A.P. van Schaik: De Openbaring van Johannes, Roermond 1971 (capita selecta)
In het winterseizoen 2006/7 leidde ik een bijbelkring rond het boek Openbaring. Eén van de commentaren die ik regelmatig raadpleegde is de uitleg van A.P. VAN SCHAIK. Hieronder een samenvatting van zijn exegese van die hoofdstukken die we behandelden in onze bijbelkring: Openbaring 1, 4 tm 7, 12, en 20 tm 22.
INLEIDING:
1. APOKALYPTIEK.
De term apokalyptiek herinnert aan het woord apokalupsis = openbaring uit Openbaring 1:1. Het is een verzamenaam voor "Openbaring-achtige" geschriften. Ze zijn ontstaan in de twee eeuwen vóór en de twee eeuwen ná het begin van de jaartelling. Canoniek zijn het oudtestamentische bijbelboek Daniel en het nieuwtestamentische bijbelboek Openbaring. Daarnaast zijn er Joodse en christelijke apokalypsen als die van Mozes, Elia, Ezra enz. en van Petrus, Paulus, Maria enz.; de testamenten van Adam, Abraham, de twaalf patriarchen enz.; de Ethiopische Henoch en de Sibyllijnse orakels.
De meeste apokalyptiek is pseudoniem:
uitgegeven onder
de naam van een beroemdheid uit het (verre) verleden, die de
opdracht heeft gekregen zijn visioenen op schrift te stellen en
het geschift te verzegelen (Daniel 8:26 en 12:9). Apokalyptiek is
visionair: weergegeven worden de visioenen die de
auteur
heeft ontvangen, waarbij vaak een engel tekst en uitleg geeft.
Apokalyptiek is ethisch: de visioenen worden
afgewisseld
met aansporingen (Openbaring 2-3). Apokalyptiek kondigt het nabije
einde van de wereld aan. Daarbij wordt de wereldgeschiedenis
ingedeeld in perioden, soms met geheimzinnige aanduidingen: een
tijd, tijden en een halve tijd (Daniel 7:25; vgl. Openbaring
12:14 en 12:6, 11:2 en 13:5). Bij het beschrijven van het
wereldeinde gebruiken de apokalyptici onder meer beelden van de
Dag des Heren uit Amos en Ezechiel. De toekomstverwachting heeft
de volgende elementen:
a. Extreme noodsituaties: enerzijds omdat de boze machten een
uiterste wanhoopspoging doen om zich te handhaven (Openbaring 12:12)
- anderzijds als meesiaanse weeën of tekenen der tijden.
b. Goddelijk ingrijpen: God of Zijn Heilsmiddelaar sticht op
aarde Zijn Koninkrijk, soms vooraf gegaan door een voorlopig
aards rijk (Openbaring 20: het duizendjarig rijk).
c. Het laatste oordeel, waarin de rechtvaardigen worden beloond
en de goddelozen worden veroordeeld. De opvattingen over de
tussentoestand tussen het individuele overlijden en het laatste
oordeel verschillen.
d. Beschrijving van het eeuwige wel van wee van de rechtvaardigen
en goddelozen.
De apokalyptiek is in vergelijking met de profetie tegelijk pessimistischer (geen hoop meer op herstel door bekering) en optimistischer (opstanding der doden; wereldomvattende toekomst). de apokalyptici geven uiteenzettingen over hemel en hel, engelen en demonen.
In de apokalyptiek bespeuren we de invloed van het Perzische dualisme (God en Duivel als zelfstandige machten tegenover elkaar). De geleerden verschillen van mening over de verhouding van de oudtestamtische profetie en de apokalyptiek: tegenstelling (BUBER) of continuiteit? Of is de apokalyptiek een eschatologisering van de wijsheidsliteratuur (tenslotte wordt de deugd beloond en het kwaad gestraft)? En in welke groepering hoort de apokalyptiek thuis: bij de schriftgeleerden en farizeeen? of juist bij de gewone mensen? of bij secten als de Essenen? of was het een geestelijk modeverschijnsel dat dwars door allerlei groeperingen heen liep? In elk geval hoort de apokalyptiek thuis in krisis-situaties: als er binnen de aardse geschiedenis geen hoop op herstel meer is, is de enige hoop een nieuwe wereld van Godswege. Godsvertrouwen en cultuurpessimisme gaan hand in hand.
2. DE OPENBARING VAN JOHANNES.
Naast het boek Openbaring zijn de apokalyptische hoofdstukken van het Nieuwe Testament: 1Thessalonicenzen 4 en 2Thessalonicenzen 2; 1Corinthe 15; Marcus 13 // Mattheus 24-25 // Lucas 21 en Lucas 17. Volgens sommige geleerden was Jezus een profeet (positieve waardering van deze wereld) of een rabbijn (uitleg van de geboden) - volgens anderen (A. SCHWEITZER) was Jezus een rasechte apokalypticus. Volgens KÄSEMANN was Jezus Zelf geen apokalypticus, maar de oergemeente na Pasen en Pinksteren wel (zo wordt de apokalyptiek de moeder van alle christelijke theologie). - Bij Paulus ligt de nadruk op de parousie (komst) van Christus aan het einde der tijden (1Thessalonicenzen 1:10). Marcus 13 en parallellen waarschuwen daarbij om zich niet het hoofd op hol te laten brengen (Marcus 13: 7: het einde is het nog niet). Johannes schrijft een complete apokalyps (Openbaring). Blijkbaar functioneerde de apokalyptiek in verschillende christelijke groeperingen verschillend.
Om Openbaring inhoudelijk te typeren somt VAN SCHAIK de woorden op die meer dan 10x in Openbaring voorkomen, en elders bijna niet. Hij komt tot de volgende typerende kategorieën: visioenvocabulair (opschrijven); getallensymboliek; dierensymboliek; plagen (rook, vuur, water); hemellichamen; partijvorming (overwinnen, oorlog) en liturgie (aanbidden). Typerend zijn de tegenpolen het Lam (arnion) en het Beest (therion), God (Hij die op de troon gezeten is) en de Draak, het gevallen Babylon en het nederdalende Jeruzalem. We vinden deze tegenpolen in de centrale hoofdstukken 4-5; 12-13; 17-21. Deze tegenpolen vragen om een keuze. Openbaring roept ons op om te kiezen tussen Beest en Lam.
Hoe ligt de verhouding tussen de visioenen van het boek
Openbaring en de geschiedenis? VAN SCHAIK noemt drie modellen:
a. Openbaring heeft betrekking op de tijd van Johannes zelf.
b. Openbaring heeft betrekking op de hele wereld- of kerk-geschiedenis.
c. Openbaring heeft betrekking op het einde der tijden.
VAN SCHAIK zelf gaat uit van het feit dat voor Johannes het einde nabij is. Daarmee is model b. onaanvaardbaar (Johannes voorzag helemaal geen geschiedenis van vele eeuwen) en vallen model a. en c. in feite samen. Volgens VAN SCHAIK gaat Openbaring niet over geschiedenis, maar over de troonsbestijging van God en Zijn Christus, oftewel het doorvoeren van Gods rechtvaardigheid in de wereld.
3. DE STRUCTUUR VAN HET BOEK OPENBARING.
In Openbaring is het getal zeven een sterk structurerend element: zeven brieven, zegens, bazuinen en schalen. Sommige uitleggers verdelen Openbaring zelfs in zeven hoofddelen van elk zeven onderdelen! VAN SCHAIK acht de centrale visioenen: hoofdstuk 4-5 (God stelt Jezus aan) tegenover hoofdstuk 12-13 (de Draak stelt het Beest aan). Daaruit komen voort de drie waarschuwende zeventallen plagen (zegels, bazuinen, schalen), met een intermezzo vóór de zevende plaag (gelegenheid tot bekering). Het vooruitzicht is de val van Babylon (hoofdstuk 17-20) en de nederdaling van Jeruzalem (hoofdstuk 21-22). Tussendoor klinken talrijke lofliederen. Drijvende kracht daarbij is het Paasgeloof in de Opgestane Heer: de toekomst is al begonnen!
4. GEBRUIK VAN HET OUDE TESTAMENT.
Openbaring gebruikt meer dan enig ander nieuwtestamentisch boek het Oude Testament. Maar Johannes gebruikt nooit een citaat-formule (zoals geschreven staat, of iets dergelijks) en noemt nooit de naam van een bron (Jesaja, of zo). Johannes citeert haast nooit hele verzen, maar gebruikt en combineert vrij oudtestamentische zinswendingen. Johannes citeert uit alle delen van het Oude Testament, maar het meest uit Ezechiel en Daniel.
