K. H. MISKOTTE, ... als een die dient. Volledige uitgave van het 'Gemeenteblaadje Cortgene', 27 oktober 1923 - 4 april 1925, Ten Have Baarn, 1976, 348 pag.

Kornelis Heiko Miskotte (1894-1976), vanaf 1945 hoogleraar theologie in Leiden, begon zijn kerkelijke loopbaan in het dorp (vanouds: smalstad) Kortgene op Noord-Beveland. Van 1921 tot 1925 was hij daar Nederlands Hervormd predikant. Ik probeer me voor te stellen hoe dat voor hem geweest is. Daarbij helpt het een beetje dat ik zelf ben opgegroeid op Noord-Beveland, vanaf 1957. Het Noord-Beveland van mijn jeugd leek meer op het Noord-Beveland uit de jaren van Miskotte (ruim dertig jaar voordien) dan op het Noord-Beveland van vandaag (ruim zestig jaar later). Noord-Beveland was in alle opzichten een eiland: enkel met de rest van de wereld verbonden door de twee veerponten Kamperland-Veere en Wolphaartsdijk-Kortgene. De meeste wegen waren onverhard. Waterleiding is er pas gekomen in 1956, gas en riolering pas begin jaren '70. De recreatie die nu op Noord-Beveland de toon aangeeft, was ook in mijn jeugd nog helemaal onbekend. Vrijwel de enige bron van bestaan was de akkerbouw: een aantal "grote boeren" hadden vele knechten en arbeiders in dienst. In de wintermaanden konden en kunnen de eindeloze donkere akkers gevoelige zielen deprimeren. De dorpsgemeenschappen waren gesloten en hadden elk een eigen karakter, ook in kerkelijk opzicht. In Kortgene (Miskotte schrijft het volgens de toenmalige spelling met een C) was de Hervormde Kerk de dorpskerk, waartoe de meeste mensen behoorden, velen zonder er regelmatig te kerken - daarnaast was er de bevindelijke Gereformeerde Gemeente. In dit dorp werd de jonge Miskotte in 1921 predikant. Het zal hem niet meegevallen zijn. Miskotte was een stadsmens: geboren in Utrecht, waar hij ook theologie had gestudeerd - nu woonde hij in een afgelegen en geïsoleerd dorp. Miskotte was een intellectueel die leefde in theologie, filosofie en literatuur - in Kortgene hadden de meeste mensen nauwelijks lagere school. Dat viel hun niet aan te rekenen, van kind af moesten ze (mee)werken op het land of in het huishouden. En mensen zonder voortgezette opleiding kunnen een diepe levenswijsheid en geloofswijsheid hebben. Maar zeker bij een (groot) deel van zijn gemeenteleden voelde de jonge dominee Miskotte weinig aansluiting. Te meer daar hij in theologisch en politiek opzicht duidelijk anders in het leven stond dan de meesten van zijn gemeenteleden. Bij zijn afscheid schrijft hij in zijn gemeenteblaadje dat de verhouding van de gemeente tot mij die was van een ongelukkig huwelijk (pag. 348). Maar hij bedankt zijn gemeenteleden ook voor de late lente uwer genegenheid, gelijk die zondag [de zondag voordien waarop hij afscheid nam, zondag 29 maart 1925] voor onze ogen uitbrak (pag. 348). Misschien hebben ze ds. Miskotte toch meer gewaardeerd dan hij dacht.

Miskotte was in 1921 begonnen als predikant in Kortgene. Als intredetekst had hij gekozen: Ik ben in uw midden als één die dient (Lucas 22:27) - vandaar de titel van dit boek. In oktober 1923 begon hij met zijn gemeenteblaadje. Het verscheen (bijna) wekelijks tot zijn vertrek in maart 1925, dus anderhalf jaar. Het was geen kerkblad zoals we dat tegenwoordig in de meeste kerkelijke gemeenten kennen, met pastoralia en aankondigingen van allerlei activiteiten. Ervan uitgaande dat de uitgave van het blaadje in dit boek inderdaad "volledig" is: ds. Miskotte schreef het hele blaadje zelf vol. Het was voor hem een verlengstuk van de kansel tot in zoveel mogelijk gezinnen en huizen. Via zijn blaadje probeerde hij het hele dorp te bereiken: dit is geen kerkelijk blad; het is voor ieder belangstellend mens (pag. 11). Het kostte 25 cent in de drie maanden (pag. 11); het blijkt elk kwartaal weer een gedoe om de abonnementsbijdragen binnen te krijgen en om de kosten te dekken.

Hieronder schrijf ik iets over enkele rubrieken en thema's in Miskottes gemeenteblaadje:
* Vervolg-artikelen
* Natuur
* Dorpsleven
* Kerkelijk leven
* Pastorie-bus

VERVOLG-ARTIKELEN

In zijn blaadje schrijft Miskotte een aantal reeksen vervolg-artikelen over verschillende geloofsonderwerpen. In de opéénvolgende thema's zit een ontwikkeling. De serie over Gods onzienlijkheid is tamelijk filosofisch en in die zin afstandelijk. Het Waarom? van het lijden staat veel dichter bij de meeste lezers en lezeressen. Het profetisch Woord is duidelijk een onderwerp dat Miskotte zelf zeer ter harte gaat. De verborgen Omgang gaat het diepste.

Een eerste reeks artikelen is gewijd aan het thema zienlijk en onzienlijk (pag. 12-33). God is onzichtbaar, niemand heeft God ooit gezien. Zou God soms verbeelding zijn, een soort hersenschim om ons zoet te houden? (pag. 12). Miskotte antwoordt hierop onder andere, dat het onzienlijke vaak meer reëel is dan het zienlijke: de liefde is wezenlijker dan de kus die "enkel" de zichtbare uitdrukking van de onzienlijke liefde is (pag. 13). Het is niet redelijk om te veronderstellen dat de natuur de geest heeft voortgebracht; en onze eigen menselijke geest stuit voortdurend op grenzen. Dus is het redelijk om te veronderstellen dat een Derde zowel de natuur als de geest heeft voortgebracht, en dat noemen wij: God (pag. 22-23). Zo beredeneert Miskotte de waarschijnlijkheid van het bestaan van God, maar: Zekerheid aangaande God wordt tenslotte op andere wegen verkregen dan de wegen van het denken. Wie heiligheid zoekt, vindt God. Wie in dit z'n zoeken vastloopt - vindt Hem te beter in Zijn vergeving (pag. 23-24). Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien - en dat zijn zij die de gezindheid van Jezus hebben. In Christus, die God zág zoals wij dat nóoit zullen vermogen, in hem zien wij op onze beurt God als nergens elders. En dan zien we God in ons leven (pag. 32-33).

Begin januari 1924 begint Miskotte een serie artikelen onder de titel Waarom? over het lijden in de wereld. Drie antwoorden op het waarom? van het lijden wijst hij al direct af (pag. 47-49): (1) het lijden is straf voor de zonde (vgl. pag. 52-54); (2) het lijden is noodzakelijk voor de groei der mensenziel en voor de voortgang van de wereld (vgl. pag. 57-58); (3) het lijden is opvoeding door God (vgl. pag. 62-63). Daarna begint Miskotte in deze serie met de uitleg van het boek Job. Job kent niet - gelijk wij van onze jeugd af aan - het gesprek tussen Jehova en de Satan. En de aloude leer dat uiterlijke welvaart teken is van innerlijke vroomheid. breekt stuk op zijn rampspoed. Dan zingt Job het bijkans uit met een gans nieuw geluid: 'De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de Naam des Heren zij geloofd' (pag. 67-69). Pas als zijn vrienden hem dwingen willen om toch maar te bukken, naar de oude leer der vaderen, volgens de oude leer van de rechtvaardigheid Gods, dan vervloekt Job de dag van zijn geboorte (pag. 73-75). Zijn eerste vriend Elifaz verdedigt de oude leer van Gods rechtvaardige vergelding, maar zijn woorden zijn niet waar. Want in de godsdienst is alleen dát waar, wat een mens persoonlijk, als vrucht van z'n eigen ervaring spreekt (pag. 77-79). Voor Job was God een Verborgen God, maar zijn onkunde strekte hem tot heil. ... Job leert aan den lijve, dat slechts hij godsdienstig is, die bij God blijft om Hemzelf, al was er geen hemel en al was er geen hel ... (pag. 82-84). Daarna behandelt Miskotte de discussie tussen Jobs tweede vriend Bildad en Job. Daarbij zien we dat de ware deemoed niet ontstaat bij degenen die kruipen onder de rechtvaardige god hunner verbeelding [zoals Jobs vrienden], maar bij de man [Job], die weigert te buigen, weigert zijn geweten te verkrachten (pag. 87-89). Jobs derde vriend Sofar noemt Job een goddeloze. En in zekere zin heeft die Sofar gelijk; Job is los van 'god', van wat de vrienden onder 'god' verstaan ... Maar Job belijdt dat juist de verborgen God vroeg of laat 'losser' zal blijken, dat die hem bevrijden zal uit de slavernij, en borg staan voor zijn hernieuwd bestaan (pag. 92-93, naar Job 19:25-26). In het prachtige hoofdstuk Job 28 belijdt Job de verborgenheid van de wijsheid, want het feit van het wereldlijden verstoort elke menselijke verklaring (pag. 97-99). Jobs vierde vriend Elihu spreekt met een gans andere toon. Voor Elihu gaat de Vervaarlijkheid des Eeuwigen boven zijn rechtvaardigheid uit. Job valt Elihu niet in de rede en na Elihu's woorden zwijgt hij. Dan is het de HEER Zelf die antwoordt uit een onweder ... - het sein van de andere kust, van de Verborgene (pag. 102-104). God stelt Zijn Vraag tegenover onze vraag: ... Waar waart gij, toen ge ... nog niet waart? Dan zwijgt Job, want hij weet zich nu te gering om God, de Verborgene ter verantwoording te roepen ... hij beseft dat hij zélf een teken en sein geworden was van die Verborgenheid, die Zijns Naams gedachtenis sticht, overal waar het Hem behaagt ... (pag. 107-109). Daarna geeft de HEER Job gelijk tegenover zijn drie vrienden: Gij hebt niet recht van Mij gesproken gelijk als Mijn knecht Job. Want de Here acht alle mensenwoorden praatjes, als ze niet dienen om onze huivering voor de levensraadselen te belijden. Job moet een offer brengen om verzoening te doen ... voor hun vrome woorden (pag. 113-116). In het afsluitende artikel in deze serie trekt Miskotte de lijn door van Job naar Jezus. Jezus spreekt het éne Waarom? in alle andere waaroms: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?", maar Hij eindigt Zijn barre noodweg met de eeuwige woorden: "Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest". De raadsels blijven. Raadsel op raadsel komt. Hoe zou het anders? Daar God de Verborgene is. Maar ook licht op licht daagt. Hoe zou het anders? Daar God ons openbaar is als Immanuël, nu en altijd (pag. 118-119).
In deze serie artikelen over het Waarom? van het lijden heeft Miskotte veel aandacht besteed aan het Bijbelboek Job. Dat heeft een lezer gebracht tot de vraag: geeft Romeinen 8:28 (wij weten dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen die God liefhebben) niet een meer bevredigend antwoord op het Waarom? van het lijden dan het boek Job? Daarop antwoordt Miskotte dat het in heel Romeinen 8 gaat om leed van 'n andere orde dan in Job, namelijk om lijden om Godswil, om het Evangelie, door de vijandschap der wereld tegenover Jezus, gedragen met het oog op het Koninkrijk. Maar tegenover de stromen van zinloze pijn en leed, die door de schepping ontzaglijk gáan, blijft de Verborgenheid Gods, zoals Job die vindt en belijdt, ... het laatste woord (pag. 281-282).

