Dr. H. M.
Matter, Wederkomst
en Wereldeinde. De zin van de 'parousia' in het Nieuwe
Testament. Kok Kampen, 1980, 157 pag.
De ondertitel geeft het exacte onderwerp van deze studie aan. Het gaat
om het begrip parousia
in het Nieuwe Testament, het Griekse woord dat meestal wordt vertaald
met
(weder)komst:
de (weder)komst van de Heer. Dr. H. M. Matter (1906-1984)
was een scherpzinnige en soms ook eigenzinnige nieuwtestamenticus
binnen de Geref. Kerken in Nederland. Hij was predikant in
achtereenvolgens Baambrugge, Giessendam en Neder-Hardinxveld,
Rotterdam-Kralingseveer en Hellevoetsluis. Ook was hij een
aantal
jaren docent aan de Protestantse Theologische Faculteit in Aix en
Provence. Tijdens mijn studie in Kampen heb ik hem herhaaldelijk horen
preken in de Burgwalkerk aldaar. Elders bespreek ik zijn commentaar op
de
brief van Paulus aan de Filippenzen.
In het eerste hoofdstuk van dit boek plaatst Matter zijn thema binnen
de theologische discussie. Voorafgaande aan mijn korte bespreking doe
ik het zelfde, en ik haal daarbij nog wat breder uit.
Vanouds lag in de Geref. Kerken veel nadruk op de heilsorde:
de persoonlijke geloofsweg. Die weg liep van uitverkiezing via
wedergeboorte / bekering, geloof en aanvechting, rechtvaardiging en
heiliging, naar verlossing en zaligheid. De beslissende vraag is dan:
hoe ver bent u persoonlijk al gevorderd op deze weg des heils? - Maar met deze
eenzijdig heilsordelijke gerichtheid liepen de Geref. Kerken vast - de
strijd rond de "veronderstelde wedergeboorte" leidde in 1944 zelfs tot
een kerkscheuring. Daardoor verschoof de nadruk naar de heilsgeschiedenis:
hoe de HEER in de geschiedenis werkt aan de volvoering van Zijn
heilsplan: in Zijn volk Israël, in Zijn Zoon Jezus, in de
Christelijke Kerk, tot de wederkomst van Christus en de voleinding van
de wereld. De beslissende vraag is dan: hoe ver is de HEER al gevorderd met de
volvoering van Zijn heilsplan?
Deze heilshistorische invalshoek zien we in de twintigste eeuw bij
allerlei theologen, op heel verschillende manieren. De oudtestamenticus
Gerhard von Rad (1901-1971) wees op
de heilshistorische lijn door het Oude Testament: de God van
Israël handelt oordelend en verlossend in de geschiedenis van
Zijn
volk Israël en de volkeren. De nieuwtestamenticus Oscar
Cullmann
(1902-1999)
legde de nadruk op de heilshistorische betekenis van Christus: in Zijn
dood en opstanding grijpt God in in de geschiedenis. De geref.
vrijgemaakte theologen Schilder (1890-1952) en Holwerda
(1909-1952) riepen op tot heilshistorische prediking, waarbij het niet
enkel gaat om de gelovige enkeling maar (zeker ook) om de (ware) kerk.
In een preek over
bijvoorbeeld David en Goliath (1Samuel 17) moet de vraag niet zijn:
komen wij - net als David - op voor Gods eer en gaan wij - net als
David - onze problemen te lijf in Gods Naam? nee, de vraag moet zijn
hoe de HEER in deze geschiedenis door David Zijn volk verloste uit een
fatale krisis, en hoe Hij op deze manier werkte aan de voortgang van de
heilsgeschiedenis (vaak gekoppeld aan een analogie met Jezus, door Wie
de
HEER de boze Vijand voorgoed verslaat).
Binnen de Geref. Kerken was het
prof. dr. H. N. Ridderbos (1909-2007), die de heilshistorische uitleg
van de Bijbel propageerde. Herman Ridderbos was hoogleraar aan de
Theologische Hogeschool in Kampen en één van mijn
leermeesters. Ik kom straks op hem terug.
Heilsgeschiedenis betekent: God handelt verlossend in de geschiedenis.
Maar we kunnen het kader nog ruimer maken. God handelt niet enkel in de
geschiedenis van het volk Israël en de christelijke kerk,
zelfs niet enkel in de
geschiedenis van de mensheid - Gods handelen heeft kosmische dimensies.
Daarmee komen we in de gedachtenwereld van de apokalyptiek:
een wereld van vaak barokke en raadselachtige beelden (trouwens: wat is
beeld en wat is werkelijkheid?) Zon en maan worden verduisterd, de sterren
vallen van de hemel, de aarde zal brandende vergaan, onze oude wereld
wordt afgelost door een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. We kennen
deze beelden uit de profetie van Daniël (Daniël
7-12), uit
Jezus' profetie over de voleinding (Mattheus 24-25 // Marcus 13 //
Lucas 21 en Lucas 17), en vooral uit het boek Openbaring (de Apokalyps,
vandaar de term apokalyptiek). In de tijd van het Nieuwe Testament zijn
er overigens nog tal van andere (Joodse en Christelijke) Apokalypsen
geschreven, die niet in de Bijbel zijn opgenomen.
De zelfde
apokalyptische taal horen we ook in de Koran, vooral in de korte sura's
tegen het einde van de Koran. Als voorbeeld enkele regels uit sura 81:
1. Wanneer de zon wordt omhuld,
2. En wanneer de sterren
dof worden (of: neerstorten),
3. En wanneer de bergen
verdwijnen,
...
6. En wanneer de
zeeën worden geledigd (of: aan het kolken gemaakt worden),
7. En wanneer de zielen
worden verenigd (met de lichamen?),
...
10. En wanneer
geschriften worden geopend (vergelijk Openbaring 20:12),
11. En wanneer de hemel
wordt opengelegd (of: afgestroopt, vgl. Openbaring 6:14),
12. En wanneer de hel
wordt ontstoken,
13. En wanneer het
paradijs nabij wordt gebracht,
14. Dan zal ieder ziel
weten wat zij heeft teweeggebracht.
