalen van de kist, en ik pleit met hem mee. Toen, lang geleden (1971), mijn vader werd begraven, daalde de kist "tot maaiveld". Achteraf heb ik daar nog jaren lang last van gehad: het was niet af, we hadden hem niet echt begraven. Toen enkele jaren geleden mijn moeder overleed, heb ik zeer bewust de kist laten dalen tot op de bodem van het graf. 
  27. Aan het graf spreekt TER LINDEN na een korte grafleggingsformule (Wij geven haar uit handen, leggen haar neer in de aarde, in de handen van de levende God) het Onze Vader en de zegen uit. Zelf zal ik een dode niet toespreken, maar ik geef hem wel graag nog eenmaal de zegen mee (pag. 180). 
  28. Laat er na die zegen ... dan ook geen woord meer gezegd worden. ... Ook de uitvaartleider ... hoeft ons niet kond te doen dat de plechtigheid thans ten einde is en dat ons in de ontvangstruimte een kop koffie wacht, want dat begrijpen we zo ook wel (pag. 181). Jaren geleden heb ik eens tegen een uitvaartleider gezegd: "Ik mag me natuurlijk niet met uw vak bemoeien, maar als u mij ooit begraaft: dan zónder dat kopje koffie!". Het hielp - voor een paar maanden, toen dook het kopje koffie weer op. Tegenwoordig zie je nog wel eens dat de naaste familie als laatste het graf verlaat. De zin ervan ontgaat me en onhandig is het ook (pag. 181).
Wat ik in deze opsomming mis, is een overweging over de aanduiding van de plechtigheid. Vroeger spraken we van een rouwdienst. Later vond men die rouw blijkbaar te somber en werd het een afscheidsdienst.. "Dienst van Woord en gebed" raakt voor mijn gevoel wat uit de mode, "dankdienst voor het leven van ..."  is ervoor in de plaats gekomen. Op het liturgieboekje zet ik meestal wat de familie op de kaart heeft geschreven.

TER LINDEN gaat er van uit dat een dominee een begrafenis of crematie leidt. Dat is echter bepaald niet vanzelfsprekend. Tot 2004 (totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland) was ik gereformeerd. De gereformeerde kerkorde kende wel een christelijke, maar geen kerkelijke begrafenis (GKO art. 87); en rekende begraven niet tot het ambtspakket van de predikant (GKO art. 10). Daarmee staat ze in een oude traditie. De Dordtse kerkorde wilde niet weten van lijkpredikatiën of lijkdiensten (DKO art. 65) en volgens Calvijn is begraven geen taak van de kerk, maar van de overheid. Ik hoef zelf dan ook geen kerkelijke begrafenis.

Terug naar TER LINDEN. Vaak zeggen rouwenden in de maanden na het verlies dat ze zo depressief zijn. Deze hulpzoekenden kun je echter zelden of nooit als depressief diagnosticeren in de klassieke betekenis van dat woord (pag. 181). Vaak is depressief een etiket van familie en vrienden om het probleem hanteerbaar te maken: tegen depressiviteit zijn er antidepressiva. TER LINDEN citeert de uitspraak van de psychiater Tielens dat wij weer moeten leren lijden, zoals in het tijdperk vóór de antidepressiva (pag. 182). Wie een geliefde verliest, is nadien meestal niet depressief, maar zielsverdrietig. Dat is wat anders (pag. 181).

Eeuwigheidszondag.


Aan het eind van het kerkelijk jaar herdenken veel kerkelijke gemeenten degenen die in het afgelopen jaar zijn overleden. Waar er minder mensen naar de kerk komen, organiseren tegenwoordig uitvaartverenigingen in november gedachtenis-bijeenkomsten. Ze blijken in een behoefte te voorzien (pag. 184). Want de pijn van het verlies, daar moet je doorheen. TER LINDEN veegt dan ook de vloer aan met een collega uit Friesland die de namen van de overledenen in de gedachtenisdienst niet noemt om mensen pijn te besparen (pag. 186).

Het Avondmaal.


