PREDIKER

INHOUD:

  1. De (on)zin van Prediker

  2. Het leven zinloos

  3. De dood hopeloos

  4. God ondoorgrondelijk

  5. Wijsheid onbereikbaar

  6. Vorst en volk

  7. Arm en rijk

  8. De vrouw

  9. Het kleine geluk

  10. Prediker in de Schrift

1. DE (ON)ZIN VAN PREDIKER

1.1. Alles zinloos. IJdelheid der ijdelheden, zegt Prediker, ijdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid! Dat is het thema van het bijbelboek Prediker. Prediker begint (1:3) en eindigt (12:8) er zijn geschrift mee. IJdelheid der ijdelheden - deze uitdrukking uit de Statenvertaling van 1637 en de NBG-vertaling van 1951 is spreekwoordelijk geworden. De Nieuwe Bijbel Vertaling van 2004 werd bekend met de weergave Lucht en leegte, alles is leegte. IJdelheid of leegte is de vertaling van het Hebreeuwse woord hèvèl (vergelijk de naam Abel uit Genesis 4:2). Dat woord komt in Prediker maar liefst 41 maal voor. Prediker zoekt naar de zin van het leven. God zelf heeft de zinvraag in ons hart gelegd (zo vat ik 3:11 op). Prediker vraagt naar het blijvende resultaat: het voordeel - in het Hebreeuws jitrôn, een woord dat enkel in Prediker voorkomt, en dan maar liefst 10 maal: 1:3; 2:11; 2:13 (2x); 3:9; 5:8; 5:15; 7:12; 10:10; 10:11. Prediker geeft zelf antwoord op die vraag: er is geen voordeel onder de zon (2:11 NBG) / het had geen enkel nut onder de zon (2:11 NBV). Alles is zinloos.

1.2. Ik zag ... Prediker baseert zich daarbij op waarnemingen. Ik zag, schrijft hij vele malen (1:14; 2:3; 2:13; 2:14; 3:10; 3:16; 3:22; 4:1; 4:4; 4:7; 4:15; 5:12; 5:17; 6:1; 7:15; 8:9; 8:10; 8:17; 9:13; 10:5; 10:7 - in de NBV met verschillende Nederlandse werkwoorden weergegeven); en ook: ik [be]vond (7:26; 7:27; 7:28 [3x]; 9:15). Vanuit zijn waarnemingen stelt hij vanzelfsprekendheden ter discussie. Helaas kent het Hebreeuws geen aanhalingstekens; we kunnen daardoor niet altijd zien wanneer Prediker een (algemene) uitspraak citeert (om die ter discussie te stellen) en wanneer Prediker zijn eigen mening geeft. Mede daardoor is de uitleg van sommige verzen van Prediker omstreden. Prediker schrijft over wat hij waarneemt, niet over wat hij gelooft. Daarom kan hij de zin van het leven niet (direct) ontlenen aan God. Want de mens kan het werk dat God doet niet [be]vinden (3:11).

1.3. De Schrift in Prediker. Prediker is in discussie met opvattingen uit zijn tijd. Ook met bijbelse opvattingen. Prediker citeert de Schrift niet uitdrukkelijk. Inhoudelijk staat Prediker het dichtst bij Genesis 1 - 3. De Schepper (12: 1) herinnert aan Genesis 1. Het zoete licht (11: 7 NBG) herinnert aan het goede licht (Genesis 1:4). Dat God alles voortreffelijk heeft gemaakt (3:11 NBG) herinnert aan God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie: het was zeer goed (Genesis 1:31 NBG). Misschien herinnert de gevaarlijke vrouw (7:26) aan Genesis 3:6 (maar zie hieronder). Het zwoegen (1:3 [2x]; 2:10 [2x]; 2:11 [2x]; 2:18; 2:19 [2x]; 2:20 [2x]; 2:21 [2x]; 2:22; 3:13; 4:4; 4:6; 4:8; 4:9; 5:14; 5:15; 5:17[2x]; 5:18; 6:7; 8:15; 8:17; 9:9; 10:15) herinnert aan het al zwoegende zult gij daarvan eten (Genesis 3:17 NBG - daar staat overigens een ander woord). En de beschrijving van het sterven: Wanneer het stof terugkeert naar de aarde, weer wordt zoals het was; wanneer de adem van het leven weer naar God gaat, die het leven heeft gegeven (12:7 NBV) herinnert enerzijds aan Genesis 2:7 (God schenkt ons de levensadem), anderzijds aan Genesis 3:19 (tot stof keer je terug).

1.4. Prediker "Salomo".
Prediker wordt ons voorgesteld als de zoon van David, koning te Jeruzalem (1:1); koning van Israël in Jeruzalem (1:12). Daarmee kan enkel de spreekwoordelijk wijze koning Salomo bedoeld zijn, die drieduizend spreuken sprak (1Koningen 4:29-34); en op wiens naam ook vele verzen uit ons bijbelboek Spreuken staan (Spreuken 1:1-4; 10:1; 25:1). Het is veelbetekenend dat in Prediker de naam van Salomo wel wordt gesuggereerd, maar nergens genoemd (in tegenstelling tot Spreuken 1:1 en Hooglied 1:1). Prediker is niet de echte Salomo is, maar een parodie op Salomo. Hij heeft een kartonnen kroon op en een valse Salomo-baard om. Salomo is de Spreukendichter van de vanzelfsprekendheden. Prediker stelt vanzelfsprekendheden ter discussie.

2. HET LEVEN ZINLOOS

2.1. Wie goed doet, goed ontmoet.
Uit het Oude Testament spreekt het vertrouwen: Gods geboden zijn heilzaam. Wie ernaar leeft, wordt gezegend. Wie goed doet, goed ontmoet. In de verschillende delen van het Oude Testament wordt deze geloofsovertuiging verwoord:

  1. In de boeken van Mozes wordt aan verschillende geboden een belofte toegevoegd: opdat uw dagen verlengd worden en het u wèl ga ... (Exodus 20:16 NBG). Wie luistert naar de HEER, wordt gezegend - wie niet wil luisteren, wordt vervloekt. Zegen en vloek worden in Leviticus 26 en Deuteronomium 28 breed uitgemeten.
  2. De profeten waarschuwen indringend voor het onheil dat dreigt als het volk niet naar Gods geboden wil luisteren en leven. Dit zegt de HEER: Misdaad op misdaad heeft Juda begaan: ze hebben de wetten van de HEER verworpen en zich niet gehouden aan Zijn geboden; de valse goden waar hun voorouders al achteraan liepen, hebben ook hen doen dwalen. Daarom zal Ik Mijn vonnis niet herroepen. Ik zal Juda in vlammen doen opgaan; vuur zal de burchten van Jeruzalem verteren (Amos 2: 4 en 5).
  3. Verschillende Psalmen (1, 19, 112, 119, 128) bezingen Gods goede geboden. Gezegend wie ernaar leeft: Gelukkig de mens die niet meegaat met wie kwaad doen ..., maar vreugde vindt in de wet van de HEER ... Want de HEER beschermt de weg van de rechtvaardigen - de weg van de wettelozen loopt dood (Psalm 1 NBV).
  4. Het bijbelboek Spreuken gaat uit van de betrouwbare orde van goed en kwaad. Talloze Spreuken brengen deze orde tot uitdrukking. Wie werkelijk rechtvaardig is, vindt het leven - wie uit is op het kwaad, de dood (Spreuken 11:19 NBV). Goddeloosheid brengt een mens ten val - de rechtvaardigen staan onwrikbaar geworteld (Spreuken 12: 3 NBV).

Leven naar Gods geboden geeft zegen - wie goed doet, goed ontmoet: dit vertrouwen geeft zin aan het leven.

