PREDIKER
INHOUD:
1.1. Alles zinloos. IJdelheid der ijdelheden, zegt Prediker, ijdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid! Dat is het thema van het bijbelboek Prediker. Prediker begint (1:3) en eindigt (12:8) er zijn geschrift mee. IJdelheid der ijdelheden - deze uitdrukking uit de Statenvertaling van 1637 en de NBG-vertaling van 1951 is spreekwoordelijk geworden. De Nieuwe Bijbel Vertaling van 2004 werd bekend met de weergave Lucht en leegte, alles is leegte. IJdelheid of leegte is de vertaling van het Hebreeuwse woord hèvèl (vergelijk de naam Abel uit Genesis 4:2). Dat woord komt in Prediker maar liefst 41 maal voor. Prediker zoekt naar de zin van het leven. God zelf heeft de zinvraag in ons hart gelegd (zo vat ik 3:11 op). Prediker vraagt naar het blijvende resultaat: het voordeel - in het Hebreeuws jitrôn, een woord dat enkel in Prediker voorkomt, en dan maar liefst 10 maal: 1:3; 2:11; 2:13 (2x); 3:9; 5:8; 5:15; 7:12; 10:10; 10:11. Prediker geeft zelf antwoord op die vraag: er is geen voordeel onder de zon (2:11 NBG) / het had geen enkel nut onder de zon (2:11 NBV). Alles is zinloos.
1.2. Ik zag ... Prediker baseert zich daarbij op waarnemingen. Ik zag, schrijft hij vele malen (1:14; 2:3; 2:13; 2:14; 3:10; 3:16; 3:22; 4:1; 4:4; 4:7; 4:15; 5:12; 5:17; 6:1; 7:15; 8:9; 8:10; 8:17; 9:13; 10:5; 10:7 - in de NBV met verschillende Nederlandse werkwoorden weergegeven); en ook: ik [be]vond (7:26; 7:27; 7:28 [3x]; 9:15). Vanuit zijn waarnemingen stelt hij vanzelfsprekendheden ter discussie. Helaas kent het Hebreeuws geen aanhalingstekens; we kunnen daardoor niet altijd zien wanneer Prediker een (algemene) uitspraak citeert (om die ter discussie te stellen) en wanneer Prediker zijn eigen mening geeft. Mede daardoor is de uitleg van sommige verzen van Prediker omstreden. Prediker schrijft over wat hij waarneemt, niet over wat hij gelooft. Daarom kan hij de zin van het leven niet (direct) ontlenen aan God. Want de mens kan het werk dat God doet niet [be]vinden (3:11).
1.3. De Schrift in Prediker. Prediker is in discussie met opvattingen uit zijn tijd. Ook met bijbelse opvattingen. Prediker citeert de Schrift niet uitdrukkelijk. Inhoudelijk staat Prediker het dichtst bij Genesis 1 - 3. De Schepper (12: 1) herinnert aan Genesis 1. Het zoete licht (11: 7 NBG) herinnert aan het goede licht (Genesis 1:4). Dat God alles voortreffelijk heeft gemaakt (3:11 NBG) herinnert aan God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie: het was zeer goed (Genesis 1:31 NBG). Misschien herinnert de gevaarlijke vrouw (7:26) aan Genesis 3:6 (maar zie hieronder). Het zwoegen (1:3 [2x]; 2:10 [2x]; 2:11 [2x]; 2:18; 2:19 [2x]; 2:20 [2x]; 2:21 [2x]; 2:22; 3:13; 4:4; 4:6; 4:8; 4:9; 5:14; 5:15; 5:17[2x]; 5:18; 6:7; 8:15; 8:17; 9:9; 10:15) herinnert aan het al zwoegende zult gij daarvan eten (Genesis 3:17 NBG - daar staat overigens een ander woord). En de beschrijving van het sterven: Wanneer het stof terugkeert naar de aarde, weer wordt zoals het was; wanneer de adem van het leven weer naar God gaat, die het leven heeft gegeven (12:7 NBV) herinnert enerzijds aan Genesis 2:7 (God schenkt ons de levensadem), anderzijds aan Genesis 3:19 (tot stof keer je terug).
1.4. Prediker
"Salomo".
Prediker wordt ons voorgesteld als de
zoon van
David, koning te Jeruzalem (1:1); koning van
Israël in
Jeruzalem (1:12). Daarmee kan enkel de spreekwoordelijk
wijze koning Salomo bedoeld zijn, die drieduizend spreuken sprak
(1Koningen 4:29-34); en op wiens naam ook vele verzen uit ons
bijbelboek Spreuken staan (Spreuken 1:1-4; 10:1; 25:1). Het is
veelbetekenend dat in Prediker de naam van Salomo wel wordt
gesuggereerd, maar nergens genoemd (in tegenstelling tot Spreuken
1:1 en Hooglied 1:1). Prediker is niet de echte Salomo is, maar
een parodie op Salomo. Hij heeft een kartonnen kroon op en een
valse Salomo-baard om. Salomo is de Spreukendichter van de
vanzelfsprekendheden. Prediker stelt vanzelfsprekendheden ter
discussie.
2.1. Wie goed doet,
goed ontmoet.
Uit het Oude Testament spreekt het vertrouwen: Gods geboden zijn
heilzaam. Wie ernaar leeft, wordt gezegend. Wie goed doet, goed
ontmoet. In de verschillende delen van het Oude Testament wordt
deze geloofsovertuiging verwoord:
Leven naar Gods geboden geeft zegen - wie goed doet, goed ontmoet: dit vertrouwen geeft zin aan het leven.
2.2. Wie goed doet, goed ontmoet? In de verschillende delen van het Oude Testament wordt ook de contrast-ervaring verwoord. Lang niet altijd wordt de rechtvaardige merkbaar gezegend.
Daarmee staat de zin van het leven ter discussie.
