Pinchas Lapide, Hij leerde in hun synagogen. Een Joodse uitleg van de Evangeliën, Gütersloh 1980 / Baarn 1983, 96 pag.
De titel is een citaat uit Mattheus 4:23: En
Hij trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagogen en
verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en
alle kwaal onder het volk . "Leren" betekent hier niet
"onderwijs krijgen" maar "onderwijs geven". Lapide schrijft in dit
boekje dus over Jezus als Joodse rabbi.
I. Het credo van een joods nieuwtestamenticus.
Wat heeft een gelovige Jood met Jezus en het Nieuwe Testament uit te staan? (pag. 6). Lapide voelt een sterke verbondenheid met Jezus, waardoor hij mij wellicht in veel opzichten nader staat dan christelijke theologen in Europa en Amerika (pag.
6- 7 - de Nederlandse vertaling is hier niet helemaal duidelijk:
bedoelt Lapide dat hij zelf als Jood Jezus beter begrijpt dan veel
christelijke theologen?). Want Jezus was een mens (dat heeft de
christelijke kerk en
theologie altijd geweten en beleden), maar Hij was ook een Jood (en dat
hebben kerk en theologie vaak vergeten). Lapide betoogt dat uitvoerig
en hartstochtelijk (pag. 7-25). Hij beperkt zich daarbij tot de drieëndertig jaren van Jezus op aarde, die zowel Joden als Christenen samen zouden kunnen bezighouden - omdat deze periode object van historische wetenschap
kan zijn (pag. 26). Dat ligt anders met wat de christelijke kerk
belijdt over Christus vóór Zijn geboorte en ná
Zijn opstanding. Dat zijn geloofsuitspraken, waarover je niet rationeel
kunt debatteren. Ze onttrekken zich aan mijn waarneming en vallen buiten het terrein van de joodse traditie (pag. 26-27).
* De christelijke kerk belijdt dat Christer er vóór Zijn geboorte al was, op één of andere manier.
Nu zijt wellekome Jesu, lieve Heer, Gij komt van alzo hoge, van alzo veer (NL 476: 1). De kerk baseert zich hierbij op uitspraken uit het Nieuwe Testament als
Hij,
die de gestalte van God had, maakte er geen aanspraak op aan God gelijk
te zijn, maar deed afstand van zijn positie en nam de gestalte aan van
een dienaar. Hij werd gelijk aan de mensen ... (Filippenzen 2: 6- 7) en
In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God (Johannes 1: 1).
* De christelijke kerk belijdt ook dat Christus is
nedergedaald
ter helle; ten derden dage wederom opgestaan van de doden; opgevaren
ten hemel, en zit ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders. - In een ander boekje:
Opstanding - een joodse geloofservaring geeft Lapide de opstanding van Jezus een plek binnen de Joodse geloofs- en belevingswereld van Zijn tijd.
Hieraan voegt Lapide nog twee waardevolle opmerkingen toe.
1) Israël heeft de belofte Door u zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden (Genesis 12: 3) en Ik heb u gesteld tot een licht der natien
(Jesaja 42: 6). Historisch gezien is dankzij de Joodse rabbi Jezus het
geloof in de éne Levende God verbreid over de hele wereld.
Daarom kan en moet ik zijn (= Jezus') historisch effect aanvaarden als deel van het heilsplan van God en de gelovige kerk (...) als door God gewild heilsinstituut aanvaarden (pag. 28). Jezus van Nazareth is Heiland der heidenen geworden (pag. 29).
2) Hij mag ook de toekomstige Messias van Israël zijn - maar dat zullen we pas ervaren, zodra hij komt of terugkomt (pag. 29). Joden en Christenen verwachten de Messias. Wanneer de Messias komt, zal blijken of Jezus de Messias is (pag. 30).
II. Geef de keizer niet wat God toekomt!
Geef de keizer wat des keizers is
- deze uitspraak van Jezus (Mattheus 22:15-22 // Marcus 12:13-17 //
Lucas 20:20-26) is door de eeuwen heen misbruikt om de politieke status
quo veilig te stellen. Luther haalt deze tekst aan om de twee rijken
(politiek en kerk) te scheiden en daarmee de overheid vrij spel te
geven (pag. 31-32). Lapide schetst de historische achtergrond van dit
woord van Jezus. De Romeinen buiten het Joodse land uit met hun
belastingheffing. Jezus wordt uitgedaagd om
openlijk te kiezen tussen wèl belasting betalen (dus
collaboratie) of géén belasting betalen (dus opstand).
