Dr. K. Schilder, De Openbaring van Johannes en het sociale leven, Amsterdam, 1e druk 1924 / 4e druk 1972, 356 pag. tekst.
INLEIDING
Twee Hogescholen in Kampen
Bij het opruimen van mijn boekenkast kwam ik dit boek van Schilder
tegen. Het roept herinneringen op. Van 1971 tot 1980 studeerde ik
theologie aan de Theologische Hogeschool in Kampen.
"Hogeschool" betekende toen wat anders
dan nu. Tegenwoordig is een Hogeschool een cluster van HBO-opleidingen,
zoals de Hogeschool Zeeland - een Universiteit is een wetenschappelijke
instelling voor onderwijs en onderzoek. Vroeger waren zowel Hogeschool
als Universiteit wetenschappelijke instellingen - het verschil was: een
Universiteit was een cluster van verschillende faculteiten, een
Hogeschool was een op zich zelf staande faculteit. Zo had je toen
bijvoorbeeld de Technische Hogeschool in Delft, de Landbouwhogeschool
in Wageningen, de Economische Hogeschool in Rotterdam, en de beide
Theologische Hogescholen in Kampen.
Want in Kampen waren er twee Hogescholen, die zich allebei
"Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland"
noemden. De éne, aan de Broederweg, was de Theologische
Hogeschool van de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt), de andere, aan de
Oudestraat, was de Theologische Hogeschool van de "gewone"
Gereformeerde Kerken. De Vrijgemaakten noemden de "gewone"
gereformeerden "synodalen", en dat was bepaald niet
complimenteus bedoeld.
Een beschamend conflict
De achtergrond van dit tweetal
Gereformeerde Kerken, elk met hun eigen Theologische Hogeschool, ligt
in een beschamend kerkelijk conflict binnen de Gereformeerde
Kerken, een conflict dat zijn dieptepunt bereikte in 1944. Het was een
conflict dat we nu, een kleine 80 jaar later, aan vrijwel niemand meer
kunnen uitleggen. Het was een buitengewoon complex conflict: het had
dogmatische ("de veronderstelde wedergeboorte") en kerkordelijke (de
strekking van artikel 31 van de Dordtse Kerkorde) aspecten; het had een
lange kerkhistorische voorgeschiedenis (het samengaan van
Afgescheidenen en Dolerenden in 1892, elk met hun eigen cultuur en
spiritualiteit); het had een culturele dimensie (de wijze waarop het
gereformeerde volksdeel zich had geëmancipeerd en opgewerkt, met
alle krimp- en trek-scheuren vandien); maar het
had ook zeker te maken met een rampzalige wisselwerking tussen de
complexe (en onbuigzame) karakters van verschillende kerkelijke leiders
binnen de
Gereformeerde Kerken, zoals prof. Schilder (maar hij niet alleen); en
dat in een historische
noodsituatie: de Duitse bezetting 1940-1945, waarop
verschillende betrokkenen verschillend reageerden (Schilder stelde zich
moedig op tégen de bezetter). Op 3
augustus 1944 zette de synode prof. Schilder af (niet enkel als
hoogleraar, maar ook als predikant) - waarop Schilder op 11 augustus
1944 de Vrijmaking uitriep. Daarmee was de scheuring een feit: de
scheuring van de Gereformeerde Kerken, en daarmee ook van haar
Theologische Hogeschool in Kampen (vandaar het tweetal
Hogescholen: Oudestraat en Broederweg). Ik noemde dit hele conflict
beschamend. Een kerkelijk conflict brengt altijd al het slechtste in
(kerk)mensen naar boven. En dit conflict speelde zich af in het vierde
jaar van de Duitse bezetting, terwijl de Joden werden vernietigd en de
Hongerwinter voor de deur stond. Er wordt wel gezegd dat de Duitse
bezetter het conflict heeft aangewakkerd om het verzet vanuit de
gereformeerde hoek te verzwakken.
Op het moment van de scheuring was het verschil tussen "gewone
gereformeerden" en "vrijgemaakten", volgens de
betrokkenen zelf onoverbrugbaar, objectief gezien nog niet zo heel
groot. Of een bepaalde plaatselijke Gereformeerde Kerk vanaf 1945 als
"vrijgemaakt" of als "synodaal" (de vrijgemaakte aanduiding)
verderging, hing in hoge mate af van een "toevallige" factor: de keuze
van de plaatselijke
predikant. Voor veel predikanten was prof. Schilder een geliefde
leermeester. Koos de dominee partij vóór Schilder, dan
volgde meestal de
meerderheid van de kerkenraad en van de gemeente hem (vrouwelijke
gereformeerde predikanten waren nog lang niet in beeld) op de weg der Vrijmaking.
- Na 1944
maakten beide kerken een eigen ontwikkeling door. In de "gewone"
Gereformeerde Kerken vond een proces van liberalisering plaats, dat tot
uitdrukking kwam in bijvoorbeeld aansluiting bij de Wereldraad van
Kerken, openstelling van het ambt voor vrouwen, een "relationeel"
Schriftgezag (het boekje God met ons)
en toenadering tot de Nederlandse Hervormde Kerk, gevolgd door het
Samen op Weg-proces van hervormden, lutheranen en gereformeerden dat in
2004 uitliep op de Protestantse Kerk in Nederland. Tegenover de
gereformeerde liberalisering stond een vrijgemaakte radicalisering,
uitlopend op (in 1967) de scheuring tussen Binnenverbanders en
Buitenverbanders (de latere Nederlands Gereformeerde Kerken). Toen ik
in 1971 in Kampen ging studeren (aan de Hogeschool Oudestraat), was de
scheur binnen de Vrijgemaakte Kerken (ook binnen de Gereformeerde Kerk
Vrijgemaakt in Kampen) nog vers en pijnlijk; met alle
gevolgen vandien voor de Hogeschool Broederweg.
Schilderkring: niet kunst maar Klaas
Binnen de kleine stad Kampen twee gereformeerde Theologische
Hogescholen - men zou samenwerking van de wetenschappers en contacten
tussen de studentenpopulaties mogen verwachten. Maar daarvan was geen
sprake. Ik heb het gevoel dat de vrijgemaakte theologen van de
Broederweg (docenten en studenten) met argwaan keken naar alles buiten
de eigen vrijgemaakte kring, en misschien ook wel naar elkaar.
Veel studenten aan de Oudestraat hadden hun gereformeerde verleden (de
gemeenschappelijke schat van Oudestraat en Broederweg) achter zich
gelaten en stortten zich in onder andere marxisme, feminisme en
opwekking. Ik heb jaren lang in Kampen gewoond en gestudeerd zonder ook
maar één vrijgemaakte collega-student te kennen. In die
situatie van volledige scheiding der geesten namen twee mannen een
moedig initiatief. Prof. J. Douma (hoogleraar ethiek aan de Broederweg)
en drs. J. Faber (studentenpredikant aan de Oudestraat) startten eind
jaren '70 samen een gezamenlijke gesprekskring voor studenten van beide Hogescholen,
de Schilderkring ("niet kunst maar Klaas", placht ds. Faber te zeggen).
Zoals de naam aangeeft, lazen en bespraken we enkele boeken van de
(toen inmiddels al jaren overleden) Vrijgemaakte voorman prof. Klaas Schilder. Dat
laatste voelde als een concessie van de "gewone gereformeerden" aan de
"vrijgemaakten" (Schilder was immers hún Grote Man), een concessie die wel nodig geweest zal zijn om de
genoemde vrijgemaakte argwaan te overwinnen. Toch klonk er uit de
vrijgemaakte achterban kritiek op deze ontmoeting met
"de vijand" (dat waren wij "synodalen" dan). Maar de gesprekskring ging
door. Ik heb de gegevens niet meer, maar volgens mij in elk geval
gedurende twee jaren; één jaar over Schilders boek De Openbaring van Johannes en het sociale leven, en het jaar daarop over zijn Christus en cultuur. Over het eerste boek gaat dit artikel. Maar eerst kort nog iets over de auteur.
Prof. Klaas Schilder
(1890-1952)
werd geboren in Kampen, in een hervormd gezin dat in de
kindertijd van Klaas overging naar de Gereformeerde Kerk. Aan de
Theologische (toen nog:) School in Kampen studeerde Klaas theologie.
In 1914 werd hij predikant, achtereenvolgens te Ambt-Vollenhove,
Vlaardingen, Gorinchem, Delft, Oegstgeest en sinds 1928 in
Rotterdam-Delfshaven. In 1933 promoveerde hij in Duitsland op Zur Begriffsgeschichte des Paradoxon
(over het begrip "paradox" bij met name Kierkegaard, Barth en
Calvijn - Schilders conclusie is dat de dialektische theologie zich
voor haar paradoxale structuur niet op Calvijn kan beroepen),
en werd hij benoemd tot hoogleraar in Kampen. Schilder was een briljant
en principieel theoloog maar ook een polemische figuur: hij bestreed de
(binnen de Gereformeerde Kerken toen toonaangevende) theologie van
Abraham Kuyper (1837-1920), de (buiten de Gereformeerde Kerken!) aan
invloed winnende theologie van Karl Barth (1886-1968) en (voor en
tijdens de Tweede Wereldoorlog) de leer van het nationaalsocialisme en
het optreden van de Duitse bezetter. In zijn theologische polemieken
formuleerde hij buitengewoon fel. Hij moge zijn harde woorden
zakelijk bedoeld hebben, maar besefte onvoldoende dat zijn opponenten
zich door hem persoonlijk diep gekwetst en openlijk vernederd voelden.
Hoewel bekend als
dé voorman van de Vrijgemaakte Kerken, had hij niet volledig
greep op de verdere ontwikkelingen binnen dit kerkverband. Acht jaar na
de
Vrijmaking overleed hij aan een hartaanval.
HET BOEK
Apokalyptische tijd
De Openbaring van Johannes en het sociale leven is
een bewerking van een serie artikelen in een plaatselijk (kerk)blad.
Het is dus oorspronkelijk voor "gewone" kerkgangers geschreven.