2.3. Prediker: allemaal onzin.
De zinloosheid van het leven hangt direct samen met de dood. De dood is het basso continuo van heel het boek Prediker. Prediker begint met Het ene geslacht gaat en het andere geslacht komt (1:4) en eindigt met het klaaglied der vergankelijkheid (12:1-7).
3.1. Oneerlijk en onafwendbaar. De Wet van Mozes belooft een lang leven aan wie gehoorzaamt aan Gods gebod (bijvoorbeeld Deuteronomium 5:16). Dat lange leven blijkt sowieso al niet te kloppen. We leven maar weinige dagen, die zijn voor ons zo vluchtig zijn als een schaduw (2:3; 6:12 NBV). Bovendien maakt de dood geen onderscheid. Wijzen en dwazen (2:14 en 16), rechtvaardigen en zondaars, rekkelijken en preciezen (9:2 en 3): alle mensen treft hetzelfde lot: de dood. We zijn levenslang op weg naar het dodenrijk (9:10). Er is voor ieder mens een tijd om te sterven (3:2), maar op dat tijdstip hebben we zelf geen greep. Als we al te onrechtvaardig of al te dwaas zijn, sterven we misschien vóór onze tijd (7:17), maar onze dood uitstellen kunnen we niet. Niemand heeft macht over zijn adem, geen mens kan tegenhouden dat zijn adem vergaat. Niemand heeft macht over de dag waarop hij sterft, geen mens ontvlucht het slagveld van de dood (8:8 NBV). De dood overvalt ons onvoorspelbaar: Nooit weet de mens wanneer zijn tijd gekomen is: zoals de vissen verraderlijk worden gevangen door de fuik en de vogels door de val, zo wordt de mens verrast door de verraderlijke tijd, wanneer die als een klapnet op hem valt (9:12 NBV). Ook bij hun uitvaart wordt mensen geen recht gedaan: Ik heb ook gezien hoe zondaars naar het graf werden gedragen. Op de heilige plaats werden ze in het graf gelegd en ze verlieten onder eerbetoon het leven. Maar de rechtvaardigen werden vergeten in de stad. Ook dat is enkel leegte (8:10 NBV). Noch de lengte van ons leven, noch het moment van ons sterven, noch onze uitvaart kunnen zin geven aan ons bestaan.
3.2. De nalatenschap.
Wat blijft er over na ons sterven? De herinnering aan een
rechtvaardige strekt tot zegen, de naam van goddelozen vergaat,
belooft Salomo ons in Spreuken 10:7. Prediker is daar skeptisch
over: zowel de wijze als de dwaas zal snel worden vergeten,
beiden worden ze voorgoed vergeten (2:16, vgl. 1:11). Het
enige wat overblijft is de erfenis, want we kunnen niets meenemen
(5:15-16 geciteerd in 1Timotheus 6:7). Anderen zijn er goed mee.
Geeft dat zin aan ons werk? Wie kan vooruit zeggen of zijn
nabestaanden de erfenis waardig zijn? Van alles waarvoor ik
me had afgebeuld onder de zon kreeg ik een afkeer. Ik zou het
moeten achterlaten voor mijn opvolger, en wie zou kunnen zeggen
of hij wijs of dwaas zou zijn? Toch zou hij de macht verwerven
over alles wat ik met mijn wijsheid had bereikt. Ook dat is enkel
leegte. Vertwijfeling beving me over alles wat ik had verworven
en waarvoor ik had gezwoegd onder de zon. Ook al is een mens bij
alles wat hij heeft bereikt bekwaam te werk gegaan, met wijsheid
en kennis van zaken, hij moet het iemand geven die er niets voor
heeft gedaan. Ook dat is niets dan leegte en een uiterst kwade
zaak (2:18-21 NBV vgl. 2:12). Zowel onze geestelijke als
onze stoffelijke nalatenschap geven geen zin aan ons bestaan.
3.3. Beter maar dood? Als het leven zinloos is, is de dood dan niet te verkiezen boven het leven? Prediker ademt hier en daar een bijna suicidale sfeer. Zijn uitspraken zijn tegenstrijdig, waarbij het de vraag is waar hij zelf spreekt en waar hij anderen citeert. Daarom prees ik de doden die reeds lang gestorven zijn gelukkig boven de levenden die nog in leven zijn (4:2 NBG) - en nog gelukkiger prijst Prediker degenen die nog niet geboren is (4:3) en een doodgeboren kindje (6:3-6), want die hebben nergens weet van. De dag waarop je sterft is beter dan de dag waarop je wordt geboren. Het is beter dat je naar een huis vol rouw gaat dan naar een huis vol feestrumoer, want in een huis vol rouw eindigt iedereen. Dat neme ieder mens zijn leven lang ter harte. Je kunt beter droevig zijn dan vrolijk, want bij een droevig gezicht maakt het hart het goed. De gedachten van de wijze zijn graag in een huis vol rouw, die van de dwaas in een huis vol plezier (7: 1-4). Omdat rouw realistischer is dan vreugde? - Daar staat tegenover: Voor wie nog leven mag, is er nog hoop; beter een levende hond dan een dode leeuw. Wie nog in leven zijn, weten tenminste dat ze moeten sterven, maar de doden weten niets (9:4-5 NBV). Beter een levende hond dan een dode leeuw ziet er uit als een spreekwoord. Het is daarom de vraag of dit Predikers eigen mening is. Het besef van de levenden dat zij nog moeten sterven, lijkt een nogal mager voordeel boven de doden die niets meer weten.
3.4. Het
hiernamaals.