2.2. Wie goed doet, goed ontmoet? In de verschillende delen van het Oude Testament wordt ook de contrast-ervaring verwoord. Lang niet altijd wordt de rechtvaardige merkbaar gezegend.

  1. Mozes zelf wordt getekend als de mens die het dichtste bij de HEER leefde (Deuteronomium 34:10-12). Toch mocht hij het beloofde land niet binnengaan (Deuteronomium 34: 4). Waarom niet? De verwijzing naar zijn driftbui bij Meriba (Numeri 20:12) bevredigt ons niet helemaal. Blijkbaar ook de bijbelschrijver niet, want herhaaldelijk wordt de verklaring gevonden in de zonde van het volk als geheel (Deuteronomium 1:37; 3:26; 4:21).
  2. Koning Josia is één van de vroomste koningen van Juda: Hij deed wat goed is in de ogen van de Heer (2Koningen 22:2). Dat wekt de verwachting dat Josia lang en gelukkig zal leven. De werkelijkheid is anders. Josia sneuvelt al op 39-jarige leeftijd (2Koningen 22: 1; 23:29).
  3. Ook verschillende Psalmdichters klagen dat de rechtvaardige vaak niet wordt gezegend en de zondaar vaak niet wordt gestraft: Ik keek met afgunst naar de dwazen, benijdde het geluk van wie kwaad doen: Tot hun dood toe blijven ze voor ziekte gespaard, hun buik is goed gevuld ...Vergeefs hield ik mijn geweten zuiver, en waste ik mijn handen in onschuld! Want ik werd gestraft, dag aan dag; en geslagen, elke morgen weer (Psalm 73).
  4. Job was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad (Job 1:1) - maar de ene na de andere Jobs-tijding bereikt hem. Job speelt een belangrijke rol in het boek van Harold Kushner: Als 't kwaad goede mensen treft.

Daarmee staat de zin van het leven ter discussie.

2.3. Prediker: allemaal onzin.

  1. De rechtvaardige wordt gezegend en de zondaar gaat te gronde, gelooft de Spreukendichter Salomo. Maar Prediker ziet iets anders: dit heb ik in mijn leeg bestaan gezien: een rechtvaardig mens gaat aan zijn rechtvaardigheid ten onder, een onrechtvaardig mens leeft lang ondanks zijn slechte daden (7:15 NBV). Dan worden goed en kwaad zinloos. Dan wordt het bestaan ijdelheid / leegte: onzin. Het is op aarde een grote leegte dat rechtvaardigen ten deel valt wat zondaars verdienen, en zondaars wat rechtvaardigen verdienen (8:14 NBV). Ben je rechtvaardige of zondaar, goed en rein of onrein, offer je wel of offer je niet, ben je goed of zondig, durf je makkelijk een eed te zweren of ben je bang een eed te zweren - alle mensen treft hetzelfde lot (9: 2- 3 NBV): de dood.
  2. Ook de bijbelse profeten en zeker de apokalyptici lijden aan het heden. Maar zij hebben in elk geval hoop voor de toekomst. Een persoonlijke toekomst: zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden (Mattheus 5:4) en een wereldomvattende toekomst: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Jesaja 65:17 en Openbaring 21:1). Prediker ziet daar nog niets van. Persoonlijk zijn we op weg naar een duister dodenrijk zonder besef (9:10 en 11:8). En wereldwijd blijft alles zoals het is. Generaties gaan, generaties komen, maar de aarde blijft altijd bestaan. De zon komt op, de zon gaat onder, en altijd snelt ze naar de plaats waar ze weer op zal gaan. ... Alle rivieren stromen naar de zee, toch raakt de zee niet vol. De rivieren keren om, ze gaan weer naar de plaats vanwaar ze komen, en beginnen weer opnieuw te stromen. ... Wat er was, zal er altijd weer zijn, wat er is gedaan, zal altijd weer worden gedaan. Er is niets nieuws onder de zon (1: 4- 9 NBV). Ook aan de toekomstverwachting kan Prediker geen zin ontlenen.
  3. Wanneer de zin ontbreekt, wordt alles moeizaam. Alle dingen zijn onuitsprekelijk vermoeiend (1: 8 NBG); lettend op Deuteronomium 25:18 en 2Samuel 17:2 zou ook vertaald kunnen worden: alle dingen zijn onuitsprekelijk moe. Het leven is zwoegen - dit woord (als werkwoord en substantief) komt in Prediker vele malen voor: 1:3 [2x]; 2:10 [2x]; 2:11 [2x]; 2:18; 2:19 [2x]; 2:20 [2x]; 2:21 [2x]; 2:22; 3:13; 4:4; 4:6; 4:8; 4:9; 5:14; 5:15; 5:17[2x]; 5:18; 6:7; 8:15; 8:17; 9:9; 10:15 (in de vertalingen met verschillende begrippen weergegeven). En wat schieten we uiteindelijk op met ons zwoegen: welk voordeel heeft de mens van alles wat hij heeft verworven, al zijn moeizaam gezwoeg onder de zon? (1:3 NBV, vgl. 3:9; 5:15; 6:11). In 2:11 geeft Prediker zelf het antwoord op deze vraag: er is geen voordeel onder de zon (NBG). Ons zwoegen heeft geen blijvend resultaat. Daardoor wordt het zinloos.

3. DE DOOD HOPELOOS

De zinloosheid van het leven hangt direct samen met de dood. De dood is het basso continuo van heel het boek Prediker. Prediker begint met Het ene geslacht gaat en het andere geslacht komt (1:4) en eindigt met het klaaglied der vergankelijkheid (12:1-7).

3.1. Oneerlijk en onafwendbaar. De Wet van Mozes belooft een lang leven aan wie gehoorzaamt aan Gods gebod (bijvoorbeeld Deuteronomium 5:16). Dat lange leven blijkt sowieso al niet te kloppen. We leven maar weinige dagen, die zijn voor ons zo vluchtig zijn als een schaduw (2:3; 6:12 NBV). Bovendien maakt de dood geen onderscheid. Wijzen en dwazen (2:14 en 16), rechtvaardigen en zondaars, rekkelijken en preciezen (9:2 en 3): alle mensen treft hetzelfde lot: de dood. We zijn levenslang op weg naar het dodenrijk (9:10). Er is voor ieder mens een tijd om te sterven (3:2), maar op dat tijdstip hebben we zelf geen greep. Als we al te onrechtvaardig of al te dwaas zijn, sterven we misschien vóór onze tijd (7:17), maar onze dood uitstellen kunnen we niet. Niemand heeft macht over zijn adem, geen mens kan tegenhouden dat zijn adem vergaat. Niemand heeft macht over de dag waarop hij sterft, geen mens ontvlucht het slagveld van de dood (8:8 NBV). De dood overvalt ons onvoorspelbaar: Nooit weet de mens wanneer zijn tijd gekomen is: zoals de vissen verraderlijk worden gevangen door de fuik en de vogels door de val, zo wordt de mens verrast door de verraderlijke tijd, wanneer die als een klapnet op hem valt (9:12 NBV). Ook bij hun uitvaart wordt mensen geen recht gedaan: Ik heb ook gezien hoe zondaars naar het graf werden gedragen. Op de heilige plaats werden ze in het graf gelegd en ze verlieten onder eerbetoon het leven. Maar de rechtvaardigen werden vergeten in de stad. Ook dat is enkel leegte (8:10 NBV). Noch de lengte van ons leven, noch het moment van ons sterven, noch onze uitvaart kunnen zin geven aan ons bestaan.