TER LINDEN vindt een paar maal per jaar Avondmaal vieren voldoende, het moet iets bijzonders blijven. Hij uit het boosaardig vermoeden dat het koesteren en cultiveren van de eucharistie in de katholieke kerk mede dient om de machtspositie van de priesterklasse, aan wie de bediening van het sacrament strikt is voorbehouden, veilig te stellen (pag. 189). Ik teken daarbij aan dat de frequente communie in de katholieke kerk niet van alle tijden is. Ten tijde van de Reformatie gingen veel katholieken blijkbaar slechts éénmaal per jaar ter communie - terwijl een reformator als Calvijn pleitte voor wekelijkse Avondmaalsviering (Institutie IV XVII:44). Het kan verkeren.

In veel kerken drinken de Avondmaalsgangers uit één beker. Een niet te onderschatten en ook te respecteren afkeer van drinken uit één beker kan mensen ervan weerhouden naar de kerk te komen als er Avondmaal wordt gevierd (pag. 190). Daarom stelt TER LINDEN voor om het brood (in zijn Westerkerk: rechthoekige hosties) in te dopen in de beker. Kleine bekers vormen wat mij betreft nauwelijks een alternatief, ik associeer ze altijd met borrelglaasjes: iedereen neemt zijn eigen neutje. Het brood in de ene beker dopen, heeft dan ook mijn sterke voorkeur (pag. 191).

Pastoraat.

In dit hoofdstuk treft voortdurend de aandacht voor de verhalen van mensen: de woorden achter de woorden (pag. 204). Voor TER LINDEN is pastoraat werk, en hard werken ook. Pastoraat is een vak, een ambacht. Enkel er zijn is te weinig (pag. 203; vgl. pag. 245-246).

De relatie pastor-client is een asymmetrische relatie. ...Wij zijn volstrekt gelijkwaardig, maar wij spelen verschillende rollen en de deskundigheid van de een is niet de deskundigheid van de ander. Met mijn dokter heb ik een asymmetrische relatie en dat is maar goed ook (pag. 203). Met deze zinnen ben ik het volkomen eens, ook met de vergelijking met de dokter. Ik heb het ter verheldering wel eens zó uitgedrukt: "Als ik met buikpijn naar de dokter ga, dan moet het over mijn buik gaan en niet over de buik van de dokter".

Van de Amerikaanse gesprekstherapeut E.H.Porter heeft TER LINDEN geleerd dat er in de pastorale counseling (slechts) vijf categorieën interventies zijn (pag. 207-208):
* Evaluation: de pastor geeft een waarde-oordeel.
* Interpretation: de pastor interpreteert de woorden van de ander.
* Support: de pastor bemoedigt en steunt de ander.
* Probing: de pastor vraagt nadere informatie.
* Understanding: de pastor blijft bij de gevoelens van de ander.
Porter is een vurig pleitbezorger van de understanding-interventies (pag. 208). TER LINDEN vindt deze benadering een waardevol hulpmiddel ... met name in de eerste fase van de gesprekken (pag. 211). In twee gevallen werkt understanding niet of verkeerd:
- Bij manipulatieve clienten en bij oplichters ... Confronteren is hier geboden maar wel hondsmoeilijk (pag. 212). Sommige mensen proberen de pastor te manipuleren door een compliment. Zoals de kerkganger die na een dienst geroerd tegen de voorganger zei: 'Thank you, Chaplain, it was good'. ... De chaplain kende het klappen van de zweep, had zijn antwoord paraat en antwoordde met een brede grijns: 'Good? What do you mean it was good, it was excellent!' (pag. 212).
- In crisis-situaties: TER LINDEN geeft drie Amerikaanse doch wijze adviezen door (pag. 212-213):
1. Laat merken dat je weet hebt van de pijn.
2. Benoem de pijn.
3. Doe iets.