Volgens de apokalyptiek wordt de
geschiedenis niet bepaald door mensen (de groten der aarde), maar door
bovenmenselijke goede en kwade machten, zo u wilt engelen en duivelen.
Ook daarvan worden we al iets gewaar in de profetie van Daniël
(de
engelenvorsten van de volkeren). Dr. F. de Graaff heeft deze lijn
doorgetrokken in zijn metahistorie:
de geestelijke werkelijkheid áchter en bóven de
wereldgeschiedenis.
Zoals beloofd, kom ik nu terug op prof. Herman Ridderbos. Binnen de Geref.
Kerken verzette hij de bakens van heilsordelijk naar heilshistorisch
met zijn boek De komst van het
Koninkrijk. Jezus' prediking volgens de synoptische
Evangeliën (1950). Volgens Marcus waren de eerste
woorden van Jezus: De
tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabij gekomen (Marcus
1:15). Marcus bedoelt dat zeker als een samenvatting van de boodschap
van Jezus - een heilshistorische boodschap! In de zelfde geest is de
éérste zaligspreking van Jezus: zalig jullie armen, want voor
jullie is het Koninkrijk van God
(Lucas 6:20, vgl. Mattheus 5: 3). En de prediking van Jezus
loopt
uit op Zijn grote apokalyptische profetie van de komst van Gods
Koninkrijk (Mattheus 24-25 // Marcus 13 // Lucas 21). Bij zijn uitleg
maakt Ridderbos telkens onderscheid tussen het "reeds" en het "nog
niet" van Gods Koninkrijk: in Jezus is het gekomen ("reeds"), maar de
volkomen verlossing verwachten we nog ("nog niet").
Dat zelfde
onderscheid drukte Oscar Cullmann (zie boven) uit met het beeld van
D-day en V-day: de dood en opstanding van Jezus zijn D-day (de
overwinning is in principe behaald) - maar V-day (de volkomen
verlossing) moet nog komen.
De ondertitel van het boek van
Ridderbos (Jezus'
prediking volgens de synoptische Evangeliën)
roept twee vragen op:
- Ridderbos behandelt in zijn boek de prediking van Jezus volgens de synoptische
Evangeliën,
dus volgens Mattheus, Marcus en Lucas. Maar hoe zit het dan met het
vierde Evangelie: Johannes? Daar spreekt Jezus veel minder
heilshistorische, laat staan apokalyptische taal. Zo lang Ridderbos als
hoogleraar werkzaam was, hield hij zich altijd wat op de vlakte ten
aanzien van het Evangelie van Johannes. Pas in zijn openbare
afscheidscollege bij zijn emeritering waagde hij zich aan Johannes 1.
Gelukkig heeft hij na
zijn emeritering nog de tijd en gezondheid gekregen om een prachtige
uitleg van Johannes in twee dikke delen te schrijven.
- Ridderbos behandelt de
prediking van Jezus,
dus de boodschap die Jezus Zelf tijdens Zijn leven op aarde gebracht
heeft aan de mensen van Zijn tijd, voornamelijk Zijn Joodse
volksgenoten. Maar is de prediking ván Jezus het zelfde als
de
prediking óver Jezus van de schrijvers van het
Nieuwe
Testament? De apostel Paulus bijvoorbeeld geeft in zijn brieven maar
weinig woorden van Jezus door, maar heeft des te meer te zeggen over de
betekenis van Jezus, met name van de kruisdood en opstanding van Jezus.
Nu kom ik eindelijk bij Matter. Voor mijn gevoel waren Ridderbos en
Matter in zekere zin tegenhangers. Allebei gepromoveerde
nieuwtestamentici in de Geref. Kerken in Nederland - maar Ridderbos was
al jong (met 34 jaar) professor, en Matter is dat nooit geworden (wel docent aan de
Protestantse Theologische Faculteit in Aix en Provence). In het boek
waarover ik nu iets wil schrijven, biedt Matter een zeker tegenwicht
aan de heilshistorische uitleg van Ridderbos. Matter citeert in zijn
verhaal vele theologen; maar als hij Ridderbos citeert, dan haast
altijd om hem te bestrijden.
In het vervolg zal ik enkel de hoofdlijn van het boek weergeven.
Allerlei bijzonder interessante exegetische uitweidingen vermeld ik dus niet. Zoals gezegd: het boek gaat over het begrip parousia. Dat woord
vinden we 24x in het Griekse Nieuwe Testament. Een aantal malen gaat
het om de parousia
van mensen. Dan kun je het vertalen met: komst of persoonlijke aanwezigheid.
Ik noem de 7 voorbeelden, allemaal uit de brieven van Paulus.
Ik citeer in het vervolg
doorgaans uit
de NBV van 2013, die Matter in 1980 natuurlijk nog niet kende. Bij de
vermelding van de verschillende plaatsen waar in het Grieks parousia
staat, geef ik de Nederlandse vertaling van dat woord aan in rood. Want
de NBV geeft - zoals bekend - een bepaald Hebreeuws of Grieks woord niet altijd
weer met één en hetzelfde Nederlandse woord.
Paulus is heel blij met
de komst
van Stefanas, Fortunatus en Achaïkus (1Corinthe
16:17). Door de komst van Titus heeft
God ook Paulus en de zijnen moed
gegeven; en niet alleen daardoor ... (2Corinthe 7:
6 - 7). Tegenstanders zeggen over Paulus: In zijn brieven slaat hij
weliswaar een gewichtige en imponerende toon aan, maar zijn persoonlijk optreden
is zwak en wat hij zegt heeft weinig te betekenen
(2Corinthe 10:10). Aan de Filippenzen schrijft Paulus: Wanneer ik bij u terugkeer, hebt
u des te meer reden om u op Christus Jezus te laten voorstaan
(Filippenzen 1:26). Geliefde
broeders en zusters, u bent altijd gehoorzaam geweest toen ik bij u was.
