MAARTEN LUTHER II, Soteriologie. De christelijke vrijheid in het geloof in Christus, Damon / Eindhoven, zonder jaar (2017/2018), 638 pag.

Onder redactie van prof. dr. Markus Matthias (hoogleraar Lutherana aan de Protestantse Theologische Universiteit) verschijnt er een driedelige Latijn-Nederlandse uitgave met basale, academische teksten van Luther. Steeds vinden we op de linker pagina de Latijnse tekst van Luther en op de rechter pagina een Nederlandse vertaling. Het is een fraai uitgegeven gebonden boek met leeslint; het kost dan ook € 59,90. Ik kreeg dit boek ter gelegenheid van mijn afscheid als predikant ten geschenke van mijn naaste collega Max Staudt, niet enkel predikant van de Protestantse gemeente te 's-Heer Hendrikskinderen, maar ook één van de medewerkers aan deze uitgave. In zijn inleiding benadrukt prof. Matthias dat de heer Max Staudt niet alleen de hoofdlast (en -lust) van de vertaling gedragen heeft, maar ook heel veel filologische en filosofische bijdragen heeft geleverd voor het commentaar op de door hem vertaalde teksten (pag. 17).

Luther heeft verbazend veel geschreven. De standaard-uitgave van zijn werken, de Weimarer Ausgabe, vult een flinke boekenkast. In dit boek vinden we pakweg 300 pagina's Latijnse teksten van Luther, rond het geloof en de rechtvaardiging zonder "werken der wet", uit verschillende periodes van het leven van Luther. Een beknopt overzicht van de inhoud:
* Een aantal disputaties in de vorm van stellingen, in eerste instantie bestemd voor academische bespreking; van de beroemde of beruchte 95 stellingen over de aflaten uit 1517 (met een toelichting aan Johannes von Staupitz) tot en met een disputatie over het rechtvaardigende geloof uit 1543.
* Een drietal preken uit 1518 over boetedoening en rechtvaardigheid.
* Een brief van Luther aan Paus Leo X uit 1520 met een verhandeling over de christelijke vrijheid.
* Een weerlegging van Luther van de door Latomus afgelegde verantwoording voor de brandstichtende sofisten der Leuvense universiteit uit 1521; dit geschrift vult met een kleine 250 pag. bijna de helft van het boek.
* Het Woord vooraf van de eerste band van de werken van Luther uit 1545 (dus kort voor Luthers overlijden in 1546).
Het boek wordt gecompleteerd door een uitvoerig register van namen (kerkvaders enz. die Luther aanhaalt) en Bijbelteksten.

Ik ben geen Luther-kenner (wat op zich geen schande is). Ik moet eerlijk zeggen dat ik ook niet zoveel heb met Luther. Ik zou dit boek nooit hebben gelezen als ik het niet ten geschenke had gekregen. Maar nu ik het met aandacht heb gelezen, waag ik het een paar opmerkingen te maken: geen samenvatting van de hier opgenomen geschriften van Luther, maar dingen die mij troffen.

1) Het boek begint met de beroemde of beruchte 95 stellingen. De publicatie daarvan op 31 october 1517 geldt traditioneel als het begin van de Reformatie. Voor het tentamen Algemene Kerkgeschiedenis moesten we indertijd (1973) aan de Theologische Hogeschool (we zouden nu zeggen: Universiteit) het zeer lutherse leerboek van Karl Heussi: Kompendium der Kirchengeschichte bestuderen (vanwege de vele feitjes een ramp om te leren). In Heussi staat deze datum 31 october 1517 afgedrukt in het vetste zwart - onze hoogleraar kerkgeschiedenis prof. Hartvelt typeerde die typografie met "hier springt God op de Bühne". Op déze datum, door het optreden van Luther, grijpt God Zelf in - zo is het, met name in de Lutherse traditie, wel gezien. In dit boek staan de 95 stellingen prominent aan het begin. Onwillekeurig vroeg ik me af: wat ging hieraan vooraf? had het boek ook kunnen beginnen met eerdere geschriften van Luther? En ik mijmerde over de vraag wat een gebeurtenis maakt tot een historisch gebeuren - had de (kerk)geschiedenis na Luthers 95 stellingen ook anders kunnen verlopen, zonder dramatische kerkscheuring en godsdienststrijd? - Na deze mijmeringen bleek me dat Luther in elk geval zèlf, in 1545 terugkijkend, in "de 95 stellingen" het keerpunt van zijn levensgeschiedenis heeft gezien (pag. 601).