Maar het vergt wel heel wat theologisch en filosofisch begrip. Voor
makkelijke boeken en preken moest je niet bij Schilder zijn. De eerste
druk van het boek dateert uit 1924. De artikelen zijn dus geschreven in
de jaren daarvoor. Die datering is van belang. De Eerste Wereldoorlog
(1914-1918/9) had miljoenen slachtoffers geëist.Vervolgens
bezweken nog veel méér miljoenen aan de pandemie van de
Spaanse Griep (1918-1919). Die
verschrikkingen riepen een apokalyptisch gevoel op: we
leven in het laatste
der dagen. In de jaren 1911 tot 1918 schreef Abraham Kuyper
(1837-1920) - helaas met afnemende geestelijke vermogens - in De Heraut
zijn lange serie artikelen Van de Voleinding; ook in die serie krijgt het boek Openbaring ruime aandacht.
In de tweede druk (1925) bracht Schilder enkele wijzigingen aan. En in
de derde druk (1951, een jaar voor zijn dood) voegde hij enige nieuwe
hoofdstukken toe; dat blijkt uit passages waarin hij terugblikt op
de Tweede Wereldoorlog en uit verwijzingen naar literatuur van ná 1924.
Marxisme en christendom
In 1917 vond de Russische
revolutie plaats. Het grote Rusland werd sindsdien bestuurd vanuit een
marxistische ideologie. Het Marxisme stelde
zich markant atheïstisch op. Volgens Marx is religie "opium van
het volk": het arme en onderdrukte proletariaat sust zichzelf in slaap
met de droom van een hemels hiernamaals. Voor de meeste christenen was
het marxisme de vijandelijke ideologie bij uitstek. Maar
wederzijds werd er (door enkelingen en kleine groepen) ook gezocht
naar toenadering. Vanaf de Eerste Wereldoorlog is er in Nederland een
christensocialistische beweging. Schilder noemt (pag. 11, 153-159, 164-165, 282) de dichteres
Henriëtte Roland Holst (1869-1952), begonnen als strijdbaar
marxiste, maar in haar latere jaren te typeren als
religieus-socialiste. Het christensocialisme kreeg een belangrijke
impuls door de theologie van Karl Barth. De christensocialisten
beriepen zich op Bijbelse uitgangspunten. Jezus is gekomen om het
evangelie te brengen aan de armen (Lucas 4:18): Zalig jullie armen, want voor jullie is Gods Koninkrijk - maar wee jullie rijken, want jullie hebben je deel al gehad
(Lucas 6:20 en 24). Jezus als de eerste socialist! - Tegen deze achtergrond schreef Schilder zijn
artikelen over het boek Openbaring. Met "het sociale leven" verwijst
hij naar de problematiek die het maxisme / socialisme op tafel heeft
gelegd.
Geschiedenis
Waarom brengt Schilder deze problematiek uitgerekend in verband met het
Bijbelboek Openbaring? Eén reden ligt - lijkt me - in de
kategorie geschiedenis,
die beide (de problematiek en het Bijbelboek)
verbindt. Het historisch idealisme van de Duitse filosoof Hegel
(1770-1831) ziet het dialektisch proces van these - antithese -
synthese uitlopen op de realisering van de Absolute Geest (om deze
fraaie volzin nader uit te leggen, zou ik me moeten verdiepen in Hegel;
en ik denk niet dat dat er nog van komt). Marx (1818-1883) neemt
de dialektiek van these - antithese - synthese over van Hegel, maar
betrekt haar op de historische ontwikkeling van de ekonomische
verhoudingen (over de relatie Hegel - Marx schrijft Schilder onder meer
op pag. 135: lees maar eens het Marx-Engels-archief over de invloeden van Hegel en op pag. 148 over de mislukte poging van Marx om zich van Hegel's dialectiek los te maken). Volgens het Marxisme ontwikkelt de geschiedenis zich in een voortgaand
noodzakelijk proces van conflicten tussen slavenhouders en slaven, heren en
horigen, rijken en armen, kapitalisten en arbeiders, op weg naar de
klassenloze Heilsstaat. Welnu, ook het Bijbelboek Openbaring (met name de
hoofdstukken 4-22) gaat - volgens Schilder - over geschiedenis.
Schilder noemt het boek Openbaring een catechismus voor alle filosofie-der-geschiedenis (pag. 15). Het geeft in vogelvlucht een profetische schets van de periode tussen Pinksteren en Wederkomst, zeg maar: van het laatste bedrijf van het Drama der wereldgeschiedenis (pag. 22). Voor de goede orde merk ik hierbij op dat Schilder hier een respectabele, maar niet de enig mogelijke opvatting van het boek Openbaring verwoordt.
Antithese
Hierboven gebruikte ik al tweemaal het begrip antithese, in de zin van
een noodzakelijk element in het historische proces (bij Hegel in
idealistische en bij Marx in materialistische zin). Ook in de
gereformeerde theologie is het begrip antithese een rol gaan
spelen, in de zin van de tegenstelling tussen geloof en ongeloof (als
principes); of (en dan wordt het helemaal spannend) tussen gelovigen
(en dan wel specifiek: christenen) en ongelovigen.
Abraham Kuyper (1837-1920) hanteerde het
begrip antithese in de Nederlandse politiek, voor de tegenstelling
tussen de christelijke partijen (antirevolutionairen,
christelijk-historischen en rooms-katholieken) enerzijds, en de
liberalen (en later ook de socialisten) anderzijds. En in zijn Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid deel II betoogt Kuyper dat er tweeërlei wetenschap (pag.
101-124) is (dat is als zodanig al een rechtvaardiging voor "zijn"
Vrije Universiteit: een aparte christelijke universiteit voor
christelijke wetenschap), ómdat er tweeërlei soort mensen (pag. 97-101) is. Maar Kuyper beperkt het begrip
"antithese" - voor zover ik kan zien - (vrijwel) geheel tot de
politieke tegenstelling. En de principiële tegenstelling tussen
gelovigen (christenen) en ongelovigen wordt bij Kuyper op een
eigenaardige manier verzacht. Dat hangt samen met een tweetal
opvattingen van Kuyper, die kunnen worden beschouwd als elkaars
complement.
1) Het principiële verschil tussen de
tweeërlei soort mensen (gelovigen en ongelovigen) zit in de
wedergeboorte (
Encyclopaedie II, pag. 99). Gelovige mensen zijn wedergeboren, ongelovige mensen niet. Maar Kuyper gebruikt het begrip
wedergeboorte in een heel specifieke betekenis. Hij gebruikt regelmatig het beeld van het enten in de fruitteelt (
Encyclopaedie II, pag. 99-101;
De Gemeene Gratie II,
pag. 297-299). God ent op enig moment een kiem van eeuwig leven in het
hart van Zijn uitverkorenen. Als zij daarna nog langere tijd van leven krijgen, zal
- bij de één eerder, bij de ander later - die
schuilende kiem beginnen
zich in de levensuitingen te openbaren (
De Gemeente Gratie II, pag.
299). Maar enkel die kiem als zodanig (de wedergeboorte) is beslissend.
Kuyper toont met een heleboel statistische cijfers aan dat (in zijn tijd: rond het jaar 1900) ongeveer een derde van de
kinderen overlijdt in de eerste vijf levensjaren, een leeftijd waarop er - volgens
Kuyper - van een bewuste bekering nog geen sprake kan
zijn (
De Gemeene Gratie II, pag. 655). Bij zulke kinderen blijft het bij enkel de kiem (de wedergeboorte). Ervan uitgaande
dat de kiem (de wedergeboorte) aanwezig is, dopen we kinderen van
gelovige ouders (de beroemde of beruchte
veronderstelde wedergeboorte) en we houden ze voor wedergeboren (
het oordeel der liefde) totdat onverhoopt bij het opgroeien uit leer of leven het tegendeel blijkt.
Voor Kuyper is er dus wel een principieel verschil tussen gelovigen en
ongelovigen (de wedergeboorte), maar dat verschil is enkel bekend aan
God.
2) Naast de
particuliere genade (Gods zaligmakende werking in de wedergeboorte) staat bij Kuyper de
gemene gratie: gemeen = gemeenschappelijk voor alle mensen, wedergeboren of niet, gelovigen
en ongelovigen. Na de zondvloed sluit God een verbond met Noach en in
hem met de hele mensheid en met alle levende wezens (= dieren) (Genesis
9: 8-17). Dit Noachitische verbond bevat een belofte (God zal de wereld
niet nog een keer vernietigen door een zondvloed - het teken van deze
belofte is de regenboog) en geboden (de zogenaamde
Noachitische geboden,
mede naar aanleiding van Genesis 9: 1-7). Dit Noachitische verbond
neemt Kuyper als historisch uitgangspunt voor zijn grote driedelige
werk over
De Gemeene Gratie (
deel I,
pag. 11-92). In Zijn goedheid weerhoudt God nog de zonde en haar
gevolgen, zodat de mensheid zich in haar geschiedenis kan ontplooien.
Door zijn leerstuk van de
gemene gratie kan Kuyper het ervaringsgegeven verklaren,
dat de wereld mee- en de kerk tegenvalt (
De Gemeene Gratie II, pag. 13). De tegenstelling gelovigen en ongelovigen ligt zodoende in de praktijk niet zo zwart-wit.
Dat ligt ze bij Schilder wèl. Waar Kuyper zijn theologie opbouwt vanuit de wedergeboorte (als innerlijke kiem), daar bouwt Schilder zijn theologie op vanuit het verbond.
Van Zijn verbondsvolk (de kerk) vraagt God geloof in Zijn beloften en
gehoorzaamheid aan Zijn geboden. De (wereld)geschiedenis is in haar
essentie verbondsgeschiedenis. De
antithese door de hele geschiedenis heen is die van geloof < >
ongeloof, gehoorzaamheid < > ongehoorzaamheid. Dus niet (zoals het
Marxisme beweert) die van rijken < > armen, kapitalisten < >
arbeiders. Deze laatste zinnen vormen (voor mijn besef) een samenvatting van het boek. Hieronder zullen we deze gedachten
herhaaldelijk terugvinden in de citaten.
Briljant en barok
Schilder schrijft briljant en barok: scherpzinnig, dramatisch, weelderig, wijdlopig. Lange en
ingewikkelde zinnen, lange citaten (inclusief gedichten en wetenschappelijke
noten), filosofische en exegetische excursen. De véle
accenten, 'aanhalingstekens' en cursiveringen
geven aan de tekst een nadrukkelijk, haast dwingend karakter. De
hoofdlijn (zie boven) is duidelijk en consequent, maar door de opbouw
uit artikelen en waarschijnlijk ook door de grondige omwerking na bijna
30 jaar krijgt het boek iets kaleidoscopisch.