Gelooft Prediker in een hiernamaals? Daarover 2
opmerkingen.
a) In het geheel van zijn boek lijkt Prediker zich aan te sluiten
bij de algemene oud-oosterse voorstelling van het dodenrijk
(9:10: sje'ool): een duister oord van schimmen
zonder
besef: Wie nog in leven zijn, weten tenminste dat ze moeten
sterven, maar de doden weten niets. Er is niets meer dat hun
loont, want ze zijn vergeten. Hun liefde en hun haat, alle
hartstocht die ze ooit hebben gehad, ging allang verloren. Ze
nemen nooit meer deel aan alles wat gebeurt onder de zon, want er
zijn geen daden en gedachten, geen kennis en geen wijsheid in het
dodenrijk (9: 5, 6,10 NBV). Prediker gebruikt voor het
hiernamaals niet het begrip eeuwigheid, maar zelfs in
vergelijking met een lang leven zullen de dagen der
duisternis vele zijn: al wat komt is ijdelheid (11:
8 NBG). Deze voorstelling van het dodenrijk komen we vele malen
tegen in het Oude Testament (bijvoorbeeld Psalm 6:6: Wie in
het dodenrijk kan U nog loven?). Als Prediker een jong
bijbelboek is, is het opvallend dat ook Prediker zich bij deze
opvatting aansluit. In zijn tijd werd de profetische verwachting
van de opstanding uit de dood bekend (Daniel 12: 2- 3)
b) Opmerkelijk is de uitspraak waarmee Prediker zijn betoog
besluit: Wanneer wij sterven, keert het stof terug naar de
aarde en gaat levensadem / geest weer naar God Die hem gegeven
heeft (12:7). In Genesis 2:7 wordt verteld hoe God de mens
vormt uit stof en hem de levensadem in de neus blaast. Na de
zondeval wordt de mens de dood aangezegd: stof ben je, en
tot
stof keer je terug (Genesis 3:19). Maar hoe gaat het dan
met
de levensadem / geest? Daarover schrijft Prediker in eerste
instantie: De mensen en de dieren treft hetzelfde lot. Zoals
een dier sterft, zo sterft ook een mens; ze delen in dezelfde
adem. Dat is hun beider lot. Een mens is niet beter af dan een
dier, want alles is leegte. Alles gaat naar dezelfde plaats,
alles is uit stof ontstaan en alles keert terug tot stof. Wie zal
ooit weten of de adem van een mens naar boven opstijgt en die van
een dier afdaalt naar de aarde? (3:19-21 NBV). Aan het slot
van zijn getoog gaat Prediker een stap verder: zoals het stof
terugkeert tot het stof waaruit het is genomen, zo keert de geest
terug tot God Die hem geschonken heeft. Prediker is zijn boek
begonnen met het thema van de terugkeer (1: 4-14: wat
geweest
is, dat zal er zijn). Later heeft hij betoogd dat het
Gód
is Die alles weer terughaalt (3:15). Tenslotte past hij deze
uitspraak toe op de mens: het stof keert terug tot de aarde (als
in Genesis 3:19) - de geest keert terug tot God. Onduidelijk
blijft hoe bewust Prediker zich die geest voorstelt. Maar dit
laatste vers van Predikers eigenlijke betoog klinkt verrassend
hoopvol.
4. GOD
ONDOORGRONDELIJK.
4.1. God de
Schepper.
God is voor Prediker allereerst de Schepper (12:1). Prediker
grijpt daarmee terug op Genesis (1:1). God heeft alles goed
gemaakt (3:11 vgl. Genesis 1) en God heeft de mens recht gemaakt
(7:29 vgl. Genesis 1 en 2). Deze uitspraken van den beginne
hebben bij Prediker blijvende actualiteit. Bij het sterven keert
onze geest terug tot God Die hem geschonken heeft (12:7 vgl.
Genesis 2:7 en 3:19).
4.2. Gods
bestiering.
Het meest spreekt Prediker over God in verband met Gods
bestiering van ons leven. Alles komt ons toe uit Zijn hand (vgl.
Heidelbergse Catechismus zondag 10): het getob (1:13; 3:10); eten
en drinken (2:24; 3:13); wijsheid, kennis en vreugde maar ook
zinloos ploeteren (2:26); leven, voorspoed en geluk (5:17-19; 8:15;
9: 7) en het al dan niet (6:1-2) genieten daarvan; de tijd van
voorspoed evenzeer als de kwade dag (7:13-14); zelfs onze liefde
en haat (9:1). Dat is ook de strekking van het beroemde lied van
de tijden (Prediker 3:1-8): Voor alles wat gebeurt is er een
uur, een tijd voor alles wat er is onder de hemel (3:1
NBV).
De dingen die gebeuren: baren en sterven, oorlog en vrede: God
heeft alles wat er is de goede plaats in de tijd gegeven
(3:11
NBV). Deze bestiering Gods is eeuwig = definitief: als wij
genieten, dan heeft God dit reeds lang gewild (9:7)
- en
wat God (met ons) doet, doet Hij voor eeuwig; daaraan kan men
niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen (3:14 NBG); wat
God gebogen heeft kan de mens niet recht maken (7:13). Bovendien
zit er in Gods bestiering, op de lange termijn bekeken, een
herhaling: God haalt wat voorbij is altijd weer terug (3:15
NBV).
4.3. Onbegrijpelijk.
Alles komt ons toe uit Gods hand, maar (voegt Prediker er direct
aan toe): hoe, waarom en waartoe God ons leven bestiert, kunnen
wij niet weten. De mens kan van Gods werk niets ontdekken (3:11;
8:17). Volgens de NBV-vertaling van 3:11 kan de mens het
werk
van God niet van begin tot eind doorgronden. Dat suggereert:
niet van begin tot eind, maar wel gedeeltelijk doorgronden. Voor
mijn gevoel bedoelt Prediker: in het geheel niet doorgronden.
- Zoals gij de weg van de wind evenmin kent als het gebeente
in de schoot van de zwangere vrouw, zomin kent gij het werk van
God Die alles maakt (11:5 NBG). Daarom kunnen we ook de lijn
van het heden niet doortrekken naar de toekomst: geen mens
kan in de toekomst zien (7:14 en 9:1 NBV)
4.4. Eerbied.
Prediker benadrukt het onderscheid en de afstand tussen God en
mens: God is in de hemel en jij bent op de aarde (5:1
NBV).
