ZUINIGHEID MET VLIJT...
werk en welstand in het Bijbelboek Spreuken

1. De Spreuken spelen zich af in een agrarische samenleving:

27:23-27: Let wel op de staat van uw kleinvee,
en zet uw hart op de kudden ...
Als het gras verdwenen is en het etgroen zich vertoont
en de kruiden der bergen zijn ingezameld,
Dan hebt gij schapen voor uw kleding,
en bokken tot koopprijs voor een akker,
Voldoende geitemelk voor uw voeding, tot voeding voor uw huis,
en levensonderhoud voor uw dienstmaagden.

14:4 Als er geen runderen zijn, blijft de kribbe leeg,
maar door de kracht van de ploegos is er een rijke opbrengst.

24:27 Maak buiten uw werk gereed en bereid het voor u op het veld;
daarna kunt gij uw huis (= gezin!) bouwen.

2. Op het land moet hard worden gewerkt. De Spreuken waarschuwen tegen luieren:

6: 6-8: Ga tot de mier, gij luiaard,
zie haar wegen en word wijs:
Hoewel zij geen aanvoerder heeft,
noch leidsman, noch heerser,
Bereidt zij in de zomer haar brood,
verzamelt zij in de oogst haar spijs.

24:30-34: Ik ging langs de akker van een luiaard ,
en langs de wijngaard van een verstandeloos mens,

En zie, hij was geheel begroeid met distels,
met onkruid bedekt, zijn stenen muur was neergehaald.
Toen ik dit aanschouwde, nam ik het ter harte;
toen ik het zag, trok ik een les daaruit:

Nog even slapen, nog even sluimeren,
nog even liggen met gevouwen handen,

Daar komt uw armoede aangelopen,
en uw gebrek als een gewapend man.
(vgl. 6: 9-11)

26:13-15: De luiaard zegt: Een roofdier op de weg!
een leeuw op straat! (vgl. 22:13)
De deur draait zich om op haar scharnieren,
zo de luiaard op zijn bed.
Al heeft de luiaard zijn hand in de schotel gestoken,
hij is te traag om haar naar zijn mond te brengen (vgl. 19:24)

Zo ook 10: 4- 5, 26; 12:11, 24, 27; 13: 4, 11; 14:23; 18: 9; 19:15; 20: 4, 13, 21:17, 25; 22:20- 21; 26:16; 28:19.

De Spreuken bevelen ons aan om ijverig te werken:

10: 4 De hand des vlijtigen maakt rijk (vgl. 12:24)
5 Wie verzamelt in de zomer, is een verstandig zoon

12:11 Wie zijn akker bewerkt, zal zich met brood verzadigen

Zo ook 12:27; 13:4, 11; 14:23; 20:13; 27:23-24; 28:19;

en de flinke echtgenote in Spreuken 31:

31:13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen.
31:18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit.
31:19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel enz.

3. Tegelijk leren de Spreuken ons: aan 's HEREN zegen is alles gelegen:

10:22 De zegen des HEREN, die maakt rijk;
zwoegen voegt er niets aan toe.

22: 2 Rijken en armen ontmoeten elkander;
hun aller Maker is de HERE (vgl. 29:13)

4. De HEER vraagt rechtvaardigheid, ook in werk en zaken (16:8):

11:26 Wie koren achterhoudt, hem vloekt het volk (vgl. Lucas 12:18!) ;
maar zegening daalt neer op het hoofd van de verkoper.

12:10 De rechtvaardige weet wat toekomt aan zijn vee,
maar de barmhartigheid der goddelozen is wreed.

15:27 Wie hunkert naar onrechtmatige winst, vernielt zijn eigen huis;
maar wie geschenken haat, zal leven (vgl. 17:23)

16:11 Zuivere waag en weegschaal zijn des HEREN;
al de weegstenen in de buidel zijn Zijn werk (vgl. 20:10 en 23)

23:10 Verleg de aloude grenzen niet
en kom niet op de akker der wezen
(vgl. 22:28)

20:14 Slecht! Slecht! zegt de koper,
maar als hij weggaat, dan beroemt hij zich.


28:8 Wie zijn vermogen door rente en woeker vermeerdert,
verzamelt het voor hem die zich over de geringen ontfermt.

5. Dien met de verworven welvaart God en medemensen:

3: 9-10: Vereer de HERE met uw rijkdom
en met de eerstelingen van al uw inkomsten,
dan zullen uw schuren met overvloed gevuld worden ...

28:27 Wie de arme geeft, zal geen gebrek lijden;
maar wie zijn ogen toesluit, wordt zwaar vervloekt.

31:20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige,
haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige.

Zie ook 3:27; 3:28; 14:31.

6. Dwars door de samenleving loopt de kloof tussen rijk en arm:

22:2 Rijken en armen ontmoeten elkander;
hun aller Maker is de HERE (vgl. 29:13)

14:20 Zelfs door zijn naaste wordt de arme gehaat,
maar de vrienden van de rijke zijn vele.

18:23 Smekend spreekt de arme,
maar hard antwoordt de rijke.

Zie ook 19:4; 19:7; 22:7.

Daarbij neemt de HEER het op voor de armen:

22:22-23: Beroof de geringe niet, omdat hij arm is,
en vertreed de ellendige niet in de poort (vgl. 22:28 en 23:10);
want de HERE zal hun rechtsgeding voeren
en hun berovers van het leven beroven.

22:16 Wie de geringe verdrukt, bevoordeelt hem;
wie de rijke geeft, verarmt hem slechts.

7. Rijkdom is soms schijn:

13: 7 Sommigen stellen zich rijk aan,
terwijl zij in het geheel niets hebben (vgl. 12:9);

anderen houden zich arm bij veel bezit.

vaak betrekkelijk:

13: 8 Het losgeld voor iemands leven is zijn rijkdom,
maar de arme krijgt geen bedreiging te horen.

15:16 Beter is een weinig in de vreze des HEREN,
dan een grote schat en onrust daarbij (vgl. 15:17; 17:1)

18:11 Het bezit van de rijke is zijn sterke stad (vgl. 10:15a),
en als een hoge muur - in zijn verbeelding.

28:11 Een rijk man moge wijs zijn in eigen ogen,
een arme die verstandig is, doorziet hem wel.

28: 6 Beter een arme die in oprechtheid wandelt,
dan iemand die verkeerde wegen gaat, al is hij rijk.

en altijd vergankelijk:

28:22 Een man, boos van oog, hunkert naar rijkdom,
en hij weet niet, dat gebrek hem zal overkomen.

23: 4-5: Tob u niet af voor rijkdom,
 zie van uw voornemen af;

Richt gij uw oog erop,
hij (de rijkdom) is er niet meer;

want plotseling maakte hij zich vleugels,
als een arend vliegt hij ten hemel.

Daarom vraagt de wijze Agur om de gulden middenweg - tot eer van God:

30: 8-9: geef mij armoede noch rijkdom,
voed mij met het brood, mij toebedeeld;

Opdat ik, verzadigd zijnde, U niet verloochene
en zegge: Wie is de Here?

noch ook, verarmd zijnde, stele
en mij aan de naam van mijn God vergrijpe.

Terug naar Spreuken

TERUG NAAR INDEX