Selectie
Schilder verwerkt allerlei, soms gedetailleerde, exegetische gegevens -
maar hij geeft geen volledige uitleg van het boek Openbaring. Met het
oog op de sociale thematiek heeft hij een aantal passages uit
Openbaring gekozen, waar hij een heleboel
óver en omhéén vertelt. Ik geef alvast een globaal
overzicht:
|
Hoofdstuk |
Openbaring |
Thematiek |
|
I, II en III |
1 |
Belang van Openbaring voor "de sociale kwestie" |
|
IV, V en VII |
2 en 3 |
De brieven aan Smyrna, Pergamum en Thyatira |
|
VI |
- |
Also sprach Zarathustra |
|
VIII en IX |
5 tm 16 |
Zeven zegels, bazuinen, donderslagen en fiolen |
|
X tm XIV |
6: 1- 8 |
De eerste vier zegels geopend - de vier paarden |
|
XV en XVI |
11:1-14 |
De twee getuigen |
|
XVII |
13 |
Het beest uit de zee en het beest uit de aarde |
|
XVIII |
17 en 18 |
De ondergang van het Grote Babylon |
|
XIX, XX en XXI |
21 en 22 |
Het Nieuwe Jeruzalem |
|
XXII |
- |
Gods Raad en onze verantwoordelijkheid |
Het boek van Schilder telt 22 hoofdstukken, evenals het boek
Openbaring. Blijkbaar is dat toeval: de hoofdstukken van Schilder
corresponderen niet met die van Openbaring. Hoofdstuk VI is eigenlijk
een op zich zelf staand artikel. Hoofdstuk XXII behandelt een algemeen
dogmatisch probleem. In feite behandelt Schilder maar een beperkt
aantal passages uit Openbaring - ik heb me er niet in verdiept in
hoeverre hij relevante teksten heeft laten liggen.
DE HOOFDSTUKKEN
Ik geef nu een beknopt overzicht van de opeenvolgende hoofdstukken van het boek van Schilder.
I. Inleiding
In de hoofdstukken I, II en III maakt
Schilder - aansluitend bij verschillende teksten uit Openbaring 1 -
enkele inleidende opmerkingen over het boek Openbaring en de "sociale
kwestie"
Heel de Bijbel is vól van sociaal-gekleurde aanwijzingen en grondbeginselen. Schilder noemt de Wet van Mozes, de profeten, Jezus Christus en de apostelen (apostolische brieven). Ook het boek Openbaring heeft groot belang voor de perspectieven van het sociale leven, zowel wat betreft de ontvouwing van de daarvoor geldende beginselen, als inzake de profetie
aangaande afloop en ontwikkeling van de sociale strijd. Dit laatste
Bijbelboek is een catechismus voor alle filosofie-der-geschiedenis (pag. 14-15). Aan het eind van dit hoofdstuk citeert Schilder een gedicht dat uitloopt op de laatste keus: Kristus of 'et socialisme! (pag. 19).
II. Eigenaardige betekenis der Apocalypse voor 'de sociale kwestie'
In dit hoofdstuk gaat Schilder in op het karakter van het boek Openbaring. Volgens sommige
uitleggers heeft de auteur (Johannes) dit boek gecomponeerd uit onder
meer oudtestamentisch en apokalyptisch materiaal. Schilder bestrijdt
deze opvatting. Welk een erbarmelijk
Johannes-caricatuur penkrast hij zich, die zich de apostel voorstelt
als een geleerde, gebogen over papyrusrollen, waarop Joodse apocalypsen
geschreven staan ... Nee, de visioenen, door hem beschreven, heeft hij niet uit boeken overgenomen, maar zelf beleefd (pag. 27).
III. Herleiding van 'sociale belangenstrijd' tot zuivere verhoudingen
Socialisten spreken over "de sociale
kwestie": de tegenstelling tussen kapitalisten en arbeiders, als
dé principiële alles-beheersende tegenstelling. Schilder
bestrijdt dit uitgangspunt met verschillende argumenten:
- Er is niet één sociale kwestie, dat is een bedrieglijke simplificatie. Er zijn ontelbare sociale kwesties: in feite is het spreken van 'de' sociale kwestie een massaal volksbedrog (pag. 34-35).
- Het boek Openbaring toont dat juist
de mensen der laatste dagen met de allergrootste heftigheid de sociale
strijd zullen voeren: kopen en verkopen, boycott en protectie,
schaarste en distributie, economische destructie en verderving van de
bronnen van bestaan, het grootkapitaal (18:23) en het lot der
kooplieden ... (pag. 36). Maar de voleinding betekent het einde van dit alles: noch in de hemel, noch in de hel, is plaats voor zo iets als een sociale kwestie (pag. 38). In de hemel zal alles sociaal zijn (zonder kwestie) - in de hel zal alles een grote, eindeloze, nimmer opgeloste, eeuwig martelende kwèstie zijn, maar niets sociaal (pag. 39).
- Voor Gods gericht beslist niet de economische, doch de ethische en heilshistorische antithese (pag. 40). De leuze van de klassenstrijd is een brutale trotsering van de antithese tussen geloof en ongeloof, dienst Gods en dienstweigering aan God (pag. 42). De mensheidsgeschiedenis is in essentie kerkhistorie, en dat is geen historie van de kerkmensen, doch ze is de geschiedenis van Gods kerk-vergadering (pag. 46).
IV. De armen van Smyrna
In zijn hoofdstukken IV, V en VII
gaat Schilder in op enkele sociale aspecten van de brieven aan de zeven
gemeenten in Openbaring 2 en 3.
De tweede van deze zeven brieven is geadresseerd aan de gemeente te
Smyrna. De Heer zegt tegen deze gemeente: Ik weet uw armoede, maar gij
zijt rijk (Openbaring 2: 9). Arm zijn de christenen in Smyrna in
letterlijke zin, mede door de vijandschap van heidenen en Joden (de synagoge des satans, Openbaring 2: 9). Maar ze zijn rijk: niet als een vrome wissel op de eeuwigheid (pag. 57) - er staat niet: gij zult eens rijk zijn. Doch: gij zijt rijk (pag. 57). Het gaat hier om het rechthebben, nu reeds, op 'alle goederen'; het erfgenaam-zijn der wereld, nu al ... (pag. 57). Armoede en rijkdom hangen aan andere maatstaven dan de wereld kent (pag. 59).
V. Christus of Asclepius
Aan de gemeente van Pergamum laat de
Heer schrijven: Ik weet waar gij woont, daar waar de troon des satans
is (Openbaring 2:13). Volgens Schilder moeten we daarbij denken aan de
Asclepius-cultus in Pergamum (pag. 64). Het symbool van de genezende
halfgod Asclepius is de slang (esculaap), voor Joden en Christenen
zinnebeeld van Satan (pag. 65). De antithese is Asclepius of Christus
(pag. 66): wie is de ware Heelmeester? Asclepius biedt dynamische
verlossing: nieuwe maar altijd slechts tijdelijke levenskracht -
Christus biedt forensische verlossing: vrijspraak tot eeuwig leven
(pag. 69) met ethisch effect: bevrijding van de zonde (pag. 73).
VI. Zarathustra en de vrijwilliger bedelaar
Dit moeilijke (vind ik) hoofdstuk vormt
een merkwaardig intermezzo, dat het weinig te maken heeft met het
Bijbelboek Openbaring en met "de sociale kwestie", maar des te meer met
Nietzsches boek
Also sprach Zarathustra.
Opvallend dat Schilder zo uitvoerig in discussie treedt met (de gedachten van) Nietzsche. Nietzsche was voor Schilder dé kriticus waarmee het christendom zich diende te confronteren (George Harinck, De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven 1920-1940, pag. 97 noot 8). Dat tekent de breedheid van Schilder, maar ook zijn strijdbaarheid.
Zarathustra vertolkt Nietzsches
revolutionair verlangen naar de Uebermensch (pag. 81). Op zijn zwerftochten ontmoet Zarathustra een
'vrijwillige bedelaar' temidden
van een kudde koeien (pag. 82). Deze bedelaar veracht de armen en hij
veracht de rijken; nu preekt hij tot de koeien een boodschap
die een persiflage vormt van de prediking van Jezus (pag. 82-83). De
koeien zijn voor de vrijwillige bedelaar
het symbool van de daadloze berusting
(pag. 83). Zarathustra is het met de vrijwillige bedelaar eens over de
verachtelijkheid van de armen en de verachtelijkheid van de rijken
(pag. 84-85). Maar terwijl de bedelaar nu als laatste wijsheid kiest
voor de berusting, kiest Zarathustra voor de resolute opstandigheid
(pag. 86). Schilder wijst in de gelijkenis van Nietzsche allerlei
Bijbelse toespelingen aan. In Zarathustra vertoont zich volgens
Schilder de gestalte van de
anti-christ: het Beest uit het boek Openbaring (pag. 90). In de vrijwillige bedelaar vertoont zich de gestalte van de
pseudo-christ:
zijn boodschap lijkt op die van Jezus, maar verschilt er fundamenteel
van: berusting lijkt een christelijke deugd, maar een christelijke
deugd kan nooit een vrucht zijn van verachting (pag. 91). Tegenover
zowel Zarathustra als de bedelaar staat Christus met Zijn
gehoorzaamheid. De dogmatiek onderscheidt Christus'
dadelijke
gehoorzaamheid (Christus heeft voor ons alle geboden van God vervuld)
en Christus'
lijdelijke gehoorzaamheid (Christus heeft voor ons geleden
aan het kruis). Zarathustra is
dadelijk ("wil-tot-daad") en de bedelaar
is
lijdelijk ("berusting") - maar bij Christus worden dadelijkheid en
lijdelijkheid gekwalificeeerd door Zijn
gehoorzaamheid (pag. 93-94).
Zarathustra staat bóven ons - de bedelaar staat buiten ons -
Christus heeft midden onder ons gewoond en gaat met ons mee: Immanuel
(pag. 96-97).