De mens is geen partij voor God (6:10). Tegenover onze Schepper
en Bestierder past eerbied. In de lijn van de wijsheid van Israel
(Spreuken 1: 7a) beveelt Prediker de vreze des Heren aan: God
doet het zo opdat wij ontzag voor Hem hebben (3:14 NBV);
het
zal de God-vrezende goed gaan (7:18; 8:12-13); vandaar Predikers
samenvatting van zijn uiteenzetting over de godsdienst, kort maar
krachtig: vrees God! (5:6 NBG). De latere uitgever
haalt
dit woord aan als samenvatting van het hele boek: Van al het
gehoorde is het slotwoord: vrees God ... (12:13 NBG)
4.5. Godsdienst.
Prediker spreekt met eerbied over Gods huis = de tempel (4:17);
over het luisteren (naar het wets-onderricht in de tempel? 4:17);
over het spreken voor Gods aangezicht = gebed of gelofte? (5:1-2);
over geloften aan God (5:3-6); en over de bij God gezworen eed (8:2).
De latere uitgever voegt aan Predikers woord vrees God
nog
toe: en onderhoud Zijn geboden (12:13). Zo noemt
Prediker
verschillende godsdienstige vormen. Maar die vormen zeggen nog
niet alles. Het offeren der dwazen heeft weinig waarde (4:17). En
fundamenteler: ook godsdienst en godsvrucht garanderen tenslotte
geen geluk: eenzelfde lot (= de dood) treft de rechtvaardige
en de goddeloze, hem die offert en hem die niet offert, hem die
zweert en hem die de eed schuwt (9:2 NBG). God geeft de
Zijnen geen voorkeursbehandeling.
4.6. Gods oordeel.
Toch spreekt Prediker over Gods gericht / oordeel:
a) Over de rechtvaardige en de onrechtvaardige zal God
gericht
oefenen, want er is voor elke zaak en voor elk werk een bestemde
tijd (3:17 NBG). Deze tijd herinnert
aan het
lied van de wisseling der tijden, waarmee dit hoofdstuk begint (3:1-
8). God oefent gericht door de wisseling der tijden. Onrecht
wordt ooit eens bestraft. Niet altijd direct (8:11), maar toch
ooit. Eens keert de wal het schip. Het gaat hier om een vorm van
gericht binnen het aardse leven.
b) Weet dat God u om dit alles in het gericht zal
doen
komen (11:9 NBG). Prediker zegt dit na zijn oproep om van
onze goede dagen te genieten. Er valt veel voor te zeggen deze
uitspraak op te vatten als: God zal ons eenmaal vragen of we van
Zijn goede gaven wel écht genoten hebben. Wanneer is dat
"eenmaal":
tijdens of na ons leven?
c) De latere orthodoxe uitgever besluit met: Want God zal elke
daad doen komen in het gericht over al het verborgene, hetzij
goed - hetzij kwaad (12:14 NBG). Waarschijnlijk heeft deze
uitgever gedacht aan een laatste oordeel na het sterven.
4.7. Wat Prediker
NIET zegt over God.
(grotendeels ontleend aan: C.J.Labuschagne: Het Godsbeeld van
Prediker, in: J.Ridderbos e.a.: Mens, durf te leven!,
pag.
70-86)
5.1. De wijsheid van
Prediker zelf.
De uitgever van het boek noemt Prediker een wijze (12:9),
behorend tot de wijzen wier woorden stimulerend zijn (12:11).
Prediker zelf dient zich aan als de spreekwoordelijk wijze koning
Salomo (1:12-13), die immers koos voor wijsheid, met name om
recht te spreken (1Koningen 3:9); die vermaard was om zijn
wijsheid en drieduizend spreuken sprak (1Koningen 4:29-34); en op
wiens naam ook vele verzen uit het bijbelboek Spreuken staan (Spreuken
1:1-4; 10:1; 25:1). Zo zegt Prediker: ik ben groter en
rijker
in wijsheid geworden dan alle koningen in Jeruzalem voor mij, en
mijn hart heeft in overvloed wijsheid en kennis opgedaan (1:16-17
NBG).
5.2. Wijsheid een
groot goed.
Begrijpelijk dat in Prediker de wijsheid positief beschreven
wordt. Wijsheid is een gave die God schenkt aan wie Hem
welgevallig is (2:26). Bij voorspoed en genot houden we door
wijsheid greep op onszelf (2:3, 9). Door wijsheid stellen we de
goede vragen (7:10). Wijsheid doet haar bezitters leven
(7:12 NBG). Het voornaamste om te slagen is wijsheid (10:10
NBG). Wijsheid is zo kostbaar als een erfdeel en het beschermt
evenals het geld (7:11-12). De wijsheid van een mens doet
zijn aangezicht lichten, zodat de hardheid daarvan verandert
(8:1 NBG). Een wijs mens doet alles op de juiste tijd
(8:5
NBV). Vooral prijst Prediker de wijsheid aan door haar te stellen
tegenover de dwaasheid: de wijsheid heeft haar voordeel
boven
het onverstand zoals het licht zijn voordeel heeft boven de
duisternis; de wijze heeft ogen in zijn hoofd, maar de dwaas
wandelt in de duisternis (2:13-14 NBG). Nadat Prediker heeft
opgemerkt dat het beter is te gaan naar een huis van rouw dan
naar een huis van feest, vervolgt hij: het hart van de
wijzen
is in het huis van rouw, maar het hart van de dwazen in het huis
van vreugde (7:4 NBG). De geest van de wijze
richt zich
naar rechts (de goede, heilzame kant), de geest
van de
dwaas naar links (de slechte, schadelijke kant) (10:2 NBG). Woorden
van een wijze zijn innemend, maar de lippen van een dwaas
verslinden hemzelf (10:12 NBG). Prediker verwoordt de
waarde
van de wijsheid door een aantal "beter dan"-uitspraken:
beter een arme maar wijze jongeling dan een oude maar dwaze
koning (4:13 NBG); beter te horen naar de
berisping der
wijzen dan naar het lied der dwazen (7:5 NBG); de
wijsheid geeft de wijze meer macht dan tien machthebbers in een
stad bezitten (7:19 NBG); wijsheid is beter dan
kracht
(9:16 NBG); woorden van wijzen zijn beter dan geschreeuw van
een heerser onder dwazen (9:17 NBG); wijsheid is
beter
dan oorlogstuig (9:18 NBG). Wijsheid is dus beter dan macht
en geweld.
