BIJBELKRING PSALMEN
In de gezamenlijke
bijbelkring rond de
Psalmen van de Wijkgemeente van Bijzondere Aard " De
Levensbron" en de Samen op Weg-gemeente Goes (najaar 2006)
heb ik Psalm 139 en Psalm 98 behandeld. Hieronder het materiaal:
* Psalm 139
* Psalm 98
1. Vertalingen
vergeleken.
* Vers 6: StV: De kennis is mij te wonderbaar
laat in
het midden of het gaat over (a) onze kennis van God of (b) Gods
kennis van ons. NBG kiest voor (a): Het begrijpen is mij te
wonderbaar - NBV waarschijnlijk terecht voor (b): Wonderlijk
zoals U mij kent.
* In NBV vormt vers 11 één geheel: Al
zei ik: "Laat
het duister mij opslokken, het licht om mij heen veranderen in
nacht", ... De zin loopt dan door in vers 12.
* Vers 16c in NBV: aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er
niet één (namelijk: in Gods boek) -
StV en NBG vatten vers
16c op als een tijdsbepaling: onze dagen waren al geschreven in
Gods boek toen ze nog geen werkelijkheid waren geworden.
* Vers 20b: StV: die ... Uwe vijanden ijdellijk verheffen -
NBG: die ... Uw Naam tot leugen gebruiken, Uw tegenstanders -
NBV: Uw vijanden misbruiken Uw Naam.
* Vers 21b over het gevoel van de Psalmdichter jegens Gods
tegenstanders: StV: verdriet hebben - NBG: verafschuwen
- NBV: verachten. Bedoeld is walgen
van.
* Vers 23: StV en NBG mijn gedachten - NBV: wat
mij
kwelt. Dit zeldzame woord komt ook voor in Psalm 94:19,
waar
NBV vertaalt met zorgen. Gezien het parallellisme
mijn
hart // mijn gedachten valt ook te denken aan de vertaling mijn
diepste motieven.
2. Psalm 23 en Psalm 139: verschillende gevoelens.
Psalm 139 wordt vaak gelezen vanuit de gedachte van Psalm 23:4: Ik
vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij: Gods voortdurende
nabijheid als geborgenheid en troost (opschrift NBG: Gods
alwetendheid der vromen troost). Dat gevoel van geborgenheid
wordt zó in Psalm 139 niet uitdrukkelijk verwoord. Wel
gevoelens
van verwondering en ontzag (vers 6 NBV: Wonderlijk zoals U
mij kent; vers 14 StV: Ik loof U, omdat ik op een
heel
vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben); zodat zelfs de
gedachte kan opkomen om voor de Heer weg te vluchten (vers 7).
Die gevoelens leiden enerzijds tot aanbidding (vers 14) en gebed
(vers 19a, 23-24) - anderzijds tot diepe afschuw van hen die de
Heer haten en mensenbloed vergieten (vers 19-22).
3. Wat Psalm 139
zegt over God.
Volgens de vertalers-opschriften van StV en NBG is het thema van
Psalm 139 Gods alwetendheid. Daarover gaat het inderdaad in vers
1-4, 6, 11-12, 15-18, 23-24. Maar Psalm 139 bedoelt veel
méér
dan dat God over alle mogelijke informatie over ons beschikt.
Gods weten is Zijn Geest (vers 7 StV en NBG - NBV: Uw aandacht),
Die ons overal in ruimte (vers 5, 7-10) en tijd (vers 4, 15-16,
23-24) vóór is. Daardoor leidt God ons leven: Hij
legt Zijn
hand op ons (vers 5) en Zijn hand geleidt ons (vers 10; hetzelfde
woord in vers 24: leid mij op de eeuwige weg).