De volgende reeks artikelen heeft als thema Het profetisch woord. Allereerst ruimt Miskotte een misverstand op. Een profeet is geen toekomst-voorspeller. Want deze verkeerde voorstelling ... stelt de profeet Gods op één lijn met een kaartenlegster, of een dame, die, uit koffiedik en weet ik wat meer, u geluk of ongeluk, en wat ge maar wilt, voorspelt, haarfijn en toch zonder baat voor uw ziel. Nee, de profeet is een ziener. Hij ziet God werkzaam achter de dingen. Allereerst in het heden. Dan in het verleden. Tenslotte ook in de toekomst (pag. 126-127). Bij de profeten is alles hartstochtelijk en geestdriftig wat bij ons tàm en suf is. Ze hebben zo'n liefde voor hun volk, dat zij aan eigen zieleheil nooit denken. En deze mannen spreken nooit, schijnen niet te weten van de hemel. Al hun ijver en vuur is voor de aarde, dat deze mocht worden vol van de kennis des Heren, van de glorie Zijner gerechtigheid (pag. 132-134). De herder en moerbeikweker Amos is een spelbreker, die preekt dat godsdienst zonder gerechtigheid beter gestaakt kan worden. Zo getuigt deze eenzame dorpeling tegen de voze maatschappij. En dit is: profeteren (pag. 138-140). Amos is zeer negatief. Wég met de tempeldienst, wég met de valse weegschalen, weg met het vroom gezang, weg met de luie dames op de zachte kussens, wég met al uw deftigheden en plechtigheden - maar - hoor toch! daar dwars doorheen, doorluidend als een heldere schel er bovenuit: 'Zoekt de Here en leeft!' ... Het gaat dus om het léven. Hoe eenvoudig! (pag. 143-144). Maar als Amos nu eens leefde, hier onder ons? Hoe zou hij oordelen over ons land, ons volk, en zijn politiek? Foute vraagstelling - want Amos zegt: Zó spreekt de Here. De echte vragen zijn dus: Hoe oordeelt de levende God over ons land, ons volk en zijn politiek? (pag. 148-149). Dat betekent dat echte godsdienst voor minstens de helft kritiek op het bestaande is.  ... om Gods wil, om Zijn Gerechtigheid, om Zijn Rijk, heilige kritiek op het bestaande, want waar God komt, kan niets blijven, zoals het is (pag. 158-159). De ware godsvrucht begint altijd met God te ervaren als het Oordeel, als de Kritiek. Jezus leert ons het profetische gebed: Uw Wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde (pag. 168-171). Daarbij maakt Miskotte een duidelijk onderscheid tussen Uw Wil geschiede als derde bede van het Onze Vader (Mattheus 6:10) en Uw Wil geschiede als Jezus' gebed in Gethsemane (Mattheus 26:42). De derde bede van het Onze Vader is een beroep op Gods zedelijke geopenbaarde Eis van recht en liefde - Jezus' gebed in Gethsemane is een buigen van het hoofd voor de onbegrepen Wil der harde feiten. ... De praktijk der godzaligheid begint met liefde voor de geopenbaarde Wil (= wat Miskotte eerder noemde: Gods zedelijke geopenbaarde Eis van recht en liefde) ... maar, zo in zuiverheid begonnen, komt er het lijden, en de teleurstelling en daarin is óok een Wil, een heel andere, vreemde, die nochtans wil geëerd zijn en beleden als 'n goddelijke Wil (pag. 173-176).
Miskotte staat hier in een lange traditie die onderscheid maakt tussen Gods geopenbaarde wil en Gods verborgen wil (naar Deuteronomium 29:28), tussen de Wil des bevels en de Wil des besluits. Gods geopenbaarde wil horen we in Zijn goede geboden, die Hij ons geeft om daarnaar te leven - met Gods verborgen wil worstelen we als leed en lijden ons treft. Veel gelovigen bidden de derde bede van het Onze Vader met het oog op Gods verborgen wil: help mij om Uw wil te aanvaarden, al begrijpt mijn ziel U niet (Gz 293 uit het Liedboek van 1973). Zó vat Miskotte Jezus' gebed in Gethsemane op: Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede - in de onbegrijpelijke lijdensweg die Jezus voor Zich ziet. Maar Uw wil geschiede als derde bede van het Onze Vader vat Miskotte op als Gods geopenbaarde wil / Wil des bevels Hij is daarmee in het goede gezelschap van de Heidelbergse Catechismus zondag 49: Geef dat wij en alle mensen ... Uw wil, die alleen goed is, zonder enig tegenspreken gehoorzaam zijn, opdat alzo een iegelijk zijn ambt en beroep zo gewilliglijk en getrouwelijk moge bedienen en uitvoeren als de engelen in de hemel doen. Zelf vind ik het kunstmatig om een onderscheid te maken tussen Uw Wil geschiede in het Onze Vader en Uw Wil geschiede in Gethsemane. Volgens mij gaat het in beide gevallen om een gebed om gehoorzaamheid aan Gods geopenbaarde wil. In het Onze Vader bidden we dat wij en alle mensen Gods geboden net zo goed zullen gehoorzamen als de engelen doen - en in Gethsemane bidt Jezus om de kracht om gehoorzaam de lijdensweg te gaan die God Hem wijst.
Vanuit de twee willen van God kunnen we de spanning tussen koning en profeet begrijpen. De koning vertegenwoordigt de ene wil, de wil der feiten en de profeet vertegenwoordigt de andere wil, de wil der Gerechtigheid; de koning vertegenwoordigt het bestaande, de profeet velt over het bestaande 't vonnis in Gods Naam (pag. 178-179). Is het koningschap dan óok niet in Gods Wil gegrond? Volgens 1Samuel 8 is het koningschap van Israël een concessie van de HEER aan de wereldgelijkvormigheid van Zijn volk. Aan de wortel van elke menselijke heerschappij ligt deze Tweespalt, om ons van Godswege te verontrusten en te doen schreien naar Zijn Rijk (pag. 184).
Het artikel over Ons Wilhelmus staat los van deze serie, maar sluit er op dit punt inhoudelijk bij aan. Miskotte vereert het Wilhelmus met een diepe liefde, vooral omdat dit lied de kritiek is van z'n eigen zangers. Mensen dénken door het zingen van het Wilhelmus uit te vieren hun verknochtheid aan het bestaande en hoor: ze zingen de kritiek op het bestaande. Met andere woorden: het Wilhelmus is meer profetisch dan koninklijk. Boven alle gehoorzaamheid aan aardse vorsten gaat het obediëren (= gehoorzamen) van God de Here, de Hoogste Majesteit, in der gerechtigheid (slot van vers 15). - In een volgend nummer van het blaadje moet Miskotte een misverstand rechtzetten: dat zijn artikel over profeet en koning gericht zou zijn tegen de Koningin (Wilhelmina). Dàt is een misverstand. Eenvoudig omdat zij in onze staatsorde slechts in naam regeert. Hoe kan men nog steeds zo onnozel doen en anderen zo onnozel houden, alsof in onze tijd de koningin of zelfs de minister werkelijk regéerden? (pag. 195-196). Het is de vraag of Miskotte met déze reactie zijn achterdochtige gemeenteleden heeft gerust gesteld.
Na de spanning tussen profeet en koning behandelt Miskotte de spanning tussen profeet en priester. De priester (d.i. de officiële godsdienst) ... rekent allereerst met de menselijke belangen, gewoonten en dierbaarheden. De profeet ... rekent allereerst met het Andere, met God, Zijn Oordeel en Zijn Wil (pag. 194-195).
Het is duidelijk dat het hart van Miskotte ligt bij de profeet. Tegelijk behoort een dominee tot wat Miskotte hier noemt: de officiële godsdienst. Dominees die zich (in de geest van Miskotte) tegenover hun gemeente opstellen als profeten, kunnen daardoor grote spanningen oproepen. Voordat je als dominee jezelf een profetenmantel aanmeet, moet je je realiseren dat de oudtestamentische profeten geen vast tractement genoten, geen pensioenrechten opbouwden, geen vakbond hadden die voor hun rechten opkwam (zoals de Bond van Nederlandse Predikanten) en niet zelden hun leven riskeerden met hun kritische boodschap.
Het geheim van de profeet is, dat hij in Gods hart de toekomst ziet: nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Wie dit geloof in zich draagt, kan heel onze wereld van geweld slechts dragen als een vijandige voorlopigheid (pag. 199-200). Jezus is méér dan profeet: Hij is de Heiland. Maar dat is geen excuus om te ontglippen aan de klem van het profetisch woord. Jezus vervult de Wet en de Profeten, Hij is de volkomen Profeet. In Jezus heeft de oude wereld dé Profeet Gods gekruisigd. Maar door dit Kruis met hogepriesterlijke liefde te dragen, kreeg de Profeet Gods koninklijke macht over ons hart en geweten (pag. 204-206 met de drieslag Profeet - Priester - Koning uit zondag 12 van de Heidelbergse Catechismus). Wanneer het Woord is gekruisigd, dán zullen de mensen het Woord verstaan, het Woord van eeuwig-oordeel-en-leven, dat Christus is en blijft tot de voleinding der wereld (pag. 209-211).
Hoe staat het met de profetie ná Christus? Als het volk Israël zijn Messias erkend had, zou het volksleven van Israël - en vanuit Israël het leven der natiën - hervormd zijn in de geest der profetie (die immers wezenlijk maatschappij-kritisch is). Maar dat is er niet van gekomen, want Israël erkende zijn Messias niet. Nu werd, doordat het Evangelie geen volksleven tot vaste bodem en uitgangspunt vond, de prediking noodzakelijk meer woord der persoonlijke verlossing en hope, meer troostwoord in zielenood alleen ... Zodoende is de prediking meer en meer verdwergd, versmald, vermagerd ... (pag. 215-216). Waarom wordt de gemeente niet meer vervolgd? Het kan om twee redenen zijn: óf omdat de wereld sinds korte tijd de profeten liefheeft òf omdat de gemeente geen profetische kracht openbaart en mitsdien ongevaarlijk is (pag. 219-220). Het profetisch woord stelt ons voor de keuze. Het is een miskenning van het profetisch woord (en dus van de preek!) om het 'mooi' te vinden. ... De mens moet kiezen: vóor of tégen God. Wellicht is het beter en duidelijker om daar dan bij te voegen: vóor of tegen het Rijk, vóor of tegen het Messianisme. Jezus besluit Zijn profetische Bergrede met de gelijkenis van het huis op de rots of het huis op het zand: wie mijn woorden gehoord en niet gedáán zal hebben, wie gekozen heeft voor de neutraliteit - die immers niet mogelijk is tegenover God - die heeft het huis zijns levens gebouwd op aarde zonder fundament. "Mooi vinden" is niet genoeg, het komt aan op het doen (pag. 224-226). Miskotte besluit deze serie met een Lofzegging op het profetische woord: O Woord, profetisch Woord, wee, wie uw licht zag en de vensters sloot! wee! wie niet kiezen wilde, want hij héeft gekozen tégen U, maar welgelukzalig die door U thuis-komt, thuis-komt in de eeuwige rust van des Heren Raad, thuiskomt in de eeuwige onrust van de daad in Zijn Naam (pag. 229). 