Wees het des te meer nu ik niet bij u ben (Filippenzen
2:12 - in het Grieks staan hier tegenover elkaar par-ousia =
aanwezigheid en ap-ousia
= afwezigheid). Een geval apart is 2Thessalonicenzen 2: 9: De komst van de
wetteloze mens is het werk van Satan en gaat gepaard met groot
machtsvertoon en valse tekenen en wonderen. Evenals in de
voorgaande teksten gaat het hier om de parousia van een
mens ("de wetteloze mens"), maar als tegenhanger van de parousia van de
Heer, in het direct voorafgaande vers 2Thessalonicenzen 2: 8: Dan zal de Heer Jezus hem
doden met de adem van zijn mond en vernietigen door de aanblik van zijn
komst.
Daarmee zijn we gekomen bij de andere 16 teksten, waarin het gaat om de
parousia
van Jezus, meestal vertaald met komst
of wederkomst
- en de éne tekst waarin het gaat om de parousia van de dag
van God (2Petrus 3:12).
In hoofdstuk 1: Spits
van de christelijke heilsverwachting geeft Matter eerst de
betekenis van het woord parousia: Parousia
is een profaan woord en betekent het bezoek van een regerend vorst aan
een van zijn steden. ... De vorst kwam niet om een troon te bestijgen
of om in te grijpen in het stadsbestuur. Hij kwam om er te zijn, daar,
temidden van zijn onderdanen (pag. 9). De Joden duidden de
komst van de Messias dan ook nooit aan met de term parousia; de Messias komt nl. bepaald niet
om er te zijn, maar om iets te doen
(pag. 10). Van daaruit is het een logische stap naar de zogenaamde
existentiële interpretatie van het Nieuwe Testament van
Rudolph
Bultmann.
Bultmann was een zeer
geleerde
diepzeedenker. Een (veel te) korte samenvatting van zijn uitleg: Het Nieuwe Testament dient zich aan als een
zakelijke beschrijving van verleden (verhalen over Jezus) en toekomst
(Openbaring), over natuurlijke en bovennatuurlijke zaken (engelen,
duivelen, wonderen). Maar die zakelijkheid is enkel verpakking. Waar
het om gáát is niet zakelijk maar persoonlijk, het gaat om de essentie
van ons mens-zijn. In het vervolg zal blijken dat Matter sterk door Bultmann
is beïnvloed. Ook hierin is hij een tegenhanger van Ridderbos.
Ridderbos heeft geweldig met Bultmann geworsteld (niet persoonlijk,
want ik geloof dat ze elkaar nooit hebben ontmoet; maar inhoudelijk).
Als studenten zeiden we: tot in zijn nachtmerries toe worstelt
Ridderbos met Bultmann.
In de parousia gaat het
om de persoon van Jezus Christus en dan niet om wat Hij doet maar om
wat Hij ìs
(pag. 10-11). Jezus brengt niet het heil, maar Hij is het heil (pag.
11). Het is onmiskenbaar dat het Nieuwe Testament spreekt over de
geschiedenis die uitloopt op een nieuwe werkelijkheid: een nieuwe hemel
en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont (2Petrus 3), een nieuw
Jeruzalem, waar geen zon of maan meer nodig zijn (Openbaring 21-22).
Matter behandelt een reeks theologen die daarop - onderling heel
verschillende - heilshistorisch concepten baseren: Cullmann (zie boven),
Rahner, Pannenberg, Teilhard de Chardin, Moltmann. Maar
heilshistorische concepten blijven zakelijk: ze zijn gericht op een
andere (betere) stand van zaken in de wereld. Het christelijk geloof daarentegen
is persoonlijk: het is gericht op de persoon van Jezus. Ik citeer de
laatste zinnen van dit hoofdstuk: Het
geloof in een "betere wereld" is hardnekkig inherent aan onze
menselijke natuur en zal zich niet tot zwijgen laten brengen door de
vraag of zo een wereld bestaanbaar is en waarìn ze bepaald
"beter" zal zijn. Dat geloof is echter een andere zaak dan het geloof
in - en de verwachting van de parousia van Jezus onze Heer
(pag. 29-30).
Hoofdstuk 2: Woordgebruik
bij Mattheus.
In de verhalende boeken van het Nieuwe Testament (Mattheus, Marcus,
Lucas, Johannes, Handelingen) is er maar één
hoofdstuk
waarin het woord parousia
voorkomt: Mattheus 24, Jezus' profetie over de voleinding. Daarin komt
het 4x voor. Het begrip parousia
wordt geintroduceerd door de vraag van Jezus' leerlingen aan het begin
van het hoofdstuk: Vertel
ons, wanneer zal dat allemaal (de verwoesting van de tempel) gebeuren
en aan welk teken kunnen we Uw komst en de voltooiing van deze
wereld herkennen? (Mattheus 24: 3). In Marcus
13: 4 // Lucas 21: 7 stellen de leerlingen wel een dergelijke vraag,
maar dan zonder
het woord parousia. In Mattheus 24 moeten ze een poos wachten op een
antwoord. Jezus heeft eerst een heleboel te zeggen over de
apokalyptische tekenen der tijden, althans zo lijkt het: oorlogen en
geruchten van oorlogen (vs. 6), valse profeten en wetsverachting (vs.
11-12), de gruwel der verwoesting (vs. 15), en later in het hoofdstuk
de zon die verduisterd wordt en de sterren die van de hemel vallen (vs.
29 en 30). Maar volgens Matter gebruikt Jezus / Mattheus hier
apokalyptische woorden en beelden om de apokalyptiek te corrigeren
(pag. 37). Het gaat niet om "tekenen der tijden", maar dit is de
gewone geschiedenis zoals het in de geschiedenis nu eenmaal gaat. Iedere
tijd heeft zijn eigen vrede of oorlogsgerucht, zijn eigen natuurrampen
en vervolgingen, maar in het licht van Kruis en opstanding wordt iedere
tijd tot kairos: een nòg geboden gelegenheid om
ìn en
áán deze stervende wereld het goede te doen
(pag. 42). Dan eindelijk komt Jezus toe aan het antwoord op de vraag
naar de parousia.
