K. H.
MISKOTTE, ...
als een die dient.
Volledige uitgave van het 'Gemeenteblaadje Cortgene', 27 oktober 1923 -
4 april 1925, Ten Have Baarn, 1976, 348 pag.
Kornelis Heiko Miskotte (1894-1976), vanaf 1945 hoogleraar theologie in
Leiden, begon zijn kerkelijke loopbaan in het dorp (vanouds: smalstad)
Kortgene op Noord-Beveland. Van 1921 tot 1925 was hij daar Nederlands
Hervormd predikant. Ik probeer me voor te stellen hoe dat voor hem
geweest is. Daarbij helpt het een beetje dat ik zelf ben opgegroeid op
Noord-Beveland, vanaf 1957. Het Noord-Beveland van mijn jeugd leek meer
op het Noord-Beveland uit de jaren van Miskotte (ruim dertig jaar
voordien) dan op het Noord-Beveland van vandaag (ruim zestig jaar
later). Noord-Beveland was in alle opzichten een eiland: enkel met de
rest van de wereld verbonden door de twee veerponten Kamperland-Veere
en Wolphaartsdijk-Kortgene. De meeste wegen waren onverhard.
Waterleiding is er pas gekomen in 1956, gas en riolering pas begin
jaren '70. De recreatie die nu op Noord-Beveland de toon aangeeft, was
ook in mijn jeugd nog helemaal onbekend. Vrijwel de enige bron van
bestaan was de akkerbouw: een aantal "grote boeren" hadden vele
knechten en arbeiders in dienst. In de wintermaanden konden en kunnen de eindeloze
donkere akkers gevoelige zielen deprimeren. De
dorpsgemeenschappen waren gesloten en hadden elk een eigen karakter,
ook in kerkelijk opzicht. In Kortgene (Miskotte schrijft het volgens de
toenmalige spelling met een C) was de Hervormde Kerk de dorpskerk,
waartoe de meeste mensen behoorden, velen zonder er regelmatig te kerken -
daarnaast was er de bevindelijke Gereformeerde Gemeente. In dit dorp
werd de jonge Miskotte in 1921 predikant. Het zal hem niet meegevallen
zijn. Miskotte was een stadsmens: geboren in Utrecht, waar hij ook
theologie had gestudeerd - nu woonde hij in een afgelegen en
geïsoleerd dorp. Miskotte was een intellectueel die leefde in
theologie, filosofie en literatuur - in Kortgene hadden de meeste
mensen nauwelijks lagere school. Dat viel hun niet aan te rekenen, van
kind af moesten ze (mee)werken op het land of in het huishouden. En mensen zonder voortgezette opleiding
kunnen een diepe levenswijsheid en geloofswijsheid hebben. Maar zeker
bij een (groot) deel van zijn gemeenteleden voelde de jonge dominee
Miskotte weinig aansluiting. Te meer daar hij in theologisch en
politiek opzicht duidelijk anders in het leven stond dan de meesten van
zijn gemeenteleden. Bij zijn afscheid schrijft hij in zijn
gemeenteblaadje dat de
verhouding van de gemeente tot mij die was van een ongelukkig huwelijk (pag.
348). Maar hij bedankt zijn gemeenteleden ook voor de late lente uwer
genegenheid, gelijk die zondag [de zondag voordien waarop
hij afscheid nam, zondag 29 maart 1925] voor onze ogen uitbrak
(pag. 348). Misschien hebben ze ds. Miskotte toch meer gewaardeerd dan
hij dacht.
Miskotte was in 1921 begonnen als predikant in Kortgene. Als
intredetekst had hij gekozen: Ik
ben in uw midden als één die dient
(Lucas 22:27) - vandaar de titel van dit boek. In oktober 1923 begon
hij met zijn gemeenteblaadje. Het verscheen (bijna) wekelijks tot zijn
vertrek in maart 1925, dus anderhalf jaar. Het was geen kerkblad zoals
we dat tegenwoordig in de meeste kerkelijke gemeenten kennen, met
pastoralia en aankondigingen van allerlei activiteiten. Ervan uitgaande
dat de uitgave van het blaadje in dit boek inderdaad "volledig" is: ds.
Miskotte schreef het hele blaadje zelf vol. Het was voor hem een
verlengstuk van de kansel tot in zoveel mogelijk gezinnen en huizen.
Via zijn blaadje probeerde hij het hele dorp te bereiken: dit is geen kerkelijk blad; het
is voor ieder belangstellend mens
(pag. 11). Het kostte 25 cent in de drie maanden (pag. 11); het blijkt
elk kwartaal weer een gedoe om de abonnementsbijdragen binnen te
krijgen en om de kosten te dekken.
Hieronder schrijf ik iets over enkele rubrieken en thema's in Miskottes gemeenteblaadje:
* Vervolg-artikelen
* Natuur
* Dorpsleven
* Kerkelijk leven
* Pastorie-bus
VERVOLG-ARTIKELEN
In zijn blaadje schrijft Miskotte een
aantal reeksen vervolg-artikelen
over verschillende geloofsonderwerpen. In de
opéénvolgende thema's zit een ontwikkeling. De serie over
Gods onzienlijkheid is tamelijk filosofisch en in die zin afstandelijk.
Het Waarom? van het lijden staat veel dichter bij de meeste lezers en lezeressen. Het profetisch Woord is duidelijk een onderwerp dat Miskotte zelf zeer ter harte gaat. De verborgen Omgang gaat het diepste.
Een eerste reeks artikelen is gewijd aan het thema zienlijk en
onzienlijk (pag. 12-33). God is onzichtbaar, niemand heeft God ooit
gezien. Zou God soms verbeelding zijn, een soort hersenschim om ons
zoet te houden? (pag. 12). Miskotte antwoordt hierop onder andere, dat
het onzienlijke vaak meer reëel is dan het zienlijke: de
liefde is
wezenlijker dan de kus die "enkel" de zichtbare uitdrukking van de
onzienlijke liefde is (pag. 13). Het is niet redelijk om te
veronderstellen dat de natuur de geest heeft voortgebracht; en onze
eigen menselijke geest stuit voortdurend op grenzen. Dus is het redelijk om te
veronderstellen dat een Derde zowel de natuur als de geest heeft
voortgebracht, en dat noemen wij: God (pag. 22-23). Zo beredeneert
Miskotte de waarschijnlijkheid van het bestaan van God, maar: Zekerheid
aangaande God wordt tenslotte op andere wegen verkregen dan de wegen
van het denken. Wie heiligheid zoekt, vindt God. Wie in dit z'n zoeken
vastloopt - vindt Hem te beter in Zijn vergeving (pag.
23-24).
Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien - en dat zijn zij
die de gezindheid van Jezus hebben. In Christus, die God zág zoals wij
dat nóoit zullen vermogen, in hem zien wij op onze beurt God
als nergens elders. En dan zien we God in ons
leven (pag. 32-33).
Begin januari 1924 begint Miskotte een serie artikelen onder de titel
Waarom? over
het lijden in de wereld. Drie antwoorden op het waarom? van het
lijden wijst hij al direct af (pag. 47-49): (1) het lijden is straf
voor de zonde (vgl. pag. 52-54); (2) het lijden is noodzakelijk voor de
groei der mensenziel en voor de voortgang van de wereld (vgl. pag.
57-58); (3) het lijden is opvoeding door God (vgl. pag. 62-63). Daarna
begint Miskotte in deze serie met de uitleg van het boek Job.
Job kent niet - gelijk wij van
onze jeugd af aan - het gesprek tussen Jehova en de Satan. En
de aloude
leer dat
uiterlijke welvaart teken is van innerlijke vroomheid.
breekt stuk op zijn rampspoed. Dan zingt Job
het bijkans uit met een gans
nieuw geluid: 'De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de Naam
des Heren zij geloofd' (pag. 67-69). Pas als zijn
vrienden
hem dwingen
willen om toch maar te bukken, naar de oude leer der vaderen, volgens
de oude leer van de rechtvaardigheid Gods, dan
vervloekt Job de dag van zijn geboorte (pag. 73-75). Zijn eerste vriend
Elifaz verdedigt de oude leer van Gods rechtvaardige vergelding, maar
zijn woorden zijn niet waar.
Want
in de godsdienst is alleen dát waar, wat een mens
persoonlijk, als vrucht van z'n eigen ervaring spreekt
(pag. 77-79). Voor Job was God
een
Verborgen God, maar zijn onkunde strekte hem tot heil. ... Job leert
aan den lijve, dat slechts hij godsdienstig is, die bij God blijft om
Hemzelf, al was er geen hemel en al was er geen hel ... (pag.
82-84). Daarna behandelt Miskotte de discussie tussen Jobs tweede
vriend Bildad en Job. Daarbij zien we
dat de ware deemoed niet
ontstaat bij degenen die kruipen onder de rechtvaardige god hunner
verbeelding [zoals Jobs vrienden]
, maar bij de man [Job]
, die weigert te buigen, weigert
zijn geweten te verkrachten (pag. 87-89). Jobs derde
vriend Sofar noemt Job een goddeloze.
En in zekere zin heeft die Sofar
gelijk; Job is los van 'god', van wat de vrienden onder 'god' verstaan
... Maar Job
belijdt
dat juist de verborgen God vroeg of laat 'losser' zal blijken, dat die
hem bevrijden zal uit de slavernij, en borg staan voor zijn hernieuwd
bestaan (pag. 92-93, naar Job 19:25-26). In het prachtige
hoofdstuk Job 28 belijdt Job de verborgenheid van de wijsheid,
want het feit van het
wereldlijden verstoort elke menselijke verklaring (pag.
97-99). Jobs vierde vriend Elihu spreekt met
een gans andere toon.
Voor Elihu
gaat de
Vervaarlijkheid des Eeuwigen boven zijn rechtvaardigheid uit.
Job valt Elihu niet in de rede en na Elihu's woorden zwijgt hij. Dan is
het de HEER Zelf die antwoordt
uit
een onweder ... - het sein van de andere kust, van de Verborgene
(pag. 102-104).