2) De 95 stellingen gaan over "de kracht van aflaten". Aflaat-predikers trokken rond om mensen aflaten te verkopen ten behoeve van anderen (overleden geliefden) of zichzelf: vermindering van straf in het vagevuur. Van de geschiedenisles op de lagere school herinner ik me het rijmpje "als het muntje in het kistje klinkt, het zieltje in de hemel springt". Ik heb altijd gedacht dat dit rijmpje een karikatuur was; maar in stelling 27 bestrijdt Luther deze uitspraak uitdrukkelijk, waarmee hij zich (volgens noot 7 op pag. 24) waarschijnlijk keert tegen de aflaat-prediker Johann Tetzel (1465-1519). Luther stelt dat met aflaten enkel de kerkelijke straffen van de sacramentele genoegdoening kunnen worden afgekocht (dus de penitentie die de priester in de biecht oplegt), maar dat ze niet helpen tegen straffen in het vagevuur; de eeuwige zaligheid is voor geen geld te koop (stelling 32, 34 en 35). Als Jezus zegt: "bekeer je / doe boete" (Mattheus 4:17), bedoelt Hij geen sacramentele boetedoening (de biecht met de daarin opgelegde penitentie): het hele leven van de gelovigen moet boetedoening zijn (stelling 2 en 1). Je kunt je geld beter aan de armen geven dan er aflaatbrieven voor kopen (stelling 43). Daarmee bedoelt Luther overigens niet dat je met aalmoezen de zaligheid kunt kopen. De ware schat der kerk is het allerheiligste evangelie van de glorie en de genade van God (stelling 62). Het is dié schat die de kerk en haar dienaren moeten uitdelen.

3) Naar de letter gelezen zijn de 95 stellingen "slechts" een uitdaging tot een academische discussie over het begrip "bekering / boetedoening" met kritiek op bepaalde uitwassen van de handel in aflaatbrieven. Maar Luther raakte het kerkelijk instituut hier op twee gevoelige punten: macht en geld. De gedachte dat de kerk invloed kon uitoefenen óver de dood heen, door de straffen van de gestorvenen in het vagevuur te verkorten, gaf haar een enorme emotionele macht (stelling 10 tm 13). En die macht werd door de aflaathandel omgezet in klinkende munt (stelling 28). De opbrengst van de aflaathandel in Luthers tijd was deels bestemd voor de bouw van de Sint Pieter in Rome. Deze handel in heil riep bij veel gelovigen weerstand op. De stellingen van Luther, in druk verspreid, vonden verrassend veel weerklank. Het is te begrijpen dat het kerkelijk instituut heftig reageerde op deze bedreiging van haar macht en gewin.

4) Daarbij valt me op hoe snel zich de houding van Luther tegenover het kerkelijk institituut, belichaamd door de Paus, ontwikkelt. Luthers brief aan Paus Leo X van september / november 1520 (pag. 138-159) laat zich kort samenvatten met: "Beste Paus, ik heb er alle vertrouwen in dat u het persoonlijk goed bedoelt, maar u wordt misleid en gegijzeld door uw totaal verrotte organisatie" (de sympathieke Paus als slachtoffer van het verdorven Vaticaan, dat beeld zien we ook in de recente kerkgeschiedenis). De complexe historische achtergrond van deze brief wordt beschreven op pag. 138: Luther heeft deze brief geschreven op aandringen van de pauselijke gezant Karl von Miltitz en mogelijk keurvorst Frederik, die streefden naar verzoening tussen Luther en de Paus. Intussen eiste de Paus in zijn bul van 15 juni 1520 dat Luther zijn dwalingen zou herroepen; en met zijn bul van 3 januari 1521 deed hij Luther in de ban. Daarmee heeft de Paus blijkbaar alle goodwill van Luther verspeeld. In zijn bestrijding van het boek van Latomus (pag. 228-475), geschreven in mei / juni 1521, laat Luther het onderscheid tussen de goedwillende Paus en zijn verdorven omgeving vallen: ik vrees ... dat ik tegenover de paus en de bisschoppen, die maatjes van de duivel, veel te sparend, veel te matig ben geweest en dat ik het zelf niet genoeg heb afgewogen, wat het betekent: die duizenden zielen, die hij zonder ophouden naar hun ondergang voert, die Antichrist met zijn bisschoppen en sofisten, de pesthaarden van de allerlaatste dagen van deze wereld (pag. 253). Binnen een jaar is de Paus hier geworden van een goedbedoelende maar misleide heilige Vader tot de Antichrist uit het laatste der dagen (1Johannes 2:18-19).