5. AUTEUR EN TIJD VAN ONTSTAAN.
Auteur: Vele apokalypsen zijn pseudoniem: staan op naam van een grootheid uit het verre verleden. Openbaring daarentegen staat op naam van Johannes (1: 1, 4, 9; 22:8). Hij verbleef op Padmos omwille van zijn prediking (1:9). Padmos was volgens Plinius een strafkolonie. Zijn taal en apokalyptiek kenmerken Johannes als christen uit het Jodendom. Hij schrijft als profeet (met het gezag van Gods Woord) en als pastor (betrokken bij de zeven gemeenten tot wie hij zich richt). Nergens noemt hij zich apostel; de apostelen lijken in 21:14 een bestaande traditie. Volgens de kerkelijke traditie (Justinus Martyr al ± 150; Irenaeus; Tertullianus; Clemens Alexandrinus; Hippolytus) zijn zowel het vierde Evangelie als de Openbaring afkomstig van de apostel Johannes, de zoon van Zebedeus. Maar Gaius van Rome (± 200) en Dionysius van Alexandrie bestreden de apostolische status van Openbaring (mede vanwege bezwaren tegen de inhoud). De oosterse kerken bleven aarzelen: pas in 691 verklaarde het concilie van Trullo (paleis in Constantinopel) Openbaring canoniek. De traditie pleit voor identificatie van Evangelist en Apokalypticus - stijl en gedachtengoed pleiten daartegen. Is Openbaring geschreven door de presbyter Johannes, over wie Papias zou spreken? Of door een verder onbekende profeet Johannes?
Tijd van ontstaan: De meeste exegeten dateren Openbaring tegen het einde van de regering van keizer Domitianus (81-96): deze was de eerste keizer die zich Dominus et Deus liet noemen; keizertempels liet bouwen in Klein-Azie; en mensen liet vervolgen om hun religieuze overtuiging. Openbaring spreekt over mensen die de keizercultus weigeren (13:4,12; 14:9,11; 16:2; 19:20) en over martelaren (6:9 enz.).
6. EEN BOEK VOOR ONZE TIJD?
Openbaring heeft een spoor getrokken door de (kerk)geschiedenis: in liturgie, kerklied en kunst; met uitlopers tot in de theologie van de revolutie (Marcuse!). Maar de waarschuwingsvisioenen over Gods komende toorn liggen moeilijker. VAN SCHAIK ziet daarin geen voorspelling van de derde wereldoorlog. Maar de boodschap voor Openbaring in onze tijd kan wel zijn: hoe meer de mensheid weet en kan (moderne wetenschap en techniek), des te groter is het gevaar van zelfvernietiging en des te noodzakelijker het besef van onze verantwoordelijkheid.
UITLEG.
OPENBARING 1:
Openbaring 1 heeft een ingewikkelde, maar weloverwogen opbouw. De onderdelen verwijzen naar aspecten van de rest van het boek.
Vers 1- 3: de theologische weg van het boek: God > Jezus > Johannes > hoorders.
Vers 4- 5: de menselijke weg van het boek: Johannes > zeven gemeenten (vgl. hoofdstuk 2- 3). Het roepingsvisioen (vers 9-21) wijst als visioen vooruit naar de hoofdstukken 4-22, maar in de zeven gemeenten en in de kenmerken van Christus ook naar de hoofdstukken 2- 3.
Vs 1. Zoals Evangelie in Marcus 1:1 nog geen technische term is voor een boek, maar wel de bron van dit gebruik van het woord, zo ook Openbaring in Openbaring 1: 1. Openbaring = het bekendworden van Gods verborgen geheimen voor de toekomst. Daarbij is Jezus de bemiddelaar. Openbaring van Jezus Christus is hier (anders van in Galaten 1:12; 2Thess 1: 7; 1Petrus 1: 7 en 13) een genitivus auctoris (Jezus Christus geeft de Openbaring). Andere apokalypsen zijn op naam gezet van grote mensen uit het verre verleden: Abraham, Baruch, Ezra - hier spreekt de Levende Heer Zelf via Johannes. Openbaring is bestemd voor de dienaren van God = de christenen (vgl. 2:20; 7:3; 19: 2 en 5; 22:3 en 6 - wanneer Gods dienaars de profeten zijn, staat dat er uitdrukkelijk bij (10:7). Dit boek is bestemd voor alle christenen. Wat gebeuren moet = de eindtijd met zijn troebelen en vervolgingen (vgl. Marcus13: 7; Mattheus 24: 6; 26:54; Openbaring 1:4; 4: 1; 22: 6). Het moet is geen noodlot maar Gods beleid. In de apokalyptiek speelt de bemiddelende engel vaak een rol. Deze engel komt terug in het slot (22:8).
Vs 2. Het getuigenis van Jezus Christus = de boodschap van Jezus (de trouwe getuige), met name over de komende voleinding (1: 2 en 9; 12:17; 19:10 [2x]; 20:4).
Vs 3. Gelukkig: de eerste van de 7 zaligsprekingen (1:3; 14:13; 16:15; 19:9; 20:6; 22: 7; 22:14). Tegenover de 7 zaligsprekingen staan in Openbaring 14 wee-roepen. Opnieuw een trits, hier over de menselijke acceptatie van de boodschap: voorlezen, aanhoren, uitvoeren. Openbaring is bestemd voor lezing in de eredienst: begin van de kanonvorming. Openbaring is profetie: een boodschap voor het heden (vertroosting en vermaning) vanuit een visie op de toekomst. De tijd (kairos) is nabij: want (1) de geschiedenis is in Gods handen en (2) het heden is geladen met spanningen en krachten naar het einde toe.
Vs 4. Gemeente in Openbaring enkel mbt. de zeven gemeenten (hoofdstuk 1-3; 22:16). Zeven staat voor volheid - de zeven gemeenten staan voor alle gemeenten (in Asia). God Die is en Die was en Die komt: uitwerking van Exodus 3:14: Gods macht omspant alle tijden. De onveranderlijkheid Gods wordt uitgedrukt door het onveranderlijke ho ôn. Zeven geesten: drie opvattingen 1) de zevenvoudige Geestesgave uit Jesaja 11:2-3; 2) de volheid van de Heilige Geest (dan hebben we hier een trinitarische formule vgl. 2Corinthe 13:13 en Mattheus 28:19); 3) zeven engelen (volgens Tobit 12:15 doen er zeven aartsengelen dienst voor Gods troon; in de apokalyptiek zien we vaak de trits God - engelen - Mensenzoon, bijv. in Marcus 8:38). in Openbaring komen de zeven geesten 4x voor: 1:4; 3:1; 4:5; 5:6. Volgens Zacharia 4:5 zijn de zeven lampen de zeven ogen van de Heer, die de hele aarde doorvorsen. Johannes betrekt dat beeld op Jezus: 4:5 en 5: 6. Het zevental correspondeert met de zeven gemeenten.
Vs 5. Jezus heeft drie hoedanigheden: betrouwbare getuige in Zijn boodschap over de voleinding; eerstgeborene van de doden in Zijn opstanding; overste van de koningen der aarde in Zijn overwinning.
Vs 6. Ook Christus' werk wordt benoemd met een trits. Hij heeft ons gemaakt tot een koninkrijk, tot priesters: de uitverkiezing van Israel uit Exodus 19:6 wordt hier toegepast op de christenen. Vs 5 wordt wel opgevat als een oudchristelijke hymne, mogelijk gebruikt in de doopliturgie.
Vs 7. Hij komt is in vs 4 aanduiding van God, hier van Christus. Daniel 7:13 wordt hier betrokken op Jezus (zoals ook in 1Thessalonicenzen 4:17; Marcus 13:26 enz.) en gecombineerd met Zacha- ria 12:19: zij zullen zien op Hem Die zij doorstoken hebben. Deze tekst wordt ook geciteerd in Johannes 19:37. De combinatie van Daniel 7:13 en Zacharia 12:19 ook in Mattheus 24:30. Zowel Mattheus als Openbaring geven aan de tekst eschatologische betekenis: opzien naar en weeklagen over de Heer Die in heerlijkheid verschijnt. Met Hem krijgt iedereen te doen, met de schuldgevoelens die dat met zich meebrengt. Wellicht hebben Mattheus en Openbaring de combinatie uit een gezamenlijke bron.
Vs 8. God omvat de hele geschiedenis. Almachtige: enkel in Openbaring (9x) en 2Corinthe 6:18: zegt de Here, de Almachtige (na citaten uit Jesaja en Jeremia); vgl. in het OT: de HERE, de God der heerscharen (bijvoorbeeld LXX Zacharia 1:3,14,16,17).