God
stelt Zijn Vraag tegenover onze vraag: ... Waar waart gij, toen ge ...
nog niet waart? Dan zwijgt Job, want
hij
weet zich nu te gering om God, de Verborgene ter verantwoording te
roepen ... hij beseft dat hij zélf een teken en sein
geworden
was van die Verborgenheid, die Zijns Naams gedachtenis sticht, overal
waar het Hem behaagt ... (pag. 107-109). Daarna geeft de
HEER
Job gelijk tegenover zijn drie vrienden: Gij hebt niet recht van Mij
gesproken gelijk als Mijn knecht Job. Want de
Here acht alle mensenwoorden
praatjes, als ze niet dienen om onze huivering voor de levensraadselen
te belijden. Job moet een offer brengen
om verzoening te doen ... voor
hun vrome woorden
(pag. 113-116). In het afsluitende artikel in deze serie trekt Miskotte
de lijn door van Job naar Jezus. Jezus spreekt het éne
Waarom?
in alle andere waaroms: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij
verlaten?", maar Hij eindigt Zijn barre noodweg met de eeuwige woorden:
"Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest". De raadsels blijven.
Raadsel
op raadsel komt. Hoe zou het anders? Daar God de Verborgene is. Maar
ook licht op licht daagt
. Hoe zou het anders? Daar God ons openbaar is
als Immanuël, nu en altijd (pag. 118-119).
In deze serie artikelen over het Waarom? van het lijden heeft Miskotte
veel aandacht besteed aan het Bijbelboek Job. Dat heeft een lezer
gebracht tot de vraag: geeft Romeinen 8:28 (wij weten dat God alle dingen
doet medewerken ten goede voor hen die God liefhebben)
niet een meer bevredigend antwoord op het Waarom? van het lijden dan
het boek Job? Daarop antwoordt Miskotte dat het in heel Romeinen 8 gaat om leed van 'n andere orde dan
in Job, namelijk om lijden
om Godswil, om het Evangelie, door de vijandschap der wereld tegenover
Jezus, gedragen met het oog op het Koninkrijk. Maar tegenover de stromen van zinloze
pijn en leed, die door de schepping ontzaglijk gáan,
blijft de Verborgenheid
Gods, zoals Job die vindt en belijdt, ... het laatste woord (pag.
281-282).
De volgende reeks artikelen heeft als thema
Het profetisch woord.
Allereerst ruimt Miskotte een misverstand op. Een profeet is geen
toekomst-voorspeller. Want
deze
verkeerde voorstelling ... stelt de profeet Gods op
één
lijn met een kaartenlegster, of een dame, die, uit koffiedik en weet ik
wat meer, u geluk of ongeluk, en wat ge maar wilt, voorspelt, haarfijn
en toch zonder baat voor uw ziel. Nee, de
profeet is een ziener. Hij ziet God werkzaam achter de dingen.
Allereerst in het heden. Dan in het verleden. Tenslotte ook in de
toekomst (pag. 126-127). Bij de profeten is alles
hartstochtelijk en geestdriftig wat bij ons tàm en suf is.
Ze
hebben zo'n liefde voor hun volk, dat zij aan eigen zieleheil nooit
denken. En
deze mannen
spreken
nooit, schijnen niet te weten van de hemel. Al hun ijver en vuur is
voor de aarde, dat deze mocht worden vol van de kennis des Heren, van
de glorie Zijner gerechtigheid (pag. 132-134). De herder
en
moerbeikweker Amos is een spelbreker, die preekt dat godsdienst zonder
gerechtigheid beter gestaakt kan worden. Zo getuigt
deze eenzame dorpeling tegen de
voze maatschappij. En dit is: profeteren (pag. 138-140).
Amos
is zeer negatief. Wég met de tempeldienst, wég
met de
valse weegschalen, weg met het vroom gezang, weg met de luie dames op
de zachte kussens, wég met al uw deftigheden en plechtigheden
-
maar - hoor toch! daar dwars doorheen, doorluidend als een heldere
schel er bovenuit: 'Zoekt de Here en leeft!' ... Het gaat dus om het
léven. Hoe eenvoudig! (pag. 143-144). Maar als
Amos nu eens leefde, hier onder ons?
Hoe zou hij oordelen over ons
land, ons volk, en zijn politiek? Foute vraagstelling -
want Amos zegt: Zó spreekt de Here. De echte vragen zijn
dus:
Hoe oordeelt de
levende God over ons land, ons volk en zijn politiek? (pag.
148-149). Dat betekent dat echte
godsdienst
voor minstens de helft kritiek op het bestaande is. ... om
Gods
wil, om Zijn Gerechtigheid, om Zijn Rijk, heilige kritiek op het
bestaande, want waar God komt, kan niets blijven, zoals het is
(pag. 158-159).
De ware
godsvrucht begint altijd met God te ervaren als het Oordeel, als de
Kritiek. Jezus
leert ons het profetische gebed: Uw Wil geschiede, gelijk in de hemel,
alzo ook op de aarde (pag. 168-171). Daarbij maakt Miskotte een
duidelijk onderscheid tussen
Uw
Wil geschiede als derde bede van het Onze Vader (Mattheus
6:10) en
Uw Wil
geschiede als Jezus' gebed in Gethsemane (Mattheus 26:42).
De derde bede van het Onze Vader is een
beroep op Gods zedelijke
geopenbaarde Eis van recht en liefde - Jezus' gebed in
Gethsemane is
een
buigen van het hoofd voor de onbegrepen Wil der harde feiten. ... De
praktijk der godzaligheid begint met liefde voor de geopenbaarde Wil (=
wat Miskotte eerder noemde:
Gods
zedelijke geopenbaarde Eis van recht en liefde) ...
maar,
zo in zuiverheid begonnen, komt er het lijden, en de teleurstelling en
daarin is óok een Wil, een heel andere, vreemde, die
nochtans
wil geëerd zijn en beleden als 'n goddelijke Wil (pag.
173-176).
Miskotte staat hier in een
lange
traditie die onderscheid maakt tussen Gods geopenbaarde wil en Gods
verborgen wil (naar Deuteronomium 29:28), tussen de Wil des bevels en
de Wil des besluits. Gods geopenbaarde wil horen we in Zijn goede
geboden, die Hij ons geeft om daarnaar te leven - met Gods verborgen
wil worstelen we als leed en lijden ons treft. Veel gelovigen bidden de
derde bede van het Onze Vader met het oog op Gods verborgen wil: help
mij om Uw wil te aanvaarden, al
begrijpt mijn ziel U niet (Gz 293 uit het Liedboek van
1973). Zó vat Miskotte Jezus' gebed in Gethsemane op: Niet Mijn wil, maar Uw wil
geschiede - in de onbegrijpelijke lijdensweg die Jezus
voor Zich ziet. Maar Uw
wil geschiede
als derde bede van het Onze Vader vat Miskotte op als Gods geopenbaarde
wil / Wil des bevels Hij is daarmee in het goede gezelschap van de
Heidelbergse Catechismus zondag 49: Geef
dat wij en alle mensen ... Uw wil, die alleen goed is, zonder enig
tegenspreken gehoorzaam zijn, opdat alzo een iegelijk zijn ambt en
beroep zo gewilliglijk en getrouwelijk moge bedienen en uitvoeren als
de engelen in de hemel doen. Zelf vind ik het kunstmatig
om een onderscheid te maken tussen Uw
Wil geschiede in het Onze Vader en Uw Wil geschiede
in Gethsemane. Volgens mij gaat het in beide gevallen om een gebed om
gehoorzaamheid aan Gods geopenbaarde wil. In het Onze Vader bidden we
dat wij en alle mensen
Gods
geboden net zo goed zullen gehoorzamen als de engelen doen - en in
Gethsemane bidt Jezus om de kracht om gehoorzaam de lijdensweg te gaan die God Hem
wijst.
Vanuit de twee willen van
God kunnen we de spanning tussen koning en profeet begrijpen.
De
koning vertegenwoordigt de ene wil, de wil der feiten en de profeet
vertegenwoordigt de andere wil, de wil der Gerechtigheid; de koning
vertegenwoordigt het bestaande, de profeet velt over het bestaande 't
vonnis in Gods Naam (pag. 178-179).
Is het koningschap dan
óok niet in Gods Wil gegrond? Volgens 1Samuel 8
is het koningschap van Israël een concessie van de HEER aan de
wereldgelijkvormigheid van Zijn volk.
Aan
de wortel van elke menselijke heerschappij ligt deze Tweespalt, om ons
van Godswege te verontrusten en te doen schreien naar Zijn Rijk
(pag. 184).
Het artikel over Ons Wilhelmus
staat los van deze serie, maar sluit er op dit punt inhoudelijk bij
aan. Miskotte vereert het Wilhelmus met een diepe liefde, vooral omdat dit lied de kritiek is van z'n
eigen zangers. Mensen dénken door het zingen
van het Wilhelmus uit
te vieren hun verknochtheid aan het bestaande en hoor: ze zingen de
kritiek op het bestaande.
Met andere woorden: het Wilhelmus is meer profetisch dan koninklijk.
Boven alle gehoorzaamheid aan aardse vorsten gaat het
obediëren (=
gehoorzamen) van God de Here, de Hoogste Majesteit, in der
gerechtigheid (slot van vers 15). - In een volgend nummer van het
blaadje moet Miskotte een misverstand rechtzetten: dat zijn artikel
over profeet en koning gericht zou zijn tegen de Koningin (Wilhelmina).
Dàt is een
misverstand.
Eenvoudig omdat zij in onze staatsorde slechts in naam regeert. Hoe kan
men nog steeds zo onnozel doen en anderen zo onnozel houden, alsof in
onze tijd de koningin of zelfs de minister werkelijk
regéerden? (pag. 195-196). Het is de vraag of
Miskotte met déze reactie zijn achterdochtige gemeenteleden
heeft gerust gesteld.
