Pinchas Lapide & Jürgen Moltmann, De HEER uw God is één. Joods monotheïsme en de christelijke leer van de drieëenheid, Baarn, 1985, 158 pag.

Pinchas Lapide (1922-1997) was een Israëlische diplomaat en joodse theoloog. Hij werd geboren in Oostenrijk. Hij heeft onder meer gewoond in Israël en in Duitsland, waar hij ook is overleden. Hij was een groot kenner van het Nieuwe Testament en hij schreef vanuit zijn joodse achtergrond over Jezus.

Jürgen Moltmann (geboren 1926) is een Duitse Lutherse theoloog, bekend geworden door zijn "theologie van de hoop". Hij doceerde onder andere in Wuppertal, Bonn en Tübingen.

Dit boek is de schriftelijke neerslag van twee theologische discussies, gehouden in 1978 en 1980 (pag. 5). Met het grootste wederzijdse respect spreken Lapide en Moltmann met elkaar over monotheïsme / triniteitsleer en over de dialoog kerk - Israël.

Ik citeer uit de Nederlandse vertaling. Regelmatig heb ik twijfels over de juistheid van die vertaling, maar het Duitse origineel bezit ik niet. In navolging van de Nederlandse uitgave schrijf ik jood en joods met een kleine letter (zelf schrijf ik deze woorden meestal met een hoofdletter). De godsdiensten Jodendom, Christendom en Islam krijgen een hoofdletter van me. De Bijbel citeer ik meestal in de NBG-1951.

DEEL I: JOODS MONOTHEÏSME EN DE LEER VAN DE CHRISTELIJKE DRIEËENHEID (1978)

