SPREKEN IS ZILVER...
spreken en zwijgen in Spreuken

1. Gij zult (voor de rechter) geen vals getuigenis afleggen tégen (= ten laste van) uw naaste!
Aan dit 9e gebod herinneren de Spreukendichters ons telkens weer:
12: 17 Wie waarheid spreekt, deelt mee wat recht is,
maar een leugenachtig getuige bedrog.

14: 25 Een betrouwbaar getuige is een redder van levens,
maar wie leugens blaast, is een en al bedrog
(vgl. 14:5).
19: 9 Een vals getuige blijft niet ongestraft,
wie leugens uitblaast, zal omkomen
(vgl. 19: 5; 21:28)
19: 28 Een nietswaardig getuige spot met het recht,
en de mond der goddelozen verslindt onrecht.

24: 28 Wees niet een lichtvaardig getuige tegen uw naaste,
want zoudt gij misleiden met uw lippen?

25: 18 Een knots en een zwaard en een scherpe pijl,
zo is iemand die als vals getuige optreedt tegen zijn naaste.

Vergelijk 6:16-19.

2. Ook waarschuwen ze tegen "vals getuigenis" in de ruimere zin van lasterpraat:
6: 12 Een nietsnut, een onheilstichter is hij,
die met bedrieglijke mond rondgaat.

10: 18 Wie haat verbergt, is een leugenlip;
wie laster verbreidt, is een dwaas.

16: 28 Een valsaard veroorzaakt twist,
een lasteraar brengt scheiding tussen vrienden.

17: 4 Een booswicht schenkt aandacht aan een bedrieglijke lip;
valsheid leent het oor aan de verderfelijke tong

18: 8 De woorden van de lasteraar zijn als lekkernijen;
zij glijden immers af naar de schuilhoeken van het hart
(vgl. 26:22)
26: 20 Als er geen hout is, dooft het vuur;
waar geen lasteraar is, komt de twist tot rust.

Vergelijk ook 11:13 en 20:19.

3. Leugenachtig en kwaadaardig spreken roept conflicten op:
6: 19 ... wie twist stookt tussen broeders.
12: 6 De woorden der goddelozen loeren op bloed...
15: 1 Een krenkend woord wekt de toorn op.
18: 6 De lippen van de dwaas brengen twist voort,
en zijn mond roept om slagen.

26: 21 Zoals de kolen de gloed en hout het vuur doen opvlammen,
zo een twistziek man de strijd.


4. In het bijzonder waarschuwt de Spreukendichter tegen lichtvaardige borgstelling:
17: 18 Een verstandeloos mens is hij die handslag geeft,
die zich borg stelt voor zijn naaste

22: 26 Behoor niet tot hen die handslag geven
en zich borg stellen voor schulden.

Vergelijk 6:1- 5!, 11:15.

5. Let bij het spreken op het juiste moment:
25: 20 Als iemand die een kleed uittrekt op een koude dag, als azijn op loog,
is wie liedjes zingt bij een treurig hart.

27: 14 Wie zijn naaste in de vroege morgen op luidruchtige wijze groet,
het wordt hem als een vloek aangerekend.

15: 23 Iemand heeft vreugde, als hij een gepast antwoord geeft,
en hoe goed is een woord op zijn tijd!


6. Het juiste (wijze en rechtvaardige) spreken is weloverwogen:
10: 19 wie zijn lippen bedwingt, is verstandig.
11: 13 wie betrouwbaar van geest is, houdt een zaak verborgen.
13: 3 Wie zijn mond in toom houdt, bewaart zijn leven;
15: 2 De tong der wijzen brengt degelijke kennis voort
28 Het hart van de rechtvaardige overweegt, wat hij zal antwoorden
20: 15 Al heeft men goud en een menigte koralen,
het kostbaarste kleinood zijn verstandige lippen.

21: 23 Wie zijn mond en zijn tong bewaakt,
bewaart zichzelf voor benauwdheden.

vriendelijk:
15: 1 Een zacht antwoord keert de grimmigheid af
4 Zachtheid van tong is een boom des levens
16: 24 Vriendelijke woorden zijn als honigzeem,
zoet voor de ziel en medicijn voor het gebeente.

25: 15 Door lankmoedigheid wordt de machtige vermurwd,
een zachte tong verbreekt beenderen.

en heilzaam voor de ander én voor de spreker zelf:
10: 11 De mond des rechtvaardigen is een bron van leven
20 Uitgelezen zilver is de tong des rechtvaardigen;
21 De lippen van de rechtvaardige weiden er velen,
31 De mond van de rechtvaardige brengt wijsheid voort
32 De lippen van de rechtvaardige weten wat welgevallig is
12: 6 De mond der oprechten redt hen uit.
18 De tong der wijzen brengt genezing aan.
14: 3 De lippen der wijzen bewaren hen.
24: 26 Wie juiste antwoorden geeft, kust de lippen.

7. Nog enkele spreuken over spreken en zwijgen:
17: 28 Zelfs een dwaas die zwijgt, gaat door voor wijs;
als hij zijn lippen gesloten houdt, voor verstandig.

18: 4 De woorden van iemands mond zijn diepe wateren,
een bruisende beek, een bron van wijsheid.

18: 21 Dood en leven zijn in de macht der tong,
wie aan haar toegeeft, zal haar vrucht eten.

27: 2 Een ander roeme u, en niet uw eigen mond,
een vreemde, en niet uw eigen lippen.

31: 26 Met wijsheid opent zij (= de flinke echtgenote) haar mond,
vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong.


8. We begonnen voor de rechter - we eindigen daar ook weer.
Hij heeft een grote verantwoording:
24: 23 Aanzien des persoons in het gericht is verkeerd.
24 Wie tot de schuldige zegt: Gij zijt onschuldig,
hem zullen volken vloeken, natien zullen hem verwensen,

25 Maar hun die recht oordelen, gaat het goed,
over hen komt de zegen van de voorspoed.


Het boek Spreuken getuigt indrukwekkend van het belang van ons spreken!

Terug naar Spreuken.

TERUG NAAR INDEX