VII. Kerk eer dan vakorganisatie
Terug naar de brieven aan de zeven
gemeenten, en wel naar de brief aan Thyatira (Openbaring 2:18-29). Aan
deze gemeente verwijt de Heer in één woord: gelijkschakeling
(pag. 99). In de oudheid kende men een soort beroeps-organisaties die
doen denken aan de middeleeuwse gilden. Zoals de middeleeuwse gilden
godsdienstige gekleurd waren (elk met een eigen kapel in de kerk),
zo waren de "gilden" in de oudheid ingeschakeld in het 'religieuze' leven van het heidendom (pag. 102). Dat stelde de christenen in die tijd voor de vraag of het lidmaatschap van zo'n gilde behoorde tot de 'adiaphora' of 'middelmatige dingen' -
met die theologische termen wordt bedoeld: dingen waarover we geen
uitdrukkelijk gebod of verbod van God in de Bijbel vinden, en waarover
we dus elkaar vrij moeten laten (pag. 103). Nu is Schilder heel
kritisch op dit begrip adiaphora
- volgens hem komt het áltijd (ook als we geen expliciet Bijbels
gebod of verbod hebben) aan op onze houding, op de gesteldheid van ons
hart: willen we profiteren van het feit dat we geen expliciete regel hebben (en we dus lekker onze eigen zin kunnen doen) - of willen we profeteren dat er voor God niets onverschillig is (ook als wij Gods wil ter zake nog niet precies weten) (pag. 104-105). In Thyatira profiteerden
sommige christenen van de "christelijke vrijheid" om lid te zijn /
blijven van hun gilde, inclusief de gilde-feesten waar vlees uit de
afgodentempels werd gegeten (pag. 107-108). In Zijn brief aan de
gemeente van Thyatira profeteert
Christus tegen de adiaphora (pag. 110): blijf bij de bepalingen van de
vergadering van Handelingen 15 (het verbod van het eten van vlees uit
de heidense tempels). Dat zijn bepalingen van de principiële erkenning der antithese, effect nemende in concrete dag-situaties (pag.
113). En Schilder trekt de lijn door: pas op als een vakbond u wil
gelijkschakelen onder afkondiging van een intra-organisatorische
ethiek, die los zou staan van de christelijke. De ethische antithese loopt dwars door al zulke organisaties heen (pag. 113).
VIII. Systeem in de voorzeggingen
In de volgende hoofdstukken behandelt
Schilder verschillende "sociale" passages uit de visioenen van het boek
Openbaring (Openbaring 4-22). Maar eerst maakt hij in dit en het
volgende hoofdstuk twee algemene opmerkingen. Allereerst: Er is een strak systeem in de voorzeggingen (pag. 115). God heeft een welgeordend plan (pag. 115). Dat zien we vooral in de zeventallen: 7 zegelen, 7 bazuinen, 7 fiolen (schalen), 7 donderslagen. Het geheel is volkomen symmetrisch in elkaar gezet (pag. 121). Gods historie-plan heeft een regelmaat, een ordelijkheid en causaliteit, als waarvan de arithmetica [= rekenkunde] ons kennis doet nemen (pag. 123).
IX. Het verzegelde
God heeft een sluitend systeem van de
wereldgeschiedenis, maar Hij heeft dat systeem maar gedeeltelijk aan
ons geopenbaard. De Openbaring-schrijver Johannes moet de inhoud van de
zeven zegelen, bazuinen en fiolen (schalen) opschrijven voor zijn
lezers (Openbaring 1:19). Maar toen
de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar
ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Verzegel hetgeen de zeven
donderslagen gesproken hebben en schrijf het niet op (Openbaring 10: 4). De inhoud van de zeven donderslagen moet een geheim blijven tussen Meester en knecht
(pag. 129). Daarbij moeten we bedenken dat de zeven zegelen, bazuinen
enz. geen opéénvolgende fasen aanduiden, maar
bepaalde aspecten van de wereldgeschiedenis als geheel. De verzegeling
van de donderslagen betekent dus dat,
behalve de dingen, die ons geopenbaard zijn, ook ándere
factoren, ándere krachten, werken in de geschiedenis; krachten
die geen mens verklaren, geen enkele sociale wegbereider of baanbreker
ook maar vermoeden kan. Ook hier geldt het onderscheid tussen de verborgen dingen en de geopenbaarde dingen uit Deuteronomium 29:29 (pag. 130). Wij mensen kennen de geschiedenis maar ten dele; er blijft een 'missing link' (pag. 132). Dat is voor Schilder belangrijk naar twee kanten:
- Er is geen plaats voor een in voorspellingsvorm gegoten project-van-sociale-toekomst op christelijke grondslag (pag.
131-133). De Bijbelse profetieën (inclusief de Openbaring) zijn
niet bedoeld als een spoorboekje naar de eindbestemming van de wereld.
Schilder is bepaald geen Hal Lindsey.
- Evenzeer bewijst de "verzegeling" het ongelijk van de zogenaamde wetenschappelijke socialisten
zoals P. J. Proudhon (1809-1865), Louis Blanc (1811-1882) en Karl Marx
(1818-1883). Marx, volgeling van Hegel (pag. 135) ziet in de
geschiedenis een proces dat met noodzakelijkheid uit zal lopen op een voortdurend gelukkig leven in een klassenloos Eden (pag. 136). Maar Schilder weet beter: Het gordijn, dat God voor de toekomst hangt, kan niemand scheuren! En niemand mag het proberen zelfs (pag. 137).
X. Geen 'katholieke' moraal
De hoofdstukken X tot en met XIV zijn
gewijd aan de opening van de eerste vier van de zeven zegels
(Openbaring 6: 1- 8). Telkens als het Lam (Christus) een volgend zegel
van de boekrol van Gods vaste raadsbesluiten
(pag. 140) verbreekt, rijdt er een paard-met-ruiter de wereld in (de
vier paarden uit Openbaring 6 herinneren aan de paarden uit Zacharia 1:
8 en Zacharia 6: 2- 3); achtereenvolgens een wit paard, een rood paard,
een zwart paard en een vaal paard. De globale betekenis van de laatste
drie paarden is duidelijk: het rode paard van de oorlog, het zwarte
paard van de honger, en het vale paard van de dood (pag. 143). Over de
betekenis van het witte paard bestaat enige discussie. Volgens Schilder
staat de ruiter op het witte paard voor de (gehypostaseerde) Pentecostale Missionaris, de Naar-Buiten-Drager (voor het eerst!) van 't Messiaanse Evangelie (pag. 145).
Pentecostaal verwijst naar Pinksteren: het eerste zegel begint met het Pinkstergebeuren (pag.
146). Op Pinksteren breekt de tweede helft van de
wereldgeschiedenis aan, die duurt tot de wederkomst van Christus (pag.
254). Deze tweede helft van de wereldgeschiedenis wordt in Openbaring
symbolisch op twee manieren aangeduid (pag. 145 en uitvoeriger pag.
253-255):
1) Als de wereldgeschiedenis wordt
wordt voorgesteld als een periode van zeven jaren, dan duurt de tweede
helft daarvan 3 1/2 jaar (vergelijk een tijd en tijden en een halve tijd in Openbaring 12:14) = 42 maanden
(Openbaring 11: 2; 13: 5) = 1260 dagen (Openbaring 11: 3; 12: 6).
2) Deze zelfde periode tussen Pinksteren en Wederkomst wordt bedoeld met het Duizendjarig Rijk uit Openbaring 20: 1- 6: achter de wolken zijn Davids exulanten [= ballingen] al op trónen gezet (pag.
145). Volgens Schilder is het Duizendjarig Rijk dus niet een bepaalde
periode in de geschiedenis of aan het eind van de geschiedenis (chiliasme), maar
een kwaliteit van de hele geschiedenis tussen Pinksteren en Wederkomst.
Bij het verbreken van het tweede zegel rijdt het rode paard van de oorlog de wereld in (Openbaring 6: 3- 4). Dat ontneemt ons de illusie van de komende 'katholieke moraal' (pag. 146), de verwachting van een algemene wereldreligie
(pag. 147). Schilder gebruikt "katholiek" hier dus in ruimere zin dan
"Rooms-Katholiek"; hij doelt hier op de verwachting van Marx van de nieuwe wereld met haar betere, algemene liefdemoraal (pag. 149). En wat eerst denkers
hebben uitgedacht, meermalen niet zonder theosofisch-mystieke inslag en
in dualistische theorieën, die een bloemlezing uit de
gnosticerende en anthroposofische ketterijen aller eeuwen bevatten, dat
hebben in rappe exaltatie straks de rode dichters, mannen en vrouwen,
verheerlijkt (pag. 152): C.S. Adama van Scheltema,
Herman Gorter, A. van Collum, en Henriëtte Roland Holst. Van zulke
pantheïstisch-socialistisch-evolutionistische utopieën moet
Schilder niets hebben. Op het witte paard van het Evangelie volgt in
Openbaring 6 het rode paard van de oorlog. Daarmee is dus de waan van een wereldvrede gebroken. Tweedracht blijft, want zónde blijft (pag.
164). De antithese blijft bestaan tot de Wederkomst van Christus, en
daarmee de oorlog (het rode paard); en dat als onderdeel van Gods
beleidsplan van de geschiedenis (de boekrol met de zeven zegels)!
XI. De weegschaal
Bij de opening van het derde zegel stuift
daar het zwarte paard naar voren. Wie is zijn ruiter? De Honger! Na de
oorlog de honger: dat is een vaste regel. En bij de honger de duurte! (Openbaring
6: 5- 6; pag. 172). De tarwe (het volksvoedsel) en de gerst (het
beestenvoer) worden schaars en dus onbetaalbaar (pag. 172). De
ruiter op het zwarte paard heeft een weegschaal in zijn hand: symbool
van distributie en rantsoenering, schaarste en honger (pag. 176).
Schilder benadrukt dat de oorlog en de honger volgens Openbaring donkere-machten-van-gericht zijn (pag. 179). De Stem die de schaarste afkondigt, klinkt te midden van de Vier Dieren (Openbaring 6: 6), dus vanuit de Hemelse Troon van God (Openbaring 4: 6). In oorlog en honger voltrekken zich Gods oordelen.
XII. Olie en wijn
De Stem vanuit Gods Troon kondigt niet enkel de distributie van tarwe en gerst aan, maar voegt daaraan nog dit bevel toe: Beschadig de olie en de wijn niet! (Openbaring
6: 6; pag. 181). Over de betekenis van die olie en wijn zijn allerlei
veronderstellingen geopperd. Volgens Schilder zijn olie en wijn
weelde-artikelen. Om brood schreeuwt het volk; met spelen
houdt zich wie kan onledig. 'De armen komen om van broodsgebrek, doch
de rijken moeten verzekerd zijn zich te kunnen zalven met welriekende
olie en verheugen met vurige wijn' (pag. 185 met een citaat van ds. J.C. de Moor, De Hemel Geopend, pag. 60). De hemelse Stem spreekt in de tegenstelling tarwe en gerst < > olie en wijn een oordeel der verharding uit (pag. 186). Het blijft
in de wereld gelijk het is: de tegenstelling tussen schreiende armoede
en zorgeloos weelde-slurpen ... de stomme smart in het huis van de
honger en de platte pret van geestelijk janhagel (pag. 188). Hieraan voegt Schilder nog een passage toe over de strijd tussen ware en valse kèrk; immers de valse kerk is vaak kerk-van-luxe (pag. 190-191).
