CLASIEN ROOZE-STOUTHAMER: Reformatie in Zeeland
(ca 1520-1572), Goes, 1996, 600 pag.
Proefschriften
zijn niet altijd leesbaar. Soms zijn ze zo specialistisch, dat enkel
vakgenoten er wat aan beleven. Soms zijn het omgevallen boekenkasten
ter illustratie van de geleerdheid van de promovendus. Een bijzonder
leesbaar proefschrift was indertijd de indrukwekkende dissertatie van
Clasien Rooze-Stouthamer over de Reformatie in Zeeland. De auteur is
opgegroeid in Ellewoutsdijk op Zuid-Beveland. Qua omgeving bleef ze dus
dicht bij huis - qua tijd ging ze bijna 500 jaar terug. Behalve
leesbaar is het boek ook prachtig uitgegeven, met veel illustraties en
registers. Ik herinner me dat ik het kort na verschijnen geboeid
gelezen heb. En het blijft boeien!
In
dit artikel geef ik geen samenvatting of
overzicht (dat zou onbegonnen werk zijn), maar een dwarsdoorsnede. Ik
blader het boek door op zoek naar vermeldingen van mijn woonplaats Goes
en naaste omgeving ('s-Heer Hendrikskinderen en Kloetinge - soms ook
heel Zuid-Beveland). Hoe verliep hier de reformatie? In het algemeen
kun je zeggen dat Walcheren (Middelburg en Vlissingen) een veel grotere
rol spelen in de geschiedenis van de hervorming dan Zuid-Beveland
(Goes). Bij het lezen van het vervolg bedenke men dus dat het de paar
Goese krenten zijn uit veel Walcherse pap.
I. INLEIDING.
Zuid-Beveland in het algemeen en Goes in het bijzonder worden hier niet
genoemd. Het is Walcheren dat in deze periode een strategische positie
inneemt. Door op 6 april 1572 te weigeren een Spaans garnizoen in te
nemen, nam Vlissingen als
eerste van de Zeeuwse steden een opstandige houding aan tegenover de
centrale regering te Brussel (pag. 11).
II. ZEELAND AAN DE VOORAVOND VAN DE HERVORMING.
Het boek begint met een schets van de ingewikkelde bestuurlijke en
politieke structuur van Zeeland in de zestiende eeuw. Zeeland telde
vijf grafelijke steden: Middelburg, Zierikzee, Reimerswaal, Goes en
Tholen.
Dit waren de
steden bij uitstek: zij lieten hun stem horen in de Staten van Zeeland
(pag. 18-19). In
1569 telde Goes naar schatting ± 1750 inwoners;
waarschijnlijk liep het aantal inwoners terug. Goes moest 10%
van
de landsheerlijke belasting
van Zeeland opbrengen - een indicatie van het belang van de stad (pag.
19). De steden werden bestuurd door Wet (= de twee
burgemeesters
en de schepenen) en Raad.
Bij
belangrijke bestuursaangelegenheden werden soms ook de gilden
geconsulteerd, de schuttersgilden in eerste instantie, maar af en toe,
zoals te Veere en Goes, ook de ambachtsgilden (pag. 20).
Vervolgens wordt de ekonomische situatie beschreven. Goes was
één van
de steden met een jaarmarkt.
De Goese jaarmarkt bestond sinds
1417, krachtens privilege van Jacoba van Beijeren. De jaarmarkt werd
gehouden rond Maria Hemelvaart (15 augustus). Gaandeweg is de jaarmarkt
verworden tot kermis. Maar nog elk jaar wordt de Goese kermis gehouden
rond 15 augustus (
C. DEKKER, Een schamele landstede, pag. 383-384, ook voor meer gegevens).
Goes was ook
één van de plaatsen met
laken-industrie (pag. 24). Deze bedrijfstak raakte echter in verval.
Pogingen om haar nieuw leven in te blazen hadden geen succes.
Van het plan om in 1527 negen
drapeniers uit Kaprijke te doen overkomen en deze gedurende zeven jaar
in Goes te laten werken is verder niets meer vernomen
(pag. 24-25;
Kaprijke
ligt in Oost-Vlaanderen;
drapenier
= lakenbereider). Belangrijker voor de ekonomie van Zuid-Beveland was
de meekrap-industrie. In de meestoven werd de meekrap verwerkt tot
export-product. Het voornaamste industriële product in Zeeland
was het
zout. Zierikzee, Goes en Reimerswaal waren centra van zoutnijverheid.
Buiten de stad (vanwege het brandgevaar) stonden de
zoutketen (pag. 25). Goes was ook een centrum van de
zouthandel
(pag. 26).
Kerkelijk behoorde Zeeland tot het bisdom
Utrecht. Zuid-Beveland vormde (evenals Walcheren en Schouwen) een
dekenaat; de deken resideerde in Reimerswaal (pag. 28). In Zeeland was
er een relatief groot aantal kapittels:
colleges
van kanunniken die vrijgesteld waren voor de dagelijkse eredienst.
Zeven maal per dag zongen zij het koorgebed tot eer van God ...
(pag. 29). De kerk van Goes kende
het
instituut van de zeven getijden: een soort
imitatie-kapittel,
ingesteld
om toch het koorgebed te kunnen zingen, zonder het dure onderhoud van
een tiental kanunniken te moeten opbrengen (pag. 29-30)
. Ook het aantal reguliere
stichtingen was in Zeeland
vrij aanzienlijk. Zo
had Goes het kruisbroedersklooster, het cellezustersklooster,
het Sint-Agnietenklooster en een begijnhof (pag. 30). In de samenleving
waren overal geestelijken actief.
In
vele parochies verenigden deze zich in broederschappen, opgericht met
een godsdienstig doel, zoals de verering van het heilig sacrament, de
heilige maagd of de verlossing van zielen uit het vagevuur. In de stad
Goes treffen we zo dertien religieuze broederschappen aan (pag.
31).
Tenslotte worden onderwijs en cultuur beschreven. In Goes was een
Latijnse school; de schoolmeester daar in 1512 Nicolaas van de Put
(Puttus)
verwierf enige
faam.
Eenvoudiger was het onderwijs aan de schrijfschool, waar men leerde
lezen en schrijven; in Goes was deze verbonden aan een klooster (pag.
33). Tenslotte is de Goese rederijkerskamer De
Nardusbloem het vermelden waard (pag. 37).
III.DE HERVORMING.
In
dit hoofdstuk beschrijft ROOZE het begin van de hervorming in het
algemeen, te beginnen met Luthers 95 stellingen tegen de aflaten uit
1517
(pag. 39). Na de Lutherse invloeden bereikte rond 1530 de doperse
beweging de Nederlanden (pag. 40). Maar de invloedrijkste beweging in
de Nederlanden werd de hervorming in de geest van Calvijn, die kerk
én
samenleving wilde vernieuwen. Kerk en keizer (Karel V) reageerden met
vervolging door de inquisitie (pag. 42-43). Het Bloedplakkaat van
1550 stelde op vrijwel
alle uitingen van hervormingsgezindheid de doodstraf (pag.
43). Dit plakkaat werd in Goes zelfs nog gepubliceerd in 1578 (pag. 44).
IV.
INTRODUCTIE VAN DE HERVORMING IN ZEELAND (± 1520-1532).
Op
1 mei 1523 arriveerde in Veere een kleine vloot van veertien schepen
waarmee Christiaan II, de verdreven Lutherse koning van Denemarken en
zijn gevolg naar de Nederlanden vluchtten. Hier begint de verspreiding
van het Lutherse gedachtengoed op Walcheren (pag. 45-46).
Uitvoerig beschrijft ROOZE de ontwikkelingen en verwikkelingen in
Middelburg en Veere (pag. 45-68).