Na de spanning tussen
profeet en koning behandelt Miskotte de spanning tussen profeet en
priester.
De
priester (d.i. de officiële godsdienst) ... rekent allereerst
met
de menselijke belangen, gewoonten en dierbaarheden. De profeet ...
rekent allereerst met het Andere, met God, Zijn Oordeel en Zijn Wil (pag.
194-195).
Het is duidelijk dat het
hart van
Miskotte ligt bij de profeet. Tegelijk behoort een dominee tot wat
Miskotte hier noemt: de officiële godsdienst. Dominees die
zich
(in de geest van Miskotte) tegenover hun gemeente opstellen als
profeten, kunnen daardoor grote spanningen oproepen. Voordat je als
dominee jezelf een profetenmantel aanmeet, moet je je realiseren dat de
oudtestamentische profeten geen vast tractement genoten, geen
pensioenrechten opbouwden, geen vakbond hadden die voor hun rechten
opkwam (zoals de Bond van Nederlandse Predikanten) en niet zelden hun
leven riskeerden met hun kritische boodschap.
Het geheim van de profeet
is, dat hij in Gods hart de toekomst ziet: nieuwe hemelen en een nieuwe
aarde. Wie dit geloof in zich draagt, kan
heel onze wereld van geweld slechts dragen als een vijandige
voorlopigheid
(pag. 199-200). Jezus is méér dan profeet: Hij is
de
Heiland. Maar dat is geen excuus om te ontglippen aan de klem van het
profetisch woord. Jezus vervult de Wet en de Profeten, Hij is de
volkomen Profeet. In
Jezus heeft de
oude wereld dé Profeet Gods gekruisigd. Maar door dit Kruis
met
hogepriesterlijke liefde te dragen, kreeg de Profeet Gods koninklijke
macht over ons hart en geweten (pag. 204-206 met de drieslag Profeet - Priester - Koning uit zondag 12 van de Heidelbergse Catechismus). Wanneer het Woord is gekruisigd,
dán zullen de mensen het Woord verstaan, het Woord van
eeuwig-oordeel-en-leven, dat Christus is en blijft tot de
voleinding der wereld (pag. 209-211).
Hoe staat het met de profetie ná Christus? Als het volk
Israël zijn Messias erkend had, zou het volksleven van
Israël
- en vanuit Israël het
leven der natiën -
hervormd zijn in de geest der profetie (die immers wezenlijk
maatschappij-kritisch is). Maar dat is er niet van gekomen, want
Israël erkende zijn Messias niet. Nu
werd, doordat het Evangelie geen volksleven tot vaste bodem en
uitgangspunt vond, de prediking noodzakelijk meer woord der
persoonlijke verlossing en hope, meer troostwoord in zielenood alleen
... Zodoende is
de prediking meer en meer verdwergd, versmald, vermagerd ... (pag.
215-216). Waarom
wordt de gemeente niet meer vervolgd? Het kan om twee redenen zijn:
óf omdat de wereld sinds korte tijd de profeten liefheeft
òf omdat de gemeente geen profetische kracht openbaart en
mitsdien ongevaarlijk is (pag. 219-220). Het profetisch
woord
stelt ons voor de keuze. Het is een miskenning van het profetisch woord
(en dus van de preek!) om
het 'mooi' te vinden. ... De
mens moet kiezen: vóor of tégen God. Wellicht is
het
beter en duidelijker om daar dan bij te voegen: vóor of
tegen
het Rijk, vóor of tegen het Messianisme. Jezus
besluit Zijn profetische Bergrede met de gelijkenis van het huis op de
rots of het huis op het zand: wie
mijn woorden gehoord en niet gedáán zal hebben,
wie
gekozen heeft voor de neutraliteit - die immers niet mogelijk is
tegenover God - die heeft het huis zijns levens gebouwd op aarde zonder
fundament. "Mooi vinden" is niet genoeg, het komt
aan op het doen (pag. 224-226). Miskotte besluit deze serie met een Lofzegging op het
profetische woord: O
Woord, profetisch Woord, wee, wie uw licht zag en de vensters sloot!
wee! wie niet kiezen wilde, want hij héeft gekozen
tégen
U, maar welgelukzalig die door U thuis-komt, thuis-komt in de eeuwige
rust van des Heren Raad, thuiskomt in de eeuwige onrust van de daad in
Zijn Naam (pag. 229).
Náást de serie over het profetisch woord begint
Miskotte
in het nummer van 28 juni 1924 een nieuwe serie, over de eredienst. Hij
neemt daarbij zijn uitgangspunt in de symboliek van de tabernakel,
zoals beschreven in Exodus en geduid in de Hebreeënbrief (pag.
163-166). Maar op Goede Vrijdag is het voorhangsel van de tempel
gescheurd. Nu is het
gehéle
gebouw waar de Samenkomst (d.i. de Samenkomst van God met zijn volk)
plaats vindt, ... vervuld van Zijn Tegenwoordigheid. De
Samenkomst (kerkdienst) gaat dus uit van God - wij mensen antwoorden op
Zijn Woord. Daarom pleit Miskotte ervoor dat de prediker eerst Votum en
Zegen [wat wij meestal noemen: de groet] uitsprak, en dat de
gemeente pas daarna antwoordt met haar eerste lied. Zó geschiedt het in
de Gereformeerde Kerken van 1886 en zó behoort het
(pag. 172 - vgl. A. Kuijper, Onze Eeredienst,
pag. 176). Nu is luisteren moeilijk. Dat begint al bij de Zegen aan
het begin van de dienst; wie niet luisteren kan, die heeft er
niéts aan. Luister toch naar de onuitsprekelijk innige wijze,
waarop de Vader met Zijn ganse Wezen ons wezen welkom heet
(pag. 177). Daarna volgt de Schriftlezing, waarin het erop aan komt dat
het voorgelezen gedeelte uit de Bijbel Góds Woord voor
óns wordt. Dan zullen wij verstaan dat de Here alle wezens
in
het aanzijn roept door Zijn Woord, maar dat Hij óns door dat
Woord tegenover zich stelt als bewuste wezens, als schuldige mensen en
als beminde zonen (pag. 179-180). Daarna volgt het gebed. Weet gij niet, dat het
gemeenschappelijk gebed uiting is van de allerhoogste gezindheid,
waartoe de Geest ons bekwaamt? (pag.
185-186). NB: In de jaren '20 werd het "grote gebed"
(inclusief
de voorbeden) nog gebeden tussen de Schriftlezing en de preek;
tegenwoordig sluit de preek (logischerwijze) aan bij de
Schriftlezing(en) en vormen gebeden en gaven de laatste hoofddeel van
de kerkdienst, tenminste als er geen Avondmaal wordt gevierd. Na het grote gebed
volgt het tweede bedrijf:
de predicatie. De preek stelt de predikant voor een onmogelijke taak: hoe kan ooit een mensenwoord het
gezag en de werking hebben van Gods eeuwig Woord? (pag.
191). De prediking moet
in de gereformeerde eredienst zijn wat de eucharistie is voor de
roomsen. Zoals
in de rooms-katholieke eucharistie het brood verandert in het Lichaam
van Christus, zó verandert in de prediking het mensenwoord
in
het Woord van God (pag. 200-201). De prediker schuift het gordijn van
het Allerheiligste weg, hij onthult ons de Ark des Verbonds, zodat we
staan in het Allerheiligste en het Geheimenis van Gods genade zien
(pag. 206-207).
In het nummer van 27 september 1924 begint Miskotte een nieuwe serie
over Het Geluk. Ei, wat
zou dat toch zijn, het geluk? ... geluk
is verwijding, geluk is opheffing van ons enge persoonschap. ... Het
geluk is geen voleinding immers, het is nog de zaligheid niet.
Het geluk is ... een heenklateren in het Wijde, tot alle,
alle
mensen. God is het Wijde, het Wijde is God (pag.
216-218). Zo
geformuleerd lijkt het geluk het uitstijgen boven de individuatie, een
moment van ervaring van éénheid van en met het
al. Geluk is
een bevinding der ziel tussen genoegen (dat te laag is) en zaligheid
(die te hoog is) in. ... wie wijd werd in het Ogenblik van geluk, die
wil gelijke levenskansen voor alle mensen en wil alle mensen brengen tot de Aanschouwing
Gods, tot een wezenlijk geloof (pag.
220-223). Wie "gelukkig wil worden", in de zin van: ongebroken, zonder
smart en zonder verlangen - die zal het Geluk mislopen. Hoe kunnen we
dan onze vatbaarheid
voor het Geluk verhogen? - Jezus zegt: leef als de kinderen!
Dat is het enige wat
onzerzijds kan gedaan worden om open te staan voor het Wonder, dat het
ons niet voorbijga, als Het komt (Mattheus 11:25-26). Het
Geluk is diè staat der ziel, waarin heel ons leven
(saamgetrokken in één Ogenblik), ons
vanzelfsprekend
schijnt, volkomen klaar, en tegelijk volkomen wonderbaar, geheel
opgenomen in de verborgen schoonheid van Gods Raad. Dat
moment is niet maakbaar, we kunnen enkel bidden en wachten. Tot te
middernacht het geroep geschiedt: Zie,
de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet. En gij, gij gaat tot de
bruiloft van het eeuwig Ogenblik (pag. 229-230). De
manier waarop Miskotte schrijft over het Ogenblik van geluk, doet me
denken aan de peak
experience van Maslow.
Vanaf 8 november 1924 schrijft Miskotte in zijn blaadje een serie Herderlijke brieven.