Vs 9. Hier begint het roepingsvisioen. De profeet verklaart zich solidair met zijn lezers. De verdrukking is de vervolging van de eindtijd. De volharding is te danken aan Jezus. Johannes verblijft op Padmos: een eiland voor de kust van Efese. Om het woord van God en het getuigenis van Jezus kan betekenen: 1) om er te preken; 2) voor straf verbannen (vgl. de verdrukking; Patmos was een strafkolonie).
Vs 10. Ik raakte in vervoering vgl. ook 4:2. Op de dag des Heren: op zondag - tijdens een kerkdienst? Hoe ligt de verhouding tussen extase en studie? Het is mogelijk dat voor Johannes in extase de betekenis van de Heer voor de toekomst van kerk en wereld is opengegaan, en dat hij die ervaring vanuit zijn kennis van de Schriften heeft opgeschreven.
Vs 11. Na zijn extase kan Paulus niets zeggen (2Corinthe 12:4). Veel OT-profeten krijgen de opdracht om het geziene te preken. Johannes moet de boodschap opschrijven (vgl. Daniel 7:1).
Vs 12. Zeven gouden luchters: vgl. vooral Zacharia 4, ook geciteerd in 5:6. De éne luchter met zeven lampen wordt tot zeven luchters (met ieder één lamp?). Vs 20 geeft de betekenis: de zeven gemeenten.
Vs 13-15. De zoon des Mensen in Openbaring verder enkel nog in 14:14 (sterk herinnerend aan Daniel 7:13). Het is hier niet de christologische titel uit de evangelien, maar een element van de christofanie. Openbaring 1:9-19 is niet zozeer gevormd vanuit Daniel 7:13, als wel vanuit Daniel 10:5-12. Het witte hoofdhaar komt uit de theofanie van Daniel 7:9 en het geluid van vele wateren uit Ezechiel 1:24 en 43:2. Daarmee kent Johannes goddelijke attributen toe aan Christus.
Vs 16. Bij de zeven sterren is wel gedacht aan de 7 planeten. De gedachte is dan dat God / Christus heersen over de astrologische machten. Ook op de keizerlijke munten stonden zeven sterren. Dan betekent de tekst dat niet de keizer maar Christus Heer is. De sterren zijn ook beeld van de rechtvaardigen (Daniel 12:3; Filippenzen 2:15). Volgens 1:20 zijn de zeven sterren de engelen van de zeven gemeenten. Het zwaard uit de monde van de Heer staat voor Zijn rechterlijke macht; vgl. Jesaja 49:2 (profetie van de Knecht van de Heer); Openbaring 19:15 (Christus in het laatste oordeel) en Hebreeen 4:12 (het Woord scherper dan een tweesnijdend zwaard ).
Vs 17. Schrik en opbeuring zijn vaste elementen bij een theofanie of christofanie. De eerste en de laatste: zo heet Christus ook in 2:8 en 22:13. God heet zo in Jesaja 44:6 en 48:12; vgl. de alfa en de omega in 1:8.
Vs 18. Ook De Levende is een goddelijke kwaliteit; vgl. Mattheus 16:16 enz. en Openbaring 4:9; 10:6; 15:7. Theologisch: Die is en Die was en Die komt (1: 4 en 8) // christologisch De Levende, en Ik was dood, en Ik leef tot in alle eeuwigheden. Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk: als plaats of gepersonifieerd? op de achtergrond speelt de gedachte van de nederdaling ter helle.
Vs 19. Wat je gezien hebt en wat is en wat na dezen moet geschieden. Volgens sommigen de inhoudsopgave van het boek: hoofdstuk 1; 2 en 2; 4-22. Volgens Van Schaik gaat het eerder om de extensie en intensiviteit van het visioen.
Vs 20. De engelen van de zeven gemeenten.
Vier
verschillende opvattingen:
a) de leiders van de zeven gemeenten (Augustinus, Luther, enz.)
b) de boden tussen Johannes en de zeven gemeenten
c) de beschermengelen van de zeven gemeenten (Griekse patres,
Hieronymus, enz.)
d) de engelenvorsten van de zeven gemeenten (vgl. Daniel 10:13,20,21).
Van Schaik kiest voor d). De hemelse en aardse werkelijkheid
corresponderen. In de apokalyptiek belichamen engelen de
communicatie tussen God en mensen. De lampen op de kandelaren
drukken misschien de dubbelheid van de kerk uit: goddelijk +
historisch.
OPENBARING 4:
Openbaring 4 en 5 tekenen de eeuwige God en het actieve Lam als auteur en acteur van de komende voleinding. God en het Lam worden verderop vaker samen genoemd: 7:10; 11:15; 14:4. Meer in het bijzonder zijn Openbaring 4 en 5 inleiding op het visioen van de zeven zegels (Openbaring 6- 8).
Vs 1. Daarna zag ik ... markeert het begin van een nieuw visioenbeeld. De stem die Johannes hoort is die van de commentator-engel (vgl. 1:10).
Vs 2. Ook de vervoering herinnerent aan hoofdstuk 1:10. Evenals bij de verschijning van Christus in 1:12-13 ziet Johannes eerst het decor en daarna de Hoofdpersoon, Wiens naam niet wordt genoemd (Iemand ). Ook de profeten zagen visioenen van God op Zijn troon: 1Koningen 22:19; Jesaja 6:1; Ezechiel 1:26; Daniel 7:9. In Openbaring komt het woord troon 47x voor (rest NT: 15x).
Vs 3. Ook in Ezechiel 1:28 lijkt de nimbus rond Gods troon op een regenboog. Hier is de regenboog monochroom: smaragdkleurig (= groen).
Vs 4. Wie zijn de 24 oudsten ?: 2 opvattingen: 1) verheerlijkte mensen (bijvoorbeeld de 12 aartsvaders + de 12 apostelen: Gods volk van het Oude en Nieuwe Verbond); 2) engelen, vgl. Jesaja 24:23: de HEER zal Koning zijn op de berg Sion, en er zal heerlijkheid zijn ten aanschouwen van Zijn oudsten; vgl. ook 1Koningen 22:19; het aantal van 24 zou dan herinneren aan de 24 afdelingen van de tempelclerus (1Kronieken 24:7-18).
Vs 5. Bliksemschichten en donderslagen begeleiden vaak een theofanie (Exodus 19:16). De zeven fakkels zijn de zeven Geesten Gods: ook Ezechiel ziet fakkels rond Gods troon (Ezechiel 1:13).
Vs 6. De glazen zee: het beeld is dat de wateren boven de aarde de vloer zijn van de hemel (Psalm 104:3). Vs 6b en mesôi tou thronou is moeilijk te vertalen; Van Schaik vertaalt vers 6b met: En midden voor de troon staan in een kring ...
Vs 7. De vier levende wezens (NBG: dieren; NBV: wezens ) herinneren aan Ezechiel 1:5. In Ezechiel 1:10 hebben ze ieder vier gezichten: van een mens, een leeuw, een rund en een arend. in Openbaring 4:7 heeft elk wezen één van deze vier gezichten.
Vs 8-11. De vier levende wezens hebben zes vleugels zoals de serafiem uit Jesaja 6:2 (de cherubim uit Ezechiel 1:11 hebben er vier); evenals deze zingen ze het driemaal Heilig. Die was, Die is en Die komt vgl. 1:4 en 8. De wezens prijzen God om Zijn eigenschappen (heiligheid, almacht en eeuwigheid) - de oudsten prijzen God om Zijn scheppingswerk.
OPENBARING 5:
Hoofdstuk 4 en 5 hebben 3 parallellen:
a) ze beginnnen beide met een situatieschets
b) daarna in 4:6 de vier dieren // in 5:6 het Lam
c) daarna wordt de lofzang gezongen.
Hoofdstuk 4 heeft geen handeling, hoofdstuk 5 wel.
Vs 1. Over het boekje (biblion) bestaat verschil van mening bij de uitleggers: welke vorm (codex of boekrol?), welke functie (testament, rapport over de schulden van de mensheid, het Oude Testament, Gods besluiten over de toekomst?) en welke inhoud en omvang? Het meest waarschijnlijk is een oorkonde met de geheimen (vgl. de zeven zegels) over de toekomst.
Vs 2- 4 onderstrepen de onvervangbare rol van Christus: niemand anders mag het boek openen. Een krachtige engel: enige keer dat het Nieuwe Testament een engel krachtig noemt.