Op sommige plaatsen in ons land zijn actieve kerkleden fors in de weer om hun kaartenbakken van slapende leden te zuiveren. Maar er zitten wel mensen in! (pag. 216). Van harte mee eens. Uitschrijven is het allerlaatste. Laten we zuinig zijn op het dunste draadje dat mensen (nog) verbindt met de kerk; al is het enkel een administratief draadje. - Ik ruk hierbij een verhaal uit zijn verband dat TER LINDEN verderop vertelt, het laatmiddeleeuwse verhaal over Mariken van Nieumeghen (pag. 249-250). Voor wie het niet kent: Mariken verkeert zeven jaren zondig met de duivel (Moenen). Maar de duivel heeft een hekel aan die naam: Mariken. Met Maria's heeft hij slechte ervaringen. Hij wil voor zijn liefje een andere naam. Maar dat gaat Mariken toch te ver. Tenslotte sluiten ze een compromis: Voortaan laat ze zich Emmeken noemen, van M: de eerste letter van Maria. Eén letter - een heel dun draadje. Maar na verloop van jaren blijkt dat één dunne draadje genoeg te zijn voor een goede afloop.

Tenslotte geeft TER LINDEN zomaar wat tips (pag. 223-232). Niet nieuw: als predikant weet je dit allemaal allang. Maar wel nuttig, want wij struikelen allen in velerlei opzicht (Jacobus 3:2). Ik noem ze kort - het zijn de praktische voorbeelden die het vlees aan de botten brengen; maar daarvoor moet u het boek zelf lezen. De laatste jaren zat Berger [een leermeester van TER LINDEN] in een verpleeghuis, hij was dement geworden, zijn vrouw was overleden. 'Ga je nog even langs Henriëtte?" vroeg hij op een keer toen ik aanstalten maakte om op te stappen. 'Ik wou dat ik dat kon, Willem, maar het is heel verdrietig: Henriëtte is overleden.' (pag. 228). Er volgt nog meer, maar waar het me nu om gaat: ieder die met dementerenden te maken heeft, herkent deze situatie. De dementerende is vergeten dat zijn vrouw of haar man is overleden, dat vader en moeder al heel lang geleden zijn overleden, dat hij / zij hier in het verpleeghuis woont, enz. Hoe moet je daarmee omgaan? Veel deskundigen zeggen: je moet daarin meegaan, want als je tegenspreekt maak je de dementerende onzeker. Ik heb daar zelf vaak moeite mee (het voelt als liegen), en signaleer dat TER LINDEN zijn leermeester en vriend Berger liefdevol bij de realiteit brengt.

Op verhaal komen.
  1. Een pastor moet gespitst zijn op de verhalen die zijn cliënt in zijn geestelijke bagage heeft zitten (pag. 233). In de voorbeelden hierbij gaat het met name om bijbelse en religieuze verhalen.
  2. Tevens moet hij zich verhouden tot zijn eigen levens- en geloofs-verhalen (pag. 233).
  3. Tenslotte is een goede pastor ook de beheerder van een schat aan verhalen waaruit hij kan putten en waarmee hij de zijnen kan voeden (pag. 233). Pastoraat is méér dan begrip. Veel pastores zijn te bang, te fantasieloos, te kleingelovig en spelen onvoldoende met bijbelse verhalen en symbolen (pag. 246). Vooruit, haal eens een gouwe ouwe uit je doos, draag eens wat aan uit de schat der eeuwen, ontsluit die schat voor dit kind van God, troost hem met een gelijkenis of jaag hem er à la de profeet Natan in liefde de stuipen mee op het lijf, en alles er tussenin, maar doe iets. Gooi er een stimulus in, zie maar of je respons krijgt (pag. 245).
Tot slot.

Dit autobiografische hoofdstuk rijmt op het Vooraf.

Appendix.

Een college dat TER LINDEN aan rechtenstudenten gaf, demonstreert hoe hij omgaat met de Bijbel. De Bijbel is voor hem een poging van stervelingen als u en ik om 'van godswege' iets te zeggen over een aantal existentiële vragen over onze herkomst, onze bestemming en onze roeping, over goed en kwaad, over schuld en vergeving, over onze omgang met elkaar, over man en vrouw, over de mens en zijn broeder, ouders en kinderen, slaaf en vrije, volksgenoot en vreemdeling, de mens en zijn bezit. ... Het geschrift spruit dus voort uit gelovige fantasie, er is hier vrome verbeelding aan de macht (pag. 262). Zelf zou ik het zo niet zeggen, maar formele bepalingen over de Bijbel lossen nooit wat op.