Náást de serie over het profetisch woord begint Miskotte in het nummer van 28 juni 1924 een nieuwe serie, over de eredienst. Hij neemt daarbij zijn uitgangspunt in de symboliek van de tabernakel, zoals beschreven in Exodus en geduid in de Hebreeënbrief (pag. 163-166). Maar op Goede Vrijdag is het voorhangsel van de tempel gescheurd. Nu is het gehéle gebouw waar de Samenkomst (d.i. de Samenkomst van God met zijn volk) plaats vindt, ... vervuld van Zijn Tegenwoordigheid. De Samenkomst (kerkdienst) gaat dus uit van God - wij mensen antwoorden op Zijn Woord. Daarom pleit Miskotte ervoor dat de prediker eerst Votum en Zegen [wat wij meestal noemen: de groet] uitsprak, en dat de gemeente pas daarna antwoordt met haar eerste lied. Zó geschiedt het in de Gereformeerde Kerken van 1886 en zó behoort het (pag. 172 - vgl. A. Kuijper, Onze Eeredienst, pag. 176). Nu is luisteren moeilijk. Dat begint al bij de Zegen aan het begin van de dienst; wie niet luisteren kan, die heeft er niéts aan. Luister toch naar de onuitsprekelijk innige wijze, waarop de Vader met Zijn ganse Wezen ons wezen welkom heet (pag. 177). Daarna volgt de Schriftlezing, waarin het erop aan komt dat het voorgelezen gedeelte uit de Bijbel Góds Woord voor óns wordt. Dan zullen wij verstaan dat de Here alle wezens in het aanzijn roept door Zijn Woord, maar dat Hij óns door dat Woord tegenover zich stelt als bewuste wezens, als schuldige mensen en als beminde zonen (pag. 179-180). Daarna volgt het gebed. Weet gij niet, dat het gemeenschappelijk gebed uiting is van de allerhoogste gezindheid, waartoe de Geest ons bekwaamt? (pag. 185-186). NB:  In de jaren '20 werd het "grote gebed" (inclusief de voorbeden) nog gebeden tussen de Schriftlezing en de preek; tegenwoordig sluit de preek  (logischerwijze) aan bij de Schriftlezing(en) en vormen gebeden en gaven de laatste hoofddeel van de kerkdienst, tenminste als er geen Avondmaal wordt gevierd. Na het grote gebed volgt het tweede bedrijf: de predicatie. De preek stelt de predikant voor een onmogelijke taak: hoe kan ooit een mensenwoord het gezag en de werking hebben van Gods eeuwig Woord? (pag. 191). De prediking moet in de gereformeerde eredienst zijn wat de eucharistie is voor de roomsen. Zoals in de rooms-katholieke eucharistie het brood verandert in het Lichaam van Christus, zó verandert in de prediking het mensenwoord in het Woord van God (pag. 200-201). De prediker schuift het gordijn van het Allerheiligste weg, hij onthult ons de Ark des Verbonds, zodat we staan in het Allerheiligste en het Geheimenis van Gods genade zien (pag. 206-207).

In het nummer van 27 september 1924 begint Miskotte een nieuwe serie over Het Geluk. Ei, wat zou dat toch zijn, het geluk? ...  geluk is verwijding, geluk is opheffing van ons enge persoonschap. ... Het geluk is geen voleinding immers, het is nog de zaligheid niet.  Het geluk is ... een heenklateren in het Wijde, tot alle, alle mensen. God is het Wijde, het Wijde is God (pag. 216-218). Zo geformuleerd lijkt het geluk het uitstijgen boven de individuatie, een moment van ervaring van éénheid van en met het al. Geluk is een bevinding der ziel tussen genoegen (dat te laag is) en zaligheid (die te hoog is) in. ... wie wijd werd in het Ogenblik van geluk, die wil gelijke levenskansen voor alle mensen en wil alle mensen brengen tot de Aanschouwing Gods, tot een wezenlijk geloof (pag. 220-223). Wie "gelukkig wil worden", in de zin van: ongebroken, zonder smart en zonder verlangen - die zal het Geluk mislopen. Hoe kunnen we dan onze vatbaarheid voor het Geluk verhogen? - Jezus zegt: leef als de kinderen! Dat is het enige wat onzerzijds kan gedaan worden om open te staan voor het Wonder, dat het ons niet voorbijga, als Het komt (Mattheus 11:25-26). Het Geluk is diè staat der ziel, waarin heel ons leven (saamgetrokken in één Ogenblik), ons vanzelfsprekend schijnt, volkomen klaar, en tegelijk volkomen wonderbaar, geheel opgenomen in de verborgen schoonheid van Gods Raad. Dat moment is niet maakbaar, we kunnen enkel bidden en wachten. Tot te middernacht het geroep geschiedt: Zie, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet. En gij, gij gaat tot de bruiloft van het eeuwig Ogenblik (pag. 229-230). De manier waarop Miskotte schrijft over het Ogenblik van geluk, doet me denken aan de peak experience van Maslow.

Vanaf 8 november 1924 schrijft Miskotte in zijn blaadje een serie Herderlijke brieven. Hij schrijft ze in de stijl van de brieven van Paulus, met name diens brieven aan de gemeente te Corinthe. Dat is in dit geval een veelbetekenende stijlfiguur, want de relatie van Paulus met Corinthe was uiterst moeizaam, soms gespannen en verdrietig. Miskotte constateert met verdriet dat in Kortgene het rechte gemeenteleven niet opbloeit, en dat komt door de Koude, die de eigenlijke zonde is, die de eigenlijke ellende brengt ... die éne, onverbiddelijke vijand van het leven der ziel. Die koude uit zich in staken (= wegblijven, met name uit de kerkdienst, als men het ergens niet mee eens is). Is er in de kerk een woord gevallen dat iemand minder aangenaam was, hij stáakt, hij vertoont zich niet meer; is iemand niet herbenoemd tot kerkvoogd hij stáakt, in 't vervolg is zijn plaats in de Samenkomst onbezet - en Miskotte noemt nog meer concrete voorbeelden (zoals hij eerder al eens schreef: De eertijds trouwe organiste verscheen maar niet meer, pag. 61). De gemeenteleden in Kortgene zullen gemakkelijk hebben begrepen op wie hij doelde. Of Miskotte op deze manier zijn weglopende gemeenteleden weer in de kerk terug kreeg? (pag. 239-241).