Maar er is een verschil tussen vraag en antwoord. De leerlingen vroegen
naar Uw komst.
In Zijn antwoord spreekt Jezus driemaal over de komst van de Mensenzoon: Zoals een bliksemschicht vanuit
het oosten weerlicht tot in het westen, zo zal ook de Mensenzoon komen
(Mattheus 24:27). Zoals
het was in de dagen van Noach, zo zal het zijn wanneer de Mensenzoon
komt.
Want zoals men in de dagen voor de vloed alleen maar bezig was met eten
en drinken, met trouwen en uithuwelijken, tot aan de dag waarop
Noach de ark binnenging, en zoals men niet wist dat de vloed
zou
komen, totdat die kwam en iedereen wegnam, zo zal het ook zijn wanneer
de Mensenzoon komt
(Mattheus 24:37-39). Dat antwoord laat zich niet localiseren in ruimte
of tijd (pag. 44-45). De
komst van de Heer wil zeggen: zijn tegenwoordigheid voor ieder mens en
voor de gehele mensheid, een tegenwoordigheid die de mens dwingt, zijn
werkelijke plaats te ontdekken en zijn beslissing daartegenover te nemen
(pag. 49). De geschiedenis van de mensheid is eenmaal begonnen en zal
ook ooit een keer ophouden. Datzelfde
geldt met volstrekte zekerheid van de enkeling. Daarin
komt voor ieder mens, eerder of later, het uur der beslissing.
... Niemand
ontkomt eraan en de vraag die op het beslissende antwoord wacht kan
zich onverwacht melden midden in het dagelijks leven ... Het
onontkoombare einde van de dood en onze houding
dáártegenover bepalen de zin of onzin van ons
leven (pag. 54).
1) Het is duidelijk dat
Matter Jezus'
apokalyptische profetie terugvertaalt naar (zo u wilt: reduceert
tot) het persoonlijke appèl. De geschiedenis heeft dan geen
theologische betekenis meer, om van "heilsgeschiedenis" maar te zwijgen.
2) Wat bij deze uitleg mogelijk ook meespeelt: in Zijn antwoord spreekt
Jezus over de komst van
de Mensenzoon. De Zoon
des Mensen
is een figuur uit de apokalyptische profetie van Daniel 7:13 (pag. 43).
Maar Grieks sprekende en denkende Joden in de tijd van Jezus zagen in
de Zoon des Mensen óók, in de geest van Plato: De Ware Mens, het hemelse prototype van ons
mens-zijn (C. H. Dodd, The
interpretation of the Fourth Gospel, 241-249). Dan
betekent dus de
komst van de Mensenzoon dat duidelijk wordt wat mens-zijn
ten diepste inhoudt.
Hoofdstuk 3: Woordgebruik
bij Paulus.
Aansluitend bij die
laatste opmerking:
Bij Paulus ziet Matter dat de Heer Zich in toenoemende mate
vereenzelvigt met Zijn gemeente. Dat begint al bij Zijn verschijning
aan Saulus op de weg naar Damascus met de vraag:
Saul, Saul, waarom vervolg je
Mij?
(Handelingen 9: 4). Daarmee identificeert Jezus Zich met Zijn gemeente,
die Paulus wil uitroeien. In zijn brieven schrijft Paulus vele malen
over de gemeente als het Lichaam van Christus: in haar is Hij aanwezig
op aarde. En volgens
de
zo "omstreden" tekst 1Cor.15:28 (pag. 60) zal ten slotte
de Zoon (Jezus) terugtreden. Waarheen? Volgens
Van Ruler: terug in de
Drieëenheid.
Op
de jongste dag treedt Christus terug als middelaar, legt hij het gewaad
van het vlees af, wordt de vleeswording ongedaan gemaakt. In de eeuwige
heerlijkheid is er geen plaats, ook geen noodzakelijkheid meer voor
deze verborgen vereniging met hem. Dan zijn wij weer geheel onszelf,
voor het aangezicht van de drieënige God (Van
Ruler,
Ik
geloof, 49). Maar volgens Matter lijkt er maar
één
antwoord mogelijk, precies het tegenovergestelde:
Hij treedt terug "naar de zijde
der gemeente".
... Hij treedt nu terug door zich geheel met haar te vereenzelvigen
(pag. 61).
De term parousia
komt bij
Paulus vooral voor in zijn beide brieven aan de Thessalonicenzen,
waarschijnlijk de oudste Bijbelboeken van het Nieuwe Testament. Ik
vermeld eerst de teksten, weer uit de NBV:
Wie is onze erekrans wanneer we voor Jezus, onze Heer, staan bij Zijn
komst? Wie anders dan u?
(1Thessalonicenzen 2:19). Moge
de Heer u door die liefde kracht geven, zodat u zuiver en
heilig voor onze God en Vader zult staan wanneer onze Heer Jezus komt met al de Zijnen
(1Thessalonicenzen 3:13). Wij
zeggen u met een woord van de Heer: wij, die in leven blijven tot de komst van de Heer, zullen de doden
in geen geval voorgaan (1Thessalonicenzen 4:15). Moge de God van de vrede zelf
uw leven in alle opzichten heiligen,
en mogen heel uw geest, ziel en lichaam zuiver bewaard zijn bij de komst van onze Heer Jezus Christus
(1Thessalonicenzen 5:23). Broeders
en zusters, over de komst
van onze Heer Jezus Christus en het tijdstip waarop we met hem
worden verenigd, zeggen we u: verlies niet meteen uw verstand
en
raak niet in paniek wanneer een profetie, een uitspraak of een brief
die door ons zou zijn geschreven, het voorstelt alsof de dag van de
Heer op het punt staat aan te breken (2Thessalonicenzen
2: 1-2 - Matter: al is
aangebroken). ...
dan zal de Heer Jezus hem [= de wetteloze mens] doden met de adem
van Zijn mond en vernietigen door de aanblik van Zijn komst
(2Thessalonicenzen 2: 8 - zie boven). Paulus
heeft zich de parousia hier zeker als een komende gebeurtenis gedacht
en het lijdt daarom geen twijfel dat het woord hier alleen komst of
komende aanwezigheid kan betekenen (pag. 60-61).
