Dr. C. Stam, De opstanding van de
doden in de theologie van K. Barth, R. Bultmann en W. Pannenberg,
Zoetermeer, 2003, 384 pag.
Ds. Stam (1934-2013) had als laatste functie: studentenpredikant in
Groningen. In 2003 (hij was toen al 69!) promoveerde hij op dit
proefschrift. Hij droeg het op aan zijn overleden vrouw.
De opstanding der doden vormt een wezenlijk onderdeel van het Evangelie
(1Corinthe 15). Het was al ten tijde van het Nieuwe Testament een
aanstootgevende boodschap: in Athene wordt Paulus welwillend
aangehoord, totdat hij begint over de opstanding der doden (Handelingen
17:32). De klassieke oudheid had geen moeite met
een onsterfelijke ziel, maar van een lichamelijke opstanding moest ze
niets hebben. De boodschap van de opstanding der doden had dus van meet
aan een cultuurkritische functie (pag. 32). In de Twaalf Artikelen
wordt het nog
krasser uitgedrukt: opstanding
des vleses (een formulering die op gespannen voet staat
met 1Corinthe 15:50: vlees
en bloed kunnen het Koninkrijk van God niet beërven).
"Vlees" staat voor de mens in zijn kwetsbaarheid (pag. 25). De
christelijke kerk had voor haar geloof in de opstanding (schematisch
uitgedrukt) drie
motieven (pag. 24-25): een theologisch motief (God is de Schepper; Hij
laat niet
varen de werken van Zijn handen; als God kan scheppen, kan Hij zeker
herscheppen); een christologisch motief (de verlossing begint al
doordat het Woord vlees wordt; en Jezus is lichamelijk opgestaan uit de
dood); en een pneumatologisch motief (de Geest Die in ons
woont, garandeert onze toekomst - zo kan Paulus spreken over een geestelijk lichaam
(1Corinthe 15:44)). Na de
opstanding des vleses (het elfde artikel) is het eeuwige leven (het
twaalfde artikel) een latere verduidelijking.
Over die verduidelijking schrijft dr. O. Jager in zijn proefschrift Het eeuwige leven pag. 19-20. De toevoeging "het eeuwige leven" verduidelijkt "de opstanding des vleses" in twee opzichten:
a) De "opstanding des vleses" waarin we geloven, is niet zoals de
opstanding van Lazarus (Lazarus werd opgewekt uit de dood maar moest
later opnieuw sterven), maar zoals de opstanding van Christus (Christus
ging met Zijn opstanding het eeuwige leven binnen).
b) De "opstanding des vleses" waarin we geloven is niet opstanding in
de neutrale zin van het woord (waarop hetzij verlossing hetzij
verdoemenis kan volgen); maar het is éénduidig opstanding
ten leven (Daniël 12: 2: ontwaken tot eeuwig leven). De geloofsbelijdenis bevat enkel heils-beloften!
Voor de oude kerk was de
opstanding de primaire verwachting. De oude kerk speculeerde niet over
het hiernamaals, maar verwachtte de verlossing van ons concrete en
materiële bestaan. Terwijl de omliggende Griekse cultuur de
verlossing van de onsterfelijke ziel uit de kerker van het lichaam
verwachtte, verwachtte de oude kerk de verlossing van ons lichaam
(Romeinen 8:23). Het heil is even materieel als de schepping (pag. 28-30). Het is niet onze "onsterfelijke ziel" die (uiteraard)
onsterfelijk blijft, maar het is ons vergankelijke en sterfelijke
lichaam dat onvergankelijkheid en onsterfelijkheid ontvangt (1Corinthe
15:53).
Na een schets van de opvattingen over dit onderwerp in de oude kerk en
in de negentiende eeuw, bevraagt Stam drie grote theologen uit de
twintigste eeuw op dit onderwerp: Barth, Bultmann en Pannenberg. Deze uiteenzetting vormt
het grootste deel van zijn boek (pag. 77-306). De uitvoerige analyse van
deze drie theologen was ongetwijfeld nodig voor zijn promotie, maar
het resultaat is enigszins teleurstellend: volgens Stam schieten ze alle drie tekort. Volgens Barth wordt onze
concrete werkelijkheid in Christus opgezogen in de eeuwigheid. Volgens Bultmann is
verlossing: verlossing uit de concrete en materiële
werkelijkheid (Entweltlichung).