3.2. De nalatenschap.
Wat blijft er over na ons sterven? De herinnering aan een rechtvaardige strekt tot zegen, de naam van goddelozen vergaat, belooft Salomo ons in Spreuken 10:7. Prediker is daar skeptisch over: zowel de wijze als de dwaas zal snel worden vergeten, beiden worden ze voorgoed vergeten (2:16, vgl. 1:11). Het enige wat overblijft is de erfenis, want we kunnen niets meenemen (5:15-16 geciteerd in 1Timotheus 6:7). Anderen zijn er goed mee. Geeft dat zin aan ons werk? Wie kan vooruit zeggen of zijn nabestaanden de erfenis waardig zijn? Van alles waarvoor ik me had afgebeuld onder de zon kreeg ik een afkeer. Ik zou het moeten achterlaten voor mijn opvolger, en wie zou kunnen zeggen of hij wijs of dwaas zou zijn? Toch zou hij de macht verwerven over alles wat ik met mijn wijsheid had bereikt. Ook dat is enkel leegte. Vertwijfeling beving me over alles wat ik had verworven en waarvoor ik had gezwoegd onder de zon. Ook al is een mens bij alles wat hij heeft bereikt bekwaam te werk gegaan, met wijsheid en kennis van zaken, hij moet het iemand geven die er niets voor heeft gedaan. Ook dat is niets dan leegte en een uiterst kwade zaak (2:18-21 NBV vgl. 2:12). Zowel onze geestelijke als onze stoffelijke nalatenschap geven geen zin aan ons bestaan.

3.3. Beter maar dood? Als het leven zinloos is, is de dood dan niet te verkiezen boven het leven? Prediker ademt hier en daar een bijna suicidale sfeer. Zijn uitspraken zijn tegenstrijdig, waarbij het de vraag is waar hij zelf spreekt en waar hij anderen citeert. Daarom prees ik de doden die reeds lang gestorven zijn gelukkig boven de levenden die nog in leven zijn (4:2 NBG) - en nog gelukkiger prijst Prediker degenen die nog niet geboren is (4:3) en een doodgeboren kindje (6:3-6), want die hebben nergens weet van. De dag waarop je sterft is beter dan de dag waarop je wordt geboren. Het is beter dat je naar een huis vol rouw gaat dan naar een huis vol feestrumoer, want in een huis vol rouw eindigt iedereen. Dat neme ieder mens zijn leven lang ter harte. Je kunt beter droevig zijn dan vrolijk, want bij een droevig gezicht maakt het hart het goed. De gedachten van de wijze zijn graag in een huis vol rouw, die van de dwaas in een huis vol plezier (7: 1-4). Omdat rouw realistischer is dan vreugde? - Daar staat tegenover: Voor wie nog leven mag, is er nog hoop; beter een levende hond dan een dode leeuw. Wie nog in leven zijn, weten tenminste dat ze moeten sterven, maar de doden weten niets (9:4-5 NBV). Beter een levende hond dan een dode leeuw ziet er uit als een spreekwoord. Het is daarom de vraag of dit Predikers eigen mening is. Het besef van de levenden dat zij nog moeten sterven, lijkt een nogal mager voordeel boven de doden die niets meer weten.

3.4. Het hiernamaals. Gelooft Prediker in een hiernamaals? Daarover 2 opmerkingen.
a) In het geheel van zijn boek lijkt Prediker zich aan te sluiten bij de algemene oud-oosterse voorstelling van het dodenrijk (9:10: sje'ool): een duister oord van schimmen zonder besef: Wie nog in leven zijn, weten tenminste dat ze moeten sterven, maar de doden weten niets. Er is niets meer dat hun loont, want ze zijn vergeten. Hun liefde en hun haat, alle hartstocht die ze ooit hebben gehad, ging allang verloren. Ze nemen nooit meer deel aan alles wat gebeurt onder de zon, want er zijn geen daden en gedachten, geen kennis en geen wijsheid in het dodenrijk (9: 5, 6,10 NBV). Prediker gebruikt voor het hiernamaals niet het begrip eeuwigheid, maar zelfs in vergelijking met een lang leven zullen de dagen der duisternis vele zijn: al wat komt is ijdelheid (11: 8 NBG). Deze voorstelling van het dodenrijk komen we vele malen tegen in het Oude Testament (bijvoorbeeld Psalm 6:6: Wie in het dodenrijk kan U nog loven?). Als Prediker een jong bijbelboek is, is het opvallend dat ook Prediker zich bij deze opvatting aansluit. In zijn tijd werd de profetische verwachting van de opstanding uit de dood bekend (Daniel 12: 2- 3)
b) Opmerkelijk is de uitspraak waarmee Prediker zijn betoog besluit: Wanneer wij sterven, keert het stof terug naar de aarde en gaat levensadem / geest weer naar God Die hem gegeven heeft (12:7). In Genesis 2:7 wordt verteld hoe God de mens vormt uit stof en hem de levensadem in de neus blaast. Na de zondeval wordt de mens de dood aangezegd: stof ben je, en tot stof keer je terug (Genesis 3:19). Maar hoe gaat het dan met de levensadem / geest? Daarover schrijft Prediker in eerste instantie: De mensen en de dieren treft hetzelfde lot. Zoals een dier sterft, zo sterft ook een mens; ze delen in dezelfde adem. Dat is hun beider lot. Een mens is niet beter af dan een dier, want alles is leegte. Alles gaat naar dezelfde plaats, alles is uit stof ontstaan en alles keert terug tot stof. Wie zal ooit weten of de adem van een mens naar boven opstijgt en die van een dier afdaalt naar de aarde? (3:19-21 NBV). Aan het slot van zijn getoog gaat Prediker een stap verder: zoals het stof terugkeert tot het stof waaruit het is genomen, zo keert de geest terug tot God Die hem geschonken heeft. Prediker is zijn boek begonnen met het thema van de terugkeer (1: 4-14: wat geweest is, dat zal er zijn). Later heeft hij betoogd dat het Gód is Die alles weer terughaalt (3:15). Tenslotte past hij deze uitspraak toe op de mens: het stof keert terug tot de aarde (als in Genesis 3:19) - de geest keert terug tot God. Onduidelijk blijft hoe bewust Prediker zich die geest voorstelt. Maar dit laatste vers van Predikers eigenlijke betoog klinkt verrassend hoopvol.

4. GOD ONDOORGRONDELIJK.

4.1. God de Schepper.
God is voor Prediker allereerst de Schepper (12:1). Prediker grijpt daarmee terug op Genesis (1:1). God heeft alles goed gemaakt (3:11 vgl. Genesis 1) en God heeft de mens recht gemaakt (7:29 vgl. Genesis 1 en 2). Deze uitspraken van den beginne hebben bij Prediker blijvende actualiteit. Bij het sterven keert onze geest terug tot God Die hem geschonken heeft (12:7 vgl. Genesis 2:7 en 3:19).

4.2. Gods bestiering.
Het meest spreekt Prediker over God in verband met Gods bestiering van ons leven. Alles komt ons toe uit Zijn hand (vgl. Heidelbergse Catechismus zondag 10): het getob (1:13; 3:10); eten en drinken (2:24; 3:13); wijsheid, kennis en vreugde maar ook zinloos ploeteren (2:26); leven, voorspoed en geluk (5:17-19; 8:15; 9: 7) en het al dan niet (6:1-2) genieten daarvan; de tijd van voorspoed evenzeer als de kwade dag (7:13-14); zelfs onze liefde en haat (9:1). Dat is ook de strekking van het beroemde lied van de tijden (Prediker 3:1-8): Voor alles wat gebeurt is er een uur, een tijd voor alles wat er is onder de hemel (3:1 NBV). De dingen die gebeuren: baren en sterven, oorlog en vrede: God heeft alles wat er is de goede plaats in de tijd gegeven (3:11 NBV). Deze bestiering Gods is eeuwig = definitief: als wij genieten, dan heeft God dit reeds lang gewild (9:7) - en wat God (met ons) doet, doet Hij voor eeuwig; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen (3:14 NBG); wat God gebogen heeft kan de mens niet recht maken (7:13). Bovendien zit er in Gods bestiering, op de lange termijn bekeken, een herhaling: God haalt wat voorbij is altijd weer terug (3:15 NBV).