Daarbij is er een verborgen maar hoogst reële identiteit
tussen
Christus en de gelovige of de gemeente ... Zijn openbaarwording en zijn
parousia wordt dan (ook) de hunne (pag. 60). Zij levern
(nu al) in de nieuwe
hemel en de nieuwe aarde: dat is geen nieuwe wereld
ná de bestaande wereld, maar het is Gods wereld, de wereld van het
goede ... de diepte-dimensie die iedere profeet ... aan het menselijk
leven ontdekt (pag.
61-62). Paulus waarschuwt wel tegen de misvatting dat de dag van de
Heer al zou zijn aangebroken; maar hij doet dat om ons te waarschuwen
tegen een geestelijk arrivisme. Sinds
Pasen en Pinksteren leeft de Kerk in een nieuwe wereld, maar zij moet
zich vooral niet gearriveerd voelen (pag. 71). Volgens
Matter is het de taak van Paulus geweest, om het (Messiaanse en
apokalyptische) tijdsschema
bij zich en zijn hoorders buiten werking te stellen (pag.
73). In zijn meest apokalyptische passage 1Thessalonicenzen 4:15-17
ontbreken veel apokalyptische elementen zoals het oordeel over de
ongelovigen en de kosmische ineenstorting. Er is geen wereldbrand en geen
wereldomvattend oordeel. Er is alleen een Heer die overrompelend snel
van de hemel neerdaalt (pag. 76).
Ook in 1Corinthe 15 is de parousia van Christus het "tegenover" dat de
mens ieder
ogenblik
voor de beslissing plaatst (pag.
77). In dit grote hoofdstuk gaat Paulus met de Corinthiërs in
discussie over de opstanding. Volgens sommigen in de gemeente was Gods
Koninkrijk in Jezus gekomen en werkte de Geest van Jezus in de rijke
verscheidenheid van charismata - dus wat was er nog meer te wensen en
te verwachten? Daartegen beklemtoont Paulus de betekenis van de
opstanding (van Jezus en van ons): niet om de waarde van de
lichamelijkheid (zoals soms wordt beweerd), maar om de radicale vernieuwing die "opstanding"
betekent. In dat verband schrijft Paulus: Maar ieder (zal worden opgewekt)
op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer
Hij komt, zij die Hem toebehoren (1Corinthe
15:23). De parousia betekent dat de kerk werkelijk Lichaam van Christus
zal blijken te zijn (pag. 87). In dit verband kunnen we ook denken aan Colossenzen 3: 4: Wanneer Christus, uw leven, verschijnt, zult ook u, samen met Hem, in luister verschijnen. De verschijning van de Heer = de verschijning van de Zijnen.
Samenvattend: volgens Paulus is het heil persoonlijk, het is een
persoon: Jezus Christus. Daarom laat het heil zich niet uitdrukken in
kategorieën van ruimte en tijd (pag. 89). De parousia
betekent voor Paulus: wij zullen altijd met de Heer zijn
(1Thessalonicenzen 4:17) (pag. 90). Daarbij is het van ondergeschikt
belang of wij naar de Heer gaan (Filippenzen 1:23) of dat de Heer bij
ons komt (Filippenzen 3:20) (pag. 90-92). De voleinding is met de
opstanding van Christus al begonnen. ... In Christus zijn
we nu al een nieuwe schepping. Dat
alles moet alleen nog maar van zijn beperkingen ontdaan ... worden. Die
beperkingen vallen weg in het uur van de dood. ... De
gelovige
bereikt in de dood niet een tussentoestand [een periode in
de wachtkamer tussen onze dood en onze opstanding op de Jongste Dag] maar de eindtoestand
(pag. 93-94).
Hoofdstuk 4. Woordgebruik
in het Corpus Catholicum (dus: in de brieven van Jacobus,
Petrus, Johannes en Judas).
Ook in de brief van
Jacobus (broer van Jezus) liggen de verwachting van het
doodslot van de enkeling en die van het allen omvattende eschaton
onverzoend naast elkaar
(pag. 101). Het voorbehoud van Jacobus: "zo de Here wil, zullen wij
leven en dit of dat doen" (Jacobus 4:13-14) betekent concreet dat we er
altijd op bedacht moeten zijn dat de dood onze plannen doorkruist. Die
vermaning betreft dus ons persoonlijke leven. Maar direct daarna, in
hoofdstuk 5, spreekt Jacobus over de komst van de Heer. Hij doet dat
met het oog op de tegenstelling tussen rijke en arme gemeenteleden.
Jacobus begint met een dramatische uitwerking van het "wee u, gij
rijken" van zijn broer Jezus (Lucas 6:24). Het asociale onrecht van de rijken is ten
hemel schreiend en zij leven in een schijnzekerheid: U hebt uw schatkamers gevuld,
hoewel de tijd ten einde loopt
(Jacobus 5:3, vgl. Lucas 12:15-21). Dat is eschatologische, bijna
apokalyptische taal: de Rechter staat voor de deur! Maar daarbij
gebruikt Jacobus niet het begrip parousia.
Dat doet hij pas in het vervolg, als hij zich blijkbaar meer in het
bijzonder richt tot de armen in de gemeente: Heb geduld, broeders en zusters,
tot de Heer komt.