In de opeenvolging van zijn artikelen-series (met name over Gods onzienlijkheid, over het waarom van het lijden, en over het profetische woord) gaat Miskotte steeds dieper. Het laatste en het diepste kan niet gezegd worden, kan alleen worden aangeduid. De verborgen Omgang, dát is het laatste en diepste. In zijn serie van de verborgen Omgang schrijft Miskotte over de mystiek of bevinding - in het besef dat al onze woorden hier tekort schieten (pag. 254-256). Na het inleidende artikel begint Miskotte met een persoonlijk getuigenis. Ik weet de tijd niet, dat ik God niet zocht. Maar mijn gekwelde hart vond God niet en ik mocht van Zijn heerlijkheid niet zingen. Tot, zo plotseling als de bliksem in een zwoele nacht voor de slapeloze verborgen velden open en bloot legt - hem het licht opgaat, dat de verborgen omgang niet bij ons begint; de Omgang is, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, wéet nu, eens vooral, dat je 't niet hoeft te weten, voel nu, eens en voor goed, dat je 't niet hoeft te voelen en dat Het er toch is, de goddelijke Tegenwoordigheid ... De verborgen omgang begint bij de Heer (pag. 259-260). Dat begin van Godswege is verborgen. Wij weten alleen van de tijd, dat wij Gods werking gingen bemerken. En toen wisten we in-eens, dat de tijd vóórdien, een verschrikkelijke en goddeloze tijd is geweest, een tijd der vervreemding. Met vervreemding bedoelt Miskotte geen liederlijke zondigheid, maar de menselijke vroomheid die wanhopig zoekt naar God zonder te beseffen dat we al door God gevonden zijn; Miskotte doet me hier denken aan Augustinus: Laat heb ik U lief gekregen, Schoonheid zo oud en zo nieuw, laat heb ik U lief gekregen. Zie, U was binnen en ik was buiten, en daar zocht ik U. ... U was met mij, maar ik was niet met U. ... U hebt geroepen en geschreeuwd, en mijn doofheid doorbroken ... (Confessiones X 38). Vreselijke gedachte, zo lange tijd naast Iemand gewoond te hebben en Hem niet te kennen ... Maar als die vréselijke gedachte bij ons ontwaakt, dan is juist het vreselijke voorbij en de Vervreemding is gebroken ... (pag. 265-267). Over de vervreemding kan een gelovig mens dus enkel spreken in de verleden tijd. Maar het leven Gods blijft een verborgenheid, zowel voor gelovigen als voor ongelovigen. Met dit verschil, dat het voor de laatsten is een verborgenheid, waar ze tegen áan kijken en voor de eersten een verborgenheid, waarin zij zijn opgenomen. Daar weidt hun ziel met een verwonderd oog. Deze laatste zin is een verwijzing naar de berijming van Psalm 27 (oude berijming strofe 3 - nieuwe berijming strofe 2). De titel van de serie Verborgen Omgang verwijst uiteraard naar de berijming van Psalm 25: Gods verborgen omgang vinden / zielen, waar Zijn vrees in woont. Verder verwijst Miskotte hier naar 1Timotheus 3:16: zie, de verborgenheid der godzaligheid is groot. Miskotte citeert uiteraard de Staten-Vertaling. De NBG-vertaling van 1951 geeft: het geheimenis der godsvrucht; de Nieuwe Bijbel-Vertaling van 2004 geeft: het grote mysterie van ons geloof; in het Grieks staat er mustèrion. Maar deze verborgenheid is geopenbaard: God is geopenbaard in het vlees, in Jezus (pag. 271-273). Maar voor we het weten zijn we voor ons bewustzijn onze woning in de Verborgenheid des Heren weer kwijt. Wat zullen wij doen? Bidden! Voor de gelovige is dit het Centrale Gebed: te mogen komen en te mogen blijven in de Verborgenheid Gods (pag. 277-279). Ook voor wie geborgen is in Gods gemeenschap, blijven de uitwendige dingen als zorg en smart, als lust en voorspoed en gewoonte onze ziel belegeren. Ze vormen een overmacht waartegen we ons moeten verdedigen. Dat betekent dat we radicaal van alle dingen moeten loskomen. Miskotte noemt dat de versterving, als een wezenlijk element in de verborgen Omgang. Teken en gelijkenis daarvan is de heilige gewoonte bij het gebed de ogen te sluiten ... om voor God alleen te zijn (pag. 283-286). Na de versterving komt als regel de verrukking, die niet in woorden is aan te duiden: de ware Extase geschiedt in de volkomen verduistering van alle verschijnselen en alle beelden, het geschiedt, terwijl de ogen gesloten zijn, dat ge gedurende de blikseminslag van één ogenblik voor God zijt, zó, dat ge geen weet meer hebt van Uw eigen bestaan. Het is van verre te vergelijken met de Godservaring die Paulus aanduidt in 2Corinthe 12: 2- 4. Maar direct aansluitend schrijft Paulus daar dat hem een scherpe doorn in het vlees werd gegeven ... opdat ik mij niet zou verheffen (2Corinthe 12: 7). En zo gaat het meestal in het godvruchtig leven. Na de versterving de verrukking en na de verrukking de verlating. Miskotte schrijft uitvoerig over alle vormen die deze geestelijke verdorring kan aannemen. Waarom? omdat gij uw vroomheid zult hebben te offeren en voor een tijd God zult ontberen óm Gods wil, omdat de verborgen omgang is, gebeurt, ook als ge niets voelt, niets geniet en niets weet. God is eindeloos méér dan onze Gods-ervaring. Daarom komt het aan op trouw ook als wij God niet ervaren (pag. 295-298). Paulus bidt driemaal om van zijn doorn in het vlees te worden verlost, maar krijgt als enige antwoord van de Heer: Mijn genade is u genoeg (2Corinthe 12: 9). Omdat wij alleen vanuit de verlating ten diepste verstaan wat Genade is. Boven dit lange artikel staat: De stilte. En zie, nú - als ge het met uw verslagen hart gehoord hebt: 'Mijn Genade is u genoeg'- nu begint na de versterving, na de verrukking en na de verlating, wat ik noemen wil: de Stilte. Het is de stilte ("het suizen van een zachte koelte") waarin de HEER tot Elia komt (1Koningen 19:12). Het is de stilte waarvan de Psalmdichter zegt: Mijn ziel is stil tot God, van Hem is mijn heil (Psalm 62: 2 en 6). Deze stilte rust in de volheid van de eeuwige Verkiezing, van de eeuwige Verhouding, stil in de Stilte, in de stille Draagkracht der Liefde. 'Hij [= de HEER] zal zwijgen in Zijn Liefde' (Zefanje 3:17 - deze tekst wordt ook anders gelezen en vertaald; pag. 301-305).

De één-na-laatste artikelen-serie draagt als titel Het Evangelie. Het eerste artikel in deze serie heet: Wat gegéven is. Het Evangelie is ... geen gedachte, maar daad. Het is Woord Gods. Niet alleen: Woord, door God gesproken, maar ook: Woord, waarvan God de inhoud is, waarin Hij Zichzelf mededeelt. ... Het Evangelie vraagt niets, het géeft alles; of liever het vraagt álles door alles te geven. Het is als de Zon, die alle leven ten leven roept door aan alle leven leven te verlenen. Het kost niets dan alleen geloof (pag. 331-334). Het tweede artikel heet: Wat voorbij is. De wereld gaat voorbij. ... Tot de 'wereld' nu behoort ook onze godsdienst. Omdat het Evangelie nabij is ... daarom is de menselijke godsdienst voorbij. ... 'Te weten dat God ons dient, dát is onze godsdienst', of liever ons geloof. Het afsluitende derde artikel heet: Wat te wachten is. Het Evangelie moet de menselijke godsdienst overwinnen in u en in mij en in ganse scharen. Wil God de Here het Evangelie doòrzetten, dan zal Hij ten strijde trekken, terwille van Zijn kinderen, tegen de geest onzer maatschappij, tegen de godsdienst die zeer gewaardeerd wordt als verkwikking, wanneer je moe bent van 't dienen van de Mammon, als beschermer van de bezitsverhoudingen, als troost bij menig gevoelig verlies, als 'n troostglans op de laatste uren van onze gelieven. Deze godsdienst pas bij onze koude, zielloze wereld. Het Evangelie daarentegen betekent Gods ontferming over een razende wereld, die zich stuk-leeft, over een ontzind christendom, dat onwetens zichzelf ophangt in het koord van de moderne wereldmachten. Daarom verwachten wij door op- en ondergang, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont (2Petrus 3:13 - pag. 343-345).