4.3. Onbegrijpelijk.
Alles komt ons toe uit Gods hand, maar (voegt Prediker er direct aan toe): hoe, waarom en waartoe God ons leven bestiert, kunnen wij niet weten. De mens kan van Gods werk niets ontdekken (3:11; 8:17). Volgens de NBV-vertaling van 3:11 kan de mens het werk van God niet van begin tot eind doorgronden. Dat suggereert: niet van begin tot eind, maar wel gedeeltelijk doorgronden. Voor mijn gevoel bedoelt Prediker: in het geheel niet doorgronden. - Zoals gij de weg van de wind evenmin kent als het gebeente in de schoot van de zwangere vrouw, zomin kent gij het werk van God Die alles maakt (11:5 NBG). Daarom kunnen we ook de lijn van het heden niet doortrekken naar de toekomst: geen mens kan in de toekomst zien (7:14 en 9:1 NBV)

4.4. Eerbied.
Prediker benadrukt het onderscheid en de afstand tussen God en mens: God is in de hemel en jij bent op de aarde (5:1 NBV). De mens is geen partij voor God (6:10). Tegenover onze Schepper en Bestierder past eerbied. In de lijn van de wijsheid van Israel (Spreuken 1: 7a) beveelt Prediker de vreze des Heren aan: God doet het zo opdat wij ontzag voor Hem hebben (3:14 NBV); het zal de God-vrezende goed gaan (7:18; 8:12-13); vandaar Predikers samenvatting van zijn uiteenzetting over de godsdienst, kort maar krachtig: vrees God! (5:6 NBG). De latere uitgever haalt dit woord aan als samenvatting van het hele boek: Van al het gehoorde is het slotwoord: vrees God ... (12:13 NBG)

4.5. Godsdienst.
Prediker spreekt met eerbied over Gods huis = de tempel (4:17); over het luisteren (naar het wets-onderricht in de tempel? 4:17); over het spreken voor Gods aangezicht = gebed of gelofte? (5:1-2); over geloften aan God (5:3-6); en over de bij God gezworen eed (8:2). De latere uitgever voegt aan Predikers woord vrees God nog toe: en onderhoud Zijn geboden (12:13). Zo noemt Prediker verschillende godsdienstige vormen. Maar die vormen zeggen nog niet alles. Het offeren der dwazen heeft weinig waarde (4:17). En fundamenteler: ook godsdienst en godsvrucht garanderen tenslotte geen geluk: eenzelfde lot (= de dood) treft de rechtvaardige en de goddeloze, hem die offert en hem die niet offert, hem die zweert en hem die de eed schuwt (9:2 NBG). God geeft de Zijnen geen voorkeursbehandeling.

4.6. Gods oordeel.
Toch spreekt Prediker over Gods gericht / oordeel:
a) Over de rechtvaardige en de onrechtvaardige zal God gericht oefenen, want er is voor elke zaak en voor elk werk een bestemde tijd (3:17 NBG). Deze tijd herinnert aan het lied van de wisseling der tijden, waarmee dit hoofdstuk begint (3:1- 8). God oefent gericht door de wisseling der tijden. Onrecht wordt ooit eens bestraft. Niet altijd direct (8:11), maar toch ooit. Eens keert de wal het schip. Het gaat hier om een vorm van gericht binnen het aardse leven. b) Weet dat God u om dit alles in het gericht zal doen komen (11:9 NBG). Prediker zegt dit na zijn oproep om van onze goede dagen te genieten. Er valt veel voor te zeggen deze uitspraak op te vatten als: God zal ons eenmaal vragen of we van Zijn goede gaven wel écht genoten hebben. Wanneer is dat "eenmaal": tijdens of na ons leven?
c) De latere orthodoxe uitgever besluit met: Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij goed - hetzij kwaad (12:14 NBG). Waarschijnlijk heeft deze uitgever gedacht aan een laatste oordeel na het sterven.

4.7. Wat Prediker NIET zegt over God.
(grotendeels ontleend aan: C.J.Labuschagne: Het Godsbeeld van Prediker, in: J.Ridderbos e.a.: Mens, durf te leven!, pag. 70-86)

  1. Prediker speculeert niet als theoloog over Gods Wezen in de hemel, maar beschrijft als filosoof wat hij waarneemt van Gods werk "onder de zon" = op de aarde. Prediker draagt (bijna) geen geloofs-overtuiging uit, maar vertelt over wat hij waarneemt. Prediker getuigt niet van het bijzondere geloof in de HERE, de God van Israel, maar spreekt zijn lezers aan op het algemene besef van "de Godheid". Daarmee is zijn boek toegankelijk voor mensen van vele religies.
  2. Alles wat er gebeurt aan heil en onheil schrijft Prediker aan God Zelf toe:
    - In tegenstelling tot vele Joodse tijdgenoten spreekt Prediker niet over het werk van engelen, demonen en satan.
    - Ook het onheil komt volgens Prediker van God - maar voor de zonde is de mens zelf aansprakelijk (7:29).
  3. We horen van Prediker niets over profetische openbaring van God, over religieuze ervaringen, over een persoonlijke relatie met God, over het werk van de Heilige Geest in ons leven. Met een modern woord gezegd: Prediker is bepaald geen evangelical. Wie dat wel is, mist in Predikers spreken over God de warmte.
  4. Labuschagne noemt Prediker een diep religieus werk, dat zeker tot de verbeelding zal spreken van vele mensen die als gevolg van de secularisatie nog wel aannemen dat er een God is, maar moeite hebben met kerk, geloof en dogmatiek. De inhoud sluit zeker aan bij het levensgevoel van veel mensen van deze tijd. (pag. 82-83)

5. WIJSHEID ONBEREIKBAAR

5.1. De wijsheid van Prediker zelf.
De uitgever van het boek noemt Prediker een wijze (12:9), behorend tot de wijzen wier woorden stimulerend zijn (12:11). Prediker zelf dient zich aan als de spreekwoordelijk wijze koning Salomo (1:12-13), die immers koos voor wijsheid, met name om recht te spreken (1Koningen 3:9); die vermaard was om zijn wijsheid en drieduizend spreuken sprak (1Koningen 4:29-34); en op wiens naam ook vele verzen uit het bijbelboek Spreuken staan (Spreuken 1:1-4; 10:1; 25:1). Zo zegt Prediker: ik ben groter en rijker in wijsheid geworden dan alle koningen in Jeruzalem voor mij, en mijn hart heeft in overvloed wijsheid en kennis opgedaan (1:16-17 NBG).

