620 625 |
sic ait: 'inmensa est finemque potentia caeli non habet, et quicquid superi voluere, peractum est, quoque minus dubites, tiliae contermina quercus collibus est Phrygiis modico circumdata muro; ipse locum vidi; nam me Pelopeia Pittheus misit in arva suo quondam regnata parenti. haud procul hinc stagnum est, tellus habitabilis olim, nunc celebres mergis fulicisque palustribus undae; |
Zo sprak hij: Onmetelijk en oneindig is de macht van de hemel, en al wat de hemelgoden wilden, is ook volbracht. En om je twijfel weg te nemen: ergens in de Phrygische heuvels staan een eik en een linde, vlak naast elkaar, met een muurtje eromheen. Zelf heb ik de plek gezien, want Pittheus stuurde mij naar het land van Pelops, ooit nog bestuurd door zijn vader. Niet ver daarvandaan is een poel, lang geleden bewoonbare aarde, nu wemelt het water er van duikertjes en waterhoentjes. |
626 | Iuppiter huc specie mortali cumque parente
venit Atlantiades positis caducifer alis. mille domos adiere locum requiemque petentes, mille domos clausere serae ... |
Eens kwam Juppiter hierheen in de gedaante van een sterfelijk mens
en samen met zijn vader: de kleinzoon van Atlas, de drager van de herautsstaf, die zijn vleugels had afgelegd. Duizend huizen gingen ze langs met het verzoek om een rustplaats, duizend huizen hielden hun deuren op slot ... |
630 635 |
mille domos clausere serae; tamen una recepit, parva quidem, stipulis et canna tecta palustri, sed pia: Baucis anus parilique aetate Philemon illa sunt annis iuncti iuvenalibus, illa consenuere casa paupertatemque fatendo effecere levem nec iniqua mente ferendo; nec refert, dominos illic famulosne requiras: tota domus duo sunt, idem parentque iubentque. |
Duizend huizen lielden hun deuren gesloten; maar in één waren ze welkom. Dat huisje was wel klein, met een dak van stro en riet, maar het was vroom: de oude Baucis en de even oude Philemon zijn in dat huisje in hun jonge jaren getrouwd, in dat huisje zijn ze samen oud geworden, hun armoede hebben ze verlicht door er eerlijk voor uit te komen en er niet moeilijk over te doen; het maakt niet uit of je daar vraagt naar heren of slaven: heel dat huis zijn zij tweeën: het zijn dezelfden die gehoorzamen en bevelen. |
640 645 650 655 |
ergo ubi caelicolae parvos tetigere penates summissoque humiles intrarunt vertice postes, membra senex posito iussit relevare sedili; cui superiniecit textum rude sedula Baucis inque foco tepidum cinerem dimovit et ignes suscitat hesternos foliisque et cortice sicco nutrit et ad flammas anima producit anili multifidasque faces ramaliaque arida tecto detulit et minuit parvoque admovit aeno, quodque suus coniunx riguo conlegerat horto, truncat holus foliis; furca levat ille bicorni sordida terga suis nigro pendentia tigno servatoque diu resecat de tergore partem exiguam sectamque domat ferventibus undis. interea medias fallunt sermonibus horas sentirique moram prohibent. erat alveus illic fagineus, dura clavo suspensus ab ansa: is tepidis impletur aquis artusque fovendos accipit. in medio torus est de mollibus ulvis inpositus lecto sponda pedibusque salignis. vestibus hunc velant, quas non nisi tempore festo sternere consuerant, sed et haec vilisque vetusque vestis erat, lecto non indignanda saligno. |
Dus zodra de hemelbewoners aanklopten bij dit kleine huisje - ze moesten bukken om de lage deur door te gaan -, zette de oude man een stoel neer en nodigde hen om makkelijk te gaan zitten; Baucis had daarop gedienstig een ruwe lap gelegd. In de haard woelt ze de lauwe as om en het vuur van gisteren pookt ze op en voedt ze met blaren en droge schors en ze blaast de vlammen aan met haar oudevrouwen-adem; kleine kachelhoutjes en droge takken haalt ze van de vliering, maakt ze klein en gooit ze onder het koperen keteltje. De groente die haar lieve man verzameld had uit de