Miskottes laatste twee-delige serie gaat Over het sterven. Hij bestrijdt de (zeker in die tijd maar nog altijd wel) onder gelovigen gangbare gedachte dat de laatste ogenblikken van het leven beslissend zijn voor de vraag "of men goed is heengegaan". Nooit ... beschrijft de Schrift een sterfbed alsof het een crisis en plaats der beslissing ware. ... van de apostelen Petrus, Paulus, Barnabas enz. acht de Schrift het zelfs niet de moeite waard te verhalen ... 'hoe zij zijn heengegaan'. Het komt er niet op aan hoe wij sterven, het komt er op aan hoe wij leven, of het Rijk Gods komt, maar er wordt [in de Bijbel] niet de minste nadruk gelegd op de lichamelijke dood als een intrede in dat Rijk (pag. 340-341). De diepste oorzaak van de hier gewraakte opvatting van de dood ... is de verdorvenheid van de natuurlijke mens. De onbewuste weerstand tegen het Evangelie der loutere genade is ongelooflijk. Ik heb het eerst niet willen geloven, maar 'k moest het tenslotte inzien; tallozen zijn te kwader trouw met God; en de kerk moet dienen om hen in die kwade trouw te stevigen - tot dat éne, fatale ogenblik, dán zullen zij voor één keer oprecht zijn. Ze stellen de overgave aan God zo lang mogelijk uit. Daartegenover stelt Miskotte: wij hebben niets anders te doen dan gedurig te leven vlak aan het heilig hart van Jezus, de zon te groeten en oprecht en vrolijk te zijn in het spoor der Gerechtigheid tot het dal der schaduwen komt ... om dan Jezus na te zeggen: Vader, in uw handen beveel ik mijn geest. ... Dat is 'n sterven waarachter de Vader ons opwacht (pag. 345-346).

NATUUR

Miskotte had een open oog voor de natuur, het weer en het landschap. Vaak sprak de natuur tot hem een mystieke taal.

In de herfst is ds. Miskotte begaan met de mensen die in kou en nattigheid op het land moeten werken (landwerk dat in die tijd nog allemaal handwerk was: aardappels rooien, peeën [= suikerbieten] uitdoen, ploegen). Hoe koud en triest het dan zijn mag op het land in de herfstnevel, gij moogt weten dat uw arbeid waarde heeft voor God en mensen, grote waarde (pag. 15-16).

Als het gesneeuwd heeft, roept de witte wereld ons op tot de bede: was mij en ik zal witter zijn dan sneeuw. De witte-wereld-van God begint te groeien vanuit mensenharten, het uwe en het mijne (pag. 34). Als Guido Gezelle hoort en ziet Miskotte in de schepping de tekenen van de Schepper.

Als ge mij uitbundig, geestdriftig wilt aan 't spreken brengen dan moet ge beginnen over bomen en bossen. ... ik houd meer van bomen dan van bloemen. Daarom: in koelen bloede, om het geld, bomen te zien kappen, maakt me altijd verdrietig en somber (pag. 69-71). Dit artikel heeft blijkbaar een concrete aanleiding. Akkerbouwers hebben het vaak niet zo op bomen. Zoals een oude broeder in mijn éigen eerste gemeente placht te zeggen: "Bomen horen in het bos", en daarom zou hij het liefst alle bomen in de omtrek omhakken.

In de zomerweken onweert het regelmatig over Noord-Beveland. Zeker en gewis Gód spreekt in het onweer, gelijk hij in de lentebloesems spreekt. Maar hoe ánders spreekt Hij in de vlammende bliksem dan in de wiegende tak. In het éne is de sprake Zijner liefelijke Nabijheid, in het andere de sprake van Zijn ontzaglijke Majesteit (pag. 145-146).

Met de Pinksterdagen gaan de mensen veel wandelen. En nu een vraag: kúnt gij wandelen? ... wie wandelt heeft een doel, kalm en klaar voor ogen, maar het is hem alleen belangrijk, dat doel, om de wég. Hebt gij aandacht, open ogen, verlichte ogen voor de wonderen die alom zich openbaren? Ook hier! Hebt gij de prachtige kaarsenkoepel aan de Wester-achterweg, de heerlijk-fiere kastanje gezien? Niet? Schaam u! En Miskotte noemt nog enkele voorbeelden van natuurschoon, in tegenstelling tot menselijke kitsch, zoals zo'n vreselijke hond op de schoorsteenmantel, het tegennatuurlijke prutswerk van een mens, van 'n fabriek, die u uw zure geld uit de zak klopt en u op de koop toe bedriegt, door uw natuurlijke smaak te bederven, misschien voorgoed. Ik weet wat Miskotte bedoelt, ook bij ons thuis stonden er vroeger aan weerszijde van de pendule stenen hondjes op de schoorsteenmantel. - Gekleed in Pinkstervreugde, broeder, zuster, wandel door Gods schoonheid, zó dat dit wandelen u zij, beeld, teken en gelijkenis, oefening en voorportaal van het wandelen in het volbrachte werk, in het volle licht, in het verbond, dat een eeuwig verbond der Genàde is (pag. 155-157).

Tot zijn vreugd ziet Miskotte steeds meer zonnebloemen in de tuinen van het dorp. Zoals de zonnebloem zich wendt tot de zon, zó zou ik willen zijn, ... altijd mijn leven gewend naar Gods Licht, in groot verlangen en grote zekerheid (pag. 213).

De mist heeft het gedaan! In het nummer van 31 januari 1925 schrijft Miskotte over de griep, die de één na de ander velt. En op 'n goede morgen, daar ligt je zèlf. Wat is de zin daarvan? Tijdens de ziekte zult ge als door een kier van de bedstêe, het stille léven van uw schatten zien staan, die in gezonde dagen voor uw ogen als in een mist vergaan (pag. 299-300).

Het stukje onder de titel Storm begint met: Hoe mateloos is deze kracht, alsof de wereld wordt opgebeurd, alsof de wereld vergaat, Die stille lucht, die bewegen gaat, bewegen en lopen, lopen en rennen, rennen en razen, dat haar eigen adem overslaat. Op het vlakke Noord-Beveland aan de Noordzeekust kan het geweldige waaien. Ook hier moet Miskotte denken aan de openbaring van de HEER aan Elia (1Koningen 19:11-13). De HEER was niet in de storm, maar bij het suizen van een zachte stilte, geschiedde het dat ik mijn aangezicht bewond van eerbied, en uitging en stond bij de ingang der goddelijke stilte, wetende het wonder van de geest ... de storm bereikt vanzelf zijn eigen uitputting, maar het Woord Gods spreekt uit en door en tot de Stilte (pag. 328-329).

DORPSLEVEN

Miskotte schrijft regelmatig over het leven en het dorpsleven in Kortgene. Af en toe laat hij zich kritisch uit. In de latere nummers van zijn gemeenteblaadje schrijft hij een serie artikelen onder de titel Dorpsleven.

Het huis is één der eerste overwinningen door de menselijke geest op de natuur behaald
. Ons huis is de plaats waar wij warmte vinden, eten, samenzijn. Maar er moet niet alleen warmte zijn voor het lijf, ook de ziel hunkert naar wat warmte. Er moet niet alleen voedsel zijn voor verscheidene monden, maar ook voedsel voor verschillende harten: een boek, een plaat, een lied. Er moet niet alleen gelegenheid zijn om samen te zijn met elkáar, er moet gelegenheid zijn om gemeenschap te oefenen met God.  ... waar liefde woont, daar woont de Here zelf, daar wordt Zijn heil verkregen en 't leven tot in eeuwigheid (naar Psalm 133 - pag. 37-38).

Begin december kreeg ds. Miskotte van de jonge kinderen op de catechisatie de vraag: "Dominee, gelooft u in Sinterklaas?". Die vraag overviel hem. Nu ging het erom: het verstand te eren, tóch niets moois de kinderen af te nemen, en - kon het zijn - hun geloofsleven in de rechte richting te leiden. En hij vertelt het verhaal over de bisschop die eeuwen geleden op z'n witte paard naar de achterbuurten reed, naar de arme mensen, naar de kinderen. De Sint is dus ver wég, maar hij heeft vader en moeder in het hart gegeven jullie extra te kussen en veel liefs te geven (pag. 40-41). En Sint heeft dat allemaal niet zelf bedacht. Sint Nicolaas heeft alles, letterlijk alles afgekeken van de Here Jezus. Die was de eerste; die nam de kleintjes in zijn armen en legde kinderen van jullie leeftijd de hand op het hoofd en wilde jullie allemaal gelukkig zien (pag. 44-45).

In de wintermaanden werd en wordt er op Noord-Beveland gejaagd. Veelal jagen de boeren en zijn het de knechts die drijven. Miskotte moest daar niets van hebben. Zie, dit staat mij juist zo tot walgens toe tégen, dat de jager z'n vermáák vindt in het doden, dat hij er bij gloeit van lust ... Als wij God, de wondere, onuitputtelijke Schepper liefhebben, dan weten wij dat alle leven heilig is ... Voorwaar, wie vreugde vindt, werkelijk vreugde vindt in de doodsangst van een onschuldig dier, die is een slecht mens (pag. 45-46). Met zulke teksten zal ds. Miskotte zijn jagende en drijvende gemeenteleden tegen de haren hebben ingestreken. En hij doet me denken aan mijn eigen moeder, die alle dieren en ook alle mensen liefhad - uitgezonderd jagers.

Enkele stukjes dragen de titel De Hongaartjes komen (pag. 101, 105-106). Blijkbaar kwamen er Hongaarse kinderen of jongeren enige tijd in Kortgene doorbrengen, om aan te sterken? als vakantie? In elk geval worden ze gastvrij onthaald: ik heb mijn gemeente van haar beste zijde gezien - o! het heeft me zo verheugd.