Vs 5. De leeuw uit de stam Juda uit Genesis 49:9: al in het Jodendom een messiaanse titel. De wortel van David uit Jesaja 11: 1 en 10: Jezus belichaamt het ideaal van de Davidische dynastie. Wellicht bestond de combinatie van Genesis 49 en Jesaja 10 al vóór Openbaring. Hij heeft overwonnen: Overwinnen is een typisch Johanneisch woord: van de 28x in het Nieuwe Testament komt het 25x voor in Openbaring (17x), 1Johannes (7x) en Johannes (1x). Een voorbeeld uit Openbaring: 3:21: wie overwint, hem zal Ik geven te zitten met Mij op Mijn troon, zoals ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon. Overwinnen heeft dus als subject zowel Christus als de christenen. De overwinning speelt zich af in de tijd, de beloning in de nieuwe aeon. Driemaal in Openbaring heeft overwinnen een object: de satan (12:11), het beest en zijn beeld (15:2) en de koningen der aarde (17:14); 9x wordt overwinnen gebruikt zonder object. Waarschijnlijk heeft overwinnen twee aspecten: in Openbaring 2-3 en 21:7 moreel (standhouden temidden van de eschatologische beproevingen) en polemisch in Openbaring 11-17 (in de messiaanse oorlog). In 5:5 gaat het over de overwinning die Christus behaald heeft op duivel en dood door Zijn sterven en opstanding.
Vs 6. Een Lam. Arnion in het Nieuwe Testament verder enkel in Johannes 21:15 (weid Mijn lammeren); in Johannes 1:29 en 36, 1Petrus 1:19 en Handelingen 8:32 staat amnos (ook in Jesaja 53:7). Het Lam is geslacht: heeft de offerdood ondergaan. Het staat: gereed om te handelen. Het deelt in de goddelijke macht (zeven hoorns, vgl. 12:3 en 13:11) en alwetendheid (zeven ogen = de zeven geesten Gods uitgezonden over heel de aarde, vgl. Zacharia 4:10).
Vs 7. De hoofdhandeling van Openbaring 4-5: het Lam ontvangt (in het Grieks een perfectum: een handeling met blijvend resultaat) de boekrol. Ook in 1Koningen 22:22 en Jesaja 6:8 geeft God, gezeten op Zijn troon, een opdracht met volmacht. Openbaring 4:7 tekent de intronisatie van Jezus: na Zijn vernedering verheft God Hem (vgl. Filippenzen 2:9-11; 1Timotheus 3:16; Hebreeen 1:5-13; Mattheus 28:18-20). Daarvan is de boekrol het symbool. Het gaat dus niet om de inhoud van de boekrol: a) 5:9 de boekrol ontvangen // 5:12: macht ... ontvangen; b) in 5:9 gaat het om het ontvangen van de boekrol, niet om het lezen; c) na hoofdstuk 5 horen we niets meer over de boekrol, d) enkel over de zegels. Christus ontvangt het boek niet enkel om er kennis van te nemen, maar om het uit te voeren (pag. 70).
Vs 8. Wierook = de gebeden der heiligen: vgl. 8:3. Heiligen = christenen. De gebeden worden meestal gericht tot God, hier tot Christus (Christus heeft in Openbaring vele goddelijke hoedanig- heden).
Vs 9. Een nieuw lied: vgl. Psalm 33:3; 40:4; 96:1; 98:1; 144:9; 149:1. Het nieuwe zit hier in de nieuwe situatie dankzij Jezus' dood en opstanding. Waardig 4x in Openbaring 5: (vs 2, 4, 9 en 12). Christus heeft ons vrijgekocht: vgl. 1Petrus 1:19; 1Corinthe 6:20 en 7:23; vgl. ook Openbaring 1:5 en 14:3 en 4. Uit alle volkeren: Jezus' verlossing is universeel.
Vs 10. Tot een koninkrijk en priesters voor God: vgl. 1:6; 20:6; 1Petrus 2:5 en 9. Zij zullen koning zijn op de aarde: het duizendjarig rijk uit hoofdstuk 20.
Vs 11-12. De talloze engelen herinneren aan Daniel 7:10. Ze worden in hoofdstuk 4 nog niet genoemd, om de klimax hier te onderstrepen.
Vs 13-14. Alle schepselen worden zo volledig mogelijk opgesomd: in de hemel, op aarde, onder de aarde, in de zee. De oudsten, die in 4:8 de doxologie begonnen, beamen haar hier.
OPENBARING 6:
Vanaf Openbaring 6 laat de Heer gebeuren wat er voorzegd is over de eindtijd. De structuur van de zeven zegels (Openbaring 6-8), zeven bazuinen (Openbaring 8-9) en zeven schalen (Openbaring 15-16) vertoont overeenkomst: de eerste vier worden kort en algemeen beschreven; de vijfde en zes worden breder geschilderd en hebben meer betrekking op eigentijdse toestanden; voor de zevende valt er een intermezzo. De zeven zegels van hoofdstuk 6-8 vormen een katalogus van messiaanse weeën. De eerste vier worden ingeleid door een kom! van één van de vier dieren uit Openbaring 4.
Vs 1. Als het Lam een zegel verbreekt, ontketent dat een apokyptisch gebeuren. Er staat dus niet dat het Lam (voor)leest uit de boekrol! De vier paarden met ruiters herinneren aan Zacharia 1: 7- 17 en Zacharia 6: 1-8. In Openbaring gaat het telkens om één paard met ruiter, die de eindtijdgebeurtenissen veroorzaakt. Kom!: = treed tevoorschijn uit het geheim!
Vs 2. Bij Zacharia worden de witte paarden het laatst genoemd,
hier de ruiter op het witte paard het eerst. De uitleggers
verschillen van mening over de betekenis:
a) een onheilsfiguur (zoals de oorlogvoerende Parthen);
b) Christus (vgl. 19:11-14) of het evangelie (vgl. Marcus 13:10);
c) de valse messiassen of demonische machten;
d) heel het goddelijke oordeel, in de volgende ruiters uitgewerkt.
Van Schaik doet geen duidelijke keuze, maar vindt wel de
identificatie van de eerste ruiter met Christus of het evangelie
moeilijk, omdat daarmee de analogie van de vier ruiters verloren
gaat. Nieuwgierig geworden raadpleeg ik enkele andere boeken uit
mijn boekenkast:
Vs 3-4. Het rode paard staat voor de oorlog.
Vs 5-6. Het zwarte paard staat voor voedsel-schaarste. De genoemde prijzen zijn ongeveer het 10-voudige van gangbare prijzen. De luxe-artikelen worden echter niet geschaad.
Vs 7-8: Het vale paard staat voor de dood. Dood en dodenrijk in één adem ook in 1:18; 20:13- 14. Hier is het dodenrijk de assistent van de dood. Zwaard, hongersnood, epidemieeën en wilde dieren vgl. bijvoorbeeld Ezechiel 14:21: Mijn vier straffen: het zwaard, de honger, de wilde dieren en de pest.
Vs 9. Hier worden de beelden historischer. De christenvervolgingen komen in zicht. Er is hier echter geen sprake van een hemels ingrijpen op aarde. De zielen onder het altaar: 7x spreekt Openbaring over een hemels altaar. De hemel wordt voorgesteld als de archetypische tempel (vgl. Exodus 25: 9 en 40 en Numeri 8:4; Hebreeen 8:2; 9:11-12). De zielen van de martelaren verblijven tot de wederopstanding in een tussentoestand dicht bij God. De martelaren zijn zelf offers (vandaar het altaar).
Vs 10. Hoe lang nog ...: De martelaren roepen om recht. In 19:1 wordt hun verlangen vervuld: Hij heeft het bloed van Zijn dienstknechten aan haar gewroken. Vgl. de dagen van vergelding uit Lucas 21:22 en Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden uit Romeinen 12:19: niet uit leedvermaak om de verslagen vijanden, maar omwille van de gerechtigheid en heerlijkheid Gods op aarde.
Vs 11. Nu alvast worden de martelaren opgenomen onder de hemelburgers. Hun verlangen wordt pas vervuld als het getal van hun lotgenoten vervuld zal zijn.
Vs 12-14. De kosmische rampen als voortekenen van het einde (vgl;. 6:17), vgl. Marcus 13:24-25 pp. Gods uiteindelijke ingrijpen is al lang gepland (herinneringen aan het Oude Testament, zoals Jesaja 34:4, Amos 8:8-9 en Joel 2:10-13; vgl. Handelingen 2:19-20) en zal van wereldomvattende betekenis zijn.
Vs 15-16: Schrikt grijpt de mensen aan van hoog tot laag (zeven groeperingen van koning tot slaaf). Ze riepen tot de bergen en rotsen: val op ons, bedek ons! Citaat uit Hosea 10:8, ook door Jezus aangehaald op Zijn kruisweg (Lucas 23:30). De mensen willen zich verbergen voor het aangezicht van God en de toorn van het Lam: enkel deze tekst in het Nieuwe Testament spreekt van de toorn van Christus (het Lam).
Vs 17. De voleinding wordt genoemd de grote dag van Hun toorn: van God en van het Lam. Wie zal bestaan? vgl. Joel 2:11 en Maleachi 3:2.