5.3. Wijsheid
onbereikbaar.
Maar hoe bereikbaar is die wijsheid? Het zoeken naar de wijsheid
in alles (de zin van ons handelen en het waarom van het gebeuren)
blijkt tevergeefs (1:13). Prediker heeft zich tot het uiterste
ingespannen om die wijsheid te vinden, maar is tot de conclusie
gekomen: zij bleef onbereikbaar voor mij (7:23
NBG); van
Gods handelen kan men niets bespeuren; en mocht een wijze zeggen
dat hij dat wel kan, dan vergist hij zich (8:16-17). Daarom is
ook wijsheid najagen van wind; in veel
wijsheid ligt
veel verdriet (1:18 NBG). Daarom zegt Prediker ook: gedraag
u niet al te wijs (7:16 NBG). Verwacht van de wijsheid geen
antwoord op de zinvraag van het leven.
5.4. Wijsheid
zinloos.
De grote frustratie van Prediker is dat wijsheid uiteindelijk
weinig of niets uithaalt.
6.1. Als Salomo.
Prediker wordt ons voorgesteld als de zoon van David, koning
te Jeruzalem (1:1); koning van Israël
in Jeruzalem (1:12).
Daarmee kan enkel Salomo bedoeld zijn: de koning met de grote
wijsheid (1:16 vgl. 1Koningen 3; 4:29-32) en de grote weelde (2:4-9
vgl. 1Koningen 10:14-29). Ik heb voor mezelf paleizen
gebouwd
en wijngaarden geplant. Ik heb tuinen en parken aangelegd en
daarin een keur van vruchtbomen geplant. Ik heb waterbekkens
gegraven om een bos met jonge bomen te bevloeien. Ik heb slaven
en slavinnen gekocht, en ook hun kinderen werden slaven in mijn
huis. Ik bezat talrijke runderen, schapen en geiten, meer dan
iedereen die voor mij in Jeruzalem heeft geregeerd. Ik heb goud
en zilver opgestapeld en in de rijkdom gedeeld van koningen en
landen. Ik heb zangers en zangeressen aangesteld en het genot
geproefd van vele, vele vrouwen (2:4-8 NBV). Het
genot
van vele, vele vrouwen (NBV) is duidelijker dan alle
mogelijke genietingen (NBG) en past beter bij Salomo
(1Koningen
11:3). Met de uitdrukking: meer wijsheid (1:16) en meer bezit (2:7
en 2:9) dan iedereen die voor mij in Jeruzalem heeft
geregeerd lijkt Prediker even uit zijn Salomo-rol te
vallen.
Vóór Salomo was immers slechts zijn vader David
koning over
Israel te Jeruzalem. Daar staat tegenover dat de Davidische
koningen zich stelden in de traditie van de Jeruzalemse
priester-koningen
zoals Melchizedek (Psalm 110). Het gaat Prediker hier om iets
anders: zelfs de wijsheid (1:12-18) en de weelde (2:4-11) van een
Salomo zijn zinloos.
6.2. De troonopvolgers.
Salomo werd opgevolgd door zijn zoon Rehabeam. Door zijn tactloze
overmoed verspeelde Rehabeam tien van de twaalf stammen (1Koningen
12:1-20). Onwillekeurig denken we aan de verzuchting van Prediker:
Wat zou de koning na mij doen met alles wat zijn voorgangers
tot stand hebben gebracht? (2:12 NBV - een vers dat ook
anders wordt vertaald). De tien stammen van Israel kozen Jerobeam
tot koning (1Koningen 12:20), die eerder tegen Salomo in opstand
was gekomen (1Koningen 11:26) en daarom had moeten uitwijken naar
Egypte (1Koningen 11:40). De regering van Jerobeam liep volgens
de bijbelschrijvers echter uit op een mislukking (1Koningen 13:34).
Deze geschiedenis vertoont enige overeenkomst met de gelijkenis
van Prediker: Beter een wijze jongen die van lage afkomst is
dan een oude dwaze koning die zijn oren sluit voor goede raad. Er
was een jongen die gevangen zat, maar vrijkwam om een oude koning
op te volgen. En dat terwijl hij in diens rijk als een
onbeduidend iemand was geboren. Ik zag dat iedereen hem volgde.
Al het volk onder de zon liep die jongen achterna die in opstand
kwam tegen de oude koning. Er kwam geen einde aan de stoet van
zijn bewonderaars. Maar later zal er niemand zijn die nog een
goed woord voor hem overheeft. Je ziet, ook dit is niets dan
lucht en najagen van wind (4:13-16 NBV). Of Prediker
inderdaad gedacht heeft aan Salomo, Rehabeam en Jerobeam is onder
de uitleggers omstreden. Voor Predikers conclusie maakt dit geen
verschil: het leven is opgaan, blinken en verzinken - zelfs voor
de populairste politicus.