Buiten deze handelscentra vinden we in de jaren twintig
van de zestiende eeuw op Walcheren nauwelijks sporen van
hervormingsgezindheid (pag. 69). Op de eilanden Noord- en
Zuid-Beveland en Wolphaartsdijk ... was de situatie niet te vergelijken
met die op Walcheren (pag. 69). Hier geen handel (die een
venster op de wereld opent), maar landbouw. Van hervormingsgezinde invloeden
vinden we nauwelijks enig spoor in de bronnen (pag. 70).
Het plakkaat tegen de Lutheranen van 14 maart 1527 werd afgekondigd in
alle plaatsen " daer
men gewoenlicken is publicacie te doene" (pag. 54); dat
ook Goes in het rijtje plaatsnamen staat, zegt dus op zich weinig.
V. DE DOPERS
(1532-± 1540).
De doperse beweging is genoemd naar de afwijzing van de kinderdoop en
het
propageren van de doop van gelovige volwassenen. De beweging maakte een
stormachtige ontwikkeling door die uitliep op het "Godsrijk" te Munster
(1534). In Zeeland vinden we doperse gemeenschappen in Middelburg en
Vlissingen, Arnemuiden en Zierikzee. Op Zuid-Beveland gebeurde er
weinig. Althans: er zijn weinig gegevens over vervolgingen van
dopersen. Was er
niemand te vervolgen of ging men de moeilijkheden hier liever uit de
weg? (pag. 95). De weerstand
tegen het berechten van medemensen omwille van hun geloofsovertuiging lijkt
op
Zuid-Bevelenad sterk te zijn. Schepenen van Goes toonden zich tenminste
van hun mildste zijde toen ze Claas in de Zwaene slechts galeistraf
oplegden, hoewel hij toch " quade feyten jegens 't
kerstengeloeve" begaan had, " waeromme hij" naar de
mening
van baljuw Mark Taelman, " den doot wel verdient hadde" (pag.
95-96). Wel verbleven hervormingsgezinden van elders op Zuid-Beveland.
Jan de Kramer verbleef op zijn handelstochten ook in Baarland; in 1537
werd hij in Middelburg terechtgesteld. Cornelis van Valkenisse bezocht
op zijn rondreis in 1533 ook Yerseke. Dirk Jorisz, wiens
naam de autoriteiten bekend geworden was uit de confessie van
Batenburg, bekende tijdens zijn Delftse gevangenschap in 1537 dat hij
eens in Goes verbleven had. Tenslotte had ook Adriaan Jansz., de
Middelburgse kleermaker die uiteindelijk in Vlaanderen werd
gearresteerd, zowel in Yerseke als in Goes gewoond (pag.
96). Later noemt ROOZE deze Adriaan Jansz. nog enkele malen. Het
rondzwervend bestaan van iemand als Adriaan Jansz., een kleermaker uit
Middelburg, die zijn ambacht achtereenvolgens uitoefende in zijn
geboortestad en verder in Arnemuiden, Veere, Goes en Yerseke, voor hij
in 1538 in Groede als verdachte werd gearresteerd (pag.
126) toont hoe rondtrekkende dopersen een ondergronds netwerk
(pag. 126) vormden. Vervolgingen werkten dit rondtrekken juist in de
hand (pag. 102).
VI. REFORMATORISCHE ONTWIKKELINGEN TOT ± 1566.
Omstreeks 1555 deed de leer van Johannes Calvijn zijn intrede in
Zeeland. Zoals in de jaren '30 de doperse beweging als
belangrijkste kristallisatiekern voor evangelische kringen had
gefungeerd, zo vervulde nu het calvinisme een soortgelijke functie.
Maar met een duidelijk verschil. Het doperdom werd gekenmerkt door maatschappelijke afzondering.
Het calvinisme
daarentegen ontwikkelde zich zeer snel tot een betekenisvolle
machtsfactor in het openbare leven (pag. 109).
Hoe verbreidden deze opvattingen zich? Wijdverbreid
waren hervormingsgezinde ideeën inmiddels onder de
geestelijkheid, goed
gefundeerd bovendien. ... Zelfs bij dorpspastoors op het agrarische
Zuid-Beveland werden omstreeks 1545 verboden boeken aangetroffen. ROOZE
noemt de pastoors van 's-Heer Arendskerke, Kruiningen en Schore. Wat leefde bij de
parochiepriesters bereikte via de kansel de toehoorders. In
's-Heer Hendrikskinderen was het de koster, Cornelis Pietersz. Keel,
die verboden lectuur las. Het werd de aanleiding tot zijn arrestatie (pag.
110). Hij werd overgebracht naar Den Haag (niet naar Utrecht, maar naar
Den Haag: teken dat de ketterijbestrijding meer een keizerlijke dan een
geestelijke zaak werd - pag. 119). Hij werd tijdens
een marktdag in februari 1546, terwijl er veel volk op de been was, een
uur lang in Goes aan de kaak gesteld. Om de aandacht nog sterker op
zijn misdrijf - het lezen van een verboden cathechismus [sic]
- te vestigen, werd dit bewuste boek in het openbaar verbrand.
Eigenlijk had Cornelis, " na rigeur van den placcaten" , zelf op de
brandstapel moeten staan. Zijn goede naam en faam bewoog de Geheime
Raad, die door het Hof van Holland over zijn geval geconsulteerd werd,
evenwel tot strafverzachting (pag. 123).
Bijzonder argwanend was de houding van de geestelijke en
wereldlijke overheid
tegenover hen die de geestelijke stand hadden verlaten (pag.
119). Een ware klopjacht
werd soms georganiseerd. Meestal tevergeefs. Een naamloze "
uuytgeloopen
cruysbroeder" uit Goes ontkwam in 1545 via het veer van
Heinkenszand aan de rentmeester (pag. 120 - bedoeld is
waarschijnlijk: Jeronimus
Sandelin, de rentmeester van Bewesten Schelde, pag. 105). Jan
Fusipodius, in 1541 reeds enkele jaren schoolmeester in Goes, had de
rentmeester meer hoofdbrekens bezorgd. Deze, een ontvluchte
franciscaan, werd in het begin van oktober door vier van zijn
voormalige medebroeders gekidnapt, met het doel hem naar zijn klooster
terug te voeren. Maar een oponthoud in 's-Heer Arendskerke gaf de
Goesenaren de kans Jan uit hun handen te bevrijden (pag.
120). Dat gebeurde niet al te zachtzinnig. " Par
force, violentement, avec plusieurs insolences" , scheef de rentmeester
van Bewesten Schelde naar Brussel. Zo werd de kapmantel die hem
onherkenbaar moest maken ter plaatse verbrand (pag.
123-124). Fusipodius
dook onder en werd op last van de Brusselse overheid door de
rentmeester gezocht. Tevergeefs evenwel. Ook het keizerlijke plakkaat
van 10 december, waarin iedereen aangespoord werd hem in de gevangenis
te doen brengen, bleef zonder resultaat. Jan Fusipodius werd niet
gevonden (pag. 120 - in een noot tekent ROOZE erbij aan: Is hij misschien dezelfde als
Jan Fusipedius, predikant te Woltseten (bij Emden) in 1566? (pag.
120). We zien vaker dat de bevolking voortvluchtige geestelijken hulp
biedt (pag. 123). Gelein
Pappegaye uit Goes vermaakt het geestelijke gewaad van een kruisbroeder
in 1545 tot een " waerlijck habite" (wereldlijke kleding) en
Germaan
Adriaansz., kuiper in Heinkenszand, bood hem onderdak en andere hulp
bij zijn vlucht (pag. 123).