Vooraf een opmerking mijnerzijds over monotheïsme. Het is gemakkelijk gezegd: er zijn drie monotheïstische wereldreligies: Jodendom, Christendom en Islam. Ik laat nu even de vraag liggen wat de ándere wereldreligies vinden van deze uitspraak. Mogelijk voelen aanhangers van Hindoeïsme en Boeddhisme zich door deze uitspraak miskend omdat het voor hen àchter hun veelheid van goden in wezen gaat om de éénheid van alles; maar dit terzijde.
* Van de drie monotheïstische wereldreligies is de Islam de jongste (Mohammed leefde van ongeveer 570 tot 632 na Christus). De Islam is glashelder monotheïstisch: "Er is geen god dan Allah". Volgens het traditionele verhaal is de Islam ontstaan uit het verzet van Mohammed tegen het veelgodendom en de asociale samenleving van de Arabische stammen van zijn tijd. De Koran wijst de christelijke leer van de Drieëenheid dan ook radicaal af. O, mensen van het Boek, overdrijf in uw godsdienst niet en zeg van Allah niets dan de waarheid. Voorwaar, de Messias, Isa, zoon van Marjam, was slechts een boodschapper van Allah .... Geloof dus in Allah en Zijn boodschappers, en zeg niet: "Drie". Houd daarmee op, dat is beter voor u. Voorwaar, Allah is de enige God. Het is verre van Zijn heiligheid, dat Hij een zoon zou hebben. Aan Hem behoort wat in de hemelen en op aarde is, en Allah is als Bewaarder afdoende (Koran 4 :171). Waarlijk, zij lasteren God, die zeggen: "Allah is Eén der Drie". Er is geen God dan de enige God. En indien zij niet ophouden met hetgeen zij beweren, zal de ongelovigen een smartelijke straf overkomen (Koran 5:73). En wanneer Allah zal zeggen:"O Isa, zoon van Marjam, hebt gij tot de mensen gezegd: "Beschouw mij en mijn moeder als twee Goden naast Allah", dan zal hij antwoorden: "Heilig zijt Gij. Ik zou nooit iets kunnen zeggen, waarop ik geen recht had. Indien ik het had gezegd, dan zoudt Gij het zeker hebben geweten. Gij weet wat in mijn innerlijk is, en ik weet niet wat in U is. Gij zijt de Kenner van het onzienlijke" (Koran 5 :116). Volgens de Koran bestaat de christelijke Drieëenheid dus uit de Vader + Jezus + Maria; en voor een gelovige moslim heeft de Koran altijd gelijk. Dat maakt het gesprek over de Drieëenheid tussen moslims en christenen extra ingewikkeld. In het boek van Lapide en Moltmann wordt de Islam een enkele keer genoemd; maar het thema van het boek is de dialoog Jodendom - Christendom.
* De centrale geloofsbelijdenis van het Jodendom is het Sjema: Hoor, Israel: de HEER is onze God; de HEER is één! (Deuteronomium 6: 4). Binnen het Jodendom wordt deze belijdenis op verschillende manieren geïnterpreteerd. Maar duidelijk is in elk geval: Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben (Deuteronomium 5: 7 - het eerste van de Tien Geboden). Wanneer een Schriftgeleerde aan Jezus vraagt naar het eerste (belangrijkste) gebod van de Tora, antwoordt Jezus: Het eerste is: Hoor, Israel, de Heer, onze God, de Heer is één, en gij zult de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht. Het tweede is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Een ander gebod groter dan deze, bestaat niet. En de schriftgeleerde zei tot Hem: Inderdaad, Meester, naar waarheid hebt Gij gezegd, dat Hij één is en dat er geen ander is dan Hij. En Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het verstand en uit geheel de kracht, en de naaste lief te hebben als zichzelf, is meer dan alle brandoffers en slachtoffers (Marcus 12:30-33). De Schriftgeleerde en Jezus zijn het hier als joden volkomen over eens.
* Als De HEER is één voor Jezus de centrale geloofsbelijdenis is, dan natuurlijk ook voor Zijn volgelingen. Zo is ook het Christendom een monotheïstische godsdienst, historisch gezien ná het Jodendom en vóór de Islam. Dat monotheïstische karakter werd des te belangrijker toen het Christendom zich verbreidde over de wereld, waar het veelgodendom overal gangbaar was: in de Grieks-Romeinse wereld, later onder de Germaanse volkeren, en in de achttiende en negentiende eeuw op zendingsterreinen wereldwijd. De zendeling Paulus, even joods als Jezus, kan schrijven: Wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er geen God is dan Eén. Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde - en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte - voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn en tot Wie wij zijn, en één Heer, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem (1Corinthe 8: 4- 6). Als christenen beschouwen wij ons voluit als monotheïsten: wij geloven in één God. Maar in deze zinnen van Paulus komt ook al gelijk het probleem naar voren: voor ons is er maar één God, de Vader ... en één Heer, Jezus Christus ... De joodse monotheïst Paulus noemt God en Jezus hier in één adem naast elkaar. En hij is niet de enige. Johannes schrijft in het boek Openbaring verschillende keren Hij Die op de troon gezeten is en het Lam (bijvoorbeeld Openbaring 5:13; 7: 9; 22: 3): God en Jezus in één adem naast elkaar. Dat roept de vraag op hoe we Jezus moeten zien. In elk geval als een mens, een joodse man van 2000 jaar geleden. Maar ook als méér dan menselijk: als (óók) goddelijk, als de Zoon van God, als God de Zoon? En hoe verhoudt het christelijke geloof in God de Vader èn in Jezus de Zoon zich dan tot het geloof (het joodse geloof van Jezus Zelf en van Paulus!) in de éne God? Theologisch geformuleerd: de triniteitsleer komt voort uit de christologie. - In enkele formuleringen in het Nieuwe Testament komt daar als derde bovendien de Geest bij: De genade van de Heer Jezus Christus en de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen (2Cortinhe 13:13) en natuurlijk het doopbevel: ... en doop hen in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest (Mattheus 28:19). Het is daarom heel goed te begrijpen dat zowel joden als moslims ons als christenen verdenken van polytheïsme: jullie zeggen wel dat jullie monotheïsten zijn, maar geloven jullie eigenlijk stiekem niet in drie goden? Een argwaan die wordt versterkt door sommige schilderijen, bijvoorbeeld uit de middeleeuwen, die de Drieëenheid uitbeelden in de vorm van drie figuren: een oude man (de Oude van dagen uit Daniël 7: 9), een jongere man (hetzij de lijdende Jezus, hetzij de triomferende Christus) en de duif van de Heilige Geest.