Dezelfde
gedachte wordt uitgedrukt met het markante beeld van Gods boek,
waarin onze dagen staan geschreven vóór ze worden
geformeerd (vers
16; vgl. Palm 56:9 en 69:29). Zoals Openbaring 5 spreekt over het
boek van Gods beleid met de wereldgeschiedenis, zo Psalm 139 over
het boek van Gods beleid met ons persoonlijke leven. Ligt dan al
ons wel en wee, ons doen en laten al van eeuwigheid vast? Ook
hier geldt het woord van Noordman en Van Ruler: God neemt
Zijn eeuwige besluiten op het allerlaatste ogenblik. - Uit
deze Psalm spreekt heel sterk Gods schepping van (vers 13-16) en
Gods aandacht voor (vers 1-12) ons persoonlijke leven.
4. Wat Psalm 139
zegt over onszelf.
Met Psalm 139 loven wij de Heer Die ons leven altijd en overal
omgeeft, van begin tot einde. We worden vervuld van ontzag door
Zijn geheim: wij begrijpen Hem niet - Hij begrijpt ons volkomen.
Het is ondenkbaar om te ontsnappen aan Zijn aandacht. We blijven
kinderen die zonder die aandacht in zeven sloten tegelijk lopen.
We weten ons persoonlijk geschapen door God: niet enkel de
mensheid (Genesis 1 en 2), maar ook ons eigen bestaan vanaf het
allereerste begin (vers 13-16; opmerkelijk: vers 13b: in de
schoot van mijn moeder // vers 15b: in de diepten
van
het aardrijk). Vanuit het diepe ontzag voor God komt een
dubbel gebed voort:
a. Vers 19-22: Het gebed tégen mensen die God haten en bloed
vergieten. De dichter identificeert zich hier helemaal met Gods
zaak: Zou ik niet haten wie U haten? Ik haat hen met een
volkomen haat. Wij zijn geneigd om haat onchristelijk te
vinden. Maar als we naar het gebod van Christus God liefhebben
met ons hele hart en onze naaste als onszelf, staan we vierkant
tegenover mensen die God en mensen opzettelijk beschadigen.
Daarmee preekt deze Psalm nog geen heilige oorlog: het is niet
ónze taak om de goddelozen om te brengen - het oordeel komt
toe
aan de Heer Zelf: God, breng de zondaars om!
b. Vers 23-24: Ook wijzelf vallen onder Gods oordeel. Voor mensen
kunnen we onze diepste motieven verbergen - voor God liggen ze
open (Hebreeën 4:13). En dat wíllen we ook: doorgrond
mij
... toetst mij .... - zoals we aan de dokter vragen om een
röntgenfoto; want enkel een grondige diagnose opent de weg tot
behandeling en genezing. Ook wij zelf kunnen een verkeerde weg
gaan, zonder dat andere mensen het merken en zelfs zonder dat we
het zelf in de gaten hebben. Onze redding is dan dat de Heer ons
leidt op de eeuwige weg: daarbij kunnen we denken aan de aloude,
beproefde weg, dus: de weg des Heren uit Psalm 25:4, 8-10 (de
Heer is de eeuwige God, Psalm 90: 2 - afgoden zijn bij Hem
vergeleken nieuwe goden, Deuteronomium 32:17).
5. Psalm 139 in de
liturgie.
Vanouds is Psalm 139 de aanvangs-Psalm van de Paasmorgendienst
(Dienstboek
pagina 358). In vers 18: Als ik ontwaak (Latijnse
vertaling: exsurrexi = als ik opsta) heeft de
christelijke kerk de stem van Christus gehoord: Zijn dood,
begrafenis en nederdaling ter helle (vers 8: lag ik neer in
het dodenrijk - U bent daar) en Zijn opstanding (vers 18: als
ik ontwaak, dan ben ik nog bij U).
6. De beweging in
Psalm 139.
In onze bespreking kreeg de beweging in Psalm 139 aandacht. De
Psalm begint met Here, Gij doorgrondt en kent mij
(vers
1) als een onontkoombaar (vers 7-12) gegeven, in
elk geval
als aanleiding tot verwondering (vers 6) en lofprijzing (vers 14)
- maar voor sommigen ook beklemmend: dat God altijd alles van ons
weet! Aan het eind komen dezelfde woorden doorgronden
en
kennen terug als gebed: Doorgrond
mij, o God,
en ken mijn hart (vers 23-24). In de loop van de Psalm
groeit het verlangen om door God gekend te worden, om door Hem te
worden geleid op Zijn weg.