In alle stilte leefden ondertussen hier en daar doperse gelovigen voort
(pag. 124) - ook op Zuid-Beveland. In Amsterdam vond Quirijn Pietersz
uit Kruiningen in 1545 de dood op de brandstapel. In Antwerpen werd in
1558 Hans Janssens uit Kruinigen terechtgesteld; in 1559 Neelken Jacobs
uit Reimerswaal en Appolonia Jan Lontsdr uit Goes; wegens herdoop
(pag. 125). Dopers uit Middelburg, Veere en Goes gebruikten de kermis
in Zierikzee in 1559 als dekmantel om over te varen en daar met hun
geloofsgenoten te vergaderen (pag. 126); enkel hieruit weten we van het
bestaan van een doperse groep in Goes (pag. 130). De Goese
schoenmaker Joos Joosz werd omstreeks maart 1558
hoogstwaarschijnlijk in Middelburg herdoopt - na veel omzwervingen
werd hij in 1561 in
Veere geëxecuteerd (pag. 129, over die
omzwervingen pag. 287).
Vervolgens behandelt ROOZE niet-doperse evangelische groeperingen (pag.
132-140). In de jaren '50 is er zo'n groep in Goes. Begin 1552 vestigt
de Rijnlandse schoenmaker Rutgerdt Steeck zich hier. Hij
bezocht de kerk ternauwernood; meestal bleef hij thuis, las in zijn
boeken en zong Duitse liederen. Een gedreven man, die anderen wist te
bezielen ... Hij wordt het
middelpunt van een evangelische kring. In 1553 werden gearresteerd
Rutgerdt Steeck, strodekker Anthonis Hendriksz en lijndraaier Pieter
Mertsz. Voor
zover wij weten verdween Rutgerdt voorgoed uit de stad toen hij op 25
juli met " practijcque ende grote crachte" wist te ontsnappen
na 80
dagen gevangenschap. De evangelische groep in Goes bleef evenwel
voortbestaan. Ondanks plechtige beloften en openbare boetedoening op 19
augustus 1553 treffen wij Anthonis Hendriksz. en Pieter
Mertsz.
enkele jaren later toch weer aan onder degenen die geheime
bijeenkomsten bijwoonden. Ongestoord bleef deze kring ook verder niet.
In oktober 1556 werden Jacob Joosz. en Cornelis Adriaansz., beiden
schoenmakers, gearresteerd. Anderen, zoals de genoemde
Anthonis Hendriksz en Pieter Mertsz, moesten de wijk nemen (pag. 134). Want
Goes bleek niet langer veilig. De houding van burgemeesters en
schepenen had een zekere wijziging ondergaan. Weigerden zij in 1553 bij
het verhoor van Anthonis Hendriksz. nog in te gaan op de eis van de
baljuw tot gebruik van de pijnbank, in 1556 stemden ze daarin wel toe (pag.
134-135). ROOZE verhaalt de lotgevallen van Pieter Doensz en
zijn vrouw Appolonia Dirksdr. Zij werden veroordeeld tot 50 jaar
verbanning. Bij het Hof van Holland vroegen zij om vergiffenis. Zij
kregen die bij vonnis van 15 februari 1558 na afzwering van " alle quade
leeringhe" en openbare boetedoening. Ze keerden
terug naar Goes en werden weer opgevangen in hun vertrouwde kring.
Wanneer dan vanaf juli 1559 een algemene vervolging inzet en er tot
januari 1561 reeds 24 voortvluchtigen geteld worden, zijn ook Pieter
Doensz. en zijn vrouw daar bij (pag. 135). De meeste
gearresteerde of gevluchte evangelischen waren
ambachtslieden: mesmakers,
smeden, schoenmakers en een enkele apotheker
(pag. 135; noot 134 op pag. 135 geeft een gedetailleerde lijst), maar
ook verschillende geestelijken waren evangelisch gezind: kapelaan
Quirijn Govaartsz zou twintig jaar later (14 oct.1579) door de
provinciale synode benoemd worden tot tweede hervormde predikant van
Goes (pag. 135). In het
kruisbroedersklooster waren hervormingsgezinde strekkingen veel
duidelijker aanwezig ... Er moet een belangrijke impuls van deze
kruisbroeders uitgegaan zijn (pag. 136). In juli 1559
moesten
(waarschijnlijk:) drie hervormingsgezinde kruisbroeders de stad
ontvluchten; onder wie (waarschijnlijk) Govaart Jasparsz, die
in
1567 te Brussel tot verbranding werd veroordeeld. De kleermaker
Jan Jaspersz werd gearresteerd vanwege de hulp die hij de monniken bij
hun
vlucht geboden zou hebben. De zanger Michiel Arendsz
die disputaties
in het klooster had bijgewoond, moest vluchten in 1561.
De
berichten over de geestelijke ligging van de Goese nieuwgezinden zijn
tweeduidig. Enerzijds lijkt het zeker dat er een dopers-georienteerde
groepering heeft bestaan (pag. 136). Goes was
vertegenwoordigd
op de doperse vergadering in Zierikzee in de zomer van 1559. De in 1553
en 1556
veroordeelde Anthonis Hendriksz liet z'n kinderen niet dopen. Uit Goes
afkomstig waren de dopers Joos Joosz (martelaar te Veere),
Appolonia Jansdr (martelaar te Antwerpen) en Govaart Jaspersz
(martelaar te Brussel). Op 9 februari 1562 werd de doperse Jan Jansz
Grendel uit Kortrijk gearresteerd. Bijna een jaar lang werd hij
gevangen gehouden. Ondanks
marteling noemde hij geen namen ... Op 30 januari 1563 werd hij voor
het stadhuis geëxecuteerd
(op de brandstapel - pag. 289, vgl. 136; de enige martelaar te Goes,
pag. 454). - Anderzijds lijken er in
Goes nieuwgezinden met meer calvinistische inslag gewoond te hebben. De
vroegste calvinistische invloeden kwamen uit het buitenland.
Hierboven werd de Rijnlandse schoenmaker Rutgerdt Steeck al
genoemd
(pag. 134 en 140). In de zomer van 1559 vluchtten de Goesenaars Job
Jacobsz en Jaspar naar Engeland (vluchtelingengemeente in Londen, pag.
153). Job keerde later terug en werd direct gearresteerd. Bij zijn
ondervraging bekende hij in Londen soms de predikaties van de
calvinistische Adriaan van Haamstede te hebben bijgewoond (pag. 137 en
155 - Adriaan van Haamstede heeft ook in Zeeland massaal
bezochte
hagepreken gehouden, onder meer in de duinen van Walcheren en Schouwen,
o.a. pag. 143-144; in 1560 getuigde de Goese magistraat over
deze
prediker dat zijn seditieuse
conversatie ende leeringen alle den inwoonderen van desen lande bij
gemeene fame genouch bekent es, pag.
143). De van ketterij verdachte Hubrecht Filipsz had contacten
in Antwerpen; het is niet duidelijk of dat duidt op calvinistische
sympathieën. Waarschijnlijk waren er contacten met de
calvinistische
vluchtelingengemeente in Londen. In elk geval werd het plakkaat waarbij
- na de beëindiging van deze gemeente in 1553 door de
katholieke Maria
Tudor - werd gewaarschuwd tegen de terugkeer van vluchtelingen, ook in
Goes gepubliceerd, op 15 maart 1554 (pag. 142 noot 169).
Ten aanzien van de situatie in Goes tegen 1560 formuleert ROOZE twee
vragen (pag. 137):
a) Waren er inderdaad twee kringen (een doperse en een calvinistische)
of is dit een onderscheiding-achteraf?
b) In hoeverre hadden de meer calvinistisch gezinden zich
losgemaakt van de (katholieke) kerk?