Denk eens aan de boer, die geduldig blijft wachten op de kostbare
opbrengst van zijn land, tot de regens van najaar en voorjaar zijn
gevallen. Wees net zo geduldig en houd moed, want de Heer zal spoedig
komen (Jacobus
5: 7- 8). Matter schrijft uitvoerig over de Bijbelse achtergronden van
dat "geduld hebben" - in navolging van Gods geduld met ons. Matter
trekt uit zijn uitleg een praktische conclusie: met
ons christelijk arbeiden en hoopvol wachten brengen we ook het
koninkrijk Gods en de ontknoping van het werelddrama niet dichterbij.
Die ontknoping komt van boven en zal gelegen zijn in de verschijning en
parousia van Jezus Christus ... Die parousia is niet een heilstaat maar
de komst van die Heer die aan zijn kruis voor de wereld en haar
bewoners Gods geduld heeft ingeroepen ... (pag. 105).
Matter
keert zich hier duidelijk tegen het sociaal bewogen christelijke
optimisme van de jaren '70, dat wij moeten "bouwen aan Gods Koninkrijk
op aarde". Verder wijst Matter er - zij het
impliciet - op dat Jacobus het begrip parousia
niet gebruikt in zijn radicale waarschuwing aan het adres van de rijken
(Jacobus 5: 1- 6), maar enkel in zijn oproep aan de armen om geduld te hebben
(Jacubus 5: 7-11). Het gaat in de parousia
immers om de persoonlijke nabijheid van de Heer. Maar markant is
Matters conclusie: Jacobus heeft zich op korte termijn
weten te ontdoen van een hele apokalyptische erfenis die zijn Joodse
afkomst hem had meegegeven ... (pag. 108). Matter bedoelt
met die apokalyptische
erfenis de
hele toekomstverwachting van de Jongste Dag, de ondergang van de
wereld, de opstanding der doden, het laatste oordeel, de nieuwe hemel
en de nieuwe aarde. Met die verwachting was Jacobus vertrouwd. Maar hij
heeft zich daarvan weten
te ontdoen: zijn toekomstverwachting is helemaal
persoonlijk geworden. Met "op
korte termijn"
bedoelt Matter blijkbaar: deze overgang van apokalyptisch naar
persoonlijk voltrok zich al in de eerste generatie van de christelijke
kerk (Jacobus is immers een broer van Jezus). Matter keert zich hier
dus tegen de opvatting van sommige uitleggers dat de eerste christenen
allemaal apokalyptisch dachten en dat pas veel later het apokalyptische
vuur doofde en de toekomstverwachting meer persoonlijk werd. -
Eerlijk gezegd overtuigt Matter mij niet helemaal. Hij heeft gelijk dat
Jacobus het (volgens Matter meer persoonlijke) woord parousia enkel
gebruikt in 5: 7-11 (zijn oproep tot geduld aan de armen); maar dat
maakt de rampspoed die
over u komt (u = de rijken) in 5: 1- 6 niet minder
apokalyptisch-dreigend.
In de 2e brief van Petrus
komt de term parousia
drie maal voor. De parousia komt in deze brief op twee verschillende
manieren aan de orde.
a) Eerst in hoofdstuk 1. Daar schrijft Petrus: Toen wij u de glorierijke komst van onze Heer Jezus
Christus verkondigden, baseerden wij ons niet op vernuftige verzinsels
(2Petrus 1:16). Hieruit blijkt dat de
parousia een hoogst intrigerend deel van zijn onderwijs aan de gemeente
(is) geweest (pag. 109). Daarbij heeft hij zich niet
gebaseerd op verzinsels
- Matter hecht eraan om de Griekse term te laten staan: mythen. De
mythe is de grote bedreiging van het evangelie. ... De mythe
veronderstelt tijdloosheid, eeuwige wederkeer van dezelfde dingen. Het
Nieuwe Testament weet daar niet van. ... Het kent alleen de persoon van
Jezus Christus en de kracht van zijn opstanding (pag.
110).
Petrus heeft die kracht gezien bij Jezus' verheerlijking op de berg
(2Petrus 1:17-18). Die ervaring heeft voor Petrus het gezag van de
profetieën versterkt, en hij spoort ook zijn lezers aan zich
te
richten op de profetieën,
totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw hart (2Petrus
1:19). Bij de morgenster moeten we denken aan de messiaanse
interpretatie van de profetie van Bileam: Een ster komt op uit Jakob (Numeri
24:17) - die ster is de messias (vgl. Lucas 1:78). Maar de morgenster
gaat op in uw harten
- in de harten van de gelovigen. Geen apokalyptisch spektakel, maar de
persoonlijke komst van de Heer in ons leven - zó heeft
Petrus de
parousia
blijkbaar verkondigd (pag. 108-114).
b) In hoofdstuk 3 klinkt andere taal. Petrus keert zich hier tegen
spotters, die vragen: Waar blijft Hij nu? Hij had toch beloofd te komen? (2Petrus
3: 4). Volgens Matter zijn die spotters mensen met een
stoïsche
achtergrond, die menen dat de wereld een gesloten systeem is zonder
begin en zonder einde. Volgens Matter is de manier waarop Petrus hun te woord
staat, weinig adequaat
(pag.
116). Volgens Petrus is de wereld wel degelijk vergankelijk. Bij de
zondvloed is de wereld vergaan door water en in de
voleinding zal ze vergaan door vuur (2Petrus 3: 5- 7). Met
die verwachting staat Petrus in het Nieuwe Testament alleen
(pag.
119). Daarna komt Petrus te spreken over de schijnbare vertraging van
de komst van de dag van de Heer. Waarom duurt het zo lang voor de Heer komt? niet omdat Hij traag
is met het nakomen van Zijn belofte, maar omdat Hij geduld heeft met u
(2Petrus 3: 9). Let op dat "met u". Petrus zegt niet: God wacht nog met
de Jongste Dag om miljoenen mensen wereldwijd nog de gelegenheid te
geven tot bekering te komen, maar hij zegt tegen zijn lezers (tegen
ons): God heeft geduld met jullie. Matter noemt dat een geadresseerd spreken
(pag. 122). De verwachting van de Jongste Dag is een dringend
appèl om heilig en vroom te leven, voor u die uitziet naar de dag van
God en het aanbreken daarvan bespoedigt! (2Petrus 3:12: letterlijk: verwachtend en
verhaastend de parousia van de dag van God).