Daarop vraagt Jezus om Hem een munt te laten zien - teken dat Hij er
Zèlf geen heeft, en de vraagsteller blijkbaar wel. Hij vraagt
naar de beeldenaar op de munt (de afbeelding van de keizer -
overtreding van het 2e gebod) en het opschrift op de munt (de keizer
als hogepriester). Daarop zegt Jezus: Geef aan de keizer terug wat van de keizer is
(in het Grieks staat er ἀπόδοτε, dat kan
inderdaad betekenen: "het verschuldigde geven, teruggeven"). Daarmee roept Jezus op tot een compromisloze breuk met de bestaande politieke orde (pag. 38). Bovendien kan het vervolg ... en geef Gode wat Gods is
betekenen: jullie zijn mensen die Gods beeld dragen, daarom moeten
jullie jezelf (terug)geven aan Hem.
Lapide verbindt zijn uitleg aan
enkele andere teksten uit het Evangelie:
* En Jezus ging de tempel binnen
(...) en de tafels der wisselaars keerde hij om, zodat dezelfde
denariën met de gehate afbeelding van de vergoddelijkte keizer
over de vloer rolden (Matt. 21:12; Marc. 11:15) (pag. 39).
* Aan Petrus vragen de ontvangers van het hoofdgeld: Betaalt uw meester het hoofdgeld niet?
(Mattheus 17:24-27). Volgens Lapide gaat het hier oorspronkelijk over
de belasting aan de keizer. Veiligheidshalve heeft Mattheus er later de
tempelbelasting van gemaakt, en er het mirakel van de munt in de
vissenbek aan toegevoegd.
* De uitspraak van Jezus Mijn rijk is niet van deze wereld (Johannes 18:36) betekent geen scheiding tussen geloof en politiek. Jezus was zeker geen zeloot of revolutionair in de normale betekenis van het woord, en al evenmin een galilese bendeleider. Maar verschillende van zijn volgelingen hadden wel een zelotische achtergrond.
* Jezus' oproep om zijn kruis op te nemen en Hem te volgen
(5x in de Evangeliën) heeft betrekking op de levensgevaarlijke
politieke consequenties van Zijn boodschap. Jezus heeft Zich
uitgesproken tegen de Romeinen, tegen Herodes, tegen de
Sadduceeën, tegen de rijken. Het proces tegen Jezus is een
politiek proces en het opschrift aan het kruis "Koning der Joden" is
een politieke aanklacht (pag. 43-45).
Als Jezus geen pleitbezorger van de bestaande orde was maar ook geen opstandeling, wat was Jezus dan wel? Lapide noemt Jezus de rebel van de liefde
(pag. 45). In het Israël van toen waren er drie hoofdstromingen:
de moedelozen, de collaborateurs, en de opstandelingen. Jezus geloofde
dat de zachtmoedigen het land zullen bezitten (Psalm 37:11 > Mattheus 5: 5). Hij wilde met geweldloos verzet zijn kleine volk ... bevrijden van het machtige juk der Romeinen (pag. 47). Met zulke passieve theo-politiek
(pag. 49) hebben de Joden in de eeuw van Jezus verschillende keren succes gehad tegenover
hun onderdrukkers, zoals in de twintigste eeuw Gandhi en Martin Luther
King. - Tenslotte grepen de volgelingen van Jezus naar het zwaard
(Mattheus 26:52). Toen offerde Jezus Zich voor hen op: Ik ben het! Laat dezen heengaan
(Johannes 18: 8 - 9). Uiteindelijk zijn de fanatieke Joodse
vrijheidsstrijders gewapend in opstand gekomen tegen de Romeinen (66-70
en 132-136 na Christus). Dat betekende het einde van
de Joodse staat. Jezus daarentegen, gekruisigd, opgestaan en verheven tot symbool van het geloof, veroverde het gehele romeinse rijk (pag. 51).
III. Het lezen van de aren en de kwestie van de sabbat.
De uitdrukking "aren lezen" betekent: (koren)aren verzamelen. Het gaat
in dit hoofdstuk om te beginnen over het verhaal in Mattheus 12: 1- 8
// Marcus 2:23-28 // Lucas 6: 1 -5. Daarin gaat het niet precies over
(koren)aren verzamelen. De leerlingen van Jezus plukken korenaren en
wrijven ze tussen hun handen om de korrels te kunnen eten. Het is juist
sabbat. Enkele Farizeeën spreken Jezus aan op het gedrag van Zijn leerlingen. Jezus verdedigt hen: De sabbat is gemaakt om de mens, en niet de mens om de sabbat. Alzo is de Zoon des mensen heer ook over de sabbat
(Marcus 2:27-28). Volgens Lapide betekent de Zoon des mensen hier
eenvoudig: "de mens", dus "iedereen" (pag. 53) Jezus Zelf heeft Zich heel
Zijn leven lang aan het sabbatsgebod gehouden (pag. 61-63). Anders zou
Hij door de Hoge Raad wel zijn veroordeeld als sabbatsschender (pag.