XIII. 'Crisentheorie' en apocalypse
Met het rode paard van de oorlog en het zwarte paard van de honger (Openbaring 6: 3- 6) is reeds het intreden van crisen (crisissen) onvermijdelijk als thema van Johannes' toekomstschets gegeven (pag. 193). Dat is voor Schilder aanleiding om de crisen-profetie van de Bijbel en de crisen-theorie van Marx tegenover elkaar te stellen, met name Marx' accumulatie-theorie (het kapitaal zal zich steeds meer ophopen in de handen van enkele rijken) en de Verelendungs-theorie
(het lot van de armen zal steeds ondraaglijker worden - tót zij
in opstand komen tegen de kapitalisten). Schilder heeft
als fundamenteel bezwaar tegen de theorie van Marx dat ze is
gebaseerd op de tegenstelling van standen of klassen. Maar volgens de
Bijbel zijn proletariër en kapitalist voor God gelijk; bij Hem is geen aanneming des persoons (pag. 202 met noot 1). De
wereldhistorie wordt, ook door al de crises heen, niet door de
antithese van arm of rijk, doch door die van rechtvaardigheid of
onrechtvaardigheid [tegenover God], van heiligheid of vuilheid der zonde bepaald (22:11). Dat is de 'crisentheorie' der Apokalyps (pag. 203).
XIV. Oorzaken van crisis
Volgens het
historisch materialisme van Marx (pag. 208) zijn de crises een kwestie van
natuurnoodwendigheid (pag. 218): het resultaat van een autonoom historisch proces. Alles (ook
alle ideële bewegingen) moet volgens Marx worden verklaard
uit de maatschappelijke productieverhoudingen: de materie is beheersend (pag. 208). Ook Openbaring kent een noodwendigheid in de geschiedenis (het woordje
moeten door het het boek Openbaring heen, van 1: 1 tot 22: 6), maar het is de noodwendigheid in (en van)
Gods gerichten (pag. 218).
Ja, over de stof is er heerschappij niet van de geest [zoals het idealisme poneert]
, doch van Gods Geest (pag. 222).
Daar nu is de grote factor, waarmee Marx niet gerekend had. God is er, en Hij laat weten dat Hij er is! (pag. 219).
Zoals Engels, de leerling van Marx, in diens crisisleer plaats heeft opgeëist
voor de gedachte, dat er een toenemende intensiteit is in de plagen der aarde (pag.
223), zo kent ook de Openbaring een toenemende intensiteit van Gods
oordelen. In Openbaring 6: 8 wordt een vierde deel der mensen getroffen
door de ruiter op het vale paard (de dood). In Openbaring 8 en
9 wordt een derde deel
van de bomen, de schepen, de zee, de wateren, de maan, de sterren, de dag en de mensen
getroffen (pag. 217). En in Openbaring 16 treft het oordeel het geheel:
de aarde, de mensen, de zee met alle levende ziel daarin, de fonteinen,
de rivieren, de steden, de eilanden, de bergen.
Bij de zegelen een vierde, bij de bazuinen een derde, bij de fiolen het geheel! (pag. 218).
In dit betoog neemt Schilder een enigszins filosofische excurs op over het begrip
zorg (pag. 211-217). Marx heeft
ons willen onttrekken aan de pijnlijke ontmoeting met 'Frau Sorge' (Vrouw Zorg) (pag. 211).
Frau Sorge is een figuur uit de Faust van Goethe. De Zorg is voor Goethe
een
onmisbaar, wijl grondwettig-natuurlijk moment in de universele
evolutie, en de overwinning op de Zorg eveneens een 'natuurnoodwendige'
evolutie-phase (pag. 214-215). Voor de existentialist Martin Heidegger is de Zorg een
existentiaal-ontologisch grondfenomeen. De Zorg is voor Heidegger
een vaste begeleidster van de mens, ja eigenlijk zijn existentiewijze (pag.
215)
Ik moet daarbij denken aan een beroemde preek van Bultmann, leerling van
Heidegger, over Mattheus 6:25-33 ("wees niet bezorgd ..."). Bultmann begint zijn preek met "Ik heb deze tekst
gekozen, omdat onze tijd vol zorg is" - en direct daarna komt hij
op de filosofie van Heidegger.
Tegenover Marx, Goethe en Heidegger
schrijft Schilder: de Zorg
is een oordeels-engel, uitgezónden van bòven (pag. 216).
God is dus het handelende subject van de geschiedenis. De lijn loopt
van boven naar beneden. Maar er is ook een andere lijn: van beneden
naar boven: die van de gebeden (pag. 222) en het getuigenis (hoofdstuk
XV) van de gelovigen. Maar ook van die lijn is God het handelende
subject: gebeden en getuigenis worden door God op Zijn tijd gewerkt en
steeds weer gewekt (pag. 222-223).
XV. Crisis en getuigen
In de hoofdstukken XV en XVI gaat Schilder in op de "twee getuigen" uit
Openbaring 11: 1-14. Aansluitend aan het slot van hoofdstuk XIV: In het laatst der dagen, gelijk al de eeuwen door, hebben Gods getuigen grote invloed op de loop der dingen
(pag. 228), en wel door hun gebed en door hun getuigenis. De
zielen onder het altaar roepen tot God om gerechtigheid (Openbaring 6:
9-11). Een engel brengt op het hemelse altaar een reukoffer samen met
de gebeden der heiligen (Openbaring 8: 1- 6) (pag. 228-229). En hier in
Openbaring 11: 1-14 treden twee getuigen op, die herinneren aan Mozes
en Elia. Op het gebed van Mozes werden de wateren in bloed veranderd
(Openbaring 11: 6b vergelijk Exodus 7:20) - op het gebed van Elia bleef
de hemel gesloten zodat er geen regen meer viel (Openbaring 11: 6a
vergelijk 1Koningen 17: 1) (pag. 230). In Gods besluit is die machtige factor-in-de-geschiedenis (het optreden van Christus' getuigen, hun gebed en hun getuigenis) opgenomen (pag. 230-231).
Wie worden er precies bedoeld met de twee getuigen in Openbaring 11:
1-14? Volgens Schilder geen bepaalde historische
figuren (pag. 231-232), maar al
Gods getuigen (= christenen) in de tweede en laatste helft van de
wereldgeschiedenis. Met de 1260 dagen van hun getuigenis (Openbaring
11: 3) is immers de periode tussen Pinksteren en Wederkomst bedoeld
(zie boven hoofdstuk X) (pag. 232 en pag. 253-254). Met de twee olijfbomen en de twee kandelaren die voor het aangezicht van de Heer der aarde staan (Openbaring 11: 4) wordt verwezen naar Zacharia 4:11-14, waar het gaat om twee ambtelijke dienaren ... als repraesentanten van het volk (pag. 233) - zo zijn de twee getuigen uit Openbaring 11 repraesentanten van de kerk (pag. 234) in het 'laatste' bedrijf (pag. 236) van de wereldgeschiedenis.
Van hen wordt in Openbaring 11: 6 tweemaal gezegd dat ze volmacht hebben: om (als Elia) de hemel te sluiten en (als Mozes) de wateren in bloed te veranderen. In het Grieks staat er exousia. In de meeste Nederlandse vertalingen (StatenVertaling, NBG en NBV) wordt exousia hier (en helaas ook in Mattheus 28:18: Mij is gegeven alle exousia) vertaald met macht. Schilder kiest - ik denk terecht - bewust voor de vertaling volmacht (pag.
240). Volmacht of bevoegdheid hebben wil nog niet zeggen van die
volmacht of bevoegdheid ook daadwerkelijk gebruik maken (pag. 241).
Met de bevoegdheid van de getuigen wordt bedoeld: een
mogen beschikken (uit genade) over die onzienlijke krachten, die God
inschakelt in de dramatiek der historie: geloof en gebed (pag. 243). Alleen al door hun geloof en gebed pijnigen zij, als 'stille' krachten, hen die op aarde wonen (Openbaring 11:10 - pag. 244-245). Krachtiger protest tegen het historisch materialisme geeft de Bijbel niet, dan hier (pag. 245): niet de ekonomische verhoudingen, maar geloof en gebed (opgenomen in Gods beleid) drijven de geschiedenis voort.
XVI. Fin-de-siècle-theater
Als de twee getuigen hun getuigenis
voleindigd hebben, worden ze gedood door het Beest uit de afgrond. En
mensen uit alle volkeren zullen hun lijk zien en feest vieren. Maar na
drie-en-een-halve dag zullen ze opstaan uit de dood en in een wolk ten
hemel varen (Openbaring 11: 7-12). Omdat de getuigen van Christus het Alle Menschen werden Brüder (pag. 250) niet willen meezingen en de utopie van de solidariteit van het grote mensheidsgezin (pag. 252) weerspreken, worden ze beschouwd als staatsvijanden ... nummer-één (pag. 252), verraders van de mensheid (pag. 252) en spelbrekers (pag. 253); en daarom worden ze publiekrechtelijk geëxcommuniceerd (pag. 253).
Mensen uit alle volkeren zullen hun lijk zien
(Openbaring 11: 9). Schilder verbindt deze tekst met de uitspraak van
Paulus dat wij (= de apostelen, die om hun getuigenis overal worden
veracht en vervolgd) een schouwspel (in het Grieks staat er: theatron) zijn geworden voor de wereld, voor engelen en mensen (1Corinthe 4: 9); en met het boek van ds. H. Knoop: Een theater te Dachau (pag. 256 noot 1). Vandaar het woord theater in de titel van dit hoofdstuk.
Maar de vernedering van de getuigen duurt maar een betrekkelijk korte spanne tijds
(pag. 255): drie-en-een halve dag (tegenover de lange duur van hun
getuigenis: 1260 dagen = drie-en-een-half jaar). En parallel aan het
theaterstuk hier beneden (onbegraven kadavers, die een schop krijgen) gaat het theaterstuk hierboven: de duizend jaren van Openbaring 20: 1- 6: dezelfde mensen, zittende op tronen, en aan wie het krima, het oordeel, gegeven wordt (pag. 264).