gesproeide tuin, ontdoet zij van de blaren. Hij tilt met een tweetandige vork een gerookte ham van de zwarte balk waaraan hij hing, snijdt van de langbewaarde rug een klein stukje af en kookt het gaar in het kokende water. Intussen korten ze de tijd met gebabbel zodat het wachten niet zo lang duurt. Ze hadden een beukenhouten bak, aan het stevige oor opgehangen aan een spijker; die wordt gevuld met lauw water om de ledematen te verwennen. Een kussen van zachte biezen is er gespreid op een aanligbed met een onderstel en poten van wilgenhout. Dat bedekken ze met spreien, die ze enkel op feestdagen plachten te gebruiken; maar ook die sprei was goedkoop en oud, helemaal passend bij het wilgenhouten aanligbed. |
660 665 670 675 |
adcubuere dei. mensam succincta tremensque ponit anus, mensae sed erat pes tertius inpar: testa parem fecit; quae postquam subdita clivum sustulit, aequatam mentae tersere virentes. ponitur hic bicolor sincerae baca Minervae conditaque in liquida corna autumnalia faece intibaque et radix et lactis massa coacti ovaque non acri leviter versata favilla, omnia fictilibus. post haec caelatus eodem sistitur argento crater fabricataque fago pocula, qua cava sunt, flaventibus inlita ceris; parva mora est, epulasque foci misere calentes, nec longae rursus referuntur vina senectae dantque locum mensis paulum seducta secundis: hic nux, hic mixta est rugosis carica palmis prunaque et in patulis redolentia mala canistris et de purpureis conlectae vitibus uvae, candidus in medio favus est; super omnia vultus accessere boni nec iners pauperque voluntas. |
De goden gaan aanliggen. De tafel wordt neergezet door de oude vrouw, haar kleed opgeschort en beverig; maar de derde poot van de tafel was te kort; het hellen wordt verholpen door er een potscherf onder te schuiven. Daarna veegt ze de tafel schoon met groene munttakjes. Nu wordt de tweekleurige vrucht van de maagd Minerva opgediend, en herfstkornoeljes, geweckt in heldere wijnmoer, en andijvie en radijs en een homp kaas en eieren, licht gewenteld in niet meer gloeiende as, dit alles in aardewerken servies. Hierna wordt een wijnkan neergezet, gemaakt uit het zelfde "zilver" en bekers van beukenhout, aan de binnenkant met blanke was bestreken. Een ogenblik later komen er warme gerechten van de haard, de wijn - niet erg belegen - gaat nog eens rond wordt dan opzij gezet om plaats te maken voor het dessert: noten en vijgen, gemengd met gerimpelde dadels, pruimen en geurige appels in gevlochten mandjes, en van purperen ranken verzamelde druiven; te midden daarvan een blanke honingraat. Maar boven dit alles gaan nog hun vriendelijke gezichten en hun gulle gastvrijheid. |
680 |
Interea totiens haustum cratera repleri sponte sua per seque vident succrescere vina: attoniti novitate pavent manibusque supinis concipiunt Baucisque preces timidusque Philemon et veniam dapibus nullisque paratibus orant. |
Ondertussen zien ze dat de wijnkan, al zó vaak uitgeschonken, vanzelf weer wordt gevuld en dat de wijn uit zichzelf weer toeneemt; verbijsterd door dit ongehoorde wonder beginnen ze te beven, en met opgeheven handen stamelen Baucis en Philemon een gebed en bidden om vergeving voor de maaltijd en voor het gebrek aan voorbereiding. |
685 |
unicus anser erat, minimae custodia villae: quem dis hospitibus domini mactare parabant; ille celer penna tardos aetate fatigat eluditque diu tandemque est visus ad ipsos confugisse deos: superi vetuere necari |
Eén enkele gans liep daar rond, de bewaker van het hoefje. Die wilden zijn meesters gaan slachten voor de goddelijke gasten. Het dier, vleugelvlug, weet hen - langzaam door hun leeftijd - een hele poos te ontsnappen en uit te putten tot we hem tenslotte zijn toevlucht zien nemen tot de goden; die zeggen: "Maak hem maar niet dood". |
690 695 |