VII. TEGENKRACHTEN.
Tegen
het protestantisme trad de centrale overheid krachtig op. De plakkaten,
culminerend in het bloedplakkaat van 1550, eisten van de plaatselijke
overheden rigoreuze bestrijding van alle ketters (pag. 161). Met die
eis waren de plaatselijke overheden vaak bepaald niet gelukkig. Zeer bezwaerdt vanwege
de swaericheyden van
den voors. placcate, voelden de schepenen van
Goes zich - toen ze in de zomer van 1553 moesten oordelen over enkele
nieuwgezinden - meer
genegen tot misericordie (medelijden) dan ten uuytersten recht
(pag. 167). Tegenover het gebruik van de pijnbank in geloofskwesties
stond men dikwijls huiverig. Toen de baljuw eiste Anthonis Hendriksz op
de pijnbank te verhoren, wezen
de Goese schepenen die eis resoluut van de hand (pag. 134 en 167). Pas
in 1556 stemden zij, onder druk van de omstandigheden, in met een
verhoor van Anthonis Hendriksz op de pijnbank (pag. 167 noot 30). De
baljuw van de stad was een sleutelfiguur in de geloofsvervolging.
Daardoor speelde de persoonlijke overtuiging van de baljuw en de
verstandhouding tussen baljuw en magistraat een belangrijke rol in de
uitvoering van de maatregelen. In
Goes kwam het in 1562 tot een stilstand in de rechtspraak als gevolg
van de controverse tussen baljuw Gerard van Uuytwyck en de magistraat.
De gevangenschap van Jan Grendel werd daardoor aanzienlijk verlengd
(pag. 172).
Om effectief op te treden tegen de hervormingsbeweging moest de
centrale overheid verdere stappen zetten. Op 29 mei 1557 werd Jan van
Paesschen (Paschasius) benoemd tot keizerlijke onderinquisiteur
speciaal voor Zeeland. Vanuit zijn woonplaats Tholen ondernam hij
visitatiereizen door de provincie (pag. 174). In de ene stad was
Paschasius meer welkom dan in de andere. In Zierikzee en Middelburg
hielden de magistraten zelf het heft in handen. In
andere steden riep men zelf Paschasius' hulp in, daarmee het glibberige
terrein van de godsdienstkwesties aan de specialist overlatend. ... Ook
de Goese magistraat moest een beroep doen op zijn vakkennis. Het was
Paschasius die de schrijnwerker Quirijn Jacobsz. en de kleermaker Frans
Schaelje, beiden gearresteerd op 3 december 1560, herhaaldelijk
ondervroeg, de schepenen advizeerde inzake de strafmaat en hun
herroepingsprocedure op 24 maart 1561 leidde (pag. 175).
In afwachting van gunstige wind bracht koning Filips II voor zijn
vertrek naar Spanje op 25 augustus 1559 twee weken door in Zeeland. Hij
bezocht onder meer Vlissingen, Veere, Goes, Zierikzee en Middelburg.
Wat hij vernam en waarnam, verontrustte hem ten zeerste. De secten
bloeiden en opgetreden werd er tenauwernood (pag. 178). Drastisch
ingrijpen was noodzakelijk. Op
het eind van 1560 werden de Zeeuwse steden bezocht door
overheidscommissarissen met zeer vergaande volmachten: de
raadsheren Filips Coebel en Boudewijn Jacobsz kregen zeggenschap over
alles wat in Zeeland
gezag droeg, zelfs de inquisiteur (pag. 177). De baljuws
van Walcheren, Zierikzee en Goes werden ontboden en vermanend
toegesproken. Over
de baljuws was de vorst geenszins tevreden en met de vermaning voortaan
hun plicht beter te vervullen, konden ze huiswaarts gaan, ieder
voorzien van een lijst met namen van verdachten. Sommigen van hen
dienden onmiddellijk gearresteerd te worden. Over anderen moesten eerst
nadere informaties ingewonnen worden (pag. 180). Kort voor
Kerst
1560 ontbood de landvoogdes Margaretha (zus van koning Filips II)
Filips Coebel om haar mondeling verslag uit
te brengen. Welke balans kon Coebel in Brussel voorleggen? Er was
één
doodvonnis voltrokken: in Veere was de Goese schoenmaker (pag. 129)
Joos Joosz terecht gesteld. Zestien personen zaten gevangen,
onder wie twee in Goes. Maar de meeste verdachten waren gevlucht.
Een volgende stap in de strijd tegen de hervorming was de kerkelijke
reorganisatie van 1559. Zeeland werd een zelfstandig bisdom onder het
aartsbisdom Utrecht. Op 10 maart 1561 werd als eerste (en naar later
zou blijken: enige) bisschop van Middelburg, tevens abt van de
Onze-Lieve-Vrouwenabdij, benoemd: Nicolaas van der Borcht (De Castro).
Deze had toen al zijn sporen in de inquisitie verdiend (pag. 184-185).
Op 26 december 1561 werd hij in Mechelen tot bisschop van Middelburg
gewijd. Begin 1562 werd hij in Middelburg vorstelijk ingehaald (pag.
190-191), maar niet iedereen was blij met zijn komst. Aanvankelijk trad
De Castro voortvarend op tegen de andersdenkenden. Binnen
enkele weken ondervroeg hij verscheidene verdachten: Hubrecht Filips,
Mayken Adriaansdr. en Jan Jansz. Grendel van Kortrijk, allen gevangen
te Goes ... En dan opeens lijkt het alsof de inquisiteur in hem naar de
achtergrond verdwijnt en Nicolaas de Castro alleen nog maar een
bisschop is die het vormsel toedient en zich bezighoudt met
organisatorische kwesties, zoals bijvoorbeeld de betwisting rond de
vestiging van de zetel van de deken/provisor van Zuid-Beveland
(namelijk: in Goes of in Reimerswaal?) Wat kan de reden zijn van De
Castro's verdere terughoudendheid in de vervolging van andersdenkenden?
(pag. 191). ROOZE geeft als antwoord op die vraag: In
normale omstandigheden was er voor een bisschop geen plaats in het
Zeeuwse juridische circuit. Alle instanties stonden naijverig op hun
rechten en van vele kanten werd de bewegingsruimte van De Castro
ingeperkt (pag. 192). In 1563 werd het concilie van Trente
voorlopig afgesloten. In het Trentse kerkmodel was de bisschop de
sleutelfiguur (pag. 193). Aan de conciliebesluiten lijkt bisschop De
Castro een sterker zelfbewustzijn te hebben ontleend (pag. 195). Hij
nam weer initiatief in de bestrijding van het opkomende protestantisme.
Zo ondervroeg hij in 1564 Mayken Jansdr, echtgenote van Marinus
Anthonisz, uit 's-Gravenpolder, die in
Goes gevangen zat (pag. 196 en 307).
Aan het eind van
dit hoofdstuk geeft ROOZE een overzicht van de geloofsvervolging in
Zeeland in de periode 1540-1565. Voor Goes geeft ze de volgende
cijfers: 1546-1550 lx lichte straf; 1556-1560 9x verbanning; 1561-1565
1
executie, 3x verbanning, 2x lichte straf (pag. 197-198).
VIII. HET VOORSPEL VAN DE TROEBELEN VAN 1566.
In
1566 herbergen de Walcherse steden en waarschijnlijk ook Zierikzee een
hervormde gemeente; waarschijnlijk voornamelijk bestaande uit
ambachtslieden (pag. 199). Het is onduidelijk in hoeverre het
calvinisme vóór 1566 doordrong in de leidende
kringen (pag. 200-201).
De hervormde gemeenten, geleid door hun kerkeraden, fungeerden als
actiegroepen in het verzet tegen het centraliserende beleid van koning
Filips II (pag. 201-204). Buiten de steden werden in de periode 1558
tot 1566 herhaaldelijk massale openluchtbijeenkomsten gehouden
("hagepreken"). Voorgangers als Adriaan van Haamstede (zie boven),
Adriaan Jeroensz Obry (van oorsprong schoenmaker en daarom spottend doctor Leest
genoemd - later predikant te Veere) en Gelein Jansz d'Hoorne (predikant
van Middelburg en Vlissingen) trokken soms duizenden toehoorders: Vele volcx quam ... soe om
nyeuwicheyt, curieusheyt, als andersins serieuselick
(pag. 207-212;
het citaat op pag. 211). Deze volksbeweging bracht de stedelijke
overheden in verlegenheid, mede doordat ook binnen de regeringskringen
afwijkende religieuze en politieke opvattingen voorkwamen (pag.