6.3. Het onrecht.
De koning in Israel dient garant te staan voor het recht (1Koningen
3:9 en Psalm 72:1-4 en 12-14: de Psalm van Salomo!). De
maatschappelijke praktijk is weerbarstiger. Ik heb nog iets
onder de zon gezien: op de plaats waar recht gesproken wordt,
heerst onrecht. Ik zag de plaats waar gerechtigheid zou moeten
zijn, en er heerst onrecht (3:16 NBV). Ik
vestigde mijn
aandacht op alle onderdrukking die er is onder de zon en zag de
tranen van de onderdrukten. Er is niemand die hen bijstaat. De
onderdrukkers onderdrukken hen met harde hand, en er is niemand
die hen bijstaat (4:1 NBV). Wanneer je ziet dat
in het
land de armen worden onderdrukt en het recht en de
rechtvaardigheid geschonden, wees dan niet verbaasd. Want een
hoge ambtenaar wordt door een hogere beschermd, en zij beiden
weer door ambtenaren die nog hoger zijn. Het uiteindelijk
resultaat is een koning die zich door het platteland laat
onderhouden (5:7-8).
Corruptie alom: Afpersing
maakt de wijze dwaas, steekpenningen richten het hart te gronde (7:7
NBV - ook anders uitgelegd). Ik heb een kwade zaak onder de
zon gezien, een wandaad die machthebbers plegen te begaan: dwazen
zetelen op hoge posten, rijken worden neergezet op lage posten.
Slaven komen te paard, zo heb ik gezien, maar edelen gaan te voet
als slaven (10: 5-7 NBV).
6.4. De dwaasheid.
Salomo was bovenmate wijs (1Koningen 4:29-31). Dat kan niet van
alle bestuurders worden gezegd. Vaak zit de wijsheid juist bij de
gewone man (zoals Prediker zelf?). De wijze heeft met deze
wijsheid veel meer macht dan tien stadsbestuurders samen
(7:19).
Helaas wordt naar de gewone man niet geluisterd. Er was een
kleine stad met weinig inwoners. Een machtig koning trok tegen
het stadje op, omsingelde het en bouwde grote belegeringswerken.
Er woonde daar een man van lage afkomst, die wijs was en met zijn
wijsheid de stad had kunnen redden. Maar niemand schonk aandacht
aan die onbeduidende persoon. Ik zei daarom tegen mezelf:
Wijsheid is beter dan macht, maar de wijsheid van een mens van
lage afkomst wordt geminacht en zijn woorden vinden geen gehoor.
Het is beter dat je luistert naar de kalme woorden van de wijzen
dan naar het geschreeuw van een heerser onder dwazen. Wijsheid is
beter dan het wapengekletter van zo’n dwaas; hij alleen
richt al veel goeds te gronde (9:14-18).
6.5. Gezagsgetrouw.
Waarneming van onrecht en dwaasheid prikkelt Prediker niet tot
revolutie. Integendeel: Volg de bevelen van de koning op,
zoals je hebt gezworen tegenover God. Onttrek je niet aan zijn
gezag, voorkom problemen, want wanneer de koning iets beveelt
gebeurt het ook. Zijn woord is wet; is er iemand die hem
rekenschap kan vragen van zijn daden? Een wijs mens leeft zijn
geboden na en heeft geen kwaad te duchten. Ook doet hij alles op
de juiste tijd, want hij weet: voor alles wat gebeurt is er een
juiste tijd (8:2-6 NBV). In de NBG-vertaling luidt de
laatste zin: Het hart des wijzen kent tijd en wijze,
wat
kan worden opgevat als: de wijze weet dat alles eens voorbijgaat,
ook de onrechtvaardige koning - ook zonder revolutie. De
gezagsgetrouwheid van Prediker is niet vrij van opportunisme: Wanneer
de koning tegen je uitvaart, onderga zijn woede dan gelaten, want
kalmte helpt je te voorkomen dat je jammerlijke fouten maakt (10:4
NBV); vervloek de koning zelfs niet in gedachte en de rijke
zelfs niet in je slaapvertrek, want de vogels van de hemel zeggen
het voort, hun vleugels brengen je woorden verder (10:20
NBV).
6.6. De goede koning.
Prediker verwacht van de overheid geen wonderen. Maar altijd nog
beter een goede overheid dan een slechte. Je bent
beklagenswaardig, land, wanneer je koning maar een kind is en
zijn raadgevers al in de morgen naar een feestmaal gaan. Je bent
gelukkig, land, wanneer je koning een man van adel is en zijn
raadgevers alleen op de gepaste tijd naar een feestmaal gaan,
zichzelf beteugelen en niet dronken zijn (10:16-17 NBV).
7. ARM EN RIJK
7.1. Arm.
Arm in de NBG-vertaling van 1951 is in Prediker
de
weergave van drie verschillende Hebreeuwse woorden. Veel verschil
in betekenis tussen deze woorden kan ik niet ontdekken:
Samenvattend zou je kunnen zeggen: de arme kan in Prediker arm & wijs, arm & kwetsbaar en arm & nederig zijn. Maar in de samenleving vindt hij geen erkenning.
7.2. Rijk
Rijk en rijkdom vinden
we in Prediker
op de volgende plaatsen (NBG):
* 4: 8: Ook worden zijn ogen niet verzadigd van rijkdom...
* 5:11: De verzadiging van de rijke laat hem in het
geheel
niet slapen.
* 5:12: Rijkdom door zijn bezitter bewaard tot zijn
eigen
onheil.
* 5:13: Rijkdom die door tegenspoed teniet gaat.
* 5:18: Een mens aan wie God rijkdom geeft, en wie
God
geeft daarvan te genieten ...
* 6: 2: Een man aan wie God rijkdom geeft, maar wie
God
niet geeft ervan te genieten...
* 9:11: Niet altijd winnen de schranderen de rijkdom...
* 10: 6: Aanzienlijken en rijken vernederd...
* 10:20: Vervloek in uw slaapkamer de rijke niet...
Samenvattend: rijkdom kan een zegen zijn (5:18), maar doorgaans
brengt ook rijkdom volgens Prediker weinig geluk.