DE APOKALYPTISCHE PLAGEN:
1. De verwachting dat de laatste periode van de wereldgeschiedenis gekenmerkt wordt door allerlei ellende heeft verschillende achtergronden. a) De historische beleving van het Joodse volk tijdens de Syrische overheersing vanaf + 200 voor Christus, met het gevoel: als de nood het hoogst is, is de redding nabij. b) Het theologische gevoel dat de zonde van de mensen schreeuwt om Gods oordeel. c) Mythologische gedachten over de definitieve strijd tussen goed en kwaad. Sommige apokalyptische plagen treffen speciaal Gods volk (Ezechiel 38:15-16: Gog en Magog); andere treffen de hele mensheid: armoede en hongersnood, moreel verval, kosmische omkering. Zo gaat het als in de dagen van Noach: de boosdoeners komen om en de rechtvaardigen worden gered.
2. Er zijn allerlei overeenkomsten tussen Jezus' rede over de laatste dingen (Marcus 13pp) en Openbaring 6. Er is geen sprake van literaire afhankelijkheid, mogelijk wel van een gemeenschappelijke traditie waarop beide teksten teruggaan. Er is verschil in bewoording. Er is ook verschil in strekking. Marcus 13 is anti-apokalyptisch: dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet (vs 7). De plagen in Openbaring staan in het teken van rechtdoen aan goddelozen (6:12-17) en rechtvaardigen (hoofdstuk 7).
OPENBARING 7.
Tussen het 6e en 7e zegel de verzegeling van de 144.000 op de aarde (7:1-8) en de jubelzang van de ontelbare menigte in de hemel (7: 9-17). Gods gerechtigheid heeft niet enkel een straffende (6:12-17), maar ook beschermende (hoofdstuk 7) inhoud. Ook in Ezechiel 9:4 gaat vóór de straf iemand uit die een teken moet aanbrengen aan het voorhoofd van de uitverkorenen. Ook na de zesde bazuin en de zesde schaal is er een intermezzo.
Vs 1. Hierna markeert een nieuw visioen. De vier engelen staan op de vier hoeken van de plat en vierhoekig voorgestelde aarde: de bewakers van de winden (natuurkrachten); vgl. Daniel 7:2 en Zacharia 6:5 - hier: apokalyptische verderf-engelen.
Vs 2-3. Eerst moeten wij ...: thema van de paroesie-vertraging. Vgl. Marcus 13: 10: eerst moet het evangelie gepreekt worden; en 2Thessalonicenzen 2:3: eerst moet de afval komen. Het zegel van God: hetzelfde woord als de zeven zegels van de boekrol, maar hier gaat het om het stempel. De zes zegels uit Openbaring 6 brengen onheil, dit zegel brengt bescherming (vgl. ook 9:4; en Ezechiel 9:4 en Exodus 12:13). Niet duidelijk is welk teken bedoeld is. De kerkvaders dachten aan de doop. De tegenhanger van dit zegel is het teken (charagma) van het Beest op hand of voorhoofd van zijn volgelingen (13:16; 14:9 en 11; 16:2; 19:20).
Vs 4- 8. het gaat niet om de vier engelen die de aarde schade zullen toebrengen (zij worden niet meer genoemd); maar om de 144.000 verzegelden. Een duidelijk symbolisch getal: 12x12x1000. Vergelijk ook 14:1: bij het Lam waren 144.000 mensen die Zijn Naam en die van Zijn Vader op hun voorhoofd hadden. Genoemd worden de twaalf stammen van Israel, met twee onregelmatigheden: 1) Juda staat voorop (omdat Jezus de leeuw uit de stam Juda is: 5:5?); c) Dan ontbreekt (omdat in het Jodendom satan wordt genoemd als vorst van Dan?).
Vs 9-10. Hierna markeert weer een nieuw visioen. De tegenstelling is duidelijk: vs 1-8 de getelde groep op aarde die tegen het komende onheil moet worden beschermd <> vs 9-17 de ontelbare groep in de hemel die deelt in de hemelse liturgie. Het witte gewaad is hemelmode. De palm is teken van overwinning. De internationale herkomst ook al in 5:9.
Vs 11-12. De aanbidding der engelen. Vanaf dit vers zijn de lofliederen in Openbaring enkel nog maar gericht tot eer van God.
Vs 13-15: Zij die komen uit de grote verdrukking: de gelovigen die in de beproeving van de eindtijd (Daniel 12:1) hebben standgehouden (er staat niet dat dit enkel martelaars zijn). Dáárom staan ze nu voor Gods troon. God woont temidden van hen (vgl. Exodus 29:45 in de ontmoetingstent).
Vs 16-17: Het Lam zal hun herder zijn: In het Oude Testament is God (Ps 23:1 en Jesaja 40:11) of de Messias (Ezechiel 34:23) de goede herder. De citaten uit het Oude Testament staan dichter bij de MT dan bij de LXX.
Volgens sommige uitleggers zijn de 144.000 de christenen uit de Joden en de ontelbare schare de christenen uit het heidendom. Volgens de meeste uitleggers (zoals ook Van Schaik zelf) gaat het beide malen om de christelijke gemeente, die zichzelf verstond als het nieuwe volk van God: in haar aardse verdrukking (vs 1-8) en in haar hemelse heerlijkheid (vs 9-17). - Ook hier raadpleeg ik enkele andere uitleggers:
8:1. Dit vers hoort logisch gezien bij hoofdstuk 7. Subject van het openenen van het zevende zegel moet het Lam zijn (in NBV expliciet gemaakt). De betekenis van de stilte in de hemel is niet duidelijk: misschien om plaats te maken voor de gebeden van de gelovigen op aarde? En niemand kan verklaren waarom deze stilte ongeveer een half uur duurt.
OPENBARING 12.
In Openbaring 4 tm 11 ligt het initatief in de hemel. Vanaf Openbaring 12 wordt de confrontatie beschreven tusswen de goddelijke en antigoddelijke machten in de historische werkelijkheid. Binnen hoofdstuk 12 wordt vers 7-12 (de strijd tussen Michael en de draak) omringd door de twee perikopen (vers 1-6 en 13-18) over de strijd van de draak tegen de vrouw. Verschillende uitleggers vinden in hoofdstuk 12 herinneringen aan buitenbijbelse mythologische tradities uit Griekenland en Egypyte: de jonge lichtgod overwint de machten der duisternis. Maar als zulke elementen al meespelen, zijn ze in bijbels verband gezet (met name Exodus en Daniel) en dragen ze ook het stempel van Johannes zelf (pagina 131-134).
Vs 1. NBG en NBV vertalen: in de hemel - VAN SCHAIK vertaalt: aan de hemel: deze perikoop (vers 1- 4) wemelt van zon, maan en sterren. In oudtestamentische teksten staat de Vrouw voor de ideale gemeenschap van Gods volk.
Vs 2. Zowel in het Oude testament als in Qumran was het beeld bekend van een vrouw in barensweeën: een gemeenschap in een pijnlijke situatie.
Vs 3. Ook in het Oude Testament komt de draak voor als antigoddelijke macht (Jesaja 27:1 en 51:9-10; Ps 74:12-19 en 89:10). Hij woont in de zee (Job 7:12). Zijn zeven horens herinneren aan Daniel 7:7 en 24.
Vs 4. Het neerhalen van een deel van de sterren herinnert aan Daniel 8:10. Jesaja 14:12-15 spreekt over de morgenster die zich verheft en daarom neervalt uit de hemel. - De draak heeft het allereerst gemunt op het kind van de vrouw; later op de vrouw zelf.
Vs 5. Het kind van de vrouw heeft de messiaanse taak uit psalm 2: 9 om alle volkeren te hoeden (LXX - in MT: verbrijzelen) met een ijzeren staf. Deze taak heeft Christus als Rechter (19:15); ook aan de gelovige krijgt deze belofte (2:27). De vrouw herinnert aan de vrouw uit Genesis 3:15, waar ook sprake is van de vijandschap tussen de vrouw en de slang (de Draak wordt in 12:9 genoemd de oude slang); in 12:17 is sprake van het zaad van de vrouw (vgl. Genesis 3:15). Vanuit Genesis is de stap gezet naar de mariologische uitleg van de vrouw: moeder Maria. De Draak tracht tevergeefs de geboorte van de Messias te verijdelen, omdat de Messias hem fataal zal worden. Het kind wordt weggevoerd (door God: passivium divinum) naar God. Aan Jezus' aardse leven besteedt Johannes geen aandacht; het gaat hem om de actuele positie-bepaling van de hoofdrolspelers: Christus is verhoogd - de draak is neergestort - de gemeente wordt door de draak achtervolgd en door God beschermd. Anders gezegd: dit hoofdstuk toont zowel het reeds (de satan is overwonnen en heeft nog maar weinig tijd) als het nog niet (de satan gaat nog woedend tekeer en vormt een reële bedreiging) van het komende Rijk van God.