Hij schrijft ze in de stijl van de brieven van Paulus, met name diens brieven aan de gemeente te Corinthe. Dat is in
dit geval een veelbetekenende stijlfiguur, want de relatie van Paulus
met Corinthe was uiterst moeizaam, soms gespannen en verdrietig. Miskotte
constateert met verdriet dat in Kortgene het rechte gemeenteleven niet
opbloeit, en dat komt door de
Koude, die de eigenlijke zonde is, die de eigenlijke ellende brengt ...
die éne, onverbiddelijke vijand van het leven der ziel. Die
koude uit zich in staken
(= wegblijven, met name uit de kerkdienst, als men het ergens niet mee
eens is). Is
er in de kerk een woord gevallen dat iemand minder aangenaam was, hij
stáakt, hij vertoont zich niet meer; is iemand niet
herbenoemd
tot kerkvoogd hij stáakt, in 't vervolg is zijn plaats in de
Samenkomst onbezet - en Miskotte noemt nog meer concrete
voorbeelden (zoals hij eerder al eens schreef: De eertijds trouwe organiste verscheen maar niet meer, pag. 61). De gemeenteleden in Kortgene zullen gemakkelijk hebben
begrepen op wie hij doelde. Of Miskotte op deze manier zijn
weglopende gemeenteleden weer in de kerk terug kreeg? (pag. 239-241).
In de opeenvolging van zijn artikelen-series (met name over Gods
onzienlijkheid, over het waarom van het lijden, en over het profetische
woord) gaat Miskotte steeds dieper. Het
laatste en het diepste kan niet gezegd worden, kan alleen worden
aangeduid. De verborgen Omgang, dát is het laatste en
diepste. In zijn serie van de verborgen Omgang
schrijft Miskotte over de mystiek of bevinding - in het besef dat al
onze woorden hier tekort schieten (pag. 254-256). Na het inleidende
artikel begint Miskotte met een persoonlijk getuigenis. Ik weet de tijd niet, dat ik God
niet zocht. Maar mijn
gekwelde hart vond God niet en ik mocht van Zijn heerlijkheid niet
zingen. Tot, zo
plotseling als de bliksem in een zwoele nacht voor de slapeloze
verborgen velden open en bloot legt - hem het licht
opgaat, dat de verborgen omgang niet bij ons begint; de
Omgang is, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, wéet
nu,
eens vooral, dat je 't niet hoeft te weten, voel nu, eens en voor goed,
dat je 't niet hoeft te voelen en dat Het er toch is, de goddelijke
Tegenwoordigheid ... De verborgen omgang begint bij de
Heer (pag. 259-260). Dat begin van Godswege is verborgen. Wij
weten alleen van de tijd, dat wij Gods werking gingen bemerken. En toen
wisten we in-eens, dat de tijd vóórdien, een
verschrikkelijke en goddeloze tijd is geweest, een tijd der
vervreemding. Met vervreemding bedoelt Miskotte geen
liederlijke zondigheid, maar de menselijke vroomheid die wanhopig zoekt
naar God zonder te beseffen dat we al door God gevonden zijn; Miskotte
doet me hier denken aan Augustinus: Laat
heb ik U lief gekregen, Schoonheid zo oud en zo nieuw, laat heb ik U
lief gekregen. Zie, U was binnen en ik was buiten, en daar zocht ik U.
... U was met mij, maar ik was niet met U. ... U hebt geroepen en
geschreeuwd, en mijn doofheid doorbroken ... (Confessiones
X 38). Vreselijke
gedachte, zo lange tijd naast Iemand gewoond te hebben en Hem niet te
kennen ... Maar als die vréselijke gedachte bij ons
ontwaakt,
dan is juist het vreselijke voorbij en de Vervreemding is gebroken ...
(pag. 265-267). Over de vervreemding kan een gelovig mens dus enkel
spreken in de verleden tijd. Maar het leven Gods blijft een
verborgenheid, zowel voor gelovigen als voor ongelovigen. Met
dit verschil, dat het voor de laatsten is een verborgenheid, waar ze
tegen áan kijken en voor de eersten een verborgenheid,
waarin
zij zijn opgenomen. Daar weidt hun ziel met een verwonderd oog. Deze
laatste zin is een verwijzing naar de berijming van Psalm 27 (oude
berijming strofe 3 - nieuwe berijming strofe 2). De titel van de serie Verborgen Omgang
verwijst uiteraard naar de berijming van Psalm 25: Gods verborgen omgang vinden /
zielen, waar Zijn vrees in woont. Verder verwijst
Miskotte hier naar 1Timotheus 3:16: zie, de verborgenheid der
godzaligheid is groot. Miskotte citeert uiteraard de
Staten-Vertaling. De NBG-vertaling van 1951 geeft: het geheimenis der godsvrucht;
de Nieuwe Bijbel-Vertaling van 2004 geeft: het grote mysterie van ons geloof;
in het Grieks staat er mustèrion.
Maar deze verborgenheid is geopenbaard: God is geopenbaard in het vlees,
in Jezus (pag. 271-273). Maar voor we het weten zijn we voor ons bewustzijn onze woning
in de Verborgenheid des Heren weer kwijt. Wat zullen wij doen?
Bidden! Voor de gelovige is dit het Centrale Gebed: te mogen komen
en te mogen blijven in de Verborgenheid Gods (pag.
277-279). Ook voor wie geborgen is in Gods gemeenschap, blijven de
uitwendige dingen als zorg en smart, als lust en voorspoed en gewoonte
onze ziel belegeren. Ze vormen een overmacht waartegen we ons moeten
verdedigen. Dat betekent dat we radicaal van alle dingen moeten
loskomen. Miskotte noemt dat de
versterving, als een wezenlijk element in de verborgen
Omgang. Teken en
gelijkenis daarvan is de
heilige gewoonte bij het gebed de ogen te sluiten ... om voor God
alleen te zijn (pag. 283-286). Na de versterving komt als
regel de verrukking, die niet in woorden is aan te duiden: de
ware Extase geschiedt in de volkomen verduistering van alle
verschijnselen en alle beelden, het geschiedt, terwijl de ogen gesloten
zijn, dat ge gedurende de blikseminslag van één
ogenblik
voor God zijt, zó, dat ge geen weet meer hebt van Uw eigen
bestaan. Het is van verre te vergelijken met de
Godservaring die Paulus aanduidt in 2Corinthe 12: 2- 4. Maar direct
aansluitend schrijft Paulus daar dat hem een scherpe doorn in het vlees
werd gegeven ... opdat ik mij niet zou verheffen (2Corinthe
12: 7). En zo gaat het
meestal in het godvruchtig leven. Na de versterving de verrukking en na
de verrukking de verlating. Miskotte schrijft uitvoerig
over alle vormen die deze geestelijke verdorring kan aannemen. Waarom? omdat
gij uw vroomheid zult hebben te offeren en voor een tijd God zult
ontberen óm Gods wil, omdat de verborgen omgang is, gebeurt,
ook
als ge niets voelt, niets geniet en niets weet. God is
eindeloos méér dan onze Gods-ervaring. Daarom
komt het aan op trouw
ook als wij God niet ervaren (pag. 295-298). Paulus bidt driemaal om
van zijn doorn in het
vlees te worden verlost, maar krijgt als enige antwoord
van de Heer: Mijn
genade is u genoeg (2Corinthe 12: 9). Omdat wij alleen vanuit de
verlating ten diepste verstaan wat Genade is. Boven dit
lange artikel staat: De
stilte. En
zie, nú - als ge het met uw verslagen hart gehoord hebt:
'Mijn
Genade is u genoeg'- nu begint na de versterving, na de verrukking en
na de verlating, wat ik noemen wil: de Stilte. Het is de
stilte
("het suizen van een zachte koelte") waarin de HEER tot Elia komt
(1Koningen 19:12). Het is de stilte waarvan de Psalmdichter zegt: Mijn ziel is stil tot God, van
Hem is mijn heil (Psalm 62: 2 en 6). Deze stilte rust in
de volheid van de eeuwige Verkiezing, van de eeuwige Verhouding, stil
in de Stilte, in de stille Draagkracht der Liefde. 'Hij [=
de HEER] zal zwijgen in
Zijn Liefde' (Zefanje 3:17 - deze tekst wordt ook anders
gelezen en vertaald; pag. 301-305).
De één-na-laatste artikelen-serie draagt
als titel Het
Evangelie. Het eerste artikel in deze serie heet: Wat gegéven is.
Het Evangelie is ...
geen gedachte, maar daad. Het is Woord Gods. Niet alleen: Woord, door
God gesproken, maar ook: Woord, waarvan God de inhoud is, waarin Hij
Zichzelf mededeelt. ... Het Evangelie vraagt niets, het
géeft alles; of liever het vraagt álles door
alles te geven. Het is als de Zon, die alle leven ten leven roept door
aan alle leven leven te verlenen. Het kost niets dan alleen geloof
(pag. 331-334). Het tweede artikel heet: Wat voorbij is. De wereld gaat voorbij. ... Tot
de 'wereld' nu behoort ook onze godsdienst. Omdat het Evangelie nabij
is ... daarom is de menselijke godsdienst voorbij. ... 'Te weten dat
God ons dient, dát is onze godsdienst', of liever ons
geloof. Het afsluitende derde artikel heet: Wat te wachten is. Het Evangelie moet de menselijke
godsdienst overwinnen in u en in mij en in ganse scharen. Wil
God de Here het Evangelie doòrzetten, dan zal Hij ten
strijde trekken, terwille
van Zijn kinderen, tegen de geest onzer maatschappij, tegen
de godsdienst die zeer gewaardeerd wordt als verkwikking, wanneer je moe
bent van 't dienen van de Mammon, als beschermer van de
bezitsverhoudingen, als troost bij menig gevoelig verlies, als 'n
troostglans op de laatste uren van onze gelieven. Deze
godsdienst pas bij onze koude,
zielloze wereld. Het Evangelie daarentegen betekent Gods ontferming over een razende
wereld, die zich stuk-leeft, over een ontzind christendom, dat onwetens
zichzelf ophangt in het koord van de moderne wereldmachten. Daarom
verwachten wij door op-
en ondergang, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde,
waarop gerechtigheid woont (2Petrus 3:13 - pag. 343-345).