XVII. De grote boycott
Dit hoofdstuk is gewijd aan Openbaring
13: het beest uit de zee en het beest uit de aarde. Boven het hoofdstuk
staat vers 16-17 afgedrukt:
En het
maakt, dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de
vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of
op hun voorhoofd, en dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie
het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft. Mensen zonder het teken van het Beest (= de christenen) worden geboycott, vandaar de titel van dit hoofdstuk.
Het hier genoemde
getal van het beest is volgens Openbaring 13: 18 het getal 666. Schilder noemt twee interpretaties van dat getal (pag. 266-271):
a) In het Hebreeuws en in het Grieks worden getallen door letters
aangeduid (afzonderlijke cijfers waren nog niet uitgevonden). De
kabbalisten konden daarom
gematria toepassen: de omzetting van woorden
in getallen en van getallen in woorden. Die methode heeft geleid tot
talloze "verklaringen" van het getal 666. Schilder noemt er meer dan 90
(!), van keizer Nero tot de Paus, en van Luther en Calvijn tot
Napoleon. De willekeur van deze "oplossingen" is duidelijk. Afgezien
daarvan:
Rome's keizer was voor de christenen in die dagen ongetwijfeld een type van de antichristelijke gedachte en een drager daarvan (pag. 267).
b) Verschillende theologen
van uiterst voorzichtige gang
(Schilder noemt onder meer gereformeerde theologen als Kuyper,
Greijdanus, De Moor en Hepp) vatten het getal 666 symbolisch op. In
Openbaring komt vaak het getal 7 voor als
het getal der goddelijke volmaaktheid. Het getal 666 staat dan voor het
menselijke, in zijn vergeefse trachten naar het goddelijke (pag. 268 en noot 1);
een
op weg willen zijn naar het goddelijke zeven-tal, doch in die
'ontwikkeling' niet slagen: mens blijft mens, en hij wordt in zijn
hoogmoed gestuit (pag. 271).
Het Beest uit de zee is
een bepaald persoon, die het toppunt van de anti-christelijke macht en zonde zal te zien geven: de Antichrist (pag. 269). Hij zal
grijpen naar het scherpe wapen, dat reeds zo menige sociale worsteling heeft vergiftigd, het wapen van de 'boycott' (pag.
271). Aan zijn volgelingen zal hij een merkteken geven (Openbaring
13:16) - Schilder noemt verschillende interpretaties van dit merkteken
(pag. 272). Wie dat merkteken niet accepteert, komt op de 'zwarte
lijst' en
zal van het ruilverkeer worden uitgesloten (Openbaring 13:17 - pag. 273).
Het Beest uit de zee (Openbaring 13: 4-10): de machthebber der zonde,
de Antichrist, doet naast zich het Beest uit de aarde
opkomen (Openbaring 13:11-17):
de redenaar, de denker, de valse profeet der zonde (pag. 274), die de propaganda voert van de
verdelging van het christendom (pag. 274). Want:
Klassenstrijd zal evenmin als rassenstrijd het laatste woord hebben. Het láátste woord is aan de geloofsstrijd (pag. 277).
Bij de voortgaande polemiek van
Schilder tegen het Marxisme is het woord "klassenstrijd" wel duidelijk.
Maar regelmatig noemt hij in één adem ook "rassenstrijd".
Waarop hij daarmee doelt, is minder duidelijk. In zijn herziende derde
druk (1951) kan zijn afkeer van de nazi-ideologie meespelen. Schilder
overleed in 1952 - dus de Apartheid in Zuid-Afrika (1948-1990) heeft hij nauwelijks meer meegemaakt,
de rassenstrijd in het zuiden van de Verenigde Staten vanaf de jaren
'60 en de huidige Black Lives Matter-beweging (ik schrijf dit artikel
in de zomer van 2020) helemaal niet. Ik denk dat Schilder
"rassenstrijd" heel algemeen bedoelt.
Klassenstrijd en rassenstrijd - ze zijn door 'de wereld' uitgeroepen en ze worden door 'de wereld' zelf weer afgelast. En alle standen en rassen worden dan verenigd (in één immense conctie) tegen God en zijn Gezalfde (Psalm 2: 2 - pag. 281).
XVIII. Wereldruïne
Dit hoofdstuk handelt over de ondergang van het Grote Babylon
(Openbaring 17 - 19: 5). Ook deze apokalyptische beeldspraak wordt op
verschillende wijzen geduid. Schilder ziet in Babel
de zondige wereld- en cultuurmacht (pag. 286). Er is sprake van
de welbewuste toespitsing van de antithese; óók van de zijde van de antichrist (pag. 287). Met 'Babel' wordt
de vereende, en onder eenhoofdige leiding geuniformeerde, en geconcentreerde wéreldstad aangeduid (pag. 289).
Maar
wijl cultuur zonder God de dood
in zich draagt, daarom hangt over Babel de broeiïng van Gods
toorn, de werkingsmacht der ont-binding, die tenslotte zich definitief
laat gelden in Babels ondergang (pag. 294). De
vernieling van deze eschatologische wereldstad ... betekent niets minder dan
wereldruïne
(pag. 291). Zoals in de profetie van Ezechiël de klaagliederen
klinken over Tyrus (Ezechiël 27) en over de vorst van Tyrus
(Ezechiël 28), de klaagliederen van de wenende koningen, de
wenende handelaren of kooplieden, en de wenende zeelieden
(Ezechiël 26-27),
zo brengt ook
Johánnes de koningen, de kooplieden, de zeelieden samen om de
collectieve klaagzang te zingen over Babels verderf (18: 9, 11, 15) (pag.
295). Maar bij het wenen staan zij van verre, ze kunnen niet helpen.
Dit in tegenstelling met Christus Jezus, Die nabij Jeruzalem kwam en
over haar weende (Lucas 19:41).
En wenend óver de stad in de stad heeft hij door tranen en door bloed aan die stad behoudenis geboden (pag. 296).
Hoe, wanneer en waar
'Babel' zal blinken en verzinken, dat weten we niet. De één verwacht ze in het Westen,
waar het 'natuurrecht' meer en meer als in zichzelf goddelijk recht wordt aangezien (daarbij denkt Schilder onder meer concreet aan Amerika, zie onder) - de ander in het revolutionaire Oosten,
dat de halve maan uit de moskee, het kruis uit de kerken zal wegvagen, in Parijs de lichten doven en Londen verzwelgen zal (pag.
297-300). Bij dat Oosten noemt Schilder concreet China en India (pag.
300-302), machten die hij dus niet enkel ziet als bedreiging van het
Christendom, maar ook van de Islam!
In die vorige passage wordt het
natuurrecht
genoemd. Daarover handelt een enorme en opmerkelijke voetnoot (pag.
297-303). Schilder neemt daarin een rechtsfilosofisch artikel
op van de Amerikaanse rechter Edward S. Dore (1884-1958). Rechter Dore
stelt in zijn betoog twee rechtsstelsels tegenover elkaar:
a) Het natuurrecht:
het Recht als objectieve eeuwige zelfstandige grootheid, die aan alle
menselijke uitwerking in concrete wetten en regels (het positief recht)
voorafgaat en die wij mensen kunnen kennen door ons verstand
(ratio, rede). Het concept "natuurrecht" vinden we bij grote
denkers als Plato (die dan ook vond dat de leiding van de Staat in
handen moest zijn van de filosofen), Aristoteles, Cicero en Thomas van
Aquino.
b) Daartegenover staat het voluntarisme (Latijn voluntas = wil): de rechtsfilosofie die het recht baseert op de wil:
de wil van de demokratische meerderheid, van de luidst schreeuwende
minderheid, of van de dictator die toevallig aan de macht is. Deze
visie wordt getypeerd door de Latijnse dichtregel Hoc volo, sic iubeo: sit pro ratione voluntas
= Dit wil ik, zo beveel ik: het gaat niet om de rede, maar om de (mijn)
wil. Mensen bepalen zelf wat goed en
verkeerd is.
Rechter Dore pleit hartstochtelijk voor een terugkeer naar het
natuurrecht. Amerika is gegrond op het natuurrecht, getuige de zinsnede
uit de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring:
We
hold these truths to be self-evident, that all men are created equal,
that they are endowed by their Creator with certain unalienable rights,
that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness
= Wij beschouwen deze waarheden als vanzelfsprekend, dat alle mensen
gelijk geschapen zijn, dat ze door hun Schepper zijn begiftigd met
bepaalde onvervreemdbare rechten, dat daartoe behoren Leven, Vrijheid
en het streven naar Geluk. Dat klinkt christelijk (en zo zal het ook
wel bedoeld zijn) en we zouden verwachten dat deze opvatting Schilder
zal aanspreken - maar het tegendeel is het geval. De boven geciteerde
zin over het Westen,
waar het 'natuurrecht' meer en meer als in zichzelf goddelijk recht wordt aangezien gaat verder:
en aan de van bóven komende openbáring dienovereenkomstig het zwijgen wordt opgelegd (pag. 297-298) - daarom zou het Grote Babel uit de Openbaring wel eens kunnen verrijzen in Amerika!
Om de drie genoemde opvattingen nog eens te typeren met een eigen voorbeeld:
- De aanhanger van het natuurrecht zegt: Ieder weldenkend (!) mens
begrijpt (!) dat moord verkeerd is. Dus moeten we moord verbieden
in het Wetboek van Strafrecht.
- De voluntarist kan zeggen: Als moord voor ons (of: voor mij) in een
bepaalde situatie geen probleem is, dan maken we daarvoor ruimte in de
wet.
- Schilder zal verwijzen naar het zesde gebod: Gij zult niet doodslaan. Maar het zal ook Schilder niet meevallen om uit de van bóven komende openbáring (de Bijbelse geboden) een concreet en werkbaar Wetboek van Strafrecht af te leiden.
Bij de profetie van de ondergang van Babel plaatst Schilder nog twee opmerkingen, die ik weergeef in omgekeerde volgorde.
2) In het begin van het visioen van Openbaring 17-19 ziet Johannes een vrouw zitten op een scharlakenrood beest (Openbaring 17: 3). Die vrouw is het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde (Openbaring 17: 5). Schilder noemt het Beest = de Antichrist de Oppermens, en de vrouw de Ondermens
(begrippen die doen denken aan Nietzsche, zie boven hoofdstuk VI). Volgens
Openbaring 17:16-17 wordt het Beest de ondergang van de Hoer
(pag. 305-307) - Schilder spreekt hier van de goddelijke 'ironie' der geschiedenis (pag. 305).