7.3. Tenslotte.
Ook inzake arm en rijk observeert Prediker: hij vertelt wat hij
ziet. Hij roept niet, zoals de profeten, op tot barmhartigheid (mild
geven) en gerechtigheid (eerlijk delen). En hij verkondigt ook
niet, zoals Jezus, aan armen het evangelie: zalig gij armen,
want voor u is het Koninkrijk van God. We missen bij
Prediker de bewogenheid en de naastenliefde.
8. DE VROUW
8.1. Prediker 7:26 .
Het begin van Prediker 7:26 luidt, woord-voor-woord
vertaald uit het Hebreeuws:
en ik [be]vind bitterder dan de dood de vrouw, van wie geldt:
zij is een valstrik ...
Deze zin wordt vertaald op verschillende manieren, die
samenhangen met opvattingen van de bedoeling van Prediker in dit
stukje:
De meeste Nederlandse vertalingen maken geen duidelijke keus tussen a) en b), om van c) maar te zwijgen:
Verrassend vind ik de uitleg van SCHIPPERS (De Prediker, pag. 53-54). De fatale vrouw uit Prediker 7:26 is Vrouwe Dwaasheid en de niet-gevonden vrouw uit Prediker 7:27 is Vrouwe Wijsheid. Prediker zegt zich hier dus af tegen Spreuken 8 en 9. Volgens de Spreukendichter Salomo is Vrouwe Wijsheid makkelijk te vinden en is het een kwestie van eigen keus om aan Vrouwe Dwaasheid te ontkomen. Volgens Prediker "Salomo" is het Gods (ondoorgrondelijke) beschikking of een mens aan Vrouwe Dwaasheid ontkomt (Prediker 7:26) - en Vrouwe Wijsheid is helemaal niet te vinden (Prediker 7:28); zij is een illusie, een van de vele verzinsels (vers 29) die mensen hebben gezocht (pag. 54).
8.2. En Prediker
zelf?
De schuilnaam van de schrijver "Prediker" is een
vertaling van het Hebreeuwse qohèlèt. Daarin zit
het Hebreeuwse
woord qahaal: gemeente. De qohèlèt is dus iemand
die te maken
heeft met de gemeente, hetzij dat hij zich richt tot de gemeente
(vandaar de gangbare vertaling "Prediker"), hetzij dat
hij spreekt vanuit de gemeente (dan krijg je een vertaling als
"de stem des volks", "Jan Publiek"); Drijvers/Hawinkels
combineren beide vertalingen: "hij, die in naam van u allen
tot u allen het woord richt". Hij? De laatste letter van
qohèlèt is eigenlijk een vrouwelijke uitgang. Dan
zou je dus
eerder met Predikster of met Jannie Publiek moeten vertalen. Nu
kun je in het Hebreeuws ook aan andere woorden in de zin zien of
een woord mannelijk of vrouwelijk is. Prediker komt in het boek 7x
bij name voor: 3x in het eerste hoofdstuk (1: 1, 2, 12) en 3x in
het laatste hoofdstuk (12: 8,9,10), steeds als mannelijk. Maar de
éne keer middenin het boek, in 7:27, uitgerekend in het
gedeelte
over de vrouw, heeft "Prediker" een vrouwelijk
werkwoord (zegt de Prediker). Is hier opeens een
Predikster aan het woord? Bijna geen uitlegger waagt het dat te
veronderstellen; ze houden het op een schrijffout. Maar curieus
blijft het wel ...
9.1. De goede momenten Vorstelijke weelde (2: 4- 10) of buitensporige rijkdom (5: 9-16) maken volgens Prediker uiteindelijk niet gelukkig (zijn ijdelheid). Daarmee weerlegt Prediker het hedonisme van alle tijden. Geluk is niet maakbaar. Momenten van geluk zijn een geschenk uit de hemel. Neem dat geschenk dankbaar aan. Het is het beste voor een mens dat hij zich aan eten en drinken te goed doet en volop geniet van alles wat hij moeizaam heeft verworven. En ook dat, zo heb ik ingezien, is in de hand van God. Want wie, zegt Hij, kan zich te goed doen en genieten zonder dat Ik ermee instem? Aan een mens die Hem behaagt geeft Hij wijsheid, kennis en vreugde (2:24-26 NBV). Ik heb vastgesteld dat voor de mens niets goeds is weggelegd, behalve vrolijk te zijn en van het leven te genieten. Want wanneer hij zich aan eten en drinken te goed doet en geniet van al het goede dat hij moeizaam heeft verworven, is dat een geschenk van God (3:12-13 NBV). Het is het beste voor een mens dat hij vreugde put uit alles wat hij onderneemt. Dat is wat hem is toebedeeld (3:22 NBV). Het is goed en weldadig voor een mens wanneer hij zich aan eten en drinken te goed doet, en geniet van alles wat hij heeft verworven. Daar zwoegt hij voor onder de zon gedurende het luttel aantal levensdagen dat hij van God gekregen heeft; dat is wat hem is toebedeeld. Wanneer een mens geniet van rijkdom en bezit, wanneer hem dat door God wordt toegestaan als zijn rechtmatig deel en hij zich verheugt in alles wat hij moeizaam heeft verworven, is dat een geschenk van God. Dan piekert hij tenminste niet zo veel over het luttel aantal dagen van zijn leven, maar gaat hij van ganser harte op in de vreugde die God hem toebedeelt (5:17-19 NBV). Daarom prijs ik de vreugde, want er is onder de zon niets beters voor de mens dan dat hij zich aan eten en drinken te goed doet en geniet. De vreugde is zijn metgezel wanneer hij zwoegt op elke levensdag onder de zon die God hem heeft gegeven (8:15 NBV). Dus eet je brood met vreugde, drink met een vrolijk hart je wijn. God ziet alles wat je doet allang met welbehagen aan. Draag altijd vrolijke kleren, kies een feestelijke geur. Geniet van het leven met de vrouw die je bemint. Geniet op alle dagen van je leven, die God je heeft gegeven. Het bestaan is leeg en vluchtig en je zwoegt en zwoegt onder de zon, dus geniet op elke dag. Het is het loon dat God je heeft gegeven (9:7-9 NBV). Geniet dus, beste vriend, van je jonge jaren, haal je hart op aan de dagen van je jeugd. Volg de wegen die je hart wil gaan, gun je ogen wat ze wensen. En onthoud bij alles wat je doet dat God je aan zijn oordeel onderwerpt. Belast je hart niet met verdriet en houd je lichaam vrij van kwalen, want je jeugd en jonge jaren zijn al snel voorbij (11:9-10 NBV).