Miskottes laatste twee-delige serie gaat Over het sterven. Hij
bestrijdt de (zeker in die tijd maar nog altijd wel) onder gelovigen
gangbare gedachte dat de laatste ogenblikken van het leven beslissend
zijn voor de vraag "of men goed is heengegaan". Nooit ... beschrijft de Schrift
een sterfbed alsof het een crisis en plaats der beslissing ware. ...
van de apostelen Petrus, Paulus, Barnabas enz. acht de Schrift het
zelfs niet de moeite waard te verhalen ... 'hoe zij zijn heengegaan'. Het
komt er niet op aan hoe wij sterven, het komt er op aan hoe wij leven, of het Rijk Gods komt, maar er
wordt [in de Bijbel] niet de minste nadruk gelegd op
de lichamelijke dood als een intrede in dat Rijk (pag.
340-341). De diepste
oorzaak van de hier gewraakte opvatting van de dood ... is de
verdorvenheid van de natuurlijke mens. De onbewuste weerstand tegen het
Evangelie der loutere genade is ongelooflijk. Ik heb het eerst niet
willen geloven, maar 'k moest het tenslotte inzien; tallozen zijn te
kwader trouw met God; en de kerk moet dienen om hen in die kwade trouw
te stevigen - tot dat éne, fatale ogenblik, dán
zullen zij voor één keer oprecht zijn. Ze
stellen de overgave aan God zo lang mogelijk uit. Daartegenover stelt
Miskotte: wij hebben
niets anders te doen dan gedurig te leven vlak aan het heilig hart van
Jezus, de zon te groeten en oprecht en vrolijk te zijn in het spoor der
Gerechtigheid tot het dal der schaduwen komt ... om dan
Jezus na te zeggen: Vader,
in uw handen beveel ik mijn geest. ... Dat is 'n sterven waarachter de
Vader ons opwacht (pag. 345-346).
NATUUR
Miskotte had een open oog voor de natuur, het weer en het landschap. Vaak sprak de natuur tot hem een mystieke taal.
In de herfst is ds.
Miskotte begaan met
de mensen die in kou en nattigheid op het land moeten werken (landwerk
dat in die tijd nog allemaal handwerk was: aardappels rooien,
peeën [= suikerbieten] uitdoen, ploegen). Hoe
koud en triest het dan zijn mag op het land in de herfstnevel, gij
moogt weten dat uw arbeid waarde heeft voor God en mensen, grote waarde
(pag. 15-16).
Als het gesneeuwd heeft, roept de witte wereld ons op tot de bede: was
mij en ik zal witter zijn dan sneeuw. De witte-wereld-van God begint
te groeien vanuit mensenharten, het uwe en het mijne (pag.
34). Als Guido Gezelle hoort en ziet Miskotte in de schepping de
tekenen van de Schepper.
Als ge mij uitbundig,
geestdriftig
wilt aan 't spreken brengen dan moet ge beginnen over bomen en bossen.
... ik houd meer van bomen dan van bloemen. Daarom: in koelen bloede, om het geld,
bomen te zien kappen, maakt me altijd verdrietig en somber (pag.
69-71). Dit artikel heeft blijkbaar een concrete aanleiding.
Akkerbouwers hebben het vaak niet zo op bomen. Zoals een oude broeder
in mijn éigen eerste gemeente placht te zeggen: "Bomen horen
in
het bos", en daarom zou hij het liefst alle bomen in de omtrek
omhakken.
In de zomerweken onweert het regelmatig over Noord-Beveland. Zeker
en gewis Gód spreekt in het onweer, gelijk hij in de
lentebloesems spreekt. Maar hoe ánders spreekt Hij in de
vlammende bliksem dan in de wiegende tak. In het éne is de
sprake Zijner liefelijke Nabijheid, in het andere de sprake van Zijn
ontzaglijke Majesteit (pag. 145-146).
Met de Pinksterdagen
gaan de mensen
veel wandelen. En nu een vraag: kúnt gij wandelen? ... wie
wandelt heeft een doel, kalm en klaar voor ogen, maar het is hem alleen
belangrijk, dat doel, om de wég. Hebt gij aandacht, open
ogen,
verlichte ogen voor de wonderen die alom zich openbaren? Ook hier! Hebt
gij de prachtige kaarsenkoepel aan de Wester-achterweg, de
heerlijk-fiere kastanje gezien? Niet? Schaam u! En
Miskotte noemt nog enkele voorbeelden van natuurschoon, in
tegenstelling tot menselijke kitsch, zoals zo'n
vreselijke hond op de schoorsteenmantel, het tegennatuurlijke prutswerk
van een mens, van 'n fabriek, die u uw zure geld uit de zak klopt en u
op de koop toe bedriegt, door uw natuurlijke smaak te bederven,
misschien voorgoed. Ik weet wat Miskotte bedoelt, ook bij
ons
thuis stonden er vroeger aan weerszijde van de pendule stenen hondjes
op de schoorsteenmantel. - Gekleed
in Pinkstervreugde, broeder, zuster, wandel door Gods schoonheid,
zó dat dit wandelen u zij, beeld, teken en gelijkenis,
oefening
en voorportaal van het wandelen in het volbrachte werk, in het volle
licht, in het verbond, dat een eeuwig verbond der Genàde is
(pag. 155-157).
Tot zijn vreugd ziet Miskotte steeds meer zonnebloemen in de tuinen van
het dorp. Zoals de zonnebloem zich wendt tot de zon, zó zou ik willen zijn, ... altijd
mijn leven gewend naar Gods Licht, in groot verlangen en grote
zekerheid (pag. 213).
De mist heeft het gedaan!
In het nummer van 31 januari 1925 schrijft Miskotte over de griep, die
de één na de ander velt. En op 'n goede morgen, daar ligt
je zèlf. Wat is de zin daarvan? Tijdens de
ziekte zult
ge als door een kier van de bedstêe, het stille
léven van
uw schatten zien staan, die in gezonde dagen voor uw ogen als in een
mist vergaan (pag. 299-300).
Het stukje onder de titel Storm
begint met: Hoe
mateloos is deze kracht, alsof de wereld wordt opgebeurd, alsof de
wereld vergaat, Die stille lucht, die bewegen gaat, bewegen en lopen,
lopen en rennen, rennen en razen, dat haar eigen adem overslaat. Op
het vlakke Noord-Beveland aan de Noordzeekust kan het geweldige waaien.
Ook hier moet Miskotte denken aan de openbaring van de HEER aan Elia
(1Koningen 19:11-13). De HEER was niet in de storm, maar bij het suizen van een zachte stilte,
geschiedde het dat ik
mijn aangezicht bewond van eerbied, en uitging en stond bij de ingang
der goddelijke stilte, wetende het wonder van de geest ... de storm
bereikt vanzelf zijn eigen uitputting, maar het Woord Gods spreekt uit
en door en tot de Stilte (pag. 328-329).
DORPSLEVEN
Miskotte schrijft regelmatig over het
leven en het dorpsleven in Kortgene. Af en toe laat hij zich kritisch
uit. In de latere nummers van zijn gemeenteblaadje schrijft hij een
serie artikelen onder de titel Dorpsleven.
Het huis is
één der eerste overwinningen door de menselijke
geest op de natuur behaald. Ons huis is de plaats waar wij
warmte vinden, eten, samenzijn. Maar
er moet niet alleen warmte zijn voor het lijf, ook de ziel hunkert naar
wat warmte. Er moet niet alleen voedsel zijn voor verscheidene monden,
maar ook voedsel voor verschillende harten: een boek, een plaat, een
lied. Er moet niet alleen gelegenheid zijn om samen te zijn met
elkáar, er moet gelegenheid zijn om gemeenschap te oefenen
met
God. ... waar liefde woont, daar woont de Here zelf, daar
wordt
Zijn heil verkregen en 't leven tot in eeuwigheid (naar
Psalm 133 - pag. 37-38).
Begin december kreeg ds. Miskotte van de jonge kinderen op de
catechisatie de vraag: "Dominee, gelooft u in Sinterklaas?". Die vraag
overviel hem. Nu ging
het erom: het
verstand te eren, tóch niets moois de kinderen af te nemen,
en -
kon het zijn - hun geloofsleven in de rechte richting te leiden.
En hij vertelt het verhaal over de bisschop die eeuwen geleden op z'n
witte paard naar de achterbuurten reed, naar de arme mensen, naar de
kinderen. De Sint is
dus ver wég, maar hij heeft vader en moeder in het hart
gegeven jullie extra te kussen en veel liefs te geven (pag.
40-41). En Sint heeft dat allemaal niet zelf bedacht. Sint
Nicolaas heeft alles, letterlijk alles afgekeken van de Here Jezus. Die
was de eerste; die nam de kleintjes in zijn armen en legde kinderen van
jullie leeftijd de hand op het hoofd en wilde jullie allemaal gelukkig
zien (pag. 44-45).
In de wintermaanden werd en wordt er op Noord-Beveland gejaagd. Veelal
jagen de boeren en zijn het de knechts die drijven. Miskotte moest daar
niets van hebben. Zie,
dit staat
mij juist zo tot walgens toe tégen, dat de jager z'n
vermáák vindt in het doden, dat hij er bij gloeit
van
lust ... Als wij God, de wondere, onuitputtelijke Schepper liefhebben,
dan weten wij dat alle leven heilig is ... Voorwaar, wie vreugde vindt,
werkelijk vreugde vindt in de doodsangst van een onschuldig dier, die
is een slecht mens (pag. 45-46). Met zulke teksten zal ds.
Miskotte zijn jagende en drijvende gemeenteleden tegen de haren hebben
ingestreken. En hij doet me denken aan mijn eigen moeder, die alle
dieren en ook alle mensen liefhad - uitgezonderd jagers.
Enkele stukjes dragen de titel De
Hongaartjes komen (pag.
101, 105-106). Blijkbaar kwamen er Hongaarse kinderen of jongeren enige
tijd in Kortgene doorbrengen, om aan te sterken? als
vakantie? In
elk geval worden ze gastvrij onthaald: ik heb mijn gemeente van haar
beste zijde gezien - o! het heeft me zo verheugd.