Lapide opent het boek met een warme uiteenzetting van het joodse monotheïsme. Geloof in één God is de grondslag van het Jodendom (pag. 12). Dat geloof komt voort uit de Ik-Gij-relatie met de HEER (pag. 13); vandaar het Sjema als dé joodse geloofsbelijdenis bij uitstek (pag. 13). Alleen de éne God kan in de Tien Geboden een richtsnoer bieden voor alle stervelingen (pag. 16). Tegen de achtergrond van dit radicale monotheïsme moeten we de joodse reacties op de kerkelijke leer van de Drieëenheid verstaan. Tegenwoordig beschouwt de gemiddelde jood de drieëenheid in het beste geval als een soort hemels driemanschap, in het ergste geval echter als een driegodendom dat aandoet als een terugval in het heidendom ... (pag 18). Het joodse oordeel over de christelijke triniteitsleer is overigens milder dan de veroordeling van de Koran (zie boven). Volgens middeleeuwse rabbijnen moeten christenen niet worden gezien als verkapte afgodendienaars, maar als, zij het verwrongen, monotheïsten (pag. 20). Ook het Jodendom kent immers een groot aantal triadische (maar zeker geen trinitarische) aanzetten (pag. 20).
* De HEER heet in de Bijbel vaak de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob, want de drie aartsvaders beleefden de Éne God ieder op zijn eigen manier: Abraham als de God Die hem uitleidde uit het veelgodendom op weg naar het beloofde land; Izaak als de God Die hem op de berg Moria redde van de offerdood; Jakob als de God met Wie hij worstelde in de nacht (pag. 20).
* Al in de eerste verzen van de Bijbel horen we de drieslag van God Zelf (in den beginne schiep God de hemel en de aarde), de Geest (de Geest van God zweefde over de wateren) en het Woord (en God sprak: er zij licht!). In Jesaja 6: 3 klinkt de kedoesja (ook bekend als het trishagion): Heilig, heilig, heilig is de Heer der heerscharen, de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol. In Ezechiël 3:12 vinden we volgens sommige mystieken de drie manifestaties van de Godheid: de Geest, de Heerlijkheid en de Heer zelf (pag. 21). De chassidische rabbi Salman Schneur van Ladi spreekt over God als de Erkennende, de Erkende en de Erkentenis (pag. 22).
* In Genesis 18 verschijnt de HEER bij Mamre aan Abraham. En zie, drie mannen stonden bij hem. God manifesteert Zich hier in een drietal mannen óf als één van die drie mannen (pag. 23). De twee andere mannen zouden dan engelen zijn, die vervolgens naar Sodom vertrekken terwijl de HEER nog blijft spreken met Abraham.
Zo kan Lapide spreken over een dynamisch monotheïsme van het Jodendom (pag. 23). Volgens Lapide geldt het zelfde voor de joden Jezus en Paulus - de boven aangehaalde zegengroet De genade van de Heer Jezus Christus en de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen (2Corinthe 13:13) noemt hij een poëtische triade (pag. 24); hij suggereert dat het trinitarische doopbevel (zie boven) een latere toevoeging is (pag. 26). Als jood herinnert hij christelijke theologen aan teksten uit de Psalmen en de Spreuken, dat het begin der wijsheid de vreze des HEREN is (onder andere Spreuken 9:10 en Psalm 111:10). Deze vreze houdt ook een deemoedige schroom in, om de onnaspeurlijke God van de Bijbel precies te willen doorgronden, definiëren of zelfs vervatten in formuleringen (pag. 27).