PSALM
98
1. Vertalingen vergeleken.
* In vers 2 en 3 spreken de StV en de NBG over Gods heil -
de NBV geeft hetzelfde woord hier weer met overwinning.
Bedoeld is de verlossing die de Heer geeft; in
dit woord
(jesjoeá) zit dezelfde stam als in de
naam Jezus.
* Het speciale begrip psalmzingen (= zingen met
muzikale
begeleiding) uit de StV en de NBG is in de NBV verdwenen. De
instrumenten blijken uit het verband (vers 5-6).
* NBV vers 6b: Juich als de HEER, uw koning, verschijnt:
Uw koning suggereert een toespitsing van Gods
koningschap op het volk Israël. Dat het gaat om het verschijnen
van de Heer is (terecht) afgeleid uit vers 9.
2. Opschrift en karakter.
Psalm 98 is de enige Psalm die als opschrift enkel heeft Een
Psalm. Het is als het ware de Psalm bij uitstek. Een Psalm =
een lied met begeleiding (zie boven). De instrumenten worden
genoemd in vers 5-6: het tempel-orkest van de tempel in Jeruzalem
(vgl. Psalm 150), dat meer klonk als een praise-band dan als een
kerkorgel. Psalm 98 is voluit een loflied ter ere van de Heer. De
ellende (klachten uit de diepte, belijdenis van schuld en gebed
om hulp) wordt verondersteld maar niet benoemd - benoemd worden
enkel verlossing, dankbaarheid en verwachting!
3. Het loflied breidt zich uit...
a) In de loop van de Psalm wordt het loflied luider en
intenser. Het begint met zingen
(vers 1); het
zingen wordt juichen en jubelen (vers 4 en 6); en
het
zingen wordt psalmzingen met begeleiding; waarbij
de
instrumenten toenemen in sterkte: lier > ramshoorn
>
trompetten (vers 5 en 6 NBV).
b) In de loop van de Psalm wil het loflied worden gezongen door
steeds meer zangers. De oproep Zingt voor de
HEER
(vers 1) is in eerste instantie een aansporing tot gemeente, in
de eredienst bijeen (in de tempel in Jeruzalem). Daarna breidt de
oproep zich uit tot de ganse aarde: alle volkeren
(vers
4). En tenslotte zelfs tot heel de schepping: zee en land,
rivieren en bergen (vers 7-8).
4. ... want Gods heil breidt zich uit.
a) Gods heil / verlossing begint bij Hem Zelf
(vers
1-2). Verlossing is geen mensenwerk of natuurwet of toeval, maar
louter en alleen het werk des Heren: Zijn rechterhand en
Zijn
heilige arm gaf Hem de overwinning (vgl. Jesaja 63: 3- 5).
Daarom is verlossing een wonder: onverklaarbaar,
onbegrijpelijk, goddelijk. Zo heeft Israël zijn bevrijding uit
de slavernij in Egypte en de ballingschap in Babel ervaren - zo
belijden wij de verlossing uit schuld en dood door het sterven en
de opstanding van Christus.
b) Gods heil / verlossing is allereerst gericht op Zijn
volk Israël (vers 3). God handelt vanuit Zijn
verbondstrouw. De andere volkeren zijn hierbij toeschouwers.
Hetzelfde onderscheid horen we in de lofzang van Simeon (Lucas
2:30-32).
We kunnen deze teksten niet rechtstreeks toepassen op onszelf als
christelijke gemeente. Gods verbond met het Joodse volk is
blijvend (Romeinen 11:29). Door Christus mogen wij als christenen
mee-delen in Gods verbondstrouw aan Israël (Romeinen 11:17).
c) Gods heil / verlossing is uiteindelijk bestemd voor
heel de aarde / wereld
(vers 9).