Vs 6. De vrouw vlucht naar de woestijn: zoals het volk Israel tussen uittocht en intocht verbleef in de woestijn, beschermd en onderhouden door de Heer (vgl. 12:14). Ze verblijft daar 1260 dagen = 42 maanden (11:2) = 3½ jaar (een tijd, tijden en een halve tijd: 12:14, vgl. Daniel 7:25 en 12:7): de periode van de Antichrist - de laatste fase van de wereldgeschiedenis.
Vs 7-8. De perikoop 7-12 onderbreekt het verhaal over de vrouw en de draak. Nu zijn we weer in de hemel. Michael wordt genoemd in Daniel als één van de voornaamste vorsten (= aartsengelen: Daniel 10:13) en als de grote vorst die Israel beschemt (Daniel 12:1; vgl. ook Daniel 10:21). In Judas 9 twist de aartsengel Michael met de duivel over het lichaam van Mozes. Zo wordt Michael steeds genoemd in verband met de eschatologische strijd tegen het kwaad / de satan. Zo ook hier: de strijd van Michael en zijn engelen tegen de draak en zijn engelen (voor de engelen van de duivel zie Mattheus 25:41; 2Corinthe 12:7; Judas 6). De satan is hier nog in de hemel, als aanklager van de gelovigen; vgl. Job 1-2 en Zacharia 3:1-2.
Vs 9. De draak wordt hier geidentificeerd als de oude slang (uit Genesis 3 - deze identificatie nog niet in het Oude Testament!), de duivel (Grieks) en satan (Hebreeuws): van aanklager aan het hemelse hof (Job 1:6; Zacharia 3:1-2) wordt hij tot tegenstander van God en verleider van de mensen (1Kronieken 21:1; 2Thessalonicenzen 2:9; Openbaring 20:10). Hij wordt nu de hemel uitgegooid op de aarde, vgl. Lucas 10:18: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen en Johannes 12:31: Nu zal de overste van deze wereld buitengeworpen worden. Jezus is verhoogd - de satan is vernederd.
Vs 10. De aanklager van onze broeders: aan het woord zijn dus de verheerlijkte gelovigen of de engelen. In het Nieuwe Testament wordt enkel hier de satan aanklager genoemd.
Vs 11-12. Hier wordt over de gelovigen gezegd dat zij de draak hebben overwonnen door het bloed van het lam en door het woord van hun getuigenis. De overwinning op de draak wordt dus toegeschreven aan Michael (12: 7-9), aan Christus, en aan de gelovigen (12:11; vgl. Romeinen 16:20). Johannes bedoelt uiteraard niet hiermee een tegenstelling te suggereren.
Vs 13. Dit vers sluit (ongeveer: zie pagina 140-142) aan op 12:6. De woedende draak doet denken aan de brullende leeuw uit 1Petrus 5:8.
Vs 14-16. De vrouw krijgt de twee vleugels van de grote adelaar: met lidwoord, bekend uit Exodus 19:4 en Deuteronomium 32:11. De vrouw wordt in de woestijn 3½ jaar (zie bij vers 6) gevoed (door God: passivium divinum). Slang en draak worden in dit hoofdstuk door elkaar gebruikt.
Vs 17. De vrouw is het ideaal van het volk Gods (het volk Israel en de christelijke kerk; of: het volk Gods van de eindtijd (pagina 141)). Haar kind is de Messias. De overigen van haar zaad (uitdrukking uit Genesis 3:15) zijn de christenen, die worden belaagd door de satan.
Vs 18. De draak trekt zich terug in zijn eigen gebied: de zee (vgl. bijvoorbeeld Psalm 74:13-14 en 89:10-11). Daaruit komt in 13:1 zijn vertegenwoordiger voort.
OPENBARING 20.
Nadat het grote Babylon ten onder is gegaan (Openbaring 18) en nadat het beest en de valse profeet zijn verdwenen in de vuurpoel (Openbaring 19), rest nog de kwade macht achter de schermen: de draak uit Openbaring 12. Deze wordt nu voor 1000 jaar opgesloten in de afgrond (20:1-6). Daarna krijgt hij nog even vrij spel, om daarna voorgoed in de vuurpoel te verdwijnen (20:7-10). Dan is het toneel vrij voor het laatste oordeel (20:11-15).
Vs 1-3. In 12:7-10 wordt de draak door Michael en de zijnen uit de hemel op de aarde geworpen; nu door een naamloze engel nog een etage lager: in de afgrond. Evenals in 12:9 worden hier ook de andere aanduidingen van de draak genoemd: de oude slang, dat is de duivel en de satan. De opsluiting van de kwade engelen tot het oordeel wordt ook genoemd in 2Petrus 2:4 en Judas 6. Deze tijdelijke opsluiting van de draak valt samen met het duizendjarig rijk (een bekend veronderstelde grootheid).
Vs 4-5. Johannes zegt niet wie er op de tronen gingen zitten. Op grond van Mattheus 19:28 en 1Corinthe 6:2 is wel gedacht aan de apostelen of gelovigen. In elk geval vindt er ook aan het begin van het 1000-jarig rijk een rechtzitting plaats. Zoals het definitieve Koninkrijk van God wordt ingeluid door het laatste oordeel, zo het 1000-jarige rijk door dit voorlaatste oordeel. Zo hebben ook beide rijken hun 'eigen' dood en verrijzenis. In het voorlaatste oordeel worden de martelaren gerehabiliteerd: ze staan op om met Christus te regeren, terwijl de overige doden blijven rusten in hun graf. Dit onderscheid wordt verschillend uitgelegd: a) enkel de martelaren staan op - de andere christenen en de heidenen blijven rusten; b) alle gelovigen staan op - de heidenen blijven rusten. De eerste opstanding is die van hen die delen in het 1000-jarig rijk. De tweede opstanding (deze uitdrukking wordt niet uitdrukkelijk gebruikt) is de universele opstanding van goeden en slechten (20:11-15; vgl. Daniel 12:2). Enkel hier in Openbaring 20:5-6 komt de term opstanding (anastasis) voor; het werkwoord opstaan ontbreekt in Openbaring geheel, terwijl het elders in het Nieuwe Testament wel 107x voorkomt.
Vs 6. Wie deel heeft aan de eerste opstanding, hoeft het laatste oordeel niet meer te ondergaan. Zij hebben de waardigheid van priesters en koningen. Volgens VAN SCHAIK gaat het enkel om die waardigheid, niet om een ambt jegens anderen.
Vs 7-8. De satan wordt weer losgelaten. Hij gaat de volkeren verleiden (vgl. 12:9; 13:14; 20: 3 en 10). Nu het beest en de valse profeet in de vuurpoel zijn geworpen (19:20), schakelt satan Gog en Magog in. In Ezechiel 38 is God de naam van de vorst, Magog van het land en het volk. Al vóór Johannes zijn Gog en Magog mythische aanduidingen geworden van barbaarse vijandige volkeren die aan het einde der tijden Gods volk zullen belagen. In Ezechiel 38 is het God die Gog en Magog oproept - in Openbaring 20 de satan (zoals het in 2Samuel 24:1 God is Die David aanzet om het volk te tellen, en in 1Kronieken 21: 1 de satan).
Vs 9. Over de breedte van de aarde: concreet is waarschijnlijk bedoeld de hoogvlakte van Juda. De legerplaats der heiligen en de geliefde stad zijn een aanduiding van Jeruzalem: legerplaats omdat ze wordt aangevallen door de heidenen - geliefd door God. Blijkbaar is het 1000-jarig rijk gevestigd in Israel met Jeruzalem als hoofdstad.
Vs 10. Na het beest en de valse profeet (19:20) wordt nu ook de duivel definitief geworpen in de vuurpoel.