In een serie over Dorpsleven schrijft Miskotte om te beginnen over De Kaai. Daar staan onze mannen op de kade. Stàan ze wel? Ze leunen, ze hangen. ... Daar leeft een gezelligheid van 'n eigen soort. Anders dan thuis. Anders dan in de herberg. Anders ook dan de gezelligheid van het slenteren. Deze gezelligheid is er een van mannen onderling. Miskotte begrijpt niet, dat een mens, die een huis heeft, het langer dan een half uur op de kaai uithoudt. Waarom zoeken deze mannen hun gezelligheid niet thuis, bij vrouw en kinderen? (pag. 250-251). - Het tweede stukje Dorpsleven gaat over De Zeedijk. Een mens zoekt het Wijde. ... Vandaar dat er zoveel mensen 's zondags kuieren op de Zeedijk. We bedenken daarbij dat de Zandkreek toen nog een zee-arm was, zonder de recreatie-bebouwing en de bos-aanplant langs het huidige Veerse Meer. Vanaf de zeedijk kon je eindeloos ver kijken. Doch, weet nu dit, lieve wandelaar langs het Wijde, dat dit is als een vóorhof, die heenwijst naar de wijdheid van de Geest. Waarheid is wat een mens in de ruimte brengt en in de ruimte staande houdt. Ge moogt nooit van een wandeling op de Zeedijk thuiskomen zonder ook naar de geest verkwikt te zijn. Zo wordt ook uw kuieren een daad ter ere Gods (pag. 256-257). - Een volgend stukje Dorpsleven heet De Beurs. Goed of slecht weer, stápels fietsen leunen tegen de pui van de 'Korenbeurs', het Hotel - Café - Restaurant in Kortgene, waar boeren en handelaars elkaar elke week rond het middaguur ontmoetten om zaken te doen. Mijn eigen vader, kassier van de Boerenleenbank, moest ook regelmatig tussen-de-middag naar "de beurs" in Wissenkerke of Kortgene. Maar Miskotte stelt de vraag: hoe zal een mens met God verkeren op de beurs?  ... De Here God moet ook op de beurs in zijn volle Majesteit op uw ziel kunnen indringen. Als dat niet kàn, dan is daarmee uw verkeer daar geoordeeld. Maar het kan wel terdege, als God uw hart zo bewerken mag dat gij kritisch staat tegenover de strijd-om-het-bestaan, daar in ordelijke schijn, koel uitgevochten - en Miskotte haalt het woord van Jezus aan: maak u vrienden uit de onrechtvaardige Mammon (pag. 260-261). - Een volgend stukje speelt zich af Op de scheerwinkel. Bij de barbier zitten de mannen des zaterdagsavonds te wachten tot ze aan de beurt zijn. Daarbij doden ze de tijd met achterklap en laster. Miskotte wekt zijn gemeenteleden op om tijdens het wachten een leuk, gezellig Gesprek te voeren en vooral geen kans voorbij te laten gaan in dat gesprek iemand van je dorpsgenoten te prijzen (pag. 267-268). - In het nummer van 27 december 1924 schrijft Miskotte over De derde dag. Hij doelt op het (vroegere) Zeeuwse gebruik van de vrije Derde Kerstdag, Derde Paasdag en Derde Pinksterdag (zelf ben ik geboren op Derde Paasdag en dus ben ik naar Zeeuws besef een echt Paaskind). Voor de Zeeuwse landarbeiders vormde deze uitbreiding van de christelijke feestdagen zowat hun enige vakantie. Maar Miskotte ziet er weinig heil in: zelfs aan twee dagen hebben ze niet genoeg ... om als bestiën lol te trappen om de grote leegte van hun arme leven. De eerste dag. En nog een dag. En alá, de derde dag. Alle goede dingen bestaan in drieën. Ruim baan voor de beken van onze jenever! (pag. 273-275). - Zijn stukje over Maandagmorgen begint Miskotte met: Een moeilijke morgen! Vroeg uit de veren, snel in de kleren, heén in de nuchtere, koude dag - een gevoel dat bijna 100 jaar later voor veel mensen nog altijd herkenbaar is. Miskotte besluit dit stukje met: Op maandagmorgen is het soms zo zwaar en somber voor Uw ziel: mijn vriend, breng de arbeid dan als een heilig offer, ook aan degenen die U geen dank weten. Arbeid is geen plicht alleen of straf of strijd, maar een stellen van het lichaam tot een levende, heilige en Gode welgevallige offerande, welke is uw redelijke godsdienst (pag. 279-280 met een verwijzing naar Romeinen 12: 1). - Muziek daarentegen maakt in Miskotte hooggestemde gevoelens los. Als er in de zomer muziek is op de tent (de muziektent van het dorp) ... dan zet ik mijn ramen hoog-op. Muziek heeft een positieve invloed op mensen. En luisterend aan zijn raam, kan hij het niet laten te denken: er is geen muziek genoeg in die levens, in de zin van: die eenvoudige en brede menselijkheid, die in ons opwaakt bij muziek, dat verlangen, die hang naar spel en beweging, die worden losgestreeld door 'n enkele melodie, dat juist ontbreekt in zovele levens (pag. 286-287).

KERKELIJK LEVEN

In zijn gemeente-blaadje schrijft Miskotte natuurlijk regelmatig over het kerkelijk leven van Kortgene, vaak in kritische zin.

Ds. Miskotte is bedroefd en beschaamd als hij na de kerkdienst ziet dat er in de collectezak voornamelijk centen zitten. Door het heimelijk op een koopje te willen doen, ontwijdt men de Samenkomst der Gemeente. Ik roep u ten strijde tegen de Kerkcent (pag. 30-31).

Tegen Kerst schrijft Miskotte: Alle geboorte is wonderbaar. Van plant en dier en mens, van gedachte, kunstwerk en liefdedaad. Maar niets zo wonderbaar als de geboorte van de Zuivere, de Gezondene des Vaders. ... Wat is dat zoet te denken, dat geen mirakelen nodig zijn en geen inspanning van mensen om het schone en goede, godvervulde leven te stichten op deze arme, doorwonde aarde. Wat raken mij spiritistische blikken in het hiernamaals, wat zouden mij wonderlijke verhalen van wonderlijke uitreddingen brengen, als toch de Here zelf gekomen is, wonderbaar ... (pag. 43-44).

Met Nieuwjaar beperkt ds. Miskotte zich niet tot particuliere wensen; hij spreekt de wens uit dat de Gemeente groeie en bloeie; en hij wijst concreet aan wat er daartoe moet veranderen. Ons faalt geestdrift (pag. 50-51). In een volgend nummer van het blaadje vraagt hij zich met klimmende verbazing af waarom zoveel mensen nooit in de kerk komen. Hij wijt dit - mede - aan het misverstand dat de mensen denken dat de Gemeente meent beter te zijn dan de buitenstaanders (pag. 55-56). Nog weer een week later: Ik moet u bekennen dat ik moe ben... M'n hart is erg moe. Dat komt niet (enkel) door de "tiendaagse veldtocht" gedurende de laatste tien dagen van het jaar, al somt hij op hoeveel diensten hij toen heeft gedaan: op zondag 23 december 2x, op dinsdag 25 december Eerste Kerstdag 2x, op zondag 30 december 2x, op maandagavond 31 december Oudejaarsavond, op Nieuwjaarsmorgen 1 januari teneinde de droevig gedunde schare mijner getrouwen opnieuw te stichten, en op zondag 6 januari 2x, dus 10 preekbeurten in ruim twee weken. Maar dat is het niet. Wat dan wel? deze gemeente heeft het na twee en een half jaar zo ver gebrach, dat m'n jonge kracht in de veldtocht voor het eerst ging falen. ... ik kan niet werken in een sfeer van wantrouwen. ... niet het werk heeft mij moe gemaakt, maar de achterdocht in de afzijdigheid (pag. 58-61).

In negen van de tien gevallen is het huisbezoek onbevredigend, vaak zelfs geheel onvruchtbaar. ... Zeker, het is prettig over onze zorgen en onze plannen met de dominee te kunnen spreken, vooral ook over onze kinderen; maar als de dominee het gesprek besluit met een klein, particulier preekje bij een kopje koffie, verzinkt men in een lijdelijk luisteren, afgewisseld door 'ja' of 'neen', of ''t moest wel zo wezen' en 'dat kan wel zo zijn' (pag. 75). Ik herken dat wel. Toen ik zelf als predikant begon, had ik - net als ds. Miskotte - het gevoel dat ik in elk pastoraal gesprek een doorbraak naar het geestelijk leven moest forceren; en - net als hij - voelde ik hoe gemeenteleden dan meestal dichtsloegen. Al vele jaren geleden heb ik de zelf-verplichting tot een "geestelijk gesprek" laten varen. Ik ben al dankbaar voor het vertrouwen als mensen met mij hun zorgen en plannen willen delen ("vooral ook over onze kinderen", daarin is niets veranderd). Wel hebben we meestal die zorgen aan het einde van mijn pastorale bezoeken in gebed bij de Heer gebracht. - Voor Miskotte is de troost dat hij zijn blaadje heeft: geen bezoek, geen gesprek gaat zo diep, als het bezoek dat ik u elke zaterdagavond breng, omdat hij in zijn blaadje zonder aanloopje, zonder omwegen met u spreken kan over hetgeen mij het meest ter harte gaat en wat u, als het erop aankomt, óók het meest ter harte gaat (pag. 76).

In een artikel over Onze Kerkgang schrijft Miskotte, dat de waarde van de preek ver overschat wordt. Maar: Nooit is een preek zo slecht of er komen minstens twintig dingen in voor, die de moeite waard zijn om mee te nemen, en minstens tien, die reeds ver boven ons levenspeil uitgaan (pag. 84-85). Voor de preken van Miskotte zelf zal dat zeker zo geweest zijn.