In een serie over Dorpsleven
schrijft Miskotte om te beginnen over De Kaai. Daar
staan onze mannen op de kade. Stàan ze wel? Ze leunen, ze
hangen. ... Daar leeft een gezelligheid van 'n eigen soort. Anders dan
thuis. Anders dan in de herberg. Anders ook dan de gezelligheid van het
slenteren. Deze gezelligheid is er een van mannen onderling. Miskotte
begrijpt niet, dat een
mens, die een huis heeft, het langer dan een half uur op de kaai
uithoudt. Waarom zoeken deze mannen hun gezelligheid niet
thuis, bij vrouw en kinderen? (pag. 250-251). - Het tweede stukje Dorpsleven gaat
over De Zeedijk.
Een mens zoekt het
Wijde. ... Vandaar dat er zoveel mensen 's zondags kuieren op de
Zeedijk. We
bedenken daarbij dat de Zandkreek toen nog een zee-arm was, zonder de
recreatie-bebouwing en de bos-aanplant langs het huidige Veerse Meer.
Vanaf de zeedijk kon je eindeloos ver kijken. Doch, weet nu dit, lieve
wandelaar langs het Wijde, dat dit is als een vóorhof,
die heenwijst naar de wijdheid van de Geest. Waarheid
is wat een mens in de ruimte brengt en in de ruimte staande houdt. Ge
moogt nooit van een wandeling op de Zeedijk thuiskomen zonder ook naar
de geest verkwikt te zijn. Zo wordt ook uw kuieren een daad ter ere Gods
(pag. 256-257). - Een volgend stukje Dorpsleven
heet De Beurs.
Goed of slecht weer, stápels fietsen leunen tegen de pui van
de 'Korenbeurs', het Hotel - Café - Restaurant in Kortgene, waar boeren en
handelaars elkaar elke week rond het middaguur ontmoetten om zaken te
doen. Mijn eigen vader, kassier van de Boerenleenbank, moest ook
regelmatig tussen-de-middag naar "de beurs" in Wissenkerke of Kortgene. Maar
Miskotte stelt de vraag: hoe
zal
een mens met God verkeren op de beurs? ... De Here God moet
ook
op de beurs in zijn volle Majesteit op uw ziel kunnen indringen. Als
dat niet kàn, dan is daarmee uw verkeer daar geoordeeld.
Maar
het kan wel terdege, als God uw hart zo bewerken mag dat gij kritisch
staat tegenover de strijd-om-het-bestaan, daar in ordelijke schijn,
koel uitgevochten - en Miskotte haalt het woord
van Jezus aan: maak
u vrienden uit de onrechtvaardige Mammon (pag. 260-261).
- Een volgend stukje speelt zich af Op de scheerwinkel.
Bij de barbier zitten de mannen des zaterdagsavonds te wachten tot ze
aan de beurt zijn. Daarbij doden ze de tijd met achterklap en laster.
Miskotte wekt zijn gemeenteleden op om tijdens het wachten een leuk, gezellig Gesprek te
voeren en vooral geen kans voorbij te laten gaan in dat gesprek iemand van je
dorpsgenoten te prijzen (pag. 267-268). - In het nummer
van 27 december 1924 schrijft Miskotte over De derde dag.
Hij doelt op het (vroegere) Zeeuwse gebruik van de vrije Derde
Kerstdag, Derde Paasdag en Derde Pinksterdag (zelf ben ik geboren op
Derde Paasdag en dus ben ik naar Zeeuws besef een echt Paaskind). Voor
de Zeeuwse landarbeiders vormde deze uitbreiding van de christelijke
feestdagen zowat hun enige vakantie. Maar Miskotte ziet er weinig heil
in: zelfs aan twee
dagen hebben ze
niet genoeg ... om als bestiën lol te trappen om de grote
leegte
van hun arme leven. De eerste dag. En nog een dag. En alá,
de
derde dag. Alle goede dingen bestaan in drieën. Ruim baan voor
de
beken van onze jenever! (pag. 273-275). - Zijn stukje
over Maandagmorgen
begint Miskotte met: Een
moeilijke morgen! Vroeg uit de veren, snel in de kleren,
heén in de nuchtere, koude dag - een gevoel
dat bijna 100 jaar later voor veel mensen nog altijd herkenbaar is. Miskotte
besluit dit stukje met: Op
maandagmorgen is het soms zo zwaar en somber voor Uw ziel: mijn vriend,
breng de arbeid dan als een heilig offer, ook aan degenen die U geen
dank weten. Arbeid is geen plicht alleen of straf of strijd, maar een
stellen van het lichaam tot een levende, heilige en Gode welgevallige
offerande, welke is uw redelijke godsdienst (pag. 279-280
met een verwijzing naar Romeinen 12: 1). - Muziek daarentegen maakt in
Miskotte hooggestemde gevoelens los. Als er in de zomer muziek is op
de tent (de muziektent van het dorp) ... dan zet ik mijn ramen hoog-op. Muziek
heeft een positieve invloed op mensen. En luisterend aan zijn raam, kan
hij het niet laten te denken: er
is geen muziek genoeg in die levens, in de zin van: die
eenvoudige en brede menselijkheid, die in ons opwaakt bij muziek, dat
verlangen, die hang naar spel en beweging, die worden losgestreeld door
'n enkele melodie, dat juist ontbreekt in zovele levens
(pag. 286-287).
KERKELIJK LEVEN
In zijn gemeente-blaadje schrijft Miskotte natuurlijk regelmatig over het kerkelijk leven van Kortgene, vaak in kritische zin.
Ds. Miskotte is bedroefd
en beschaamd
als hij na de kerkdienst ziet dat er in de collectezak voornamelijk
centen zitten. Door het heimelijk op een koopje te willen doen,
ontwijdt men de Samenkomst der Gemeente. Ik roep u ten strijde tegen de
Kerkcent (pag. 30-31).
Tegen Kerst schrijft Miskotte: Alle
geboorte is wonderbaar. Van plant en dier en mens, van gedachte,
kunstwerk en liefdedaad. Maar niets zo wonderbaar als de geboorte van
de Zuivere, de Gezondene des Vaders. ... Wat is dat zoet te denken, dat
geen mirakelen nodig zijn en geen inspanning van mensen om het schone
en goede, godvervulde leven te stichten op deze arme, doorwonde aarde.
Wat raken mij spiritistische blikken in het hiernamaals, wat zouden mij
wonderlijke verhalen van wonderlijke uitreddingen brengen, als toch de
Here zelf gekomen is, wonderbaar ... (pag. 43-44).
Met Nieuwjaar beperkt ds. Miskotte zich niet tot particuliere wensen;
hij spreekt de wens uit dat de Gemeente groeie en bloeie; en hij wijst
concreet aan wat er daartoe moet veranderen. Ons faalt geestdrift
(pag. 50-51). In een volgend nummer van het blaadje vraagt hij zich met klimmende verbazing
af waarom zoveel mensen nooit in de kerk komen. Hij wijt dit - mede -
aan het misverstand dat de mensen denken dat de Gemeente meent beter te
zijn dan de buitenstaanders (pag. 55-56). Nog weer een week
later: Ik moet
u bekennen dat ik moe ben... M'n hart is erg moe. Dat
komt niet (enkel) door de "tiendaagse veldtocht" gedurende de laatste
tien dagen van het jaar, al somt hij op hoeveel diensten hij toen heeft
gedaan: op zondag 23 december 2x, op dinsdag 25 december Eerste
Kerstdag 2x, op zondag 30 december 2x, op maandagavond 31 december
Oudejaarsavond, op Nieuwjaarsmorgen 1 januari teneinde de droevig gedunde
schare mijner getrouwen opnieuw te stichten, en op zondag
6 januari 2x, dus 10 preekbeurten in ruim twee weken. Maar dat is het niet.
Wat dan wel? deze
gemeente heeft het na twee en een half jaar zo ver gebrach, dat m'n
jonge kracht in de veldtocht voor het eerst ging falen. ... ik kan niet
werken in een sfeer van wantrouwen. ... niet het werk heeft mij moe
gemaakt, maar de achterdocht in de afzijdigheid (pag.
58-61).
In
negen van de tien gevallen is het huisbezoek onbevredigend, vaak zelfs
geheel onvruchtbaar. ... Zeker, het is prettig over onze zorgen en onze
plannen met de dominee te kunnen spreken, vooral ook over onze
kinderen; maar als de dominee het gesprek besluit met een klein, particulier preekje
bij een kopje koffie, verzinkt men in een lijdelijk luisteren,
afgewisseld door 'ja' of 'neen', of ''t moest wel zo wezen' en 'dat kan
wel zo zijn' (pag. 75). Ik
herken dat wel. Toen ik zelf als predikant begon, had ik - net als ds.
Miskotte - het gevoel dat ik in elk pastoraal gesprek een doorbraak
naar het geestelijk leven moest forceren; en - net als hij - voelde ik
hoe gemeenteleden dan meestal dichtsloegen. Al vele jaren geleden heb
ik de zelf-verplichting tot een "geestelijk gesprek" laten varen. Ik ben al
dankbaar voor het vertrouwen als mensen met mij hun zorgen en plannen
willen delen ("vooral ook over onze kinderen", daarin is niets
veranderd). Wel hebben we meestal die zorgen aan het einde van mijn
pastorale bezoeken in gebed bij de Heer gebracht. - Voor Miskotte is de
troost dat hij zijn blaadje heeft: geen bezoek, geen gesprek gaat
zo diep, als het bezoek dat ik u elke zaterdagavond breng,
omdat hij in zijn blaadje zonder
aanloopje, zonder omwegen met u spreken kan over hetgeen mij het meest
ter harte gaat en wat u, als het erop aankomt,
óók het
meest ter harte gaat (pag. 76).