212-217). De spanning steeg toen de hervormden in de zomer van 1566 ook
nabij of binnen de steden (Middelburg, Vlissingen, Veere en Zierikzee)
bijeenkomsten wilden houden.
In het kader van dit artikel is van belang dat Zuid-Beveland
(Goes) in dit hoofdstuk niet voorkomt. Blijkbaar speelden de hier
verhaalde ontwikkelingen hier geen rol.
IX. DE BEELDENSTORM (AUGUSTUS 1566).
Ook in dit hoofdstuk speelt Zuid-Beveland vrijwel geen rol. De
beeldenstorm van 1566
woedde op Walcheren in de steden Middelburg en Vlissingen (met als
drijvende kracht de predikant Gelein d'Hoorne); vanuit deze steden gingen groepen beeldenstormers
op weg om hun werk ook in de parochiekerken en kloosters op het
platteland te verrichten (pag. 236-237). Op
Zuid-Beveland is er vrijwel geen beeldenstorm geweest. In Bakendorp
(een gehucht aan de Westerschelde in de omgeving van Baarland) was er
tweemaal een incident. Eerst in augustus 1566: Toen
Middelburgse schepelingen, vanwege het getij ankerend voor het hoofd
van Baarland, de beelden in de kerk van Bakendorp begonnen te
vernielen, snelden inwoners van Baarland toe om hen te verjagen
(pag. 238). Dit was het enige incident in heel Zeeland buiten Walcheren
(pag. 239), en de beeldenstormers waren hier dus Walchenaars. In Bakendorp op Zuid-Beveland werd
omstreeks 20 oktober [1566] een poging tot breking gedaan
(pag. 317). Ook dit tweede incident bleef blijkbaar beperkt.
In Goes reageerde de magistraat
tijdig. In Goes
was het juist [augustus 1566]
jaarmarkt en de sfeer was zeer gespannen. Er ging een gerucht door de
stad [naar later bleek ten onrechte] dat de heer van Brederode ten
huize van secretaris Jan Cornelisz.
Backer verbleef en dat hij gekomen was om de kerk en de beelden te
verwoesten. Toen dan het bericht van de Antwerpse en Middelburgse
beeldenstorm op die 22e augustus bekend werd, drong een " zeer
uuytnemende groote meenichte" de kerk binnen. Maar vrij
gemakkelijk
slaagde de baljuw, geassisteerd door de juist aanwezige stadhouder van
de rentmeester, Jan Turck, erin de kerk te ontruimen. Schade werd er
niet aangericht. Wel vonden er tijdens de nacht, die volgde op die
rumoerige marktdag, ongeregeldheden plaats. Beelden, geplaatst op het
kerkhof, voor de kerk en voor het kruisbroedersklooster, trof men de
volgende dag stuk geslagen aan (pag. 243). In
tegenstelling
tot hun collega's in Middelburg en Vlissingen konden de Goese
gezagsdragers een beroep doen op de schutterij om de orde te handhaven
(pag. 246).
X. HERVORMD KERKELIJK LEVEN TOT PASEN 1567.
In Middelburg, Vlissingen, Veere, Zierikzee en Tholen verkregen de
hervormde gemeenten een vergaderruimte buiten de muren. Maar in
de Bevelandse steden Goes en Reimerswaal was de situatie niet veranderd
en de positie van de rooms-katholieke kerk onaangetast. Wel
vonden er in Goes huissamenkomsten plaats. In september 1566 richtte de
hervormde groepering
daar een verzoek aan de (oude) kerkeraad van Middelburg tot
ondersteuning in hun confrontatie met de dopers (pag.
261-262): om
" het quaede zaet ende venijn" dat een dopers predikant [Valerius,
zie verderop pag. 290 en 303-304] hier
"gezayt"
had uit te roeien. ... Zes gedelegeerden van de " gereformeerde
kercke" van Middelburg verschenen zo op 28 september in Goes.
Onmiddellijk
verspreidde zich de mare door de stad dat er de volgende dag gepreekt
zou worden. De verontruste magistraat deed alles om dat te beletten.
Zij ontbood de Middelburgers en wees hen op de bepaling van het
Akkoord. In Goes was nooit gepreekt; ook nu was het dus verboden.
Dergelijke tegenwerpingen waren de Middelburgers wel gewend. Ironisch
repliceerden ze dat zij eigenlijk grote dankbaarheid verwachtten van
burgemeesters en schepenen, omdat door hun toedoen " 't boose venijn
van
de anabaptisten" zich niet breder verspreiden zou. Toch
wilden ze
de
zaak niet op de spits drijven. Na overleg met hun Goese geloofsgenoten
werd de samenkomst de volgende dag niet, zoals eerst voorzien, binnen
de stad gehouden, maar juist buiten de poort. Een grote menigte woonde
de twee predikaties bij en de magistraat, die toegezegd had geen geweld
te zullen gebruiken, hield zich aan deze belofte. Nog drie à
vier maal,
op verscheidene heiligendagen, werden deze preken herhaald, bij de
oliemolen die buiten de stad, aan de weg naar 's-Heer Hendrikskinderen
stond. Maar het nieuwtje was er blijkbaar af en het aantal toehoorders
slonk. De Middelburgse hervormden trokken uiteindelijk de conclusie dat
de inwoners van Goes " niet stonden naer de kennisse van 't oprecht
Woord Godts" en bleven weg uit Zuid-Beveland (pag.
264-265).
Al dan niet als gevolg van de prediking van de Middelburgse hervormden:
kort daarna hield Anthonis van Os, de pastoor van 's-Heer
Hendrikskinderen, seditieuse
sermoenen in zijn kerk, irreverentelijck sprekende van
de constitucie der heyliger kercke.
Naar het scheen hield hij deze preken ook elders op
het
platteland (pag. 265). 's-Heer Hendrikskinderen was dus
één van de
Zeeuwse dorpen waar de pastoor de centrale figuur werd binnen een
hervormingsgezinde groep (pag. 263 en 275). Toen Van Os in 1567 werd
gezocht, was hij reeds gevlucht. Maar zijn invloed was niet zomaar
verdwenen. Nog in 1568 werd in 's-Heer Hendrikskinderen een
predikant, wesende
een calvinist, verdreven (pag. 265).
In Reimerswaal gaven de stadsbestuurders
de hervormden geen ruimte. De
galg, speciaal opgericht buiten de poort, stond daar als dreigende
afschrikking. Dit vooruitzicht lokte Jacob Vogler, die als predikant
van
de Augsburgse belijdenis [= de Lutherse geloofsbelijdenis] niet ver van Hildesheim dienst
deed,
allerminst. In een brief van 29 september [1566] verzocht
hij het stadsbestuur " seer dapperlick ende met veel
persuasien"
(overtuigingskracht) deze belijdenis aan te nemen. Hijzelf zou dan
overkomen en binnen Reimerswaal, zijn geboortestad, predikant worden.
De Reimerswalers antwoordden hem dat hij gerust kon komen: zijn kerk,
de galg, stond gereed. Eenzelfde vooruitzicht werd Hector, een
afvallige priester afkomstig uit Friesland, beloofd. Deze wendde zich
tot de pensionaris van Reimerswaal met het verzoek de prediking van de
nieuwe leer binnen de stad te mogen aanvangen, waartoe hij door de
kerkenraad van Antwerpen gemachtigd was. De waarschuwende woorden van
de pensionaris misten hun uitwerking niet. Hector preekte de volgende
zondag wel voor een Reimerswaals gehoor, maar bleef angstvallig buiten
de stad (pag. 262). Zo bleef Reimerswaal, althans voor
het oog,
een roomse stad. De Brusselse overheid feliciteerde de stedelijke
gezagsdragers met hun standvastige houding (pag. 262).