5) Het uitvoerigste geschrift in dit boek is Luthers weerlegging van de door Latomus afgelegde verantwoording voor de brandstichtende sofisten der Leuvense universiteit (pag. 228-475). Deze weerlegging is opgedragen aan Justus Jonas (1493-1555), proost [bestuurder] aan de slotkerk te Wittenberg (pag. 230). Jacobus Latomus (ca 1475-1544) was sinds 1519 hoogleraar theologie in Leuven (pag. 228 - volgens pag. 14 was Latomus theologisch hoogleraar te Leiden, maar dat lijkt me onwaarschijnlijk: Leiden had toen nog geen universiteit). Latomus had de veroordeling en verbranding van Luthers geschriften schriftelijk verdedigd (vandaar dat brandstichtende). Sofist is - volgens noot 13 op pag. 234 - een gangbare denigrerende aanduiding voor een scholastieke theoloog (in het oude Athene waren de Sofisten beroeps-filosofen, op wier intenties en methode - volgens Plato - Sokrates fundamentele kritiek uitte).
Latomus had het beroep van Luther op met name drie Bijbelteksten bestreden; Luther wil deze bestrijding van Latomus weerleggen.
Het gaat om de volgende teksten:
(a) Jesaja 64: 6: Wij zijn allen geworden als een onreine, al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed (NBG).
(b) Prediker 7:20: Want niemand op aarde is zo rechtvaardig, dat hij goed doet zonder te zondigen (NBG).
(c) Romeinen 7:19, 22-23: Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.... want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is (NBG).
De vraag waar het om gaat (zie met name pag. 419-429): kan een gelovig mens goede werken doen? Ja, zegt Latomus: in de door Luther aangehaalde Bijbelteksten heeft het begrip "zonde" een afgezwakte betekenis, zoals "zwakheid" of "onvolmaaktheid" of "straf". Nee, zegt Luther: we blijven zondigen. Er is geen wezenlijk verschil tussen de zonde van een ongelovig en een gelovig mens. Alleen: door het geloof ontvangen we van God vergeving van onze zonden. Tot het eind van ons aardse leven blijven we volledig aangewezen op Gods genade.
Luthers weerlegging van Latomus wordt in de Inleiding van het boek getypeerd als een meesterstuk van apologie, polemiek en wetenschappelijke (grammaticale) benadering van de Bijbel (pag. 14). Zelf houd ik aan dit geschrift een ander gevoel over. Behalve op de bal speelt Luther voortdurend op de man. Zijn betoog staat vol beschimpingen, scheldwoorden en persoonlijke verwijten. Dat zal met de tekst van Latomus (die ik niet ken) net zo zijn. Ik realiseer me dat (ook) theologen in die tijd - en nog eeuwen later - gewend waren om zo onaardig met elkaar om te gaan. Voorts realiseer ik me dat we nog steeds onaardig met elkaar omgaan - maar meestal drukken we ons tegenwoordig beleefder uit. Ik realiseer me zeker ook dat Luther zijn weerlegging schreef op de Wartburg ("mijn Patmos" = ballingsoord, pag. 474), waar hij uit lijfsbehoud zat ondergedoken; dat de Paus hem in de ban had gedaan; dat zijn geschriften waren verbrand; en dat in de jaren daarna zijn volgelingen hun evangelische overtuiging zouden moeten bekopen met de marteldood. Maar toch: zijn voortdurende gescheld staat mij tegen.

6) Het meest aansprekende geschrift van Luther in dit boek vind ik het Woord vooraf dat Luther in 1545 (kort voor zijn dood) schreef voor het eerste deel van zijn verzamelde geschriften, uit de jaren 1517-1520 (pag. 594-619). Hier blikt hij niet enkel terug op het kerkelijke conflict rond de aflaathandel (pag. 600-614), maar ook op zijn innerlijke en theologische worsteling met Romeinen 1:17: De gerechtigheid Gods wordt daarin [= in het Evangelie] openbaar. Lange tijd kon hij Gods gerechtigheid enkel opvatten als Gods actieve gerechtigheid, waarmee God Zelf rechtvaardig is en de zondaren straft. Op die manier kon Luther niets met deze tekst; hoe kon Gods straffende gerechtigheid nu evangelie zijn: blijde boodschap? Tenslotte drong het tot hem door dat Gods gerechtigheid hier betekent: Gods passieve gerechtigheid, waardoor de barmhartige God ons rechtvaardig maakt door het geloof. Vanuit die ontdekking ging hij de Bijbel met nieuwe ogen lezen (pag. 614-619). - Ik kan niet beoordelen hoe historisch betrouwbaar Luthers terugblik na ruim 25 jaar was. Maar het blijft een mooie en kernachtige tekst.

7) De Latijnse teksten in dit boek zijn door een heel team van vertalers vertaald in het Nederlands. De vertalingen verschillen nogal. Die van collega Max Staudt (enkele in samenwerking met Krista Mirjam Dijkerman) vind ik het overtuigendst - en dat schrijf ik niet enkel omdat ik het boek van hem gekregen heb. Juist in zijn vertalingen voel ik de uitdaging wat de beste weergave is van het compacte Latijn: even compact Nederlands of een wat smeuïger weergave?

naar boeken

NAAR INDEX