62-63)! Wel nam Jezus deel aan de intern-joodse discussies over de
toepassing van de sabbatsregels. Het plukken en wrijven van korenaren
voor directe consumptie valt binnen de reikwijdte van die regels (pag.
59). Bovendien beroept Jezus Zich op het voorbeeld van David die - op
de vlucht voor Saul - samen met zijn mannen van de toonbroden at
(1Samuel 21); ook Jezus en Zijn volgelingen waren voortdurend op
de vlucht (pag. 58).
In het verhaal over de genezing van de
blindgeborene op de sabbat (Johannes 9) ziet Lapide een latere
anti-joodse bewerking van het verhaal over de genezing van de blinde
(Marcus 8:22-26), een verhaal dat zich helemaal niet afspeelt op een sabbat (pag.
60-61).
Lapide geeft een samenvatting van de betekenis van de sabbat voor gelovige Joden in tien punten, die Jezus ongetwijfeld veel treffender zou hebben geformuleerd (pag. 64-69). Ook na de hemelvaart van Jezus werd de oorspronkelijke Jezus-beweging volgens Lucas/Handelingen gekenmerkt door trouw aan de leer van God van de Sinai - inclusief het sabbatsgebod (pag. 70-71).
Dat geldt zeker voor de oorspronkelijke Jezus-beweging:
de eerste volgelingen van Jezus waren en bleven Joden. Het werd
natuurlijk spannend op het moment dat steeds meer niet-Joden toetraden
tot de christelijke kerk. In hoeverre gold het sabbatsgebod ook voor
hen? Die vraag is sindsdien nooit afdoende beantwoord.
Zevendagsadventisten houden de zevende dag van de week (de zaterdag) in ere, maar zij
zijn binnen de christenheid een kleine minderheid. In de calvinistische
traditie staan de Tien Geboden in hoog aanzien, maar wat te doen met
het 4e gebod? De Heidelberse Catechismus zondag 38 past het
sabbatsgebod toe op de zondagse (!) kerkgang (dat ik, inzonderheid op de sabbat, dat is op de rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk kome ...) en geeft aan de sabbat daarnaast een geestelijke betekenis (dat ik al de dagen mijns levens van mijn boze werken ruste, de Here door Zijn Geest in mij werken late, en alzo de eeuwige sabbat in dit leven aanvange). Wat de Heidelbergse Catechismus niet zegt:
"op zondag mag je niet werken". Dat is een latere aanscherping van
het sabbatsgebod binnen de Nadere Reformatie. De zondag werd daardoor
steeds meer "een verplaatste sabbat"; en de vraag wat er precies wel en
niet mocht op zondag blijft in de reformatorische kerken voorwerp van
levendige discussie (uit mijn jeugd herinner ik me bijvoorbeeld:
vrouwen (!) mochten op zondag wèl haken want dat kon gelden als
ontspanning, maar niét breien want dat was werk).
Tot op vandaag toe heeft deze bijbelse grondregel universele weerklank gevonden: het principe van de sabbatsrust op de zevende dag is overal op de wereldkalender, in het gebruik en in de wetgeving van de volkenwereld geheiligd geworden. Misschien zien we hierin het begin van de
vervulling van de profetie van Zacharia, ... dat op die dag God
één zal zijn en alle volken hem in eendracht zullen dienen (Zacharia 2:11) (pag. 69).
Inderdaad is het ritme van de week van
zeven dagen inmiddels wereldwijd bekend. Zij het dat de rustdag
verschilt: in de Islam de vrijdag, in het Jodendom de zaterdag, in het
Christendom de zondag. Of die rustdag daarmee ook wereldwijd geheiligd wordt in de zin van toegewijd aan de God van Israël?