XI. DE DOPERS (ca. 1560 - ca. 1568).
Er werd in deze tijd veel gereisd en verhuisd, gevlucht en
teruggekeerd. Daardoor konden dopers makkelijk onopgemerkt blijven. Zo
woonde de Goese schoenmaker Joos Joosz in één
jaar tijd ondermeer in
Antwerpen, Middelburg, Arnemuiden en Gent, voor hij in 1559 in Veere
arriveerde (pag. 287), waar hij in 1561 werd geëxecuteerd
(pag. 129).
Jan Jansz Grendel, afkomstig uit Kortrijk, woonde achtereenvolgens in
Biezelinge, Kloetinge en Kapelle; tenslotte vestigde hij zich in Goes
(pag. 287). Op 9 februari 1562 werd hij gearresteerd op verdenking van
ketterij. Lang duurde zijn gevangenschap. Ondanks marteling noemde hij
geen namen van medestanders en herriep hij zijn overtuiging niet. Op 30
januari 1563 werd hij voor het Goese stadhuis op de brandstapel
geëxecuteerd
(pag. 289). Eveneens in 1562 werd Mayken
Adriaansdr gearresteerd, maar zij werd door haar man timmerman Marinus
Germaansz bevrijd uit de gevangenis (pag. 289-290). Ook
kleermaker
Claas Pauwelsz werd verdacht van
doperse sympathieën. Het is niet helemaal duidelijk of de drie
laatstgenoemden inderdaad tot de dopers gerekend moeten worden. Maar
zeker waren er dopers in Goes (pag. 290).
Een bewijs daarvan is het kostelijke verhaal over de doperse prediker
Valerius uit het veelbewogen jaar 1566, door hemzelf verteld (pag.
302). Een doperse vrouw uit
Goes stelde Valerius
de
mogelijkheid voor ogen de inwoners van Goes " tot kennisse der
waerheyt"
te brengen. Gretig ging Valerius daarop in. Nog diezelfde avond voer
hij van Arnemuiden over naar Zuid-Beveland en reeds op het schip begon
hij zijn zendingsarbeid. Zo vrijmoedig als hij zich toonde in klein
gezelschap, zo onzeker voelde hij zich de volgende dag. Gaande over de
markt van Goes, was hij ten prooi aan grote innerlijke verwarring
" denckende, wil ick, derf ick, sal ick, neen ick, niet weetende wat
ick
doen soude" . Inmiddels kwamen de mensen van alle kanten toegelopen,
want Valerius, vrezend dat hij de draad van zijn betoog zou kwijtraken,
had zijn toespraak op papier gesteld. Daarmee hoopte hij tegelijkertijd
de schijn te wekken van een deurwaarder die een nieuw plakkaat
afkondigde. Zijn list gelukte. Nieuwsgierig wat hij te zeggen had, was
een grote menigte samengestroomd. Zich vermannend - " doen greep ick
eenen moet" - begon hij voor het stadhuis het volk toe te
spreken. Hij
kwam niet ver; haast onmiddellijk werd hij gearresteerd. Maar Valerius
was niet te stuiten. De strenge vermaningen om het preken na te laten,
waarmee de Goese magistraat hem weer liet gaan, wijzigden zijn plannen
slechts in zoverre dat hij inging op de voorstellen van de omstaanders:
" laet ons buyten in een ander heerlijcheyt gaen; daer moecht ghij 't
wel doen. Doen was ick recht gaende gemaekt ende beter daertoe ghemoet
dan te voren" , schrijft Valerius. Zo preekte hij op 28
augustus
1566 in 's-Heer Abtskerke; deze bijeenkomst werd door de stadhouder van
de
rentmeester met acht manschappen verstoord (pag. 303-304). Hierboven
(pag. 264) werd al de reactie van de hervormde kerkeraad van Goes
vermeld, bewijs dat de doperse beweging ter plaatse door hen als een
reële bedreiging werd beschouwd. Met de veele ende meenichfuldighe
conventiculen ende heymelijcke vergaderinge die in het
begin van 1567 in Goes plaatsvonden, zullen dan ook wel mede doperse
bijeenkomsten bedoeld zijn (pag. 290).
Het zwaartepunt van de doperse activiteiten op het platteland van
Zuid-Beveland lag in de eerste helft van de jaren zestig in de streek
van Nisse. In 1563 en nog jarenlang nadien hield de chirurgijn meester
Filips bijeenkomsten in zijn woonplaats Nisse en omgeving, en in
's-Heer Arendskerke, 's-Gravenpolder en Heinkenszand (pag. 290).
De kern van de doperse groepen vormden degenen die zich hadden laten
overdopen. Maar daaromheen was een kring van belangstellenden van wie
minder duidelijk is hoe dopers hun overtuiging was. ROOZE noemt Frans
Jansz uit Yerseke die in 1565 werd gearresteerd, en de
Kloetingse
molenaar Hendrik Hubrechtsz, gearresteerd in
1567, beiden als herdooper
(pag. 306). Mayken Jansdr, echtgenote van Marinus
Anthonisz, uit
's-Gravenpolder bezat verboden boeken en sprak zeer oneerbiedig over
het altaarsacrament en over de doop. Zij werd in Goes gevangen
gehouden en ondervraagd door de bisschop, maar op 12 mei 1564
vrijgesproken, aangezien ze catholijck
geantwoord had (pag. 196 en 307).
De verhouding tussen de twee protestantse stromingen (dopersen en
hervormden) wisselde sterk. Een enkele maal was er verbroedering in de
verdrukking. Maar meestal stonden de twee groeperingen scherp tegenover
elkaar. In publieke disputaties gingen hervormden en dopersen met
elkaar in debat (pag. 307-308). Herhaaldelijk greep de overheid in en
maakte een einde aan de vergadering; zoals in 's-Heer
Hendrikskinderen, waar een hervormd predikant zou disputeren met een
doperse voorganger (pag. 309).
XII. ZEEUWSE HERVORMDEN OP HET POLITIEKE TONEEL (1566-1567).
De centrale overheid te Brussel maakte
zich zorgen over de godsdienstige en kerkelijke situatie in Zeeland na
de beeldenstorm van augustus 1566. Ze kondigde maatregelen af om het
kwaad te beteugelen. Zo werd op 8 october 1566 een plakkaat afgekondigd
dat het gedwongen
vertrek van alle niet-inheemse predikanten voorschreef (pag.
316). Maar in Goes vond de publicatie van dit plakkaat pas laat plaats:
op 26 november 1566. Ook de missive waarin de landvoogdes Margaretha
(zus van koning Filips II) wegens
de beroerlijke tijden
verzocht een processie te houden, werd in Goes wel in het stedelijke
register
ingeschreven, maar niet bekendgemaakt of ten uitvoer gebracht om meer
problemen te voorkomen (pag. 316). Brussel
schreef voor, maar de steden hanteerden de filter van wat op
plaatselijk niveau haalbaar of wenselijk was, alvorens de
overheidsrichtlijnen uit te voeren. Daarnaast evenwel troffen zij hun
eigen maatregelen om orde en rust te verzekeren. De stad Goes levert
het duidelijkste voorbeeld. De nachtwacht aan de poorten was daar
verscherpt tussen augustus 1566 en oktober 1567. Overdag werd ook het
stadhuis bewaakt. " Somtijds dezelve wacht verzwaerende, somtijds
verlichtende, nae de gelegenheyt van der tijt" . De stedelijke
ordonnantie van 2 januari 1567 stelde het sluitingsuur van de poorten
vast op zes uur 's avonds. Na acht uur mocht niemand de stad meer in of
uit en voor dat tijdstip moesten ook de namen van alle binnen de stad
verblijvende vreemdelingen op het stadhuis bekend zijn. Tevens werden
in deze maanden ter verhoging van de veiligheid de verwaarloosde vesten
uitgediept en herstelwerkzaamheden aan muren en poorten verricht (pag.