"di" que "sumus, meritasque luet vicinia poenas inpia" dixerunt; "vobis inmunibus huius esse mali dabitur; modo vestra relinquite tecta ac nostros comitate gradus et in ardua montis ite simul!" parent ambo baculisque levati nituntur longo vestigia ponere clivo. tantum aberant summo, quantum semel ire sagitta missa potest: flexere oculos et mersa palude cetera prospiciunt, tantum sua tecta manere, |
"Goden zijn wij, en jullie goddeloze omgeving zal haar verdiende straf krijgen. Maar jullie zal het gegeven worden verschoond te blijven van deze ramp; enkel: verlaat jullie huisje en vergezel ons, en ga direct naar boven, de berg op!" Beiden gehoorzamen en steunend op hun stokken beklimmen ze moeizaam de lange berghelling. Ze waren nog zover van de top als een pijl in één schot kan komen; toen keken ze om en zien alles verzonken in een moeras, enkel hun eigen huisje is nog over ... |
700 705 710 |
dumque ea mirantur, dum deflent fata suorum, illa vetus dominis etiam casa parva duobus vertitur in templum: furcas subiere columnae, stramina flavescunt aurataque tecta videntur caelataeque fores adopertaque marmore tellus. talia tum placido Saturnius edidit ore: "dicite, iuste senex et femina coniuge iusto digna, quid optetis." cum Baucide pauca locutus iudicium superis aperit commune Philemon: "esse sacerdotes delubraque vestra tueri poscimus, et quoniam concordes egimus annos, auferat hora duos eadem, nec coniugis umquam busta meae videam, neu sim tumulandus ab illa." vota fides sequitur: templi tutela fuere, donec vita data est ... |
En terwijl ze zich hierover verwonderen en het lot van de hunnen bewenen, verandert ook dat oude huisje van de twee eigenaren, en wel in een tempel: zuilen vervangen de stutten van het dak; het stro van het dak gaat er uitzien als goud, de deuren worden van drijfwerk en de aarden vloer wordt met marmer bedekt. Toen sprak Saturnus' zoon met vriendelijke stem: "Zeg, rechtvaardige grijsaard en vrouwe, uw rechtvaardige echtgenoot waardig, wat uw wens is". Na een kort overleg met Baucis, vertelde Philemon aan de goden hun gezamenlijke oordeel: "Priesters te zijn en voor uw heiligdom te zorgen, dát vragen wij; en aangezien we altijd eendrachtig hebben geleefd, laat het zelfde uur ons beiden wegnemen, dat ik nooit het graf van mijn vrouw hoef te zien, noch door haar hoef te worden begraven." Hun wens ging in vervulling: verzorgers van de tempel waren ze, zolang hun het leven gegeven werd ... |
715 720 |
donec vita data est; annis aevoque soluti ante gradus sacros cum starent forte locique narrarent casus, frondere Philemona Baucis, Baucida conspexit senior frondere Philemon. iamque super geminos crescente cacumine vultus mutua, dum licuit, reddebant dicta "vale" que "o coniunx" dixere simul, simul abdita texit ora frutex: ostendit adhuc Thyneius illic incola de gemino vicinos corpore truncos. |
... zolang hun het leven gegeven werd; toen ze eens, broos door jaren en ouderdom, juist voor de heilige treden stonden en spraken over wat daar was gebeurd, zag Baucis bij Philemon, en de oude Philemon bij Baucis groene bladeren uitlopen; en terwijl boven hun beider hoofden reeds een boomkruin groeide, wisselden ze afscheidswoorden zolang het nog kon, en zeiden tegelijk: "Vaarwel, lieveling", en tegelijk bedekte gebladerte hun monden. Nog altijd wijzen Phrygiërs daar twee bomen naast elkaar, uit twee mensenlichamen gegroeid. |
721 | haec mihi non vani (neque erat, cur fallere vellent) narravere senes; equidem pendentia vidi serta super ramos ponensque recentia dixi "cura deum di sint, et, qui coluere, colantur."' |
Dit vertelden mij betrouwbare (er was ook geen reden om me te willen bedriegen) oude mensen; zelf heb ik er bloemenkransen zien hangen aan de takken; en terwijl ik er zelf een verse krans bij hing, zei ik: "Mogen wie zorgden voor de goden, zelf goden zijn; en wie hen vereerden, vereerd worden". |