Moltmann: De god van de Griekse filosofen is abstract en gevoelloos. De God van joden en christenen kent Zelf hartstocht en lijden (pag. 31). De leer van de drieëenheid is theologisch de verkorte weergave van de lijdensgeschiedenis van Christus. De lijdensgeschiedenis van Christus is de geschiedenis van het goddelijke lijden (pag. 32).
Verderop (pag. 36-40) licht Moltmann dat toe aan de hand van het nieuwtestamentische begrip paredôken = hij heeft overgegeven. In Romeinen 8:32 is het God Die Zijn eigen Zoon voor ons allen heeft overgegeven. In Galaten 2:20 is het de Zoon van God, Die Zichzelf voor mij heeft overgegeven. 1Johannes 4:16 ziet in dit gebeuren tussen Vader en Zoon het wezen van God: God is liefde = God is zelfovergave = dit gebeuren op Golgotha is goddelijke zelfovergave. ... In dit gebeuren van zelfovergave 'voor ons' is de eenheid van de trinitarische zelfonderscheiding van God gelegen (pag. 39).
Moltmann verbindt die visie met uitspraken van rabbi Abraham Heschel (1907-1972) over een theologie van het goddelijke pathos (pag. 32). Van daaruit concludeert Heschel tot een bipolaire verbondstheologie: God is in zichzelf volledig vrij maar tegelijk ook vastgelegd in zijn verbond; Hij is de Hoge en Verhevene, Die in eeuwigheid troont en Wiens Naam de Heilige is ... en Die woont bij de verbrijzelde en nederige van geest (Jesaja 57:15; vergelijk Psalm 113: 5- 6) (pag. 33). Heschel identificeert het goddelijke pathos met de Geest van God. Zo openbaart zich een zelfonderscheiding van God, ... een verhouding waarin God zich tegenover zichzelf kan opstellen (pag. 34). Ook noemt Moltmann de Sjechina van de joodse mystiek: De Sjechina, de nederdaling van God op de mensen en zijn wonen onder hen, wordt voorgesteld als een scheiding die zich in God zelf voltrekt (pag. 35). Zo ziet Moltmann in de ervaring van het goddelijke lijden en de erkenning van de daarin aan de dag tredende zelfonderscheiding van God joodse mogelijkheden voor het begrip van de christelijke drieëenheid.

Zowel Lapide als Moltmann spreken herhaaldelijk over de eenheid van God in een eschatologisch perspectief. Zolang de veelvoudigheid in de harten van de vele kinderen Gods nog niet tot eenwording is gekomen, zolang is deze eniging [sic!] van God nog onderweg (pag. 18). Die gedachte vinden ze in het Oude Testament: En de HEER zal koning worden over de gehele
aarde; te dien dage zal de HEER de enige zijn, en Zijn naam de enige (Zacharia 14: 9); en in het Nieuwe Testament: Wanneer alles Hem [Christus] onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen (1Corinthe 15:28). Om het met mijn eigen woorden te zeggen: de zelfonderscheiding in God is een noodmaatregel in de geschiedenis, bedoeld om in de voleinding opgeheven te worden tot de eenheid (pag. 18, 36, 40 en 58). Moltmann tekent daar wel bij aan: ook nadat Christus het Koningschap heeft overgedragen aan de Vader (1Corinthe 15:28), blijft Hij de Zoon van God (pag. 60).
Deze zelfde gedachte vinden we herhaaldelijk bij Van Ruler: Op de jongste dag treedt Christus terug als middelaar, legt hij het gewaad van het vlees af, wordt de vleeswording ongedaan gemaakt. In de eeuwige heerlijkheid is er geen plaats, ook geen noodzakelijkheid meer voor deze verborgen vereniging met hem. Dan zijn wij weer geheel onszelf, voor het aangezicht van de drieënige God (Van Ruler, Ik geloof, pag. 49); de Zoon zal eenmaal het rijk weer aan de Vader overgeven; dan is de Middelaar er niet meer, maar alleen de drie-enige God en de geschapen dingen in hun naaktheid. (Van Ruler, Verwachting en Voltooiing, pag. 47)