1) Zo is de ondergang van Babel oordeel van God, maar Gods besluit volvoert zich dóór het doen en laten der op zichzelf verantwoordelijk gestelde mensheid heen (17:17) ...Gods
ontbindingsoordeel vervult zich slechts in menselijke zelfontbinding.
... God is immers geen tyran: Hij geeft tenslotte ieder, wat hij ten
diepste wil. Hij legt niemand enige last op, dan alleen de last der
eigen laatste keuze (pag. 304). Zie over Gods besluit en menselijke verantwoordelijkheid verder hoofdstuk XX.
XIX. Wereldopbouw
De hoofdstukken XIX, XX en XXI zijn gewijd aan het Nieuwe Jeruzalem (Openbaring 21-22).
Over het Nieuwe Jeruzalem wordt gezegd: De koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar ... de heerlijkheid en eer der volken zullen in haar gebracht worden (Openbaring 21:24 en 26). In dit verband bindt Schilder de strijd aan met de opvatting van Abraham Kuyper, die hierin de Blijvende winste ziet van de gemeene gratie: dat
de rijke en veelzijdige ontwikkeling waartoe de "gemeene gratie" ons
menschelijk geslacht dusver bekwaamde, en alsnog bekwamen zal, ook een
vrucht zal afwerpen voor het rijk der heerlijkheid (De Gemeene Gratie I,
pag. 458). Nu maakt Kuyper hierbij nogal wat restricties. Het is
bepaald niet zo dat alle schatten van wetenschap, kunst en cultuur als
zodanig en ongeschonden overgaan naar het rijk der heerlijkheid. De
elementen zullen immers brandende vergaan (2Petrus 3:10). Maar met deze
restricties: de gemeene gratie (de gaven die God in Zijn goedheid heeft gegeven aan de mensheid als geheel, gelovigen en ongelovigen) dragen Vrucht voor eeuwig (De Gemeente Gratie I, pag. 466).
Schilder wil zich niet laten wringen in de dilemmatiek van het gemene-dan-wel-particuliere-gratie-schema
(pag. 315). De volkeren die hun eer en heerlijkheid binnendragen in het
Nieuwe Jeruzalem, zijn de bekéérde volkeren, of beter gezegd: de
bekeerden uit de volkeren. Nu reeds in deze tijdelijke bedeling brengen
zij hun (christelijke) cultuur binnen. In de eeuwigheid zal dit in alle klaarheid zichtbaar zijn (pag.
317 met citaat van Greijdanus). Voor Schilder is er maar
één cultuur: de christelijke cultuur (daarover schreef
hij uitgebreider in zijn boek Christus en cultuur).
XX. Ontwaking tot vrede
De sociale gemeenschap is een utopie, behalve voor wie gelooft (pag. 319). Want in de stad, die paarlen poorten heeft zal de
sociale strijd ... tenslotte uitgestreden zijn. Want staan zal daar het
geboomte des levens, dat zijn vrucht geven zal. En zijn vrucht zal het
geven van maand tot maand (22: 2) (pag. 320). Nú
nog geldt het woord, waarmee God na de zondvloed tot Noach kwam, dat
lente, zomer, herfst en winter, zaaiing en oogst niet zouden ophouden.
... Dat is de vaste ordening van de regelmatige wederkeer in de natuur (pag. 320). Maar die wisseling van de seizoenen betekent ook de afwisseling van tekort (winter) en overvloed (zomer / herfst). Heden niets, morgen alles. Vandaag te weinig, morgen te veel. Regelmaat - in de onregelmatigheid (pag.
321). Blijkbaar ziet Schilder hier een analogie met de tegenstelling in
de samenleving tussen arm en rijk. In het Nieuwe Jeruzalem draagt het
geboomte des leven elke maand vrucht, dus gelijkmatig. De
pijn van: eerst-overschotten-en-dan-tekorten, is voor altijd
voorbij. Eeuwig evenwicht is er dan in de relatie van
productie-en-consumptie. In der eeuwigheid geen kans meer op een crisis
en een crisen-theorie (pag. 323).
XXI. Eeuwig evenwicht
De geschiedenis begint met een hof: de
hof van Eden (pag. 331). Hier geeft God de mens de opdracht de aarde te
bewerken en te bewaren (Genesis 2:15) en om zich te vermenigvuldigen en
de aarde te onderwerpen (Genesis 1:28). Dat is een
opdracht en die maakt de dienst van de mens op aarde
ambtelijk (pag. 333): de
ambtelijke opdracht tot aarde-beheersing ging vergezeld van de eveneens ambtelijke opdracht tot kinderverwekking (pag. 335).
In dit verband wordt wel gesproken van het cultuurmandaat (een term die Schilder hier overigens niet gebruikt). Bij cultuur
moeten we niet speciaal denken aan musea, literatuur en theater - maar
aan het "in cultuur brengen" van de wereld in de breedste zin van het
woord. Mandaat betekent opdracht (zie boven). Over dit zelfde onderwerp heeft Schilder uitvoeriger en nog diepzinniger geschreven in paragraaf 16 van zijn boek Christus en cultuur.
Tussen aarde-beheersing en
kinderverwekking legt Schilder een opvallend verband. Wij zouden
misschien redeneren: omdat er steeds meer mensen komen, is er steeds
meer voedsel nodig. Schilder redeneert omgekeerd: terwille van de rijke productie de machtige consumptie (pag. 335): de veelheid van vruchten vraagt om een groot getal der eters (pag. 335). Zo vraagt de hof (van Eden) om de stad (het Nieuwe Jeruzalem): Aan het begin der wereld de hof, aan het einde de stad (pag. 335). Ook die stad heeft een hof: niet buiten haar maar binnen haar (Openbaring 22: 2). Zo is dan dit het einde van de strijd dezer dagen: hof en stad komen tot elkaar.
Dat is te zeggen: productie-en-consumptie, kapitaal-en-verbruik,
aanbod-en-vraag ... ze hebben elkaar gevonden van nu aan tot in der
eeuwigheid (pag. 338). Daarmee is de zogenaamde "sociale kwestie" voorgoed opgelost!
XXII. Toekomstverwachting en toekomstprogram
Het boek Openbaring getuigt van de systematische volvoering van Gods gedachten en de vaste ordening der dingen naar Gods raadsplan (pag. 342). Maar wat heeft een mens dan nog in te brengen? Wat
hèlpt spontane arbeid van de mens, als zijn God een God is van
praedestinatie, van vóórbeschikking ...? (pag. 342). Schilder ziet een analogie van deze vraag bij het Marxisme. Niemand minder dan de socialist Troelstra heeft aan het historisch materialisme verweten, dat het de mens alleen maar ziet als 'agent van maatschappelijke krachten';
en deze klacht bewijst een streven, óók bij déze
man, om te ontkomen aan de fataliteit ener natuurnoodwendigheid in
wereldontwikkeling, die van de mens een haast willoos orgaan maakt van
onafwendbare historie-vormende krachten (pag. 342). Maar stelt het boek Openbaring ons niet voor het zelfde probleem?
Vooral aan het Calvinisme met haar geloof aan de voorbeschikking aller dingen door God heeft
men deze kritische vraag gesteld. De spreekwoordelijke Calvinistische
ijver heeft men verklaard uit de poging om - bij de martelende
onzekerheid over de eigen uitverkiezing - zichzelf te bedwelmen en zich af te leiden door maar hard te werken. Praedestinatiegeloof grijpt wanhopig naar het opium van de 'business' (pag.
344-345). Schilder formuleert hier dus een wat ander verband tussen
calvinisme en kapitalisme dan Weber in zijn roemruchte stelling -
uiteraard om dat verband vervolgens te bestrijden: praedestinatiegeloof is voor de gelovige een geloof in het uitverkoren zijn tòt het medewerkerschap Gods.
Juist de calvinistische levensbeschouwing weet dat we een roeping
hebben tegenover heel de kosmos (pag. 345). Gód werkt in ons
zowel het willen als het werken (Filippenzen 2) (pag. 346).
Het boek Openbaring werkt die gedachte uit in zijn apokalyptische dramatiek (pag. 346). De Openbaring ... predikt een toekomst, die zich eenmaal zal ontdekken als een volkomen getrouwe afspiegeling van Gods besluit:
het oordeel zal worden gesproken naar hetgeen 'in de boeken geschreven
is' (20:12 en 15). Maar ... het zal over de mensen komen naar hun werken (20:13) - Gods besluit en onze werken in één adem (pag.
345). Het boek Openbaring schijnt fatalistisch, maar schijn bedriegt.
De inhoud van de profetie is onveranderlijk, maar Gods getuigen moeten
wel hun getuigenis voleinden (pag. 347): niet alleen protesteren tegen de geest der eeuw, maar ook appelleren op haar consciëntie (pag. 348). Het
is alles vol van de raad van God, maar wie het leven in Hem vindt,
wèrkt aan de wereld, die van God nog niet verstoten is, zolang
het voor hem dag is (pag. 349). Juist
de belijdenis van de souvereine God, waarmee de Bijbel zijn 'kerugma'
besluit, prikkelt tot krachtige arbeid, ook ten bate van het wereldleven (pag. 349-350).