Pannenberg denkt zo sterk vanuit de toekomst (het eschaton), dat onze
huidige werkelijkheid (natuur en geschiedenis) worden gedegradeerd tot
enkel voorportaal van de voleinding. Na al deze pagina's denk je:
beetje jammer van al dit studiewerk. Maar wetenschappelijk gezien is
natuurlijk ook een negatief resultaat een resultaat.
Stam vat zijn eigen opvatting samen in de formulering dat de schepping het heden van het eschaton en het eschaton de toekomst van de schepping is (o.a. pag. 308; vgl. pag. 29-30 - het eschaton = de voleinding). Iets uitvoeriger: Het perspectief dat het
christelijk geloof biedt voor de toekomst is een ontvouwing van het
geloof in God en zijn eeuwige liefde. Daarvan is sprake in schepping,
verlossing en voltooiing, Schepping brengt tot uitdrukking dat het om
het geheel van deze werkelijkheid gaat, ook in al haar onderdelen,
inclusief de concrete materialiteit. Het geheel van deze werkelijkheid
is uitdrukking van het wezen van God, die eeuwige liefde is. In de
opstanding van de doden komt dat aan het licht, omdat daarin blijkt dat
het in verlossing en voltooiing om verlossing en voltooiing van deze
werkelijkheid gaat. Opstanding van de doden is expressie van Gods
eeuwige liefde voor alle vezels van dit bestaan (pag.
356). Stam noemt de opstanding der doden zelfs een testcase van het heil (pag. 355). We kunnen de opstanding van ons lichaam enkel geloven. We kunnen
ons er weinig bij voorstellen. We zien nu nog slechts door een spiegel
in raadselen (1Corinthe 13:12); de helft is ons nog niet aangezegd.
Al met al een zeer informatief boek wat Barth, Bultmann en Pannenberg
betreft. De opvatting van Stam zelf deel ik van harte: God is de
Schepper, en Hij laat het werk van Zijn handen niet los; Hij laat ook
in de dood ons bestaan niet los, ook ons lichamelijke bestaan niet. -
In twee opzichten vind ik het boek van Stam wat beperkt:
1) Stam schrijft een dogmatische studie, geen exegetische. Maar als wij
als christenen spreken over de opstanding der doden, baseren wij ons in
hoge mate op de Bijbel: de (latere) profetische teksten zoals Jesaja
26, Ezechiël 37 en Daniël 12; deuterokanonieke
teksten zoals 2Makkabeeën 7; woorden van Jezus over de
opstanding zoals in Lucas 20; profetische teksten in het Nieuwe
Testament zoals 1Corinthe 15 en Openbaring 20; en met name wat de
evangelisten en Paulus schrijven over de opstanding van Jezus Zelf (de verschijningen en het lege graf).
Binnen het kader van zijn dogmatische studie gaat Stam daar niet diep op
in. Dat voelt een beetje kaal.
2) Met name in verband met Barth schrijft Stam uitvoerig over het
begrip eeuwigheid. Niet
in de zin van een verlenging van de tijd tot in het oneindige, maar als
de tijdsdimensie van God: God
kan voor, boven en na de tijd zijn (pag. 127). Maar ik
blijf het lastig vinden om de verhouding tussen de opstanding der doden
en de eeuwigheid
scherp te krijgen. Paulus zegt in 1Corinthe 15:53 dat we de
onvergankelijkheid en de onsterfelijkheid zullen ontvangen. Ik vat dat
op als: de ellende van aftakeling en dood zijn we in de voleinding voorgoed voorbij
(vergelijk Openbaring 21: 1- 7: de dood zal niet meer zijn). Maar Paulus zegt niet, dat
we de eeuwigheid
zullen ontvangen. Wel het
eeuwige leven (Romeinen 2: 7), maar is dat hetzelfde? Voor
mijn gevoel hoort eeuwigheid
vooral bij God Zelf (Romeinen 11:36).