316).
In tegenstelling tot Middelburg, waar de hervormde kerkeraad grote
invloed had in het stadsbestuur (pag. 323), was de magistraat in
Goes en Reimerswaal, voorzover wij weten, in deze periode geheel
katholiek (pag. 325).
XIII. DE OVERVAL OP WALCHEREN IN MAART 1567 EN DE GEVOLGEN.
Walcheren nam een strategisch uiterst belangrijke positie in (pag.
342). In het begin van 1567 was de verovering van Walcheren
één van de
belangrijkste actiepunten van de prille Nederlandse opstandige beweging
(pag. 344). Stuwende kracht was Pieter Haeck (pag. 344), oud-baljuw van
Middelburg en chief
van de hervormde kerkeraad aldaar (pag. 322).
Achter de schermen stond de prins van Oranje, die zich evenwel
officieel afzijdig hield (pag. 344-345). In maart 1567 trachtten de
geuzen onder leiding van Haeck Walcheren te veroveren. Maar de
verrassingsaanval mislukte (pag. 344-358).
Als
het op Walcheren stormt, tocht het op Zuid-Beveland. Op dinsdag 4 maart
1567 stak een geuzenschip over naar Baarland. De manschappen gingen aan
wal. Dat verontrustte de autoriteiten. Met
de meeste spoed dienden verdere verdedigingsmaatregelen getroffen te
worden. Rentmeester Filibert van Serooskerke haastte zich daarom naar
Zuid-Beveland, waar hij dinsdagsavonds nog in Goes arriveerde. Zijn
komst gaf moed aan het stadsbestuur dat hij " in
perplexité" aantrof.
Reeds was een inwoner van Baarland tijdens een treffen met de
geuzensoldaten gewond geraakt. Vastberaden nam Van Serooskerke het roer
in handen. Samen met de magistraat en de ijlings opgeroepen
dorpsschouten stelde hij de volgende dag de plannen op om de geuzen te
weerstaan en het land uit te jagen. De stad Goes werd al maanden streng
bewaakt. Nu huurde men, naar aanleiding van deze nieuwe dreiging, ook
enige stukken geschut. De geuzen vertrokken echter de
volgende dag (woensdag 5 maart) naar Biervliet.
Ook Reimerswaal werd gealarmeerd. De
stad was, als eiland apart, zeer gunstig gelegen in het Zeeuwse
vaarwegenstelsel en het gerucht ging dat Haeck de " goddelooze
intency"
koesterde haar in te nemen. De Reimerswaalse
stadsbestuurders
lieten nog op 5 maart een afkondiging uitgaan, waarbij de bewaking van
de stad werd verscherpt (pag. 358).
De centrale
regering greep krachtig in. Op Pasen (30 maart 1567) werd Walcheren
door een forse hoeveelheid krijgslieden bezet (pag. 364-366). Her
en der (Veere, Vlissingen, Middelburg) werden de hervormde kerkdiensten
gestaakt (pag. 366-368). In de zomer van 1567 kwam de hertog van Alva
met een groot leger naar de Nederlanden om
de opstand neer te slaan
(pag. 370-371).
XIV. DE UITBANNING VAN HET PROTESTANTISME UIT HET OPENBARE LEVEN.
In afwachting van wat komen ging, probeerden de autoriteiten de
protestantse voorgangers het zwijgen op te leggen (voorjaar 1567). Maar
sommigen ontkwamen aan hun arrestatie door de vlucht, zoals meester
Filips, de doperse voorganger te Nisse; en Anthonis van Os, de
hervormingsgezinde pastoor van 's-Heer Hendrikskinderen (pag. 375 en
379).
Het plakkaat van 3 juli 1566 dat het
houden van ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten verbood, werd nu -
met een jaar vertraging - alsnog gepubliceerd: in Middelburg op 23 juni
1567; in Goes op 1 juli 1567 (pag. 375). Te Goes kregen ouders die hun
kinderen niet hadden laten dopen de aanmaning deze nalatigheid binnen
een week te herstellen (pag. 377).
Enkele
Zuid-Bevelandse protestanten zaten gevangen in Middelburg, zoals
Cornelis Hendrikz, smid te Heinkenszand (op verdenking dat in zijn huis
heimelijke vergaderingen
plaatsvonden) en de doper Hendrik Hubrechtsz, molenaar te Kloetinge
(pag. 379). In 1570 pleitte het Middelburgse gerecht voor Hendrik, toen
reeds drie jaar gevangen, bij de Grote Raad van Mechelen om clementie
(pag. 398).
De gerechtelijke uitspraken in 1567 in de Zeeuwse steden werden
overigens gekenmerkt door een opmerkelijke mildheid tegenover
stadgenoten die betrokken waren bij de reformatie of de opstand. In
Middelburg werden er enkele gematigde vonnissen uitgesproken. In
de overige Zeeuwse steden werd tijdens het jaar 1567 geen enkele
vergelijkbare veroordeling uitgesproken. Alleen in Goes werd Rein
Dirksz. Smidt op 19 juli na een gevangenschap van zes maanden
verbannen, omdat hij zijn kind zonder kerkelijke ceremonies had begraven
(pag. 382-383).
Die mildheid beviel de centrale overheid in Brussel niet. Daarom gaf de
landvoogdes de twee raadsheren Jean d'Autruyes en Anthonis de
Muelenaere
op 9 augustus 1567 opdracht een onderzoek in te stellen naar de seditieuse en schandaleuse acten
in 't voorleden jaer gebeurt in den lande van Zeelandt
(pag. 383). De Zeeuwse steden, waaronder Goes en Reimerswaal,
moesten een vragenformulier schriftelijk beantwoorden (pag. 384).
Vervolgens werden de stadsbestuurders ook persoonlijk ondervraagd (die
van Goes op 22 october 1567).
De druk van de overheid noopte
andersdenkenden om te vluchten. Op
basis van de beschikbare bronnen komen wij [voor heel
Zeeland] tot een getal
van 376
personen, groot en klein, die hun woonplaats verlieten. Onze
inlichtingen zijn echter zeer onvolledig en het werkelijke aantal
vluchtelingen lag stellig veel hoger (pag. 387). ROOZE
geeft een
overzicht, waarin het aantal vluchtelingen van Zuid-Beveland slecht 1
bedraagt: de pastoor van 's-Heer Hendrikskinderen Anthonis van Os (pag.
387 en 482).
Op grond van het rapport van Jean
d'Autruyes en Anthonis de Muelenaere begon vanaf mei 1568 de Raad van
Beroerten in Brussel de Zeeuwse verdachten te veroordelen - bij
verstek, want allen waren bijtijds gevlucht. Tegenover 79 veroordeelden
uit
Middelburg staat geen enkele van Zuid-Beveland (pag. 394-395).
De plaatselijke aanpak was veel genuanceerder dan die van de hertog van
Alva en zijn Raad van Beroerten. De stad Goes kende vanouds een mild
vervolgingsbeleid. Een man als Pieter Aartsz van Helmond had het
evenwel al te bont gemaakt. Hij had op 8 october 1571 met getrokken
degen en een Nieuw Testament in de hand de pastoor bedreigd: Ghy
pape, zijt ghij een pastoir? Ghij en leert ons nyet het oprecht Woordt
Gods, mer houdet zelve achterwairts. Waer staet et geschreven ... dat
men zeven stuivers van biechten geven moet? Met meer andere
dreygelicke woorden ende oock oneerlijck spreecken van den heylighen
sacramente des oultairs. Toen na zijn arrestatie bleek dat
hij
ook nog in bigamie leefde, werd hij na 100 dagen celverblijf op advies
van twee geconsulteerde rechtsgeleerden veroordeeld tot galeistraf
(pag. 398-399; en 409).