In een artikel over Onze
Kerkgang schrijft Miskotte, dat de waarde van de preek ver
overschat wordt. Maar: Nooit
is een preek zo slecht of er komen minstens twintig dingen in voor, die
de moeite waard zijn om mee te nemen, en minstens tien, die reeds ver
boven ons levenspeil uitgaan (pag. 84-85). Voor de preken
van Miskotte zelf zal dat zeker zo geweest zijn.
Onder de titel Krankheid
koesteren schrijft Miskotte twee artikelen over de hang van sommigen naar het
'oud-gereformeerde' kerkje (wat we nu noemen: de
Gereformeerde Gemeente). Miskottes diepste bezwaar tegen deze
geloofsbeleving is: het
Evangelie der Verlossing wordt daar àfgewezen om daarvoor in
de plaats de krankheid der ziel te koesteren. We zijn
allen ziek-van-harte
door onze vervreemding van God; maar het eigenaardige van
de oud-gereformeerde gemeente is, dat
van de nood een deugd wordt gemaakt, van de krankheid een ereteken, van
het blijven der krankheid een verkwikkelijke troostgrond der eeuwigheid
(pag. 94-96 en 99-100).
Als op Palmzondag de nieuwe leden zullen worden bevestigd (wat we nu
noemen: belijdenis doen), roept Miskotte zijn gemeente op om hen te
steunen: we zullen
hier,
menselijkerwijs gesproken, nooit een bloeiend geestelijk leven hebben
als wij niet beginnen de nieuwe leden in liefde te ontvangen
(pag. 116). Belijdenis-doen is geen eindpunt, maar een begin. Na de
belijdenisdienst, dus in het Paasnummer, schrijft Miskotte aan de
nieuwe leden der Gemeente: ... Hem in eenvoud liefhebben en je zelf
simpel Hem toevertrouwen dat is het begin van het veilige, zekere,
sterke leven van Gods echte kinderen, dat wij even begonnen te kennen,
en waar onze ziel naar blijft verlangen, want het is zo mooi, zo mooi
(pag. 120-122).
Voor Pasen schrijft Miskotte: ge
zijt, wat ge gelooft. Wie in de dood gelooft is bezig te sterven, wie
in het leven gelooft is bezig te gaan leven. ... Ieder die in het leven
gelooft, gelooft omdat hij niet anders kàn, want de
Opgestane
maakt zijn hart zo oneindig warm en stemt in zijn binnenste de muziek
aan, die geen slotaccoord vinden kan ... (pag. 119-120).
Een heer uit Rotterdam
zei onlangs tegen Miskotte: 'u
voelt u hier natuurlijk als een snoek op 'n zolder' en
iemand anders die het kerkelijk leven in Kortgene kende, zei tegen hem:
'man Gods, de dood is in
de pot' (naar 2Koningen 4:40). Zulke opmerkingen over
zijn gemeente zijn confronterend voor een dominee. Toch weet hij met volstrekte zekerheid
vijf dingen. Ten
eerste, dat het goed is ons de doodsheid van onze gemeente te bekennen
... Ten tweede, dat God ook hier zijn lieve kinderen heeft ... Ten
derde, dat wij in geen geval mogen berusten ... Ten vierde, dat wij
enige grond hebben te geloven dat er iets ómgaat; de tekenen
daarvan zijn wrijving, strijd. ... Ten vijfde, dat wij door de
opstanding van Jezus Christus uit de doden worden opgewekt te geloven
aan God, de Wonderbare, die roept de dingen die niet zijn alsof zij
waren, die gadeloze wonderen werkt (pag. 127-129).
Bij die wrijving en strijd hoort ongetwijfeld ook de discussie over
oorlog en vrede. In 1924 ligt de Eerste Wereldoorlog nog vers in het
geheugen: het
onmetelijke leed en de duivelse invloed van de oorlog.
Op de Bijbelse belofte van vrede reageren velen skeptisch: kan de
oorlog verdwijnen? Miskotte trekt daarop een vergelijking met de
ontwikkeling van de intermenselijke rechtspleging. Door een werking der Algemene Genade
Gods is de
bloedwraak in het leven der mensen ... vervangen door de rechtspraak.
... Wij achten het vanzelfsprekend dat de beledigde niet zichzelf
wreekt maar zijn zaak brengt voor het gericht. Tussen de
volkeren zal
dezelfde weg - al zal ze uiteraard langer duren - betreden moeten
worden: van de stompzinnige bloedwraak tot de klare rechtspraak.
Ziedaar de gedachte van de nieuwe tijd en het doel van de vredesbeweging
(pag. 144-145). Hoe lang deze weg nog zou duren, heeft ons de
geschiedenis na 1924 en met name de Tweede Wereldoorlog geleerd.
Met Pinksteren trekt Miskotte een parallel tussen de uitbundige natuur
van de voorzomer en de overvloed die de Geest ons schenkt: dat
is die weelde, die, bij benadering en tijdelijk wordt uitgedrukt door
het natuurleven van deze maand: geen wachten op licht, geen schuchter
ontwaken, geen bloei van belofte-alleen, maar hevige weelde, sidderende
overvloed (pag. 153-154).
Tegenwoordig, sinds 1967, kennen we Vredesweek, de week van 21
september, door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Internationale
Dag van de Vrede. Blijkbaar werd er in de jaren '20 ook al een
Vredesweek gehouden - Miskotte schrijft er achteraf over in het nummer
van 30 augustus 1924. Hij drukt het lied voor de Vredesweek af: Daad der jongeren -
een nogal pathetisch vers, dat uitloopt op: Menschheid, hoor in u den
vredeswil groeien. / Heilig, heilig en hecht (pag.
201-203).
'Hier gaat men uit
porren'- Zo stond tot voor kort op menige oude deur in de achterbuurten
van Amsterdam geschreven. Hier
woonde dus een porder: iemand die 's morgens vroeg bij mensen op de
deur bonsde om ze wakker te maken om aan het werk te gaan. Miskotte vergelijkt het werk van de
prediker met dat van de porder. O!
stellig het ambt is rijker, de bedienaar des Woords moet zijn voor de
ingewijden : een musicus, een dichter, een denker, een
vriend, een speelkameraad (voor de kinderen). Maar wat
moet de denker en de vriend, de speelkameraad en de dienaar in een
somber vertrek met geeuwenden en snorkenden. Wat blijft de prediker
over dan: porder te worden? Ontwaakt, gij die slaapt!
(pag. 236-238).
In het nummer van 8 november 1924 roept Miskotte zijn gemeenteleden op mee
te helpen, tot de stichting van een protestants-christelijk ziekenhuis
te Goes. De bedoeling is de onkosten die nu drukken op verpleging in
Middelburg b.v., terug te brengen tot een minimum. En verder te
verhinderen, dat de Roomse actie te Goes, die met 'n dergelijk plan
rondgaat, ons zou vóór zijn en wederom beschamen
(pag. 243). De doelstelling is helder, de motivatie is minder helder;
die blijkt dan ook vragen op te roepen, gezien de nadere uitleg die
Miskotte moet geven in het volgende nummer: er is niet anders gemeend dan
wat er staat: dat bij de stichters o.a. de bedoeling vóorzit
het goedkoper te maken
(pag. 248). Dat "o.a." laat ruimte voor nog andere motieven:
versterking van de eigen protestants-christelijke zuil (die motivatie
zou je eerder bij een gereformeerde dominee verwachten)? angst voor de
opmars van de Roomsen? Hoe het ook zij: in Goes leidde de Roomse actie in
1927 tot het ziekenhuis Sint Joanna aan de Kloetingseweg, terwijl het
protestants-christelijke streekziekenhuis Bergzicht aan de Reigerstraat
pas werd geopend in 1964. In 1987 gingen beide Goese ziekenhuizen samen
in een algemeen ziekenhuis - einde van de verzuiling.
In het blaadje van 13 december 1924 schrijft Miskotte: Wij hebben tenslotte gemeend het
beroep naar Meppel als een Roeping te moeten beschouwen en wij hebben
die aangenomen (pag. 264). In het nummer van 28 februari
1925 deelt hij mee dat het afscheid van Kortgene is bepaald op zondag
29 maart. Er zal
waarschijnlijk omtrent 29 maart gelegenheid zijn voor de
gemeente om ons ten afscheid de hand te drukken; maar, zeer gaarne zag
ik al degenen, die mij vóordien nog intiemer wensen te
spreken bij mij; elke dinsdag-, donderdag- en vrijdagavond kunt ge over
mij beschikken (pag. 324). Wil ieder, die nog boeken van
mij te leen heeft, die in de loop van de volgende week terugbrengen? (pag.
336). In het artikel Afscheid
schrijft Miskotte dat het in zijn werk als predikant in Kortgene steeds
ging om de grote vraag:
hoe breng 'k Jezus vlak aan het hart der mensen. En hij
betuigt: waarlijk, ik
heb u liefgehad met een herdershart. Echter lang niet genoeg. En daarom
ging het tenslotte niet. ... En God heeft mij afgeroepen van een post,
waarvoor ... mijn liefde niet toereikend was. Wil mij blijven gedenken
in Uw gebeden, ook al was ik voor u niet genoeg (pag.
346-348).
PASTORIE-BUS
Vanaf juni 1924 verschijnt er een nieuwe rubriek,
de Pastorie-bus
(pag. 152): wie vragen of opmerkingen heeft, mag die - desnoods anoniem
- in de brievenbus van de pastorie deponeren; ge
moogt àlles vragen, zeggen, beweren. Vooral niet alleen over
'geestelijke' dingen. Wat u ergert of wat u zorg geeft in het
dagelijks leven, dat hoort er allemaal bij. Zeer welkom zullen ook alle
vragen zijn, die de preek betreffen
(pag. 152).