5.2. Wijsheid een groot goed.
Begrijpelijk dat in Prediker de wijsheid positief beschreven wordt. Wijsheid is een gave die God schenkt aan wie Hem welgevallig is (2:26). Bij voorspoed en genot houden we door wijsheid greep op onszelf (2:3, 9). Door wijsheid stellen we de goede vragen (7:10). Wijsheid doet haar bezitters leven (7:12 NBG). Het voornaamste om te slagen is wijsheid (10:10 NBG). Wijsheid is zo kostbaar als een erfdeel en het beschermt evenals het geld (7:11-12). De wijsheid van een mens doet zijn aangezicht lichten, zodat de hardheid daarvan verandert (8:1 NBG). Een wijs mens doet alles op de juiste tijd (8:5 NBV). Vooral prijst Prediker de wijsheid aan door haar te stellen tegenover de dwaasheid: de wijsheid heeft haar voordeel boven het onverstand zoals het licht zijn voordeel heeft boven de duisternis; de wijze heeft ogen in zijn hoofd, maar de dwaas wandelt in de duisternis (2:13-14 NBG). Nadat Prediker heeft opgemerkt dat het beter is te gaan naar een huis van rouw dan naar een huis van feest, vervolgt hij: het hart van de wijzen is in het huis van rouw, maar het hart van de dwazen in het huis van vreugde (7:4 NBG). De geest van de wijze richt zich naar rechts (de goede, heilzame kant), de geest van de dwaas naar links (de slechte, schadelijke kant) (10:2 NBG). Woorden van een wijze zijn innemend, maar de lippen van een dwaas verslinden hemzelf (10:12 NBG). Prediker verwoordt de waarde van de wijsheid door een aantal "beter dan"-uitspraken: beter een arme maar wijze jongeling dan een oude maar dwaze koning (4:13 NBG); beter te horen naar de berisping der wijzen dan naar het lied der dwazen (7:5 NBG); de wijsheid geeft de wijze meer macht dan tien machthebbers in een stad bezitten (7:19 NBG); wijsheid is beter dan kracht (9:16 NBG); woorden van wijzen zijn beter dan geschreeuw van een heerser onder dwazen (9:17 NBG); wijsheid is beter dan oorlogstuig (9:18 NBG). Wijsheid is dus beter dan macht en geweld.

5.3. Wijsheid onbereikbaar.
Maar hoe bereikbaar is die wijsheid? Het zoeken naar de wijsheid in alles (de zin van ons handelen en het waarom van het gebeuren) blijkt tevergeefs (1:13). Prediker heeft zich tot het uiterste ingespannen om die wijsheid te vinden, maar is tot de conclusie gekomen: zij bleef onbereikbaar voor mij (7:23 NBG); van Gods handelen kan men niets bespeuren; en mocht een wijze zeggen dat hij dat wel kan, dan vergist hij zich (8:16-17). Daarom is ook wijsheid najagen van wind; in veel wijsheid ligt veel verdriet (1:18 NBG). Daarom zegt Prediker ook: gedraag u niet al te wijs (7:16 NBG). Verwacht van de wijsheid geen antwoord op de zinvraag van het leven.

5.4. Wijsheid zinloos.
De grote frustratie van Prediker is dat wijsheid uiteindelijk weinig of niets uithaalt.

  1. Dat geldt in de praktijk van het leven, als men niet naar de wijze wil luisteren. In het profetische bijbelboek Jeremia lezen we dat de profeet Jeremia het door Nebukadnezar belegerde Jeruzalem had kunnen redden als men maar naar hem geluisterd had. In het wijsheidsboek Prediker wordt de profeet naar wie niet werd geluisterd tot een wijze naar wie niet wordt geluisterd: Er was een kleine stad met weinig inwoners. Een machtig koning trok tegen het stadje op, omsingelde het en bouwde grote belegeringswerken. Er woonde daar een man van lage afkomst, die wijs was en met zijn wijsheid de stad had kunnen redden. Maar niemand schonk aandacht aan die onbeduidende persoon (9:13-17 NBV). Een weinig onverstand blijkt meer invloed te hebben dan wijsheid en eer (10:1 NBG).
  2. Wat heeft dan de wijze voor boven de dwaas (6:8 NBG)? Ook de wijzen zijn in Gods hand, in de zin van: God leidt ook hun leven op Zijn ondoorgrondelijke manier: ook de wijze weet niet wat voor hem ligt, en één lot wacht allen: de dood (9:1vv). Niet (altijd) zijn de wijzen het beste af, want tijd en toeval (= de dood) treffen allen gelijkelijk (9:11); en in het dodenrijk telt wijsheid niet (9:10). Persoonlijk uitgedrukt zegt de Prediker: wat de dwaas wedervaart, wedervaart ook mij; waartoe ben ik dan zo uitermate wijs geweest (2:15 NBG). Al heb je met wijsheid geleefd en gewerkt, je erfenis valt aan een ander ten deel, die er niets voor heeft gedaan (2:21), en wie weet of die wijs zal zijn of dwaas (2:19). Verder blijft er noch van de wijze noch van de dwaas enige herinnering over, omdat wij allen eens vergeten zullen zijn; en ach, hoe sterft de wijze evenzeer als de dwaas! (2:16 NBG). Zo blijkt (ook) voor de wijsheid de dood de grote spelbreker.

6. VORST EN VOLK

6.1. Als Salomo.
Prediker wordt ons voorgesteld als de zoon van David, koning te Jeruzalem (1:1); koning van Israël in Jeruzalem (1:12). Daarmee kan enkel Salomo bedoeld zijn: de koning met de grote wijsheid (1:16 vgl. 1Koningen 3; 4:29-32) en de grote weelde (2:4-9 vgl. 1Koningen 10:14-29). Ik heb voor mezelf paleizen gebouwd en wijngaarden geplant. Ik heb tuinen en parken aangelegd en daarin een keur van vruchtbomen geplant. Ik heb waterbekkens gegraven om een bos met jonge bomen te bevloeien. Ik heb slaven en slavinnen gekocht, en ook hun kinderen werden slaven in mijn huis. Ik bezat talrijke runderen, schapen en geiten, meer dan iedereen die voor mij in Jeruzalem heeft geregeerd. Ik heb goud en zilver opgestapeld en in de rijkdom gedeeld van koningen en landen. Ik heb zangers en zangeressen aangesteld en het genot geproefd van vele, vele vrouwen (2:4-8 NBV). Het genot van vele, vele vrouwen (NBV) is duidelijker dan alle mogelijke genietingen (NBG) en past beter bij Salomo (1Koningen 11:3). Met de uitdrukking: meer wijsheid (1:16) en meer bezit (2:7 en 2:9) dan iedereen die voor mij in Jeruzalem heeft geregeerd lijkt Prediker even uit zijn Salomo-rol te vallen. Vóór Salomo was immers slechts zijn vader David koning over Israel te Jeruzalem. Daar staat tegenover dat de Davidische koningen zich stelden in de traditie van de Jeruzalemse priester-koningen zoals Melchizedek (Psalm 110). Het gaat Prediker hier om iets anders: zelfs de wijsheid (1:12-18) en de weelde (2:4-11) van een Salomo zijn zinloos.

6.2. De troonopvolgers.
Salomo werd opgevolgd door zijn zoon Rehabeam. Door zijn tactloze overmoed verspeelde Rehabeam tien van de twaalf stammen (1Koningen 12:1-20). Onwillekeurig denken we aan de verzuchting van Prediker: Wat zou de koning na mij doen met alles wat zijn voorgangers tot stand hebben gebracht? (2:12 NBV - een vers dat ook anders wordt vertaald). De tien stammen van Israel kozen Jerobeam tot koning (1Koningen 12:20), die eerder tegen Salomo in opstand was gekomen (1Koningen 11:26) en daarom had moeten uitwijken naar Egypte (1Koningen 11:40). De regering van Jerobeam liep volgens de bijbelschrijvers echter uit op een mislukking (1Koningen 13:34). Deze geschiedenis vertoont enige overeenkomst met de gelijkenis van Prediker: Beter een wijze jongen die van lage afkomst is dan een oude dwaze koning die zijn oren sluit voor goede raad. Er was een jongen die gevangen zat, maar vrijkwam om een oude koning op te volgen. En dat terwijl hij in diens rijk als een onbeduidend iemand was geboren. Ik zag dat iedereen hem volgde. Al het volk onder de zon liep die jongen achterna die in opstand kwam tegen de oude koning. Er kwam geen einde aan de stoet van zijn bewonderaars. Maar later zal er niemand zijn die nog een goed woord voor hem overheeft. Je ziet, ook dit is niets dan lucht en najagen van wind (4:13-16 NBV). Of Prediker inderdaad gedacht heeft aan Salomo, Rehabeam en Jerobeam is onder de uitleggers omstreden. Voor Predikers conclusie maakt dit geen verschil: het leven is opgaan, blinken en verzinken - zelfs voor de populairste politicus.