Onder de titel Krankheid koesteren schrijft Miskotte twee artikelen over de hang van sommigen naar het 'oud-gereformeerde' kerkje (wat we nu noemen: de Gereformeerde Gemeente). Miskottes diepste bezwaar tegen deze geloofsbeleving is: het Evangelie der Verlossing wordt daar àfgewezen om daarvoor in de plaats de krankheid der ziel te koesteren. We zijn allen ziek-van-harte door onze vervreemding van God; maar het eigenaardige van de oud-gereformeerde gemeente is, dat van de nood een deugd wordt gemaakt, van de krankheid een ereteken, van het blijven der krankheid een verkwikkelijke troostgrond der eeuwigheid (pag. 94-96 en 99-100).

Als op Palmzondag de nieuwe leden zullen worden bevestigd (wat we nu noemen: belijdenis doen), roept Miskotte zijn gemeente op om hen te steunen: we zullen hier, menselijkerwijs gesproken, nooit een bloeiend geestelijk leven hebben als wij niet beginnen de nieuwe leden in liefde te ontvangen (pag. 116). Belijdenis-doen is geen eindpunt, maar een begin. Na de belijdenisdienst, dus in het Paasnummer, schrijft Miskotte aan de nieuwe leden der Gemeente: ... Hem in eenvoud liefhebben en je zelf simpel Hem toevertrouwen dat is het begin van het veilige, zekere, sterke leven van Gods echte kinderen, dat wij even begonnen te kennen, en waar onze ziel naar blijft verlangen, want het is zo mooi, zo mooi (pag. 120-122).

Voor Pasen schrijft Miskotte: ge zijt, wat ge gelooft. Wie in de dood gelooft is bezig te sterven, wie in het leven gelooft is bezig te gaan leven. ... Ieder die in het leven gelooft, gelooft omdat hij niet anders kàn, want de Opgestane maakt zijn hart zo oneindig warm en stemt in zijn binnenste de muziek aan, die geen slotaccoord vinden kan ... (pag. 119-120).

Een heer uit Rotterdam zei onlangs tegen Miskotte: 'u voelt u hier natuurlijk als een snoek op 'n zolder' en iemand anders die het kerkelijk leven in Kortgene kende, zei tegen hem: 'man Gods, de dood is in de pot' (naar 2Koningen 4:40). Zulke opmerkingen over zijn gemeente zijn confronterend voor een dominee. Toch weet hij met volstrekte zekerheid vijf dingen. Ten eerste, dat het goed is ons de doodsheid van onze gemeente te bekennen ... Ten tweede, dat God ook hier zijn lieve kinderen heeft ... Ten derde, dat wij in geen geval mogen berusten ... Ten vierde, dat wij enige grond hebben te geloven dat er iets ómgaat; de tekenen daarvan zijn wrijving, strijd. ... Ten vijfde, dat wij door de opstanding van Jezus Christus uit de doden worden opgewekt te geloven aan God, de Wonderbare, die roept de dingen die niet zijn alsof zij waren, die gadeloze wonderen werkt (pag. 127-129).

Bij die wrijving en strijd hoort ongetwijfeld ook de discussie over oorlog en vrede. In 1924 ligt de Eerste Wereldoorlog nog vers in het geheugen: het onmetelijke leed en de duivelse invloed van de oorlog. Op de Bijbelse belofte van vrede reageren velen skeptisch: kan de oorlog verdwijnen? Miskotte trekt daarop een vergelijking met de ontwikkeling van de intermenselijke rechtspleging. Door een werking der Algemene Genade Gods is de bloedwraak in het leven der mensen ... vervangen door de rechtspraak. ... Wij achten het vanzelfsprekend dat de beledigde niet zichzelf wreekt maar zijn zaak brengt voor het gericht. Tussen de volkeren zal dezelfde weg - al zal ze uiteraard langer duren - betreden moeten worden: van de stompzinnige bloedwraak tot de klare rechtspraak. Ziedaar de gedachte van de nieuwe tijd en het doel van de vredesbeweging (pag. 144-145). Hoe lang deze weg nog zou duren, heeft ons de geschiedenis na 1924 en met name de Tweede Wereldoorlog geleerd.

Met Pinksteren trekt Miskotte een parallel tussen de uitbundige natuur van de voorzomer en de overvloed die de Geest ons schenkt: dat is die weelde, die, bij benadering en tijdelijk wordt uitgedrukt door het natuurleven van deze maand: geen wachten op licht, geen schuchter ontwaken, geen bloei van belofte-alleen, maar hevige weelde, sidderende overvloed (pag. 153-154).

Tegenwoordig, sinds 1967, kennen we Vredesweek, de week van 21 september, door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Internationale Dag van de Vrede. Blijkbaar werd er in de jaren '20 ook al een Vredesweek gehouden - Miskotte schrijft er achteraf over in het nummer van 30 augustus 1924. Hij drukt het lied voor de Vredesweek af: Daad der jongeren - een nogal pathetisch vers, dat uitloopt op: Menschheid, hoor in u den vredeswil groeien. / Heilig, heilig en hecht (pag. 201-203).

'Hier gaat men uit porren'- Zo stond tot voor kort op menige oude deur in de achterbuurten van Amsterdam geschreven. Hier woonde dus een porder: iemand die 's morgens vroeg bij mensen op de deur bonsde om ze wakker te maken om aan het werk te gaan. Miskotte vergelijkt het werk van de prediker met dat van de porder. O! stellig het ambt is rijker, de bedienaar des Woords moet zijn voor de ingewijden : een musicus, een dichter, een denker, een vriend, een speelkameraad (voor de kinderen). Maar wat moet de denker en de vriend, de speelkameraad en de dienaar in een somber vertrek met geeuwenden en snorkenden. Wat blijft de prediker over dan: porder te worden? Ontwaakt, gij die slaapt! (pag. 236-238).

In het nummer van 8 november 1924 roept Miskotte zijn gemeenteleden op mee te helpen, tot de stichting van een protestants-christelijk ziekenhuis te Goes. De bedoeling is de onkosten die nu drukken op verpleging in Middelburg b.v., terug te brengen tot een minimum. En verder te verhinderen, dat de Roomse actie te Goes, die met 'n dergelijk plan rondgaat, ons zou vóór zijn en wederom beschamen (pag. 243). De doelstelling is helder, de motivatie is minder helder; die blijkt dan ook vragen op te roepen, gezien de nadere uitleg die Miskotte moet geven in het volgende nummer: er is niet anders gemeend dan wat er staat: dat bij de stichters o.a. de bedoeling vóorzit het goedkoper te maken (pag. 248). Dat "o.a." laat ruimte voor nog andere motieven: versterking van de eigen protestants-christelijke zuil (die motivatie zou je eerder bij een gereformeerde dominee verwachten)? angst voor de opmars van de Roomsen? Hoe het ook zij: in Goes leidde de Roomse actie in 1927 tot het ziekenhuis Sint Joanna aan de Kloetingseweg, terwijl het protestants-christelijke streekziekenhuis Bergzicht aan de Reigerstraat pas werd geopend in 1964. In 1987 gingen beide Goese ziekenhuizen samen in een algemeen ziekenhuis - einde van de verzuiling.

In het blaadje van 13 december 1924 schrijft Miskotte: Wij hebben tenslotte gemeend het beroep naar Meppel als een Roeping te moeten beschouwen en wij hebben die aangenomen (pag. 264). In het nummer van 28 februari 1925 deelt hij mee dat het afscheid van Kortgene is bepaald op zondag 29 maart. Er zal waarschijnlijk omtrent 29 maart gelegenheid zijn voor de gemeente om ons ten afscheid de hand te drukken; maar, zeer gaarne zag ik al degenen, die mij vóordien nog intiemer wensen te spreken bij mij; elke dinsdag-, donderdag- en vrijdagavond kunt ge over mij beschikken (pag. 324). Wil ieder, die nog boeken van mij te leen heeft, die in de loop van de volgende week terugbrengen? (pag. 336). In het artikel Afscheid schrijft Miskotte dat het in zijn werk als predikant in Kortgene steeds ging om de grote vraag: hoe breng 'k Jezus vlak aan het hart der mensen. En hij betuigt: waarlijk, ik heb u liefgehad met een herdershart. Echter lang niet genoeg. En daarom ging het tenslotte niet. ... En God heeft mij afgeroepen van een post, waarvoor ... mijn liefde niet toereikend was. Wil mij blijven gedenken in Uw gebeden, ook al was ik voor u niet genoeg (pag. 346-348).

PASTORIE-BUS

Vanaf juni 1924 verschijnt er een nieuwe rubriek, de Pastorie-bus (pag. 152): wie vragen of opmerkingen heeft, mag die - desnoods anoniem - in de brievenbus van de pastorie deponeren; ge moogt àlles vragen, zeggen, beweren. Vooral niet alleen over 'geestelijke'  dingen. Wat u ergert of wat u zorg geeft in het dagelijks leven, dat hoort er allemaal bij. Zeer welkom zullen ook alle vragen zijn, die de preek betreffen (pag. 152).

Op een vraag naar de voorbede voor de overheid (in veel protestantse kerken gebruikelijk), schrijft Miskotte: De overheid beschouwt het als haar allereerste taak de bestaande orde te beschermen als wàre het de goede en rechtvaardige ... daarom is het voor mijn geweten dáarom reeds onmogelijk haar méer dan een zeer betrekkelijk recht toe te kennen. Dus bestaat er ook maar een zeer betrekkelijke voorbede. Daarom is de houding die mij overblijft de onthouding (dus: geen voorbede voor de overheid), om daarmee God, de Heilige en Verhevene te bevrijden uit het knellende 'verbond' ('God' + 'Nederland' + 'Oranje') waarin Hij in de arme maar taaie voorstelling van de doorsneemens hier te lande bestaat (pag. 161-162).