IV. De vraag naar het centrum van de Schrift.
Lapide begint dit laatste hoofdstuk met Marcus 12:28-34: En
een der schriftgeleerden, tot Hem komende, hoorde, dat zij met elkander
redetwistten, en overtuigd, dat Hij hun goed geantwoord had, vroeg hij
Hem: Welk gebod is het eerste van alle? Jezus antwoordde: Het
eerste is: Hoor, Israel, de Here, onze God, de Here is
één, en gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel
uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel
uw kracht. Het tweede is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als
uzelf. Een ander gebod, groter dan deze, bestaat niet. En de
schriftgeleerde zei tot Hem: Inderdaad, Meester, naar waarheid hebt Gij
gezegd, dat Hij één is en dat er geen ander is dan
Hij. En Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het
verstand en uit geheel de kracht, en de naaste lief te hebben als
zichzelf, is meer dan alle brandoffers en slachtoffers. En Jezus,
ziende, dat hij verstandig geantwoord had, zei tot hem: Gij zijt niet
verre van het Koninkrijk Gods. En niemand durfde Hem meer iets vragen.
Dit gesprek tussen Jezus en Zijn collega-leraar wordt gekenmerkt door echte vriendschap, sympathie en broederschap (pag. 91). Het valt daarbij op dat de ondubbelzinnige kritiek op de tempel (liefde is veel meer dan alle brandoffers en slachtoffers) niet ... uit de mond van Jezus komt, maar geuit wordt door zijn Farizeese gesprekspartners
(pag. 72). Dat de gesprekspartner een Farizeeër was, staat
overigens niet in Marcus maar in Mattheus. Lapide merkt op dat Mattheus
(22:35-40) en Lucas (10:25-28) van dit broederlijke leergesprek een
vijandige discussie maken, en dat Johannes het helemaal niet vermeldt -
teken van een toenemende negatieve houding tegenover het Jodendom (pag.
74). Ook de laatste zin van Marcus (En niemand durfde Hem meer iets vragen) klinkt volgens Lapide onecht, want deze zin is in tegenspraak met alle joodse logica (pag. 73).
Het gaat in dit leergesprek om het samen zoeken naar het centrum der Schrift (pag. 73). Jezus begint Zijn antwoord met het Sjema, het onbetwiste geloofsfundament van alle Joden (pag. 75-79). De weg naar deze éne God leidt via de naaste (pag. 79). Op de vraag, hoe men de onzichtbare God zou kunnen liefhebben, is het antwoord van de rabbijnen: De HEER uw God zult gij volgen
(Deuteronomium 13: 4). Van de HEER vertelt de Tora dat Hij de naakten
kleedt (Genesis 3:21), de zieken bezoekt (Genesis 18: 1), de treurenden
troost (Genesis 25:11) en de doden begraaft (Deuteronomium 34: 6) -
volgt Hem daarin na! (pag. 80-81).
Lapide zegt het hier niet
uitdrukkelijk, maar als christenen herkennen we hierin natuurlijk de
werken der barmhartigheid uit Mattheus 25, waaraan de kerkelijke
traditie als zevende het begraven van de doden heeft toegevoegd.
Heb uw naaste lief als uzelf! - Buber en Rosenzweig vertalen: Heb uw naaste lief, hij is als u! (pag. 82-83). Maar het gebod van de naastenliefde is niet absoluut, het is verankerd in de liefde tot uzelf
(pag. 83). Het is belangrijk om jezelf te accepteren zoals je bent
(pag. 84). Het is niet de bedoeling dat liefde voor je medemens ten
koste gaat van je eigen leven (pag. 85). Lapide schrijft hier
ongetwijfeld psychologisch-wijze woorden over; maar of Jezus het
precies zó bedoelt, betwijfel ik.
De verticale lijn (de liefde tot God) en de horizontale lijn (de liefde
tot de naaste) ziet Lapide verenigd in het teken van het kruis. Zo opgevat zou dit kruis misschien kunnen worden tot teken van verzoening tussen Jezus' broers en zijn leerlingen, dus tussen Joden en Christenen (pag. 89).
Tenslotte: Gij zult uw naaste liefhebben - dat is geen gebod (je moet), maar een belofte (je zult), logisch volgend op ... Die u bevrijd heeft uit de slavernij in Egypte (Exodus 20: 2): zodra
je de door God gegeven vrijheid innerlijk ervaart ... hoe zou je
anders je dankbaarheid tegenover je Schepper concreet kunnen bewijzen?
(pag. 90). Dat doet mij als gereformeerde dominee natuurlijk direct
denken aan zondag 32 van de Heidelbergse Catechismus, waar de
behandeling van de Tien Geboden wordt ingeleid met opdat wij ons met ons ganse leven Gode dankbaar voor Zijn weldaden bewijzen.