Maar verder is ook in
deze jaren het bekende (wellicht van het eind van deze 16e eeuw
daterende)
rijmpje van toepassing:
Die wil stelen en niet wil
hangen,
Ga naar
Ter Goes en late zich vangen.
Want de
heeren van Ter Goes,
Zijn zoo
zacht als appelmoes (pag. 399).
In de stedelijke rechtspraak speelde de baljuw een centrale rol.
Verscheidene Zeeuwse baljuws verzaakten hun vervolgensplicht in
meerdere of mindere mate (pag. 401). De Goese baljuw Gerard van
Uuytwijk daarentegen was een ijverig vervolger van de protestanten. In
Goes moest hij na veel problemen met de stedelijke overheid in 1564
ontslag nemen. In zijn volgende standplaats Domburg en Westkapelle
maakte hij zich gehaat door zijn vervolging (pag. 403).
XV. ZEELAND AAN DE VOORAVOND VAN DE MACHTSWISSELING (1568-1572).
Vanuit de zee werd Zeeland bedreigd door de watergeuzen (pag. 411-414).
Daarom werd de verdediging in gereedheid gebracht (pag. 414-417). In
Goes werden op 1 october 1569 alle weerachtige
mannen opgeroepen om zich gereed te houden de stad te
beschermen (pag.
416). Vanaf december 1569 kregen Zierikzee en Goes inkwartiering: samen
moesten ze aanvankelijk één compagnie huisvesten
(ca. 300 soldaten +
niet-militaire ondersteuning). Later deelde ook het platteland in de
last van de inkwartiering (pag. 416). Inkwartiering ontwrichtte het
dagelijkse leven in hoge mate. Hoevelen zullen zich gevoeld hebben als
Mayken, de vrouw van Geert Claasz, secretaris van Kloetinge, die op 12
september 1570 om tien uur 's avonds nog half desperaet op
de stoep voor haar huis zat omdat ze qualick haer huys binnen houden
mochte van het rumoer van de souldaten alsdoen binnen haren huys zijnde
(pag. 418). Diezelfde nacht werd een dienstmeisje door een van de
soldaten verkracht (pag. 418-419; vgl. 419-421). In Veere en Goes
leidde de onvrede tot scheldpartijen jegens de soldaten (pag. 421).
Om het protestantisme te weren, hield de
overheid toezicht op de lectuur.
Op 11 december 1568 kon in Brussel gerapporteerd worden dat nergens op
het platteland van Walcheren en Zuid-Beveland verboden boeken werden
gedrukt of verkocht; de hoop werd uitgesproken dat de steden dit
voorbeeld weldra zouden volgen (pag. 426). Ook was er toezicht op het onderwijs. In het
rapport dat bisschop Nicolaas de Castro op 28 april 1569 naar
Brussel zond, werden 26 schoolhouders opgesomd, van wie 7 in Goes (pag.
427). Ten derde was er toezicht op de vreemdelingen.
Vanaf 1 juli 1567 moesten vreemdelingen in Goes een certificatie
hebben. Omstreeks 1570 werden enkele vreemdelingen gearresteerd die
niet over de vereiste getuigschriften beschikten. Met de opdracht
hieraan zo spoedig mogelijk te voldoen, werden ze weer in vrijheid
gesteld (pag. 429).
In 1570 besloten koning
Filips II en paus Pius V om, na jaren van verwarring, de verhouding met
en binnen de Nederlanden te zuiveren met een Algemeen Pardon. Het werd
afgekondigd op zondag 30 juli 1570: het kerkelijk Pardon tijdens de
hoogmis in het Latijn (in Goes nog vooraf gegaan door een
heilig-sacramentsprocessie); het koninklijk Pardon onmiddellijk daarna
voor het stadhuis in de landstaal (pag. 433). Wie bijvoorbeeld eens een
protestantse predikant had beluisterd maar goed katholiek was
gebleven, kreeg vergeving. Maar het Pardon kende vele uitzonderingen:
wie het gezag van de koning had beledigd of de hervorming actief
gesteund, hoefde niet op vergeving te rekenen (pag. 433-434).
Ondergronds leefde het protestantisme voort. In januari 1568 werd in
's-Heer Hendrikskinderen een samenkomst verstoord, waarin een calvinist
voorging (pag. 436). Het bestaan van doperse vergaderingen te Goes
blijkt wellicht uit de stedelijke ordonnantie van 1 juli 1567 (pag.
436). Op het Zuid-Bevelandse platteland vonden doperse vergaderingen
plaats te Baarland (februari 1568), te Heinskenszand (april 1568), ten
huize van Adriaan Andriesz en waarschijnlijk ook te Nisse, waar in
april weer jacht gemaakt werd op meester Filips. Nog in 1571 kreeg de
overheid een tip dat er mennonisten
in Heinkenszand en Hoedekenskerke bijeenkwamen (pag. 436).
De grens tussen protestantisme en vandalisme is soms moeilijk te
trekken. In de nacht van 28 op 29 april 1568 werd het heilig sacrament
geroofd uit de kerken van Kapelle, Baarland en Nisse. Kort voor 4 juli
1568 waagden onbekenden het om het Christusbeeld aan de noordzijde van
de kerk van Goes de
vingers af te smiten ende anderssins te schandaliseren
(pag. 442-443). Een zekere Marinus Adriaansz, genaamd Belcoe, verdacht
van vernielingen in de kerk van Tholen, werd later in Goes gearresteerd
(pag. 443).
Er bleef hoop op andere tijden. In Goes
zei Pieter Aartsz van Helmond in october 1571 in het openbaar: Ick hoope dat den tijd nog
commen zal dat men seggen zal overal: Vive le Geuse. Een
anonieme inwoner van Hoedekenskerke hield begin 1572 de gemeynte ende die goede
ingesetenen van zijn woonplaats dagelijks voor: Die geusen sullen corts weder
alhier in 't lant wesen
(pag. 444). Zijn woorden werden weldra werkelijkheid. Op 1 april namen
de watergeuzen Brielle in en op 6 april weigerde Vlissingen Spaans
garnizoen in te nemen Een
nieuw tijdperk met nieuwe mogelijkheden was daarmee aangebroken
(pag. 444).
ROOZE
besluit haar boek met uitvoerige bijlagen (pag. 454-545). Evenals in
het verhalende gedeelte spelen Zuid-Bevelanders hier slechts een
marginale rol. Hieronder beperk ik mij tot de gegevens van Goes,
Kloetinge en 's-Heer Hendrikskinderen.
BIJ LAGE I: MARTYROLOGIUM VAN ZEELAND:
1563 30 jan. de doper Jan Jansz. Grendel verbrand - de enige
terechtstelling in Goes (pag. 454)
BIJLAGE III: DOPERSE EN HERVORMDE GEMEENTEN IN ZEELAND VOOR 1572
Is de doperse groepering in Goes aan te merken als een gemeente? (pag.
459)
BIJLAGE IV: NIEUWGEZINDEN IN ZEELAND (± 1520-1565):
1533-1540: Adriaan Jansz en Claas in de Zwaene (pag. 467)
1541-1555:
te Goes: Anthonis Hendriksz (strodekker); Gelein Pappegaye
(kleermaker?); Jan Fusipodius (franciscaan / schoolmeester); Pieter
Mertsz (lijndraaier); en Rutgerdt Steeck (schoenmaker); en te 's-Heer
Hendrikskinderen: Cornelis Pietersz Keel
(koster) (pag. 470).
1556-1565: lijst van 42 namen te Goes en 1 te Kloetinge (Jan Jansz
Grendel) (pag 471-472).
BIJLAGE V: NIEUWGEZINDEN IN ZEELAND (1566-1572):
Te Goes 7 personen te Goes (pag 480-481); te 's-HHK Anthonis van Os
(pag. 482); te Kloetinge Hendrik Hubrechtsz (pag. 483).