EVALUATIE
Verantwoordelijkheid en apokalyptiek
Ik begin bij het laatste hoofdstuk:
over de verhouding van de Raad van God en de verantwoordelijkheid van
ons mensen. Hier lopen nogal wat Bijbelse lijnen door elkaar, die ik
zelf liever uit elkaar zou houden.
a) In Genesis 1 en 2 (en ook in bijvoorbeeld Psalm 8) herkennen we de
verantwoordelijke en eervolle opdracht van de Schepper aan de mens om
namens Hem de wereld te beheren - het cultuurmandaat (zie boven bij hoofdstuk XXI).
b) De Wet van Mozes geeft vorm aan eredienst en samenleving van het
volk Israël, het volk van Gods verbond. De profeten uit de eeuwen
vóór de ballingschap (bijvoorbeeld Elia, Amos en Jesaja)
spreken vorst en volk aan op hun verantwoordelijkheid om te leven overeenkomstig de Wet van de HEER.
c) Tijdens en na de ballingschap zie ik een accentverschuiving. Ieder
mens is verantwoordelijk voor zijn eigen leven (Ezechiël 18). Het
grote wereldgebeuren is een strijd van bovenmenselijke machten (Daniël
7-12).
d) Jezus verkondigt de komst van Gods Koninkrijk. Wij kunnen enkel bidden: Uw Koninkrijk kome! en waakzaam te zijn (Lucas 21:36), opdat we Gods Koninkrijk, wanneer het komt, mogen binnengaan. Aan Zijn apostelen geeft Jezus de opdracht om met die belofte en oproep de wereld in te gaan (Mattheus 28:19-20).
e) De apostel Paulus heeft dat gedaan, als gezant van Christus en medewerker van God: Laat u met God verzoenen! (2Corinthe 5:20- 6: 2). Bewerk uw behoud met vreze en beven, want God is het, die om Zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt (Filippenzen 2:12-13). Schilder haalt deze tekst gedeeltelijk aan op pag. 346.
f) In het boek Openbaring is het wereldgebeuren een
"apokalyptische" strijd van bovenmenselijke machten (vergelijk hierboven c),
tussen de legers van Michaël en van de draak (Openbaring 12). Maar
er wòrdt geregeerd (Openbaring 4) en Gods beleidsplan is in de
hand van het Lam (Openbaring 5). Zo komt het Koningschap over de wereld
aan onze Heer en Zijn Gezalfde (Openbaring 11:16). Voor ons komt het
aan op de volharding der heiligen (Openbaring 14:12), waartoe de zeven brieven ons oproepen met het zevenvoudige wie overwint ... (Openbaring 2: 7 enz.); en op de gebeden der heiligen (Openbaring 8: 4 - zie boven bij hoofdstuk XIV en XV). Het getuigenis van
de twee getuigen (Openbaring 11: 7 - hoofdstuk XV) heeft toch vooral
een negatief effect, "hun (de ongelovigen) tot een getuigenis" (Marcus 6:11). Dat het boek Openbaring prikkelt tot krachtige arbeid, ook ten bate van het wereldleven (pag. 350) is voor mijn gevoel te veel cultuurmandaat en te weinig apokalyptiek.
Antithese (1)
Het klassieke Marxisme ziet de geschiedenis zich voltrekken in een
noodzakelijk dialektisch proces van (in de huidige fase van de
ekonomie) kapitalisten tegenover proletariërs (een automatisme dat door Schilder krachtig wordt bestreden, dat is
inmiddels wel duidelijk). In de lijn van Marx ligt de analyse van de
maatschappelijke werkelijkheid als een voortgaande strijd van onderdrukkers en
onderdrukten. Die visie op de werkelijkheid heeft onze ogen geopend
voor veel onderdrukking: onderdrukking van arbeiders, van vrouwen, van
zwarten, zo u wilt ook: van de natuur. Dat blijft belangrijk, want
onderdrukking is onrecht en onrecht moet bestreden worden. Maar ik maak
er wel twee kritische kanttekeningen bij.
- De samenleving bekijken door de bril van het schema onderdrukkers -
onderdrukten kan ook leiden tot een ideologische blikvernauwing.
- De onderdrukten van vandaag kunnen de onderdrukkers van morgen worden.
Willen de échte onderdrukten opstaan?
Antithese (2)
Voor de radicale antithese tussen geloof en ongeloof is Schilder bij het boek Openbaring aan het
goede adres. De strijd in de hemel gaat tussen de legers van Michael en
van de draak (Openbaring 12). En er is een absolute tegenstelling
tussen de gelovigen die het gegeven wordt door de poorten in te gaan in het Nieuwe Jeruzalem - en degenen die buiten
zijn: de zondaren en ongelovigen (Openbaring 22:14-15; vergelijk 21: 7-
8). In Openbaring is het óf wit óf zwart - net zoals voor
Schilder (schreef ik aan het begin van dit artikel).
Dat gezegd zijnde - in de Bijbel zie ik ook andere lijnen. Ik noem er enkele.
a) Dat God Zijn zon laat opgaan over goede en slechte mensen en
dat Hij het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen
(Mattheus
5:45) zegt iets over de grenzeloze goedheid van God - die goedheid
houdt Jezus ons voor ter navolging! God houdt van mensen zonder onderscheid. Zijn
goddelijke Wijsheid zegt: Mijn vreugde was met de mensenkinderen (Spreuken 8:31 - NBV: Ik was blij met alle mensen). In Christus is Gods goedertierenheid en mensenliefde (Titus 3:4) verschenen, heilbrengend voor alle mensen (Titus 2:11), schrijft Paulus - die een grote voorliefde heeft voor het woordje alle(n). God wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen (1Timotheus 2: 4). Daarom heeft Paulus zich ook kapot gewerkt om het Evangelie aan állen te verkondigen!
b) Voor Schilder is er maar één antithese: die tussen
geloof en ongeloof. Maar voor Jezus (Lucas 6: 20 en 24) is er
óók een antithese tussen arm (zalig gij armen, want van u is het Koninkrijk van God) en rijk (wee u, gij rijken, want gij hebt uw deel al gehad).
In de vorige zin schreef ik "óók", want voor mijn gevoel
staan beide tegenstellingen naast elkaar. De arme zondaar wordt
gerechtvaardigd (de tollenaar uit Lucas 18:13), maar ook de arme
bedelaar Lazarus wordt door engelen gedragen in Abrahams schoot (Lucas
16:22): niet omdat Lazarus tijdens zijn leven zo gelovig was geweest,
maar omdat hij zoveel tekort was gekomen (Lucas 16:25). Met de woorden
zondaar en bedelaar herinner ik aan Zondaar en bedelaar van Noordmans (1946).
c) Nóg een zaligspreking die te denken geeft: Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden (Mattheus
5: 7); oftewel: God zal eenmaal voor hén barmhartig zijn
(vergelijk, met antithese, Jacobus 2:11). Jezus zegt er niet bij, dat
God enkel barmhartig zal zijn voor gelóvige barmhartigen. Als aan Jezus gevraagd
wordt Wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?,
dan vertelt Jezus over de barmhartige Samaritaan: iemand met een
(volgens Jezus' Joodse toehoorders) foute godsdienst, maar wèl
iemand die (in tegenstelling tot de ongetwijfeld gelovige priester en
leviet) barmhartigheid bewees aan een slachtoffer op zijn pad (Lucas 10:25-37). En wanneer de Mensenzoon alle volkeren
oordeelt, blijkt het énige kriterium - tot aller verrassing - te
zijn: de barmhartigheid (Mattheus 25:31-46).
Voor de systematische theologie is het lastig om deze verschillende lijnen met elkaar te verbinden.
- Voor Schilder is er maar
één antithese: die tussen geloof en ongeloof, uitlopend
op eeuwig heil en eeuwige verdoemenis. In andere publicaties is hij
daar dieper op ingegaan, zelfs tot de diepte van de eeuwigheid. Geloof
en ongeloof gaan volgens Schilder terug op Gods verkiezing en
verwerping, op Gods eeuwige liefde en Gods eeuwige haat: in Zijn
eeuwige liefde schept God Zich mensen om te behouden en in Zijn eeuwige
haat schept God Zich mensen om te verdoemen. Schilder beroept zich voor
deze evenwichtigheid in Gods handelen op onder andere Romeinen 9:22-23.
Lang niet al Schilders leerlingen zijn
hem op deze denkweg gevolgd. Douma (zie het begin van dit artikel)
noemt Schilders parallellie tussen Gods liefde en Gods haat onhoudbaar:
Gods liefde is van eeuwigheid, maar Gods toorn wordt opgewekt door de
zonde van mensen (J. Douma, Algemene genade, pag. 160-161 en 296).
- Vanaf de eerste grote christelijke theoloog Origenes (185–254)
hebben gelovige denkers de gedachte van de
alverzoening verdedigd:
tenslotte wordt ieder mens in genade aangenomen. In Handelingen 3:21
spreekt Petrus van de
apokatastasis pantoon = de wederherstelling van allen en alles. Origenes vatte dat
allen en alles zó
ruim op, dat uiteindelijk zelfs de duivel zal worden
bekeerd en behouden. Wie zo denkt, denkt groot van de liefde van God,
maar krijgt problemen met de uitleg van verschillende Bijbelgedeelten
(zoals het boek Openbaring).
-
Ds. J. Bonda (Het heil voor de velen)
heeft de hierboven genoemde twee scenario's gecombineerd tot een
systeem van twee opéénvolgende fasen. Hij wil het laatste
oordeel met de dubbele uitkomst serieus nemen: behoud of verdoemenis.
Maar hij gaat ervan uit dat de verlorenen ook na hun dood en
verdoemenis alsnog behouden kunnen worden. Zo wordt tenslotte het grote
plan gerealiseerd van God,
Die wil dat alle mensen behouden worden (1Timotheus 2: 4).
Zelf wil ik liever niet proberen om de verschillende lijnen in
één systeem te combineren. In de Bijbel zie ik vaak verschillende invalshoeken
naast elkaar.
Ook binnen het boek Openbaring,
bijvoorbeeld in Openbaring 20:12 (Schilder haalt deze tekst aan op pag. 345). Daar ziet Johannes het Laatste
oordeel dat wordt uitgesproken aan de hand van tweeërlei boeken:
het boek van de werken en het boek des levens. Volgens verschillende
uitleggers staan hier twee Bijbelse principes on-verbonden naast
elkaar: Gods gerechtigheid die elk mens zal vergelden naar zijn daden
(Psalm 62:13, Mattheus 16:27 en Mattheus 25:31-46) en Gods genade,
waarmee Hij de Zijnen liefheeft van eeuwigheid tot eeuwigheid (Lucas
10:20, Johannes 17: 6-12, Efese 1: 4-14).
Ik laat die verschillende invalshoeken het liefste naast elkaar staan,
zonder voor
één daarvan te kiezen (en daarmee tégen alle
andere). Wat schieten we op met een gesloten logisch
systeem? Iemand vroeg aan
Jezus: Heer, zijn er maar weinigen die worden gered? Hij antwoordde: Doe alle moeite om door de smalle deur naar binnen te gaan ... (Lucas
13:23-24). Hoeveel en welke mensen worden behouden, is een
belangwekkende theologische vraag. Maar Jezus geeft geen theologisch of
theoretisch antwoord. Hij geeft een persoonlijk en praktisch antwoord:
Strijd om in te gaan door de enge poort. Zorg jij maar dat jij zelf
gered wordt. We hebben onze handen vol aan onszelf.