Die laatste uitdrukking betekent dus: Door
zich te bekeren en te komen tot geloof brengt de mens de dag van
oordeel en verlossing dichterbij. Dat is alweer niet waar in
objectiverende zin. Eschatologie laat zich nu eenmaal niet objectiveren.
Het gaat om de ernst
van mensen die weten dat hun eventuele onbekeerdheid de dag van het
heil vertraagt (pag. 129). De inhoud van dat heil is een nieuwe hemel en een nieuwe
aarde waar gerechtigheid woont
(2Petrus 3:13 - een tekst die mij bijzonder lief is). Volgens Matter
gaat het daarbij niet om een nieuwe wereld ná de huidige
oude
wereld (hoewel ik zelf bij Petrus wel die indruk krijg) - maar om een
profetisch diepte-perspectief
... van de hele geschiedenis (pag. 131). Gerechtigheid
is de alomvattende
openheid van de mens voor God en de medemens (pag. 127).
Daarmee zijn we weer
terug bij de mens (pag. 127). Hoewel apokalyptische
beelden gebruikend, neemt Petrus afstand
en afscheid
van de apokalyptiek (pag. 126). Het gaat hem niet om een nieuwe wereld
in de nabije of verre toekomst, maar om (hier en nu) in Christus leven
als nieuwe mensen (vgl. Romeinen 6:4).
In alle geschriften van Johannes (Evangelie, drie brieven, Openbaring)
komt het begrip parousia maar één keer voor, in
de 1e brief van Johannes.
In
1Johannes 1:17-18 spreekt de apostel over de voleinding (het laatste uur is aangebroken).
In dat verband waarschuwt hij tegen de vele antichristen,
volgens Matter:
dwaalleraars die via gnostische inwijdingsriten meenden tot de
aanschouwing Gods te kunnen komen (pag. 133). Jezus heeft
een andere weg gewezen: Zalig
de reinen van hart, want zij zullen God zien (Mattheus 5:
8). Daarbij sluit Johannes aan. Het zien van de Heer vraagt om een
morele verandering; dan zullen we Hem zien zoals Hij is wanneer Hij zal
verschijnen (1Johannes 3: 2- 3). Johannes laat open of dat zal gebeuren
in het sterven of bij de
parousia (pag. 134). In dat verband schrijft Johannes: Blijf dus in Hem, kinderen. Dan
kunnen we vol vertrouwen zijn wanneer Hij verschijnt en hoeven we ons
niet te schamen bij Zijn komst
(1Johannes 2:28). Johannes gaat er blijkbaar van uit dat zijn lezers
geloven in de parousia
= komst van de Heer. Hij roept ons op om daaruit de praktische
consequenties te trekken: rechtvaardig te leven (1Johannes 2:29) en ons
zelf rein te maken (1Johannes 3:3). Matter gaat nog verder in op de
toekomstverwachting in heel dit Bijbelgedeelte (pag. 134-140). Volgens
Matter strijdt Johannes hier, evernals Paulus en 2Petrus, tegen de dépersonalisering
van het heil (pag. 140).
Hoofdstuk 5: Indirecte
gegevens.
In de vorige hoofdstukken heeft Matter alle
nieuwtestamentische teksten behandeld waarin het woord parousia voorkomt.
In dit hoofdstuk vermeldt hij nog enkele andere gegevens in verband met deze
thematiek.
In het Bijbelboek Openbaring
komt de term parousia
niet voor. Het boek Openbaring heeft de vorm van een apokalyps (het
hele genre van de apokalyptiek is genoemd naar dit Bijbelboek), maar
het verschilt fundamenteel van allerlei andere apokalypsen uit
diezelfde tijd. Dit
boek is christocentrisch "tot op het bot" (pag. 146). Het
gaat niet om de verwachting (laat staan voorspelling) van allerlei
toekomstige gebeurtenissen, maar Christus staat centraal. Ook al gaat
de geschiedenis voort: Telkens
denken we in dit boek: nu komt het einde, maar dat einde komt niet (pag.
148) - toch troost de Heer Zijn vervolgde gemeente met: Zie, Ik kom spoedig
(Openbaring 22:20) (pag. 147-148, 150). Twee maal in het boek
Openbaring wordt de komst van de Heer beeldend aangeduid: in Openbaring
14:14-20 ziet Johannes iemand als een Mensenzoon (NBV: als een mens)
verschijnen op een witte wolk; en in Openbaring 19:11-21 ziet hij de
Ruiter op het witte paard, Wiens naam luidt: Woord van God. Beide malen
voltrekt de verschijnende Heer een oordeel aan de verdrukkers van de
gemeente, maar dit is (nog) niet het Laatste Oordeel: we bevinden ons hier nog op het vlak van de
gewone geschiedenis (pag. 150). In hun lijden komt de Heer
bij de Zijnen.
De profeten van het Oude Testament kondigen de Dag van de HEER aan:
de tijd die tot aan de
rand gevuld is met de daden van JHVH (pag. 151). In het
Nieuwe Testament is de Dag van de Heer: de dag van de Heer Jezus
(bijvoorbeeld in 1Corinthe 5: 5). Wanneer bijvoorbeeld 2Petrus 3:12 en
Openbaring 16:14 spreken van de Dag van God, dan is dat - volgens
Matter - een terugval
in voor-christelijke gedachten (pag. 151); en dat bedoelt
hij blijkbaar niet als een compliment.
Het nieuwtestamentische begrip verschijning (epifaneia) ligt
qua betekenis dicht bij parousia.