HET DUIZENDJARIG RIJK:
Aanvankelijk verwachtten de profeten een volkomen vernieuwd Israel op deze aarde. Later ontstaat in de Joodse toekomstverwachting het onderscheid tussen deze wereld (die ten onder gaat) en de komende wereld (het volmaakte hiernamaals). In sommige toekomstverwachtingen speelt een Messias de sleutelrol, in andere niet. Zo kan er een driedeling ontstaan van deze wereld - messiaans tussenrijk - eeuwige zaligheid. In Openbaring 20 wordt het messiaanse tussenrijk verbonden met de tijdelijke gevangenschap van de draak. Dit tussenrijk duurt 1000 jaar: het is de sabbatdag van de scheppingsweek (volgens Psalm 90:4 en 2Petrus 3:8 is voor de Heer 1000 jaar als een dag). De opbouw van Ezechiel 37-48 werkt door in de opbouw van Openbaring 19-22:
Ezechiël: | Openbaring: | |
37 | 20: 1- 6 | de herleving van de doden / het messiaanse rijk |
38-39 | 20: 7-10 | de aanval en ondergang van Gog en Magog |
- | 20:11-15 | het laatste oordeel |
40-48 | 21-22 | het nieuwe Jeruzalem |
Nieuw ten opzichte van Ezechiel is in Openbaring 20:11-15 het laatste oordeel. Openbaring 20:1- 10 dienen om de afgang van de draak te schilderen. Volgens VAN SCHAIK bedoelt Johannes het 1000-jarig rijk niet als een periode in de geschiedenis (de tijd sinds Christus of het tijdperk van de kerk): het is een literaire voorstelling van de ondergang van de draak; mogelijk ook een laatste gelegenheid tot bekering voor de volkeren; en een beeld van de bijzondere status van de martelaren.
Ook bij dit onderwerp heb ik een aantal andere auteurs geraadpleegd.
Vs 11. Na de verwijdering van alle kwade machten is de tijd gekomen om de rekening van de geschiedenis op te maken. Het visioen van het laatste oordeel is sober en niet zo christelijk als Mattheus 25. Hier valt de nadruk op de veroordeling van de goddelozen - in hoofdstuk 20-21 komt de heerlijkheid van de gelovigen volop aan bod. Na de tronen van 20:4 ziet Johannes nu de éne troon van God. In het Nieuwe Testament is het soms God (Mattheus 6: 4, 6, 14-15; 18:35; Romeinen 14:10), dan weer Christus (Mattheus 7:22-23; 16:27; 25:31-46; Johannes 5:22; 2Corinthe 5:10) Die het laatste oordeel uitspreekt. Handelingen 17:31 brengt beide gezichtspunten in samenhang: God heeft een dag bepaald, waarop Hij (= God) de aarde rechtvaardig zal oordelen door een man die Hij heeft aangewezen (= Jezus).
Vs 12-13. Impliciet gaat het hier over de algemene opstanding der doden (vgl. Daniel 12:2). Waarschijnlijk vermijdt Johannes de term opstaan, omdat deze in Jesaja 26:19 en Daniel 12:2 neutrale term in het christelijke spraakgebruik een heils-betekenis gekregen had. De nadruk valt echter niet op de opstanding, maar op het oordeel. in de boeken staan onze goede en slechte daden opgetekend (vgl. Daniel 7:10). Daarnaast noemt Johannes het boek des levens (ook in 3:5; 13:8; 17:8; 21:27; vgl. Filippenzen 3:4; Lucas 10:20).
Vs 14-15: Dood en dodenrijk worden geworpen in de vuurpoel; vgl. Jesaja 25:8 en 1Corinthe 15:26. Daarin worden ook de goddelozen geworpen. Onze vraag of dit eeuwige bestraffing of definitieve vernietiging betekent, ligt buiten het blikveld van Johannes: de bestraffing met vuur is ter vernietiging (vgl. reeds Genesis 19 over Sodom en Gomorra).
OPENBARING 21.
Nadat het beest en de valse profeet en tenslotte de draak zijn opgeruimd, komt er ruimte voor een nieuw begin (kainos in 21: 1, 2 en 15). Sommige uitleggers maken een tegenstelling tussen de apokalyptische visioenen van de hoofdstukken 4-20 en de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem in 21-22. VAN SCHAIK legt de nadruk op het verband: het nieuwe Jeruzalem is de tegenhangster van het gevallen Babylon.
Vs 1. De nieuwe hemel en aarde vervullen Jesaja 65:17. De hemel is hier het firmament (niet de woonplaats van God: die hoeft niet te worden vernieuwd). De verwachting van een nieuwe hemel en aarde ook in 2Petrus 3:13. VAN SCHAIK wil aan deze belofte niet teveel kosmologische betekenis geven: het gaat Johannes om het decor voor het nieuwe Jeruzalem = het heil dat God de mensen bereidt. De zee was niet meer doelt op de zee als demonische macht, waaruit boze beesten voortkomen (13:1).
Vs 2. Reeds de oudtestamentische profeten voorzagen een nieuw Jeruzalem: Jesaja 54:11-13; 60:10-14; Haggai 2:7-9; Zacharia 2:1-5. In Galaten 4:26 en Hebreeen 12:22 is sprake van een hemels Jeruzalem. Het hemelse onderstreept de goddelijke oorsprong. Het specifieke van Openbaring 21 is dat het hemelse Jeruzalem tot ons neerdaalt (vgl. Hebreeen 13:14: mellousan). Bedoeld wordt de toekomstige, eschatologische heilsgemeenschap van het volk van God, in continuïteit met het aardse volk van God (vgl. de naam Jeruzalem!). Tegenover de hoer Babylon (17:5) is het nieuwe Jeruzalem een bruid.
Vs 3-4. Vervulling van het oude ideaal van de gemeenschap van God en mensen (Levicitcus 26:11- 12: Gods tent bij de mensen). De mensen en Zijn volkeren getuigt van de universaliteit van het heil. Gods aanwezigheid betekent het eind van alle leed.
Vs 5- 8. Enkel hier in Openbaring neemt God Zelf het woord. Er
klinken 7 Gods-woorden (NBG):
1) Zie, Ik maak alle dingen nieuw. Jesaja 43:18: zie,
Ik maak iets nieuws. Hier: álles nieuw.
2) Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig.
Blijk van inspiratiebesef van Johannes!
3) Zij zijn geschied. Onderwerp: deze
woorden = dat
God alles nieuw maakt.
4) Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde.
5) Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des
levens om niet.
6) Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een
God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. Wie overwint
herinnert aan de beloften van Christus in de 7 brieven in
Openbaring 2-3. Hem een God - Mij een zoon: zoals
God
David belooft voor zijn nakomelingen (2Samuel 7:14).
7) Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de
moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en
alle leugenaars - hun deel is in de poel, die brandt van vuur en
zwavel: dit is de tweede dood. De lafhartigen
zijn het
tegendeel van de overwinnaars. Waarschijnlijk
citeert
Johannes hier een zondenlijst zoals in Romeinen 1:29-31.
Vs 9-10 vertonen overeenkomsten met 17: 1-3:
Openbaring 17: 1-3: | Openbaring 21:9-10: |
1 En een van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: | 9 En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: |
Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren, 2 (...). | Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. |
3 En hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. | 10 En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg |
En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest ... | en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God ... |
In 21:2 is het nieuwe Jeruzalem als een bruid, nu heet zij voluit de bruid van het Lam, vgl. 19:7-9. De hoge berg herinnert aan de hoge berg vanheen Ezechiel (40:2) wordt gebracht voor het visioen van het nieuwe Jeruzalem.
Vs 11. De nieuwe stad is vol van Gods glorie, verbeeld door een edensteen: jaspis (vgl. 4:2).
Vs 12-13. De muur van de stad drukt veiligheid uit. De 12 poorten met de namen van de stammen van Israel herinneren aan Ezechiel 48:30-35.
Vs 14. De namen van de twaalf stammen van Israel op de poorten betekent geen nationaal Israel. Daarom staan op de fundering van de muur de namen van de twaalf apostelen, vgl. Efese 2:20: gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten ...
Vs 15. Evenals in Ezechiel 40:3 (anders: Zacharia 2:5-9) heeft de commentator-engel een maatstok om de stad, de poorten en de muur op te meten.
Vs 16. De stad is vierkant, en even hoog als ze lang en breed is. Denkt Johannes aan een kubus (symbool van volmaaktheid - vorm van het Allerheiligste) of aan een pyramide (model van de toren van Babel)? VAN SCHAIK acht het eerste waarschijnlijker. De opgegeven maat is enorm: 12.000 stadien = 2400 km. Omstreden is of hiermee de omtrek wordt bedoeld (dan is dus elke zijde 3000 stadien = 600 km), of de maat van elke zijde.
Vs 17. De stadsmuur is 12x12 el hoog: in vergelijking met de grootte van de stad een symbolische muur. Mensenmaat die engelenmaat is: de opmetende engel bedient zich van menselijke maat.