9.2. Pluk de dag. Prediker spoort ons dus aan van het kleine geluk te genieten. Hij voert daarvoor de volgende argumenten aan:
9.3. Mens, durf te leven! Geen betere samenvatting van de levenswijsheid van Prediker dan het oude lied van Dirk Witte: Mensch, durf te leven!
Je
leeft maar heel kort,
maar 'n enkele keer
En als je straks anders wilt, kun je niet meer!
Mensch, durf te leven!
Vraag niet elken dag van je korte bestaan:
Hoe hebben m'n pa en m'n grootpa gedaan?
Hoe doet er m'n neef en hoe doet er m'n vrind?
En wie weet, hoe of dat nou m'n buurman weer vindt,
En - wat heeft 'Het Fatsoen" voorgeschreven?
Mensch, durf te leven!
De menschen bepalen de kleur van je das,
De vorm van je hoed, en de snit van je jas
En - van je leven!
Ze wijzen de paadjes, waar langs je mag gaan,
En roepen 'o foei!' als je even blijft staan, -
Ze kiezen je toekomst en kiezen je werk,
Ze zoeken een kroeg voor je uit en een kerk,
En wat j' aan de armen moet geven.
Mensch, is dat te leven?
De menschen - ze schrijven je leefregels voor,
Ze geven je raad, en roepen in koor:
Zoo moet je leven!
Met die mag je omgaan, maar die is te min.
Met die moet je trouwen, - al heb je geen zin.
En daar moet je wonen, dat eischt je fatsoen -
En je wordt genegeerd als je 't anders zou doen,
Alsof je iets ergs had misdreven,
Mensch, is dat leven?
Het leven is heerlijk, het leven is mooi.
Maar - vlieg uit in de lucht, en kruip niet in een kooi!
Mensch! durf te leven!
Je kop in de hoogte, je neus in de wind,
En lap aan je laars hoe een ander het vindt!
Hou een hart vol warmte en van liefde in je borst,
Maar wees op je vierkante meter een Vorst!
Wat je zoekt kan geen ander je geven!
Mensch, durf te leven!
10.1. De achterflap. Het eigenlijke geschrift van Prediker eindigt met 12: 8: Lucht en leegte, zegt Prediker, alles is leegte (NBV). Daarmee grijpt Prediker terug op het begin (1:2) en is de kring gesloten. Na 12:8 volgt nog een dubbel slotwoord (de "achterflap" van het boek).
10.2. De canon.
10.3. Prediker op Loofhutten. Waarom wordt Prediker op Loofhutten (soekkot) gelezen? - Een goede vraag, maar er is geen duidelijk antwoord. WILLEM ZUIDEMA schrijft: In de dagen van Soekkot wordt in de synagogen uit het boek "Prediker" (Qohelet) gelezen. Dat doet misschien wat merkwaardig aan, dat juist in deze dagen van vreugde dit wat sombere boek een plaats vindt in de liturgie. Waarom juist Prediker en niet, als met Pinksteren, een boek als Ruth of als met Poerim een boek als Esther? Is het omdat de winter naderbij komt, zoals men wel eens vermoed heeft? Of geeft dit contrapunt aan al die uitgelatenheid een dimensie van realisme? (Gods partner, pag. 143). In Tenachon 10, 149, vond ik: Kohelet en Soekkot. Kohelet behoort tot de Chamesj Megillot - Vijf Rollen - die in de synagoge gelezen worden tijdens jaarlijkse feest- en gedenkdagen. Kohelet is tijdens Soekkot (Loofhuttenfeest) aan de beurt. De rol wordt gelezen op de Sjabbat die in de tussendagen van Soekkot [of op het slotfeest] valt. De lezing vindt plaats in de ochtenddienst, na het Hallel (Ps. 113-118) en voorafgaand aan de Tora-lezing. Kohelet bevat een vreemde mengeling van pessimisme, ernst en bijna onbezonnen levensvreugde. De schrijver laat ons meteen al aan het begin de vergankelijkheid van het gehele bestaan voelen: "Alles is ijdelheid". Hoe schril steekt deze ontboezeming af bij zijn oproep: "Verheugd u, jonge man, in uw jeugd, en laat uw hart u verblijden in uw jongelingsjaren en volg de wegen van uw hart en wat uw ogen zien" (11:9). De tegenstelling tussen ernst en levensgenieting kenmerkt ook Soekkot. Dit maakt de lezing van Kohelet tijdens dit feest vanzelfsprekend. Soekkot is bij uitstek een tijd van levensvreugde. De Tora gebiedt zelfs blij te zijn tijdens het feest: "En gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Eeuwige, jullie God, zeven dagen lang" (Leviticus 23:40). Het verblijf in de soekka leidt echter niet alleen tot vreugde maar ook tot ernstige bespiegelingen. Door het dak van de bouwvallige hut, bedekt met losgesneden takken, moet de sterrenhemel zichtbaar blijven. Dit schamele onderkomen herinnert Israel aan de menselijke nietigheid en de voorlopigheid van de verlossing in het hier en nu. Zittend in de loofhut zou het passend zijn te denken aan Kohelets woorden: "Wat voor voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen waarmee hij zich aftobt onder de zon?" (1:3). Verheug je over de eenvoudige genoegens van het leven, maar besef wel dat vervulling van de geboden en inzet voor de messiaanse toekomst doel van ons bestaan vormen.
10.4. Prediker en Jezus.