In 2 Tim. 1:10; 4: 8;
Titus 3: 4 heeft de term betrekking op de komst van de Heer in het
vlees, terwijl dan in Titus 2:13 in één adem
wordt gesproken van de epiphaneia der heerlijkheid van onze grote God
en Heiland Jezus Christus. Hier komen we heel dicht bij de diepe zin
van de parousia (pag. 151). Die verwachting betekent
concreet: bezonnen, rechtvaardig en vroom in deze wereld leven (Titus
2:12).
Ook de term openbaring (apokalypsis) kan
qua betekenis verwant zijn met parousia,
bijvoorbeeld in 1Corinthe 1: 7, 2Thessalonicenzen 1: 7, 1 Petrus 1: 7
en 13. Als voorbeeld citeer ik 1Corinthe 1: 7: terwijl gij uitziet naar de
openbaring van onze Here Jezus Christus (NBG - NBV heeft:
komst).
Daarbij moeten we niet denken aan een terugkeer naar de apokalyptiek,
maar aan een eschaton
waarin Christus zich volledig met Zijn gemeente identificeert en
openbaar wordt ìn
al zijn heiligen (pag. 152). Met andere
woorden: Jezus zal Zich openbaren in Zijn gemeente.
Hoofdstuk 6: Tenslotte.
In dit hoofdstuk vat Matter zijn visie nog eens samen. Het motief van
de parousia wil hèt
geneesmiddel zijn
tegen objectiveringen en schematiseringen van het heil, die de
christelijke heilsverwachting reduceren tot zakelijke futurologie,
zelfs al zou die geheel en al met de letter van het evangelie
overeenstemmen (pag. 154). De christelijke boodschap was
oorspronkelijk eschatologisch = persoonlijk, maar is later gerejudaïseerd in de
richting van de apocalyptiek (pag. 155). De eschatologie kent (in
tegenstelling tot de apocalyptiek) geen wereld, waarin de bloemen niet
meer doodgaan en de zon niet meer ondergaat, maar alleen een rijk van
God, waarin Hij is alles in allen, d.i. in alle mensen
(pag. 156). Christus identificeert Zich met Zijn gemeente, zij is Zijn
Lichaam. De parousia
van Christus is (ook) de openbaring van het Lichaam van Christus: het herstel van het autentieke
mens-zijn, dat per definitie een samen mens
zijn is (pag. 156). Het heil voor mensen is: de Heer zien van
aangezicht tot aangezicht (1Corinthe 13:12), in een persoonlijke
ontmoeting (de parousia).
Aan het Tenslotte van
Matter voeg ik mijn eigen tenslotte toe.
Op o.a. pag. 108 citeert Matter de these van E. Stauffer: De alleroorspronkelijkste
eschatologie is die van Joh. 11:25,26.
In deze korte stelling wordt veel gezegd. In de Apostolische
Geloofsbelijdenis staat het geloofsartikel "de
opstanding des vleses". Veel christenen vatten dat op als een zakelijke
verwachting (die ze vervolgens al of niet geloven). Die verwachting kun
je baseren
op Bijbelteksten als Daniël 12: 2, Mattheus 22:23-33 // Marcus
12:18-27 // Lucas 20:27-40, 1Corinthe 15 en Openbaring 20:11-15. Maar
volgens Stauffer en Matter is de alleroorspronkelijkste christelijke
verwachting
het woord van Jezus: Ik
ben de opstanding en het leven
(Johannes 11:25-26). Als christenen verwachten we niet iets (de
opstanding der doden), maar we verwachten Iemand (de Levende Heer) -
sterker nog: we hoeven Hem niet te verwachten, want Hij is (hier en
nu) voor ons de Opstanding en het Leven. Nu kun je deze tekst uit
Johannes (globaal genomen) op twee manieren benaderen.
- Veel uitleggers zeggen: Jezus en de eerste christenen
deelden de
Joodse toekomstverwachting (althans de verwachting van een deel van het
Jodendom - zie de discussie in Handelingen 23: 6- 9): de Jongste Dag
(het einde van deze wereld en deze tijd) - de opstanding der doden en
het laatste oordeel - de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Ze
verwachtten de voleinding op korte termijn (in 1 Thessalonicenzen 4:15
houdt Paulus er rekening mee dat hij zelf de komst van de Heer zal
beleven). Toen de voleinding uitbleef, verschoof de aandacht naar de
persoonlijke relatie met de Levende Heer. Die vinden we dan
bijvoorbeeld uitgedrukt in
het woord van Jezus in Johannes 11:
Ik (in persoon) ben de Opstanding en het Leven.
- Stauffer en Matter zeggen: nee, het zit juist omgekeerd. De
alleroorspronkelijkste
eschatologie van Jezus en de eerste christenen heeft een
persoonlijk karakter: Ik
ben de Opstanding. De
Heer is nabij (Filippenzen
4: 5) - Hij Zelf in Persoon, hier en nu. In de apokalyptische passages
van het Nieuwe Testament is dan sprake van een latere rejudaïsering
(pag. 114 en 155), een terugval in voor-christelijke denkbeelden (pag.
151). Op z'n best gaat het dan om een apokalyptische (zakelijke)
verpakking van de authentiek-christelijke (persoonlijke) boodschap. Bij
de uitleg van deze Bijbelgedeelten mag (of moet) je de zakelijke
verpakking weggooien om de persoonlijke boodschap over te houden.
Zelf ben ik geneigd om te zeggen: laat beide invalshoeken naast elkaar
staan. Natuurlijk is Gods heil persoonlijk, want Zijn heil is Zijn
liefde; en liefde is per definitie persoonlijk. Maar ook de
apokalyptiek heeft haar boodschap, ván de Dag van de Heer
uit de oudtestamentische profetie tot en met het boek Openbaring: het
kwaad zit zó diep in onszelf, in de hele mensheid en in de totale wereld, dat enkel door een
strijd op leven en dood (Michaël en de Draak in Openbaring
12), Gods oordeel over het kwaad (Openbaring 20) en een totale
vernieuwing van de wereld (Openbaring 21) het zover komt dat God alles zal zijn in allen. Daar zie ik van
harte naar uit.