Het betekent gerechtigheid / rechtmatigheid.
Anders dan
HC zondag 4 suggereert (wel barmhartig, maar ook rechtvaardig)
zijn in de bijbel Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid geen
tegenstelling. Gods heil // Gods gerechtigheid (vers
2)
en gerechtigheid // rechtmatigheid (vers 9)
corresponderen met elkaar. Het gericht dat veel ernstige
gelovigen met zorg of zelfs angst vervult, betekent verlossing:
alle mensen krijgen wat hun toekomt - de hele wereld wordt recht
gezet. Wij verwachten immers een nieuwe aarde waar
gerechtigheid (!) woont (2Petrus 3:13).
5. Een Psalm vol verwachting.
Het tempelkoor in Jeruzalem en de christelijke gemeente, Psalm 98
zingend, zien uit óver de grenzen van ons bestaan en onze
wereld
naar Gods toekomst.
a) Psalm 98 roept ons op een nieuw
lied te zingen (vgl. Psalm 33:3; 40:4; 96:1; 144:9; 149:1;
Jesaja 42:10; Openbaring 5:9 en 14:3). Daarmee is meer bedoeld
dan een tot nu toe onbekende tekst of melodie. Het loflied voor
de Heer moet nieuw zijn omdat Hij zegt: Zie,
Ik maak
iets nieuws (Jesaja 43:10) - Zie, Ik maak alle
dingen
nieuw (Openbaring 21:5). Nu al prijzen wij de Heer omdat
wij
van Hem een nieuwe hemel en een nieuwe aarde
verwachten
(Openbaring 21:1).
b) De Psalmen 93-99 spreken over de Heer als Koning
(Psalm 94 over de Heer als Rechter).
Verschillende van deze Psalmen zingen van de rechtvaardigheid
van Gods Koningschap (bijvoorbeeld 94; 96:10 en 13; 98:9; 99:4)
en van Gods Koningschap over alle volkeren
(bijvoorbeeld
96:13; 97:9; 98:9; 99:1-2). In deze lijn ligt Jezus' verkondiging
van het Koninkrijk van God (Marcus 1:14). Ook Jezus noemt Gods
Koninkrijk en Gods gerechtigheid in
één adem (Mattheus
6:33). De komst van Gods Koninkrijk betekent gerechtigheid voor
alle volkeren (Mattheus 25:31-32). In het Onze Vader bidden
wij: Uw Koninkrijk kome! - met Psalm 98 loven wij
de
Heer bij voorbaat omdat Zijn Koninkrijk komt.
c) Gods Koninkrijk komt omdat Hij Zelf komt
(vers
9; NBV ook in vers 6): Hij komt om de aarde te richten.
Psalm 98 is een loflied op de komende Koning. In deze lijn
spreekt het boek Openbaring over Hem, Die op de troon gezeten is
(= de Koning) als over Hem, Die was en Die is en Die komt (Openbaring
1:4 en 4:8); niet "Die was en Die is en Die zal zijn"
(statisch-onveranderlijk),
maar Die was en Die is en Die komt: actief en
veelbelovend! Maranatha = de Heer Komt! Daarbij is in het Nieuwe
Testament de Heer Die zal komen om alles recht te zetten nu eens
de Here God (Romeinen 14:10-12 en Openbaring 20:11-15), dan weer
de Here Jezus (Mattheus 25:31-32 en 2Corinthe 5:10). Dat is geen
tegenstelling, vgl. Handelingen 17:31: God heeft een dag
bepaald, waarop Hij (= God) de aarde rechtvaardig zal oordelen
door een man die Hij heeft aangewezen (= Jezus).
6. Psalm 98 in de liturgie.
In de liturgische traditie is Psalm 98 intochtspsalm op
kerstmorgen en op nieuwjaarsmorgen of de zondag daarna (de
geboorte van Jezus als wonder van de Heer en als komst van de
Heer) en op de naar deze Psalm genoemde zondag Cantate (= Zingt:
de vierde zondag na Pasen): Zingt voor de HEER een nieuw
lied!