Op een vraag naar de
voorbede voor de overheid (in veel protestantse kerken gebruikelijk),
schrijft Miskotte: De
overheid beschouwt het als haar allereerste taak de bestaande orde te
beschermen als wàre het de goede en rechtvaardige ... daarom
is
het voor mijn geweten dáarom reeds onmogelijk haar
méer
dan een zeer betrekkelijk recht toe te kennen. Dus bestaat er ook maar
een zeer betrekkelijke voorbede. Daarom is de houding die mij overblijft
de onthouding (dus: geen voorbede voor de overheid), om
daarmee God,
de Heilige en Verhevene te bevrijden uit het knellende 'verbond' ('God'
+ 'Nederland' + 'Oranje') waarin Hij in de arme maar taaie voorstelling
van de doorsneemens hier te lande bestaat (pag. 161-162).
Op een vraag naar het gebruik van D. V. (Deo Volente - als God het wil)
in advertenties enz. schrijft Miskotte dat hij tegen alle publieke uiting
van godsdienstig leven is, dus tegen alle demonstratieve
vroomheid; de
niet-christelijke lezer zal er waarlijk niet door bekeerd worden.
Verder keurt hij het af dat
men zulke diepe gevoelens afkort, dus geen D.V. (= Deo
Volente), J.C. (= Jezus Christus) of H.G. (= Heilige Geest) (pag.
182-183).
De vraag Kan een
zogenaamde socialist een oprecht christen zijn of omgekeerd?
is zeker persoonlijk bedoeld, want Miskotte stond bekend als "de rooie
dominee". In zijn antwoord onderscheidt Miskotte in het socialisme drie
aspecten. (a) Of de socialistische inrichting van de samenleving
mogelijk is, moet wetenschappelijk en praktisch worden
uitgemaakt; (b) het klasse-strijd-beginsel moeten wij met alle macht
tegengaan; (c) de gezindheid van onmetelijk erbarmen en
verlangen
naar kameraadschap onder de mensen kunnen wij als christenen enkel met
de grootste eerbied begroeten. De vraag van Christus aan ons is: zijt gij beréid van
al uw onrechtmatige voorrechten afstand te doen terwille van de
anderen? (pag. 191-193).
Op de vraag 'kunnen
alle mensen zalig worden?' antwoordt Miskotte: ja, want in allen ligt de kiem
van een verlangen naar God. Of ook feitelijk alle mensen
zalig worden? Het
lijkt mij een goddelijke opzet, dat wij hierin geen klaarheid kunnen
verkrijgen. Het is namelijk even vermetel een eeuwige hel te leren
zonder meer, als een eindelijke wederkeer van allen (naar
Handelingen 3:21). ...
Het is Gods wil, dat ons denken hier vastloopt. De
laatste wijsheid blijft het heilige woord van Jezus Christus: strijd gij om in te gaan!
(pag. 197-198).
Op de vraag 'wie zijn
deelgenoten aan
het Genade-Verbond en sluit deelgenootschap aan dat Verbond ook altijd
in een onderwerpelijk bezit van de Verbondsweldaden?' antwoordt
Miskotte: het genadeverbond is een verbond met het geheel van de
gemeente. Maar vooral gaat hij in op de vraag achter de vraag: de vraag
naar de persoonlijke heilszekerheid. Hij antwoordt daarop: gij
moet weten, dat er niets te weten valt dan dit ene: God weet mijn
verlangen, mijn verlangen om niet alleen deelgenoot te zijn maar ook te
weten dát ik het ben (pag. 212-213).
Op de vraag 'waarin
bestaat de onzuiverheid der leer der 'oud-gereformeerden'? gaat
Miskotte uitvoerig in (zie ook zijn eerdere artikelen over Krankheid koesteren).
Zijn conclusie: onder
deze naam: 'gereformeerd', is nog nooit iets aan de man gebracht, dat
zó weinig met de oorspronkelijke bedoeling van de Reformatie
heeft uit te staan. ... Neen, dan verheug 'k mij telkens weer, als ik
de gezonde en krachtige voortzetting van het Calvinisme in Dr. Kuyper
en de zijnen, in de kerken van '86 op een of andere wijze mag ontmoeten
(pag. 251-253). Bij alle theologische verschillen zal het
Miskotte hebben aangesproken dat ook volgens Kuyper de samenleving ten
minste even belangrijk is als de ziel.
Waarschijnlijk de zelfde vraagsteller vraagt verder: 'Waarin bestaat dan de
zuiverheid der leer der Ned. Hervormden?'.
Miskotte wijst er allereerst op dat de officiële leer der Ned.
Herv. Kerk de leer der vaderen is. Maar de Herv. Kerk is niet zuiver
georganiseerd, vanuit het streven om het gehele volk binnen haar muren en onder de
invloed des Evangelies te houden. Miskotte acht de tijd gekomen tot ingrijpende
veranderingen in deze organisatie - hij heeft nog moeten
wachten tot 1951, toen de Ned. Herv. Kerk een nieuwe kerkorde en
structuur kreeg. Ik
heb eigenlijk maar één grote grief tegen onze
kerk, ...
déze, dat zij de sociale beweging van onze tijd, zonder
erbarmen
en zonder begrip, aan zich heeft laten voorbijgaan en dat zij bijkans
in alle maatschappelijke conflicten aan de verkeerde zijde is gaan
staan. En dat zal zich ontzettend wreken - profetische
woorden! (pag. 261-262).
Een zekere N.N. stelt een hele serie vragen, zoals of een onherboren belijdend lidmaat
mag aangaan aan het Avondmaal en ambtsdrager mag wezen. Miskotte
antwoordt dat wij mensen niet kunnen bepalen of iemand wedergeboren is;
vaak kan iemand dat zelf niet eens. Een ander daarop willen onderzoeken
voert niet tot
verheerlijking der Genade Gods maar tot een ziekelijk zelfbehagen.
Miskotte heeft duidelijk moeite met al zulke vragen. Hij voelt er geen
persoonlijke nood of moeite achter. Bestaat uw geestelijk leven uit
het peinzen over dit soort vragen? Ik hoop van niet, want wat zou het
dan mat en tam zijn (pag. 268-269).
Op de pretentie van de gereformeerden (niet de oud-gereformeerden maar
de leden van de Gereformeerde Kerken in Nederland) dat zij een meer
schriftuurlijke kerkinrichting hebben dan de hervormden, antwoordt
Miskotte dat de organisatie van de Ned. Herv. Kerk voor verbetering
vatbaar is, maar dat de Bijbel ons nergens een bepaalde organisatievorm
van de kerk voorschrijft. Het enige Bijbelse kerkorde-artikel is
1Corinthe 14:40: laat
alle dingen eerlijk en met orde geschieden (pag. 287-288).
Dezelfde vraagsteller wil graag weten wat het verschil is tussen gereformeerd en ethisch
(ethisch in de zin van de ethische theologie: een stroming binnen de
Ned. Herv. Kerk ergens tussen modernisme en confessionalisme; sommigen
beschouwden de ethische theologie dan ook als iets halfs, iets van 'water en
melk').
Miskotte antwoordt dat gereformeerd in de ruime zin ook de ethische
stroming omvat. Maar gereformeerd in de neo-calvinistische zin (dus van
Abraham Kuyper en de zijnen) betekent een dogmatische verenging, met
name door de Openbaring op te vatten als een mededeling van waarheden.
Daartegenover stelt Miskotte: Het
godvruchtig leven is niet ontstaan uit leerwaarheid, maar de
leerwaarheid is ontstaan uit godvruchtig leven (pag.
291-293).
Op de vraag 'loochenen
alle vrijzinnigen de Godheid van Christus?' antwoordt
Miskotte bevestigend. Maar eigenlijk vindt hij het dilemma rechtzinnig
- vrijzinnig achterhaald (hij legt dat niet uit, maar ik denk dat hij
bedoelt: rechtzinnig en vrijzinnig worden onderscheiden naar een
formeel kriterium: wel of geen binding aan de belijdenisgeschriften).
Zelf acht Miskotte voorlopig
alleen
díe onderscheidingen dienstig die uit het geloofsleven
onmiddellijk zijn àf te leiden, b.v. óf Jezus is
ons
alleen de verkondiger van een Evangelie, dat ook op andere wijze tot
ons komt, óf Jezus is zelf de inhoud van het Evangelie, dat
principieel 'niet is naar de mens', dat integendeel al het menselijke
in een beslissende crisis brengt - met dat laatste
verwoordt Miskotte (ook) zijn eigen standpunt (pag. 305-306).
Verder vinden we
in Miskottes gemeenteblaadje overdenkingen, blijkbaar samenvattingen van preken die hij
gehouden heeft. In elk
nummer geeft Miskotte een Lijstje
voor bijbellectuur (wat we tegenwoordig noemen een
Bijbelleesrooster). Regelmatig neemt Miskotte een gedicht op, bijvoorbeeld van
Guido Gezelle, Willem de Mérode of C. S. Adama van
Scheltema. Een enkele keer
bevat het blaadje een praktische mededeling, bijvoorbeeld dat ds.
Miskotte een ringbeurt moet vervullen in een naburige gemeente; dan is
er in Kortgene een leesdienst.
Al in zijn gemeenteblaadje schrijft Miskotte zoals hij later nog zoveel
boeken zal schrijven: dichterlijk en diepzinnig, maar ook gezaghebbend,
haast bezwerend (en daardoor, eerlijk gezegd, ook wel eens irriterend).
Alsof er een lijn doorloopt van het Woord des HEREN dat klonk vanaf de
Sinai en vlees werd in Christus, tot ons spreekt in de Heilige Schrift
en de uitleg daarvan in de prediking, naar zijn theologische werken en
naar dit gemeenteblaadje. Daarom kán hij niet begrijpen
waarom soms
ons blaadje hier of daar verfrommeld ligt, dat het dient om het
zwartsel van de koffiepot af te doen of als matje onder de lamp moet
liggen. ... Zie, vrienden, ik geloof dat dit blaadje een gave
van
God is, niet alleen aan u, maar ook aan mij. ... Daarom het dringend
verzoek: ga met dat weerloze papier eerbiedig om, want er is een zegen
in, voor nu en later (pag. 150-151). Het vertrek van
Miskotte eind maart 1925 betekent ook het einde van "zijn"
gemeenteblaadje.