De vraag of God bestaat stelt Israël niet, het is ook een onzinnige vraag. Gerard Reve werd eens geïnterviewd door een jongen van een schoolkrant. 'Meneer Reve, gelooft u dat God bestaat?' 'Ach, bestaan?' zei Reve, 'bestaan? Mijn jongen, dat heeft God helemaal niet nodig'. (pag. 262). Dit antwoord van Reve maakt boeken overbodig.

Als ik Israël zeg, bedoel ik Israël als notie, niet Israël als natie. Israël als theologische notie, niet als geografische natie. Met Israël bedoel ik de wijsheid die dat volk in een proces van eeuwen bij elkaar gesprokkeld heeft, het zoekontwerp van zijn profeten, van Mozes tot en met Jezus, neergelegd in hun geschriften (pag. 263). Geen natie maar notie is een aardig woordspel, maar het lost niets op. De verhalen van de Bijbel (die TER LINDEN zo schitterend kan navertellen) zijn wel de verhalen van een concreet volk. Om een zin eerder uit het boek uit z'n verband te rukken er zitten wel mensen in! (pag. 216). Waar Paulus (zelf een Jood) van wakker ligt, is niet de notie Israël, maar zijn eigen volk Israël (Romeinen 9-11). De Protestantse Kerk belijdt in haar kerkorde geroepen te zijn gestalte te geven aan haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël (artikel I: 7): niet met de notie Israël, maar met het volk Israël.

Hitler noemde in Mein Kampf het geweten een joodse uitvinding en groter eer is Israël nooit gegeven (pag. 263).

Na inleidende opmerkingen over het verhaal-karakter van de Bijbel vertelt TER LINDEN enkele markante Bijbelverhalen: de mens en zijn vrouw in de tuin; Kain en Abel; koningen en profeten; het Salomonsoordeel; de aanval van Amalek; oog om oog (Het 'oog om oog, tand om tand' wordt door onwetenden steeds in ongunstige zin gebruikt, maar het was in de rechtspleging van weleer juist een grote stap voorwaarts, want die bepaling probeerde nu net 's mensen wraaklust aan banden te leggen. Een straf mag de schade dekken, maar daar moet het bij blijven (pag. 279-280); Jezus' radicalisering van de Tora in de Bergrede (Ooit predikte Lamech de ongebreidelde vergelding, Mozes trachtte deze ongebreidelde vergelding in te perken: een oog voor een oog en niets meer. Jezus predikte de ongebreidelde vergeving. Welbeschouwd kan het soms heel vervelend zijn dat Mattheus dit allemaal heeft opgeschreven (pag. 280-281); en tenslotte het verhaal over de op overspel betrapte vrouw uit Johannes 8: 1-11. In deze verhalen is TER LINDEN op z'n best!

Eredienst en prediking, Doop en Avondmaal, trouwen en begraven, katechese / kringenwerk en pastoraat: ik doe het zelf ook allemaal; en ik kan genieten en leren van de verhalen en reflectie van collega TER LINDEN. Maar ik doe ook dingen waar TER LINDEN niet over schrijft. Elke predikant heeft ook bestuurlijk werk (kerkeraad en classis) en overleg (met collega's, met gemeenteleden, enz.). Over de lusten en lasten daarvan zou ook heel wat te vertellen zijn. Waarom TER LINDEN daarover zwijgt, weet ik niet. Verder heeft elke predikant administratie (al was het maar ten dienste van zijn pastoraat) en schrijfwerk (in elk geval voor het kerkblad); tegenwooordig met de lusten en lasten van een computer. Misschien heeft TER LINDEN daar niets over te melden omdat hij een secretaresse had (pag. 129).