Vs 18-21. De kostbaarheid van de komende stad herinnert aan Jesaja 54:11-12 en bedoelt de christenen te bemoedigen. De twaalf edelstenen herinneren aan Exodus 28:17-20 = Exodus 39:10-14: de twaalf edelstenen op het borstschild van de hogepriester met daarop de namen van de twaalf stammen (vgl. de namen van de twaalf stammen op de poorten van het nieuwe Jeruzalem: vs 12). De reeksen edelstenen in Exodus en Openbaring stemmen niet overeen. Daarom is ook wel gedacht aan de twaalf edelstenen die worden verbonden met de twaalf tekens van de dierenriem. De identificatie van de edelstenen is overigens moeilijk. VAN SCHAIK noemt de volgende kleuren: jaspis lichtgroen; saffier donkerblauw; chalcedon "als de veren van een pauw"; smaragd levendig groen; sardonyx rood; sardion bloedrood; chrysoliet goudgeel; beril zeegroen; topaas goudgroen; chrysopraas bleekgroen; hyacint blauw; ametist violet.
Vs 22. In de oudtestamentische verwachting neemt de tempel een centrale plaats in (Ezechiel 40- 48). Maar in het nieuwe Jeruzalem zijn bemiddelende instanties niet meer nodig: God en het Lam wonen bij de mensen (vs 3).
Vs 23 herinnert aan Jesaja 60:19-20: geen licht van de zon of de maan meer (nodig), want de Heer zal uw licht zijn. Openbaring voegt daaraan toe: en het Lam.
Vs 24-26. Na een uitvoerige beschrijving van het decor noemt Johannes nu de bewoners: de volkeren (vs 24 en 26). Het nieuwe Jeruzalem is het heerlijk eindpunt van de internationale, eschatologische pelgrimstocht van de mensheid (pag. 251), zoals in Jesaja 2:2-5 en Haggai 2:6-9. De volkeren brengen hun schatten mee: hun heerlijkheid (doxa in vs 24 en 26 en timê in vs 26); VAN SCHAIK vertaalt met pracht en schatten; NBG: heerlijkheid en eer; NBV: lof en eer.
Vs 27. De poorten van het nieuwe Jeruzalem staan wijd open, maar mensen die zich bezig houden met losbandigheid en leugen komen er niet in.
OPENBARING 22:
Vs 1. Ezechiel besluit zijn visioen van het nieuwe Jeruzalem met de tempelbeek (Ezechiel 47:1). In het nieuwe Jeruzalem van Openbaring 21-22 ontbreekt de tempel, maar de stroom ontspringt aan de troon van God en van het Lam. Deze stroom herinnert aan de paradijsrivier (Genesis 2:10; Psalm 46:5).
Vs 2. De formulering is wat merkwaardig. Bedoeld wordt: de levensbomen groeien zowel midden op straat als aan beide zijden van de rivier. De levensbomen dragen elke maand vrucht (vgl. Ezechiel 47:12). De bladeren brengen genezing (vgl. Ezechiel 47:12) - Openbaring voegt toe: aan de volkeren. - Volgens sommige uitleggers verwijzen de symboliek van de pelgrimstocht, het licht en het water naar het Loofhuttenfeest.
Vs 3. Er zal geen vervloeking meer zijn herinnert aan Zacharia 14:1. Zonder zonde valt er niets meer te vervloeken. De troon van God en van het Lam benadrukt de eenheid (niet: identiteit) van God en Christus.
Vs 4. God aanschouwen zou ons nu fataal zijn (Exodus 33:20), maar blijft het verlangen van de oudtestamentische gelovigen (Psalm 17:15; 42:3) en de belofte van het Nieuwe Testament: Mattheus 5:8; 1Corinthe 13:12; Hebreeen 12:14; 1Johannes 3:2).
Vs 5. Er zal geen nacht meer zijn (vgl. 21:23 en 25) vgl. Er zal geen zee meer zijn (21:1): Alle Gode vijandige machten zijn weggevaagd.
Het slot van Openbaring (22:5-21) wordt gekenmerkt door a) het teruggrijpen op het begin; b) vele afwisselende sprekers; 3) nadruk op de spoedige komst van Christus.
Vs 6- 7. Wanneer vs 6 en 7 samenhangen, is de spreker hier Christus. Hij onderstreept de betrouwbaarheid van het boek Openbaring. In 1:1 en 22:16 wordt de engel gezonden door Christus, hier door God. Maar God en Christus vallen in het slot van Openbaring haast samen. De geesten van de profeten zijn waarschijnlijk de eigen geesten van de profeten (vgl. 1Corinthe 14:32). Zie, Ik kom spoedig (ook al in 2:16 en 3:11) onderstreept de ernst en actualiteit van het boek Openbaring. Hierna volgt de 6e zaligspreking: het komt aan op de praktijk van het leven overeenkomstig Openbaring.
Vs 8-9. Hier spreekt Johannes. Veel uitleggers lezen in deze verzen een afwijzing van engelen-verering (Colossenzen 2:18). De vraag is waarom die afwijzing hier nodig zou zijn. Waarschijnlijk bewijst de engel hier zijn orthodoxie (men mag enkel God aanbidden) en daarmee zijn betrouwbaarheid.
Vs 10-16. Hier spreekt Christus weer (vgl. in vs 12: Zie, Ik kom). Daniel moest zijn visioenen verzegeld / verborgen houden omdat ze betrekking hadden op een verre toekomst (Daniel 8:26; 12: 4 en 9). Voor Johannes is het einde echter nabij, daarom: verzegel dit boek niet! Ook de tegengestelde wegen van rechtvaardigen en zondaars herinneren aan het slot van Daniel (Daniel 12:10) en aan wat Ezechiel schrijft over de verantwoordelijkheid van een profeet (Ezechiel 3:16- 21): als hij de zondaar waarschuwt en deze luister niet, is dat zijn eigen verantwoordelijkheid. - Christus zal komen als rechter om ieder naar zijn daden te vergelden. Dit wordt gezegd van God in bijvoorbeeld Jesaja 40:10; Psalm 62:13; Spreuken 24:12; Jesaja 59:18; Jeremia 17:10; Romeinen 2:6; Openbaring 20:12); van Christus in bijvoorbeeld Mattheus 16:27 en 25:31-46 en Openbaring 2:23. De alfa en de omega is God in 1:8 en 21:6; Christus in 22:13. De zevende zaligspreking (zalig wie hun kleren wassen) herinnert aan 7:14: de ontelbare schare voor Gods troon. Geen plaats is er voor wie zich misdragen, vgl. 21:8. Hier worden ook honden genoemd. In 2Petrus 2:22 is dat een beeld voor afvallige gelovigen. - Ik heb Mijn engel gezonden, zegt Christus (vgl. 1:1 - in 22:6 deed God dit). De wortel en het geslacht van David vgl. 5:5: de wortel Davids (vgl. Jesaja 11: 1 en 11) = de Zoon van David (Mattheus 1:1; 9:27; 12:23; Romeinen 1:3). Uniek is de aanduiding van Christus als de Morgenster in Openbaring 2:28 en 22:16. Wellicht herinnert deze uitdrukking aan de Bileam-prfetie in Numeri 24:17: een ster opgekomen uit Jakob, messiaans opgevat.
Vs 17. De geweldige beloften roepen om realisering: de Geest en de Bruid roepen: kom! De Bruid is de heilsgemeenschap rondom Christus uit 21: 2 en 9. De Geest is ofwel de geest als anonieme spreekbuis van een goddelijk woord (Openbaring 2:11 enz.; pag. 260), ofwel de Geest als Parakleet (Romeinen 8:26 en Johannes 14:26 enz.). Kom! in 22:17 en 20 is een liturgische uitroep: maranatha! Het is dus gericht tot Christus. Het volgende Laat komen wie dorst heeft is een uitnodiging, ofwel van de Geest en de Bruid, ofwel van Johannes zelf, tot ieder die het nieuwe Jeruzalem nog niet heeft bereikt, want daar zal geen dorst meer zijn: 7:16; 21:6; vgl. ook Jesaja 55:1: alle gij dorstigen, komt tot de wateren.
Vs 18-19. Uit deze woorden van Johannes spreekt sterk profetisch besef. Wie deze woorden hoort: in de eredienst (vgl. 1:3). Evenmin als aan de wet (Deuteronomium 4:2; 12:32; Spreuken 30:6) mag aan het boek Openbaring iets worden veranderd.
Vs 20-21. Christus antwoordt op de roep van vs 17: Kom! - Ja, Ik kom spoedig. Christus heet hier: Hij Die deze dingen getuigt - deze dingen is waarschijnlijk het boek Openbaring; Christus Zelf is de auteur (1:1). Kom, Heer Jezus is de vertaling van maranatha (1Corinthe 16:22): onze Heer, kom / onze Heer is gekomen. Zowel in 1Corinthe 16 als in Openbaring 22 staat maranatha aan het slot; was het het slotgebed van een liturgie? - Het boek Openbaring wordt besloten met de genade-groet: de genade van de Heer Jezus zij met alle heiligen; in de NBV persoonlijk vertaald, in de stijl van Paulus: de genade van onze Heer Jezus zij met u allen.