6.3. Het onrecht.
De koning in Israel dient garant te staan voor het recht (1Koningen 3:9 en Psalm 72:1-4 en 12-14: de Psalm van Salomo!). De maatschappelijke praktijk is weerbarstiger. Ik heb nog iets onder de zon gezien: op de plaats waar recht gesproken wordt, heerst onrecht. Ik zag de plaats waar gerechtigheid zou moeten zijn, en er heerst onrecht (3:16 NBV). Ik vestigde mijn aandacht op alle onderdrukking die er is onder de zon en zag de tranen van de onderdrukten. Er is niemand die hen bijstaat. De onderdrukkers onderdrukken hen met harde hand, en er is niemand die hen bijstaat (4:1 NBV). Wanneer je ziet dat in het land de armen worden onderdrukt en het recht en de rechtvaardigheid geschonden, wees dan niet verbaasd. Want een hoge ambtenaar wordt door een hogere beschermd, en zij beiden weer door ambtenaren die nog hoger zijn. Het uiteindelijk resultaat is een koning die zich door het platteland laat onderhouden (5:7-8). Corruptie alom: Afpersing maakt de wijze dwaas, steekpenningen richten het hart te gronde (7:7 NBV - ook anders uitgelegd). Ik heb een kwade zaak onder de zon gezien, een wandaad die machthebbers plegen te begaan: dwazen zetelen op hoge posten, rijken worden neergezet op lage posten. Slaven komen te paard, zo heb ik gezien, maar edelen gaan te voet als slaven (10: 5-7 NBV).

6.4. De dwaasheid.
Salomo was bovenmate wijs (1Koningen 4:29-31). Dat kan niet van alle bestuurders worden gezegd. Vaak zit de wijsheid juist bij de gewone man (zoals Prediker zelf?). De wijze heeft met deze wijsheid veel meer macht dan tien stadsbestuurders samen (7:19). Helaas wordt naar de gewone man niet geluisterd. Er was een kleine stad met weinig inwoners. Een machtig koning trok tegen het stadje op, omsingelde het en bouwde grote belegeringswerken. Er woonde daar een man van lage afkomst, die wijs was en met zijn wijsheid de stad had kunnen redden. Maar niemand schonk aandacht aan die onbeduidende persoon. Ik zei daarom tegen mezelf: Wijsheid is beter dan macht, maar de wijsheid van een mens van lage afkomst wordt geminacht en zijn woorden vinden geen gehoor. Het is beter dat je luistert naar de kalme woorden van de wijzen dan naar het geschreeuw van een heerser onder dwazen. Wijsheid is beter dan het wapengekletter van zo’n dwaas; hij alleen richt al veel goeds te gronde (9:14-18).

6.5. Gezagsgetrouw.
Waarneming van onrecht en dwaasheid prikkelt Prediker niet tot revolutie. Integendeel: Volg de bevelen van de koning op, zoals je hebt gezworen tegenover God. Onttrek je niet aan zijn gezag, voorkom problemen, want wanneer de koning iets beveelt gebeurt het ook. Zijn woord is wet; is er iemand die hem rekenschap kan vragen van zijn daden? Een wijs mens leeft zijn geboden na en heeft geen kwaad te duchten. Ook doet hij alles op de juiste tijd, want hij weet: voor alles wat gebeurt is er een juiste tijd (8:2-6 NBV). In de NBG-vertaling luidt de laatste zin: Het hart des wijzen kent tijd en wijze, wat kan worden opgevat als: de wijze weet dat alles eens voorbijgaat, ook de onrechtvaardige koning - ook zonder revolutie. De gezagsgetrouwheid van Prediker is niet vrij van opportunisme: Wanneer de koning tegen je uitvaart, onderga zijn woede dan gelaten, want kalmte helpt je te voorkomen dat je jammerlijke fouten maakt (10:4 NBV); vervloek de koning zelfs niet in gedachte en de rijke zelfs niet in je slaapvertrek, want de vogels van de hemel zeggen het voort, hun vleugels brengen je woorden verder (10:20 NBV).

6.6. De goede koning.
Prediker verwacht van de overheid geen wonderen. Maar altijd nog beter een goede overheid dan een slechte. Je bent beklagenswaardig, land, wanneer je koning maar een kind is en zijn raadgevers al in de morgen naar een feestmaal gaan. Je bent gelukkig, land, wanneer je koning een man van adel is en zijn raadgevers alleen op de gepaste tijd naar een feestmaal gaan, zichzelf beteugelen en niet dronken zijn (10:16-17 NBV).

7. ARM EN RIJK

7.1. Arm.
Arm in de NBG-vertaling van 1951 is in Prediker de weergave van drie verschillende Hebreeuwse woorden. Veel verschil in betekenis tussen deze woorden kan ik niet ontdekken:

  1. MISKEEN komt enkel in het bijbelboek Prediker voor (dus verder in het Oude Testament niet); en wel op de volgende vier plaatsen (NBG):
    * 4:13: Beter een arme maar wijze jongeling dan een oude maar dwaze koning...
    * 9:15: In die stad bevond zich een arme wijze man die de stad had kunnen redden...
    * 9:15: Maar geen mens dacht aan die arme man.
    * 9:16: De wijsheid van de arme wordt veracht ...
    Het gaat hier dus alle vier keren om de combinatie arm - wijs. De NBV vertaalt met van lage afkomst.
  2. RAASJ komt ook verder in het Oude Testament voor als woord voor arm (bijv. in Spreuken 14:20: zelfs door zijn naaste wordt de arme gehaat, maar de vrienden van de rijke zijn vele). In Prediker komt het twee maal voor:
    * 4:14: ... hoewel hij als een arme was...
    * 5: 7: Als u de onderdrukking van de arme opmerkt ...
    Ik heb het gevoel dat in dit woord de kwetsbare positie van de arme doorklinkt.
  3. ANI is in de rest van het Oude Testament een veelvoorkomend woord voor arm. Het wordt ook wel vertaald met ellendig en kan de gevoelswaarde van nederig en ootmoedig hebben. In Prediker komt het maar één maal voor:
    * 6: 8: Wat heeft de wijze voor boven de dwaas, wat de arme die een voorbeeldig leven leidt...

Samenvattend zou je kunnen zeggen: de arme kan in Prediker arm & wijs, arm & kwetsbaar en arm & nederig zijn. Maar in de samenleving vindt hij geen erkenning.

7.2. Rijk Rijk en rijkdom vinden we in Prediker op de volgende plaatsen (NBG):
* 4: 8: Ook worden zijn ogen niet verzadigd van rijkdom...
* 5:11: De verzadiging van de rijke laat hem in het geheel niet slapen.
* 5:12: Rijkdom door zijn bezitter bewaard tot zijn eigen onheil.
* 5:13: Rijkdom die door tegenspoed teniet gaat.
* 5:18: Een mens aan wie God rijkdom geeft, en wie God geeft daarvan te genieten ...
* 6: 2: Een man aan wie God rijkdom geeft, maar wie God niet geeft ervan te genieten...
* 9:11: Niet altijd winnen de schranderen de rijkdom...
* 10: 6: Aanzienlijken en rijken vernederd...
* 10:20: Vervloek in uw slaapkamer de rijke niet...
Samenvattend: rijkdom kan een zegen zijn (5:18), maar doorgaans brengt ook rijkdom volgens Prediker weinig geluk.