Bij het lezen van dit boek realiseerde ik me opnieuw dat elke christen haar / zijn eigen heiligheden heeft. Ik bedoel daarmee: voor elke gelovige zijn bepaalde elementen in het geloof heilig. Maar voor verschillende gelovigen zijn dat verschillende elementen. Dat leidt herhaaldelijk tot misverstanden, zo niet tot conflicten. Ik geef een paar voorbeelden. Christenen voor wie de Bijbel zonder meer het Woord van God is, zullen Het geschrift spruit dus voort uit vrome fantasie (pag. 262) veel te mager vinden. Voor sommige christenen is de historiciteit van de Bijbelse geschiedenis heilig; voor hen is het heiligschennis als TER LINDEN spreekt van verhalen, die je niet-historiserend moet vertellen (pag. 70-73). Andere christenen gaan door het vuur voor vrede, gerechtigheid en milieu (het vrolijke trio van indertijd het conciliaire proces); zoals de student die inzake het pastoraat aan een danig verkreukelde vrouw verontwaardigd uitriep: Onze maatschappij onderdrukt vrouwen en wij zijn hier doodleuk systeembevestigend bezig (pag. 95); zij zullen het pastoraat van TER LINDEN beschouwen als "pappen en nathouden". Weer andere christenen zweren bij evangelische liederen uit Johannes de Heer of Opwekking. Zij zullen niet blij zijn met de aanduiding van TER LINDEN liedjes die zowel theologisch als muzikaal onder de maat zijn; en nog minder blij met de kwalificatie van Barnard varkensdraf en zwijnenvoer (pag. 40-41).

Wat is er heilig voor TER LINDEN zelf? Uit zijn boek vis ik drie elementen:
1) Eerbied in de eredienst. TER LINDEN veroorlooft zich in toenemende mate vrijheden ten aanzien van de liturgische regels (pag. 42), maar de eerbied blijft voorop staan. De Heer is in zijn heilige tempel, zwijg voor Hem, gij ganse aarde, zo citeert hij de profeet (Habakuk 2:20 - pag. 36). Daarom geen gemoedelijk welkom (pag. 22 en 35); geen gefotografeer (pag. 134-137); en de kinderen naar de crèche (pag. 130-131).
2) De zeggingskracht van de Bijbelse verhalen. Vandaar de droefheid van TER LINDEN over de Nieuwe Bijbel Vertaling, die voor zijn besef een parafraserende weergave is (pag. 50). De meeste bijbelschrijvers zijn getalenteerde theologen en begaafde vertellers, over ieder woord hebben ze nagedacht, bijna iedere woordherhaling is betekenisvol. Meesters op de vierkante centimeter zijn het, want papyrus en perkament waren kostbaar. En er staat zelden wat er staat, er staat bijna altijd meer en het staat er bijna altijd mooi. Goede prediking is dus altijd ook een eerbetoon aan de vertellers van toen en het is bovenal een eerbetoon aan de God die zij ons met hun verhalen en gebeden, hun spreuken en liederen, hun dromen en visioenen hebben willen openbaren (pag. 67).
3) Respect voor de religie van mensen. Wie met Barth alle natuurlijke theologie heeft afgezworen, wie geneigd is 'het natuurlijke' als 'heidens' te bestempelen, zal zich in prediking en pastoraat 'profetisch' opstellen en zich strikt richten op wat de Schrift ons leert. Hij zal zich niet of nauwelijks 'priesterlijk' oriënteren op de geloofspraktijk van mensen en op hun religieuze ervaringen midden in het leven van alledag. Wanneer ik terugkijk moet ik zeggen dat ik nooit een duidelijke keuze heb gemaakt, ik heb gependeld en ik denk ook dat dat goed is (pag. 17). De mens is een homo religiosus, een religieus zoogdier met een ongestructureerd maar algemeen verlangen. Eeuwenlang hadden jodendom en christendom het in zich om dat verlangen in cultuur te brengen, vorm te geven, uit te zuiveren, te verheffen, maar het lijkt wel of zij dat niet meer kunnen. ... Wat gaat er gebeuren wanneer de religieuze verlangens en ervaringen van mensen het straks zonder de rijkdom en de ordening van de joods-christelijke traditie moeten stellen? (pag. 141). Dit laatste citaat komt uit een paragraaf die De rokende vlaswiek heet (naar Jesaja 42:3 Staten-Vertaling - pag. 137-145). Die paragraaf gaat over huwelijkspastoraat in een hartelijke kerk (pag. 137). De religieuze behoeften en verlangens van mensen komen vooral naar boven rond de keerpunten van het leven (trouwen, een kind krijgen, sterven) en de keerpunten van de seizoenen (midwinter en voorjaar). Uit alle paragrafen daarover spreekt TER LINDENs respect voor het eigen religieuze verhaal van mensen. Het is een rode draad door heel het boek.

terug naar boeken

TERUG NAAR INDEX