Op een vraag naar het gebruik van D. V. (Deo Volente - als God het wil) in advertenties enz. schrijft Miskotte dat hij tegen alle publieke uiting van godsdienstig leven is, dus tegen alle demonstratieve vroomheid; de niet-christelijke lezer zal er waarlijk niet door bekeerd worden. Verder keurt hij het af dat men zulke diepe gevoelens afkort, dus geen D.V. (= Deo Volente), J.C. (= Jezus Christus) of H.G. (= Heilige Geest) (pag. 182-183).

De vraag Kan een zogenaamde socialist een oprecht christen zijn of omgekeerd? is zeker persoonlijk bedoeld, want Miskotte stond bekend als "de rooie dominee". In zijn antwoord onderscheidt Miskotte in het socialisme drie aspecten. (a) Of de socialistische inrichting van de samenleving mogelijk is, moet wetenschappelijk en praktisch worden uitgemaakt; (b) het klasse-strijd-beginsel moeten wij met alle macht tegengaan; (c) de gezindheid van onmetelijk erbarmen en verlangen naar kameraadschap onder de mensen kunnen wij als christenen enkel met de grootste eerbied begroeten. De vraag van Christus aan ons is: zijt gij beréid van al uw onrechtmatige voorrechten afstand te doen terwille van de anderen? (pag. 191-193).

Op de vraag 'kunnen alle mensen zalig worden?' antwoordt Miskotte: ja, want in allen ligt de kiem van een verlangen naar God. Of ook feitelijk alle mensen zalig worden? Het lijkt mij een goddelijke opzet, dat wij hierin geen klaarheid kunnen verkrijgen. Het is namelijk even vermetel een eeuwige hel te leren zonder meer, als een eindelijke wederkeer van allen (naar Handelingen 3:21). ... Het is Gods wil, dat ons denken hier vastloopt. De laatste wijsheid blijft het heilige woord van Jezus Christus: strijd gij om in te gaan! (pag. 197-198).

Op de vraag 'wie zijn deelgenoten aan het Genade-Verbond en sluit deelgenootschap aan dat Verbond ook altijd in een onderwerpelijk bezit van de Verbondsweldaden?'  antwoordt Miskotte: het genadeverbond is een verbond met het geheel van de gemeente. Maar vooral gaat hij in op de vraag achter de vraag: de vraag naar de persoonlijke heilszekerheid. Hij antwoordt daarop: gij moet weten, dat er niets te weten valt dan dit ene: God weet mijn verlangen, mijn verlangen om niet alleen deelgenoot te zijn maar ook te weten dát ik het ben (pag. 212-213).

Op de vraag 'waarin bestaat de onzuiverheid der leer der 'oud-gereformeerden'? gaat Miskotte uitvoerig in (zie ook zijn eerdere artikelen over Krankheid koesteren). Zijn conclusie: onder deze naam: 'gereformeerd', is nog nooit iets aan de man gebracht, dat zó weinig met de oorspronkelijke bedoeling van de Reformatie heeft uit te staan. ... Neen, dan verheug 'k mij telkens weer, als ik de gezonde en krachtige voortzetting van het Calvinisme in Dr. Kuyper en de zijnen, in de kerken van '86 op een of andere wijze mag ontmoeten (pag. 251-253). Bij alle theologische verschillen zal het Miskotte hebben aangesproken dat ook volgens Kuyper de samenleving ten minste even belangrijk is als de ziel.

Waarschijnlijk de zelfde vraagsteller vraagt verder: 'Waarin bestaat dan de zuiverheid der leer der Ned. Hervormden?'. Miskotte wijst er allereerst op dat de officiële leer der Ned. Herv. Kerk de leer der vaderen is. Maar de Herv. Kerk is niet zuiver georganiseerd, vanuit het streven om het gehele volk binnen haar muren en onder de invloed des Evangelies te houden. Miskotte acht de tijd gekomen tot ingrijpende veranderingen in deze organisatie - hij heeft nog moeten wachten tot 1951, toen de Ned. Herv. Kerk een nieuwe kerkorde en structuur kreeg. Ik heb eigenlijk maar één grote grief tegen onze kerk, ... déze, dat zij de sociale beweging van onze tijd, zonder erbarmen en zonder begrip, aan zich heeft laten voorbijgaan en dat zij bijkans in alle maatschappelijke conflicten aan de verkeerde zijde is gaan staan. En dat zal zich ontzettend wreken - profetische woorden! (pag. 261-262).

Een zekere N.N. stelt een hele serie vragen, zoals of een onherboren belijdend lidmaat mag aangaan aan het Avondmaal en ambtsdrager mag wezen. Miskotte antwoordt dat wij mensen niet kunnen bepalen of iemand wedergeboren is; vaak kan iemand dat zelf niet eens. Een ander daarop willen onderzoeken voert niet tot verheerlijking der Genade Gods maar tot een ziekelijk zelfbehagen. Miskotte heeft duidelijk moeite met al zulke vragen. Hij voelt er geen persoonlijke nood of moeite achter. Bestaat uw geestelijk leven uit het peinzen over dit soort vragen? Ik hoop van niet, want wat zou het dan mat en tam zijn (pag. 268-269).

Op de pretentie van de gereformeerden (niet de oud-gereformeerden maar de leden van de Gereformeerde Kerken in Nederland) dat zij een meer schriftuurlijke kerkinrichting hebben dan de hervormden, antwoordt Miskotte dat de organisatie van de Ned. Herv. Kerk voor verbetering vatbaar is, maar dat de Bijbel ons nergens een bepaalde organisatievorm van de kerk voorschrijft. Het enige Bijbelse kerkorde-artikel is 1Corinthe 14:40: laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden (pag. 287-288).

Dezelfde vraagsteller wil graag weten wat het verschil is tussen gereformeerd en ethisch (ethisch in de zin van de ethische theologie: een stroming binnen de Ned. Herv. Kerk ergens tussen modernisme en confessionalisme; sommigen beschouwden de ethische theologie dan ook als iets halfs, iets van 'water en melk'). Miskotte antwoordt dat gereformeerd in de ruime zin ook de ethische stroming omvat. Maar gereformeerd in de neo-calvinistische zin (dus van Abraham Kuyper en de zijnen) betekent een dogmatische verenging, met name door de Openbaring op te vatten als een mededeling van waarheden. Daartegenover stelt Miskotte: Het godvruchtig leven is niet ontstaan uit leerwaarheid, maar de leerwaarheid is ontstaan uit godvruchtig leven (pag. 291-293).

Op de vraag 'loochenen alle vrijzinnigen de Godheid van Christus?' antwoordt Miskotte bevestigend. Maar eigenlijk vindt hij het dilemma rechtzinnig - vrijzinnig achterhaald (hij legt dat niet uit, maar ik denk dat hij bedoelt: rechtzinnig en vrijzinnig worden onderscheiden naar een formeel kriterium: wel of geen binding aan de belijdenisgeschriften). Zelf acht Miskotte voorlopig alleen díe onderscheidingen dienstig die uit het geloofsleven onmiddellijk zijn àf te leiden, b.v. óf Jezus is ons alleen de verkondiger van een Evangelie, dat ook op andere wijze tot ons komt, óf Jezus is zelf de inhoud van het Evangelie, dat principieel 'niet is naar de mens', dat integendeel al het menselijke in een beslissende crisis brengt - met dat laatste verwoordt Miskotte (ook) zijn eigen standpunt (pag. 305-306).

Verder vinden we in Miskottes gemeenteblaadje overdenkingen, blijkbaar samenvattingen van preken die hij gehouden heeft. In elk nummer geeft Miskotte een Lijstje voor bijbellectuur (wat we tegenwoordig noemen een Bijbelleesrooster). Regelmatig neemt Miskotte een gedicht op, bijvoorbeeld van Guido Gezelle, Willem de Mérode of C. S. Adama van Scheltema. Een enkele keer bevat het blaadje een praktische mededeling, bijvoorbeeld dat ds. Miskotte een ringbeurt moet vervullen in een naburige gemeente; dan is er in Kortgene een leesdienst. 

Al in zijn gemeenteblaadje schrijft Miskotte zoals hij later nog zoveel boeken zal schrijven: dichterlijk en diepzinnig, maar ook gezaghebbend, haast bezwerend (en daardoor, eerlijk gezegd, ook wel eens irriterend). Alsof er een lijn doorloopt van het Woord des HEREN dat klonk vanaf de Sinai en vlees werd in Christus, tot ons spreekt in de Heilige Schrift en de uitleg daarvan in de prediking, naar zijn theologische werken en naar dit gemeenteblaadje. Daarom kán hij niet begrijpen waarom soms ons blaadje hier of daar verfrommeld ligt, dat het dient om het zwartsel van de koffiepot af te doen of als matje onder de lamp moet liggen.  ... Zie, vrienden, ik geloof dat dit blaadje een gave van God is, niet alleen aan u, maar ook aan mij. ... Daarom het dringend verzoek: ga met dat weerloze papier eerbiedig om, want er is een zegen in, voor nu en later (pag. 150-151). Het vertrek van Miskotte eind maart 1925 betekent ook het einde van "zijn" gemeenteblaadje.

terug naar boeken

TERUG NAAR INDEX