7.3. Tenslotte.
Ook inzake arm en rijk observeert Prediker: hij vertelt wat hij ziet. Hij roept niet, zoals de profeten, op tot barmhartigheid (mild geven) en gerechtigheid (eerlijk delen). En hij verkondigt ook niet, zoals Jezus, aan armen het evangelie: zalig gij armen, want voor u is het Koninkrijk van God. We missen bij Prediker de bewogenheid en de naastenliefde.

8. DE VROUW

8.1. Prediker 7:26 . Het begin van Prediker 7:26 luidt, woord-voor-woord vertaald uit het Hebreeuws:
en ik [be]vind bitterder dan de dood de vrouw, van wie geldt: zij is een valstrik ...
Deze zin wordt vertaald op verschillende manieren, die samenhangen met opvattingen van de bedoeling van Prediker in dit stukje:

  1. De traditionele wijsheid van Israël, verwoord in het bijbelboek Spreuken, waarschuwt de argeloze jongeling voor de overspelige verleidster (beeldend beschreven in Spreuken 7:6-27) en prijst de ideale echtgenote (uitvoerig beschreven in Spreuken 31:10-31). Zo vertaalt de Willibrord-Vertaling: Sommige vrouwen zijn, volgens mij, nog erger dan de dood. Ze zijn een vangnet ...Sómmige vrouwen - dus niet allemaal. Zo wordt de tekst ook opgevat in Een twijfelaar aan het woord (NBG) en door uitleggers als Hertzberg (volgens hem bewijst Prediker 9:9 dat Prediker niet iets had tegen álle vrouwen) en Aalders (Hij heeft het alleen over eene bepaalde soort van vrouw...).
  2. Maar vaak zet Prediker zich af tégen de traditionele wijsheid van de Spreuken. Dat zou kunnen betekenen dat volgens hem vrouwen geen van allen deugen. Zo vat bijvoorbeeld de Groot Nieuws Bijbel deze tekst op: En toen ontdekte ik iets dat bitterder is dan de dood. Ik ontdekte dat de vrouw een valstrik is ...De vrouw in het algemeen dus! Zo ook de uitlegger Lauha (Onmiskenbaar wil Prediker tot uitdrukking brengen, dat de vrouw als zodanig verleidelijk en gevaarlijk is. Elke vrouw is femme fatale...). De oude Griekse vertaling (Septuaginta) wijst in deze zelfde richting. Prediker bevindt zich dan in gezelschap van Paulus die de zondeval wijt aan de vrouw (1Timotheus 2:14).
  3. Precies andersom zet Prediker zich volgens Drijvers/Hawinkels af tegen de traditionele wijsheid. Volgens hen gaat Prediker juist in tegen de gebruikelijke opvattingen waarin de vrouw er slecht vanaf komt; Prediker citeert die opvattingen om ze vervolgens af te wijzen (dat het citaten zouden zijn kun je niet zien, want het Hebreeuws kent geen aanhalingstekens). Hun vertaling samengevat: En wat vond ik [wat wordt er verteld]? "Dwingender dan de dood, de vrouw; strikken zet zij ..."; welnu, Ik Prediker zeg: dit heb ik gevonden ... [Ze zeggen:] "Op duizend mensen vind je één man, maar een vrouw vind je onder al die duizend niet"; maar ik zeg dat enkel het volgende mijn bevinding is: God heeft de mens gemaakt uit één stuk, maar de mensen moeten altijd wat anders verzinnen. Dat laatste geldt dus voor vrouwen én mannen.

De meeste Nederlandse vertalingen maken geen duidelijke keus tussen a) en b), om van c) maar te zwijgen:

Verrassend vind ik de uitleg van SCHIPPERS (De Prediker, pag. 53-54). De fatale vrouw uit Prediker 7:26 is Vrouwe Dwaasheid en de niet-gevonden vrouw uit Prediker 7:27 is Vrouwe Wijsheid. Prediker zegt zich hier dus af tegen Spreuken 8 en 9. Volgens de Spreukendichter Salomo is Vrouwe Wijsheid makkelijk te vinden en is het een kwestie van eigen keus om aan Vrouwe Dwaasheid te ontkomen. Volgens Prediker "Salomo" is het Gods (ondoorgrondelijke) beschikking of een mens aan Vrouwe Dwaasheid ontkomt (Prediker 7:26) - en Vrouwe Wijsheid is helemaal niet te vinden (Prediker 7:28); zij is een illusie, een van de vele verzinsels (vers 29) die mensen hebben gezocht (pag. 54).

8.2. En Prediker zelf?
De schuilnaam van de schrijver "Prediker" is een vertaling van het Hebreeuwse qohèlèt. Daarin zit het Hebreeuwse woord qahaal: gemeente. De qohèlèt is dus iemand die te maken heeft met de gemeente, hetzij dat hij zich richt tot de gemeente (vandaar de gangbare vertaling "Prediker"), hetzij dat hij spreekt vanuit de gemeente (dan krijg je een vertaling als "de stem des volks", "Jan Publiek"); Drijvers/Hawinkels combineren beide vertalingen: "hij, die in naam van u allen tot u allen het woord richt". Hij? De laatste letter van qohèlèt is eigenlijk een vrouwelijke uitgang. Dan zou je dus eerder met Predikster of met Jannie Publiek moeten vertalen. Nu kun je in het Hebreeuws ook aan andere woorden in de zin zien of een woord mannelijk of vrouwelijk is. Prediker komt in het boek 7x bij name voor: 3x in het eerste hoofdstuk (1: 1, 2, 12) en 3x in het laatste hoofdstuk (12: 8,9,10), steeds als mannelijk. Maar de éne keer middenin het boek, in 7:27, uitgerekend in het gedeelte over de vrouw, heeft "Prediker" een vrouwelijk werkwoord (zegt de Prediker). Is hier opeens een Predikster aan het woord? Bijna geen uitlegger waagt het dat te veronderstellen; ze houden het op een schrijffout. Maar curieus blijft het wel ...

9. HET KLEINE GELUK

9.1. De goede momenten Vorstelijke weelde (2: 4- 10) of buitensporige rijkdom (5: 9-16) maken volgens Prediker uiteindelijk niet gelukkig (zijn ijdelheid). Daarmee weerlegt Prediker het hedonisme van alle tijden. Geluk is niet maakbaar. Momenten van geluk zijn een geschenk uit de hemel. Neem dat geschenk dankbaar aan. Het is het beste voor een mens dat hij zich aan eten en drinken te goed doet en volop geniet van alles wat hij moeizaam heeft verworven. En ook dat, zo heb ik ingezien, is in de hand van God. Want wie, zegt Hij, kan zich te goed doen en genieten zonder dat Ik ermee instem? Aan een mens die Hem behaagt geeft Hij wijsheid, kennis en vreugde (2:24-26 NBV). Ik heb vastgesteld dat voor de mens niets goeds is weggelegd, behalve vrolijk te zijn en van het leven te genieten. Want wanneer hij zich aan eten en drinken te goed doet en geniet van al het goede dat hij moeizaam heeft verworven, is dat een geschenk van God (3:12-13 NBV). Het is het beste voor een mens dat hij vreugde put uit alles wat hij onderneemt. Dat is wat hem is toebedeeld (3:22 NBV). Het is goed en weldadig voor een mens wanneer hij zich aan eten en drinken te goed doet, en geniet van alles wat hij heeft verworven. Daar zwoegt hij voor onder de zon gedurende het luttel aantal levensdagen dat hij van God gekregen heeft; dat is wat hem is toebedeeld. Wanneer een mens geniet van rijkdom en bezit, wanneer hem dat door God wordt toegestaan als zijn rechtmatig deel en hij zich verheugt in alles wat hij moeizaam heeft verworven, is dat een geschenk van God. Dan piekert hij tenminste niet zo veel over het luttel aantal dagen van zijn leven, maar gaat hij van ganser harte op in de vreugde die God hem toebedeelt (5:17-19 NBV). Daarom prijs ik de vreugde, want er is onder de zon niets beters voor de mens dan dat hij zich aan eten en drinken te goed doet en geniet. De vreugde is zijn metgezel wanneer hij zwoegt op elke levensdag onder de zon die God hem heeft gegeven (8:15 NBV). Dus eet je brood met vreugde, drink met een vrolijk hart je wijn. God ziet alles wat je doet allang met welbehagen aan. Draag altijd vrolijke kleren, kies een feestelijke geur. Geniet van het leven met de vrouw die je bemint. Geniet op alle dagen van je leven, die God je heeft gegeven. Het bestaan is leeg en vluchtig en je zwoegt en zwoegt onder de zon, dus geniet op elke dag. Het is het loon dat God je heeft gegeven (9:7-9 NBV). Geniet dus, beste vriend, van je jonge jaren, haal je hart op aan de dagen van je jeugd. Volg de wegen die je hart wil gaan, gun je ogen wat ze wensen. En onthoud bij alles wat je doet dat God je aan zijn oordeel onderwerpt. Belast je hart niet met verdriet en houd je lichaam vrij van kwalen, want je jeugd en jonge jaren zijn al snel voorbij (11:9-10 NBV).

9.2. Pluk de dag. Prediker spoort ons dus aan van het kleine geluk te genieten. Hij voert daarvoor de volgende argumenten aan:

  1. Het leven is al moeilijk genoeg. Een mens moet almaar zwoegen. Als je dan daarbij toch nog wat plezier kunt beleven, is dat meegenomen! (5:17-18; 8:15; 9:9).
  2. Rechtvaardigheid wordt niet altijd beloond in de vorm van voorspoed; ook in dat opzicht geldt: wees niet fanatiek, maar durf te genieten (8:14-15; 9: 7- 9 vgl. 9:2).
  3. Ons leven (en zeker onze onbezorgde jeugd) zijn voorbij voor we het weten, dus: geniet zolang het nog kan! (3:18-22; 5:17-19; 9: 7- 9 vgl. 9:4-5; 11: 7-10; 12:1).
  4. De gelukkige momenten worden ons door God gegeven (2:24-26; 3:12-13; 5:18-19; 9:7), dus mogen we er zeker van genieten. Als we ze krijgen, dan zijn ze ons deel (3:22; 5:17; 9:9); daar hoor ik iets in van: dan zijn ze ons ook gegund!

9.3. Mens, durf te leven! Geen betere samenvatting van de levenswijsheid van Prediker dan het oude lied van Dirk Witte: Mensch, durf te leven!

Je leeft maar heel kort, maar 'n enkele keer
En als je straks anders wilt, kun je niet meer!
Mensch, durf te leven!
Vraag niet elken dag van je korte bestaan:
Hoe hebben m'n pa en m'n grootpa gedaan?
Hoe doet er m'n neef en hoe doet er m'n vrind?
En wie weet, hoe of dat nou m'n buurman weer vindt,
En - wat heeft 'Het Fatsoen" voorgeschreven?
Mensch, durf te leven!

De menschen bepalen de kleur van je das,
De vorm van je hoed, en de snit van je jas
En - van je leven!
Ze wijzen de paadjes, waar langs je mag gaan,
En roepen 'o foei!' als je even blijft staan, -
Ze kiezen je toekomst en kiezen je werk,
Ze zoeken een kroeg voor je uit en een kerk,
En wat j' aan de armen moet geven.
Mensch, is dat te leven?

De menschen - ze schrijven je leefregels voor,
Ze geven je raad, en roepen in koor:
Zoo moet je leven!
Met die mag je omgaan, maar die is te min.
Met die moet je trouwen, - al heb je geen zin.
En daar moet je wonen, dat eischt je fatsoen -
En je wordt genegeerd als je 't anders zou doen,
Alsof je iets ergs had misdreven,
Mensch, is dat leven?

Het leven is heerlijk, het leven is mooi.
Maar - vlieg uit in de lucht, en kruip niet in een kooi!
Mensch! durf te leven!
Je kop in de hoogte, je neus in de wind,
En lap aan je laars hoe een ander het vindt!
Hou een hart vol warmte en van liefde in je borst,
Maar wees op je vierkante meter een Vorst!
Wat je zoekt kan geen ander je geven!
Mensch, durf te leven!

10. PREDIKER IN DE SCHRIFT

10.1. De achterflap. Het eigenlijke geschrift van Prediker eindigt met 12: 8: Lucht en leegte, zegt Prediker, alles is leegte (NBV). Daarmee grijpt Prediker terug op het begin (1:2) en is de kring gesloten. Na 12:8 volgt nog een dubbel slotwoord (de "achterflap" van het boek).

10.2. De canon.

10.3. Prediker op Loofhutten. Waarom wordt Prediker op Loofhutten (soekkot) gelezen? - Een goede vraag, maar er is geen duidelijk antwoord. WILLEM ZUIDEMA schrijft: In de dagen van Soekkot wordt in de synagogen uit het boek "Prediker" (Qohelet) gelezen. Dat doet misschien wat merkwaardig aan, dat juist in deze dagen van vreugde dit wat sombere boek een plaats vindt in de liturgie. Waarom juist Prediker en niet, als met Pinksteren, een boek als Ruth of als met Poerim een boek als Esther? Is het omdat de winter naderbij komt, zoals men wel eens vermoed heeft? Of geeft dit contrapunt aan al die uitgelatenheid een dimensie van realisme? (Gods partner, pag. 143). In Tenachon 10, 149, vond ik: Kohelet en Soekkot. Kohelet behoort tot de Chamesj Megillot - Vijf Rollen - die in de synagoge gelezen worden tijdens jaarlijkse feest- en gedenkdagen. Kohelet is tijdens Soekkot (Loofhuttenfeest) aan de beurt. De rol wordt gelezen op de Sjabbat die in de tussendagen van Soekkot [of op het slotfeest] valt. De lezing vindt plaats in de ochtenddienst, na het Hallel (Ps. 113-118) en voorafgaand aan de Tora-lezing. Kohelet bevat een vreemde mengeling van pessimisme, ernst en bijna onbezonnen levensvreugde. De schrijver laat ons meteen al aan het begin de vergankelijkheid van het gehele bestaan voelen: "Alles is ijdelheid". Hoe schril steekt deze ontboezeming af bij zijn oproep: "Verheugd u, jonge man, in uw jeugd, en laat uw hart u verblijden in uw jongelingsjaren en volg de wegen van uw hart en wat uw ogen zien" (11:9). De tegenstelling tussen ernst en levensgenieting kenmerkt ook Soekkot. Dit maakt de lezing van Kohelet tijdens dit feest vanzelfsprekend. Soekkot is bij uitstek een tijd van levensvreugde. De Tora gebiedt zelfs blij te zijn tijdens het feest: "En gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Eeuwige, jullie God, zeven dagen lang" (Leviticus 23:40). Het verblijf in de soekka leidt echter niet alleen tot vreugde maar ook tot ernstige bespiegelingen. Door het dak van de bouwvallige hut, bedekt met losgesneden takken, moet de sterrenhemel zichtbaar blijven. Dit schamele onderkomen herinnert Israel aan de menselijke nietigheid en de voorlopigheid van de verlossing in het hier en nu. Zittend in de loofhut zou het passend zijn te denken aan Kohelets woorden: "Wat voor voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen waarmee hij zich aftobt onder de zon?" (1:3). Verheug je over de eenvoudige genoegens van het leven, maar besef wel dat vervulling van de geboden en inzet voor de messiaanse toekomst doel van ons bestaan vormen.

10.4. Prediker en Jezus.

terug naar diversen

TERUG NAAR INDEX