Tot nu toe hebben Lapide en Moltmann geprobeerd om de kloof tussen joods monotheïsme en de christelijke triniteitsleer te overbruggen. Voor mijn gevoel is de christelijke triniteitsleer voortgekomen uit de christologie. Mensen (om te beginnen joodse mensen!) hebben aan Jezus van Nazareth een goddelijke kant ervaren - hoe is die goddelijke kant van Jezus samen te denken met de joodse belijdenis De HEER is één?

Daarom is het verhelderend dat Lapide op dit moment het thema van de christologie centraal stelt. Wat gelooft hij (als jood) over Jezus? Hij heeft daar in verschillende boeken over geschreven.
* Jezus is voor Lapide een geloofsgenoot, een rabbi die hij bewondert en met wie hij zich sterk verbonden voelt - zie zijn boeken Hij leerde in hun synagogen. Een Joodse uitleg van de Evangeliën; Geen nieuw gebod en De Bergrede. Utopie of program?
* De opstanding van Jezus ziet Lapide als een historisch gebeuren, heel wat concreter dan christelijke theologen als Karl Rahner en Rudolph Bultmann over de opstanding hebben geschreven. Jezus is onsterfelijk in een dubbele zin van het woord: volgens de rabbijnse leer leven de rechtvaardigen die zijn gestorven voor de God van Israël, bij Hem voort; en: Jezus werkt zichbaar en waarneembaar voort in de wereld, tot vandaag de dag toe (pag. 44). Maar Lapide ziet de opstanding van Jezus als een gebeuren binnen de geschiedenis, niet als het begin van de doorbraak van het Koninkrijk van God, aangezien ik van het Koninkrijk jammer genoeg geen spoor kan ontdekken (pag. 51).
* Lapide ziet Jezus als zoon van God zoals Jezus Zelf (Mattheus 5: 9 en Mattheus 9:45) en later ook Paulus (Romeinen 8:14) die uitdrukking gebruiken; maar niet in de Griekse zin van het woord, niet als eniggeboren Zoon van God (pag. 44, 51 en 62). En: Israël is Mijn eerstgeboren zoon (Exodus 4:22) (pag. 62).
* Of Jezus de Messias is? Lapide wil dat woord niet zo exclusief gebruiken. In mijn Hebreeuwse bijbel wordt gesproken over tenminste zes messiassen, van Saul (1Samuel 24: 7) tot de heidense keizer [sic!] Cyrus (Jesaja 45: 1) (pag. 55). Jodendom en Christendom vormen twee typisch messiaanse godsdiensten, maar we kijken verschillend aan tegen deze messianiteit. Bij de  christenen staat de Verlosser in het middelpunt, bij de joden de verlossing (pag. 56 en 63-65 en 67).
De lutheraan Moltmann gaat niet in op deze opmerking van Lapide. De calvinist Van Ruler zou dat wel hebben gedaan: Het gaat ... niet om Christus. Hij is niet het doel. Hij is het middel. Het doel is en blijft de schepping: dat die weer vanonder de macht van het kwaad vandaan gehaald wordt (Van Ruler, Blij zijn als kinderen, pag. 50); ... ook Christus is middel tot het doel. Het doel blijft onveranderlijk het rijk van God op de aarde, de wereld als rijk. Al geldt hier het allermeest, dat wij zonder dit middel - zonder Christus - dit doel nooit zouden bereiken (Van Ruler, Theologisch Werk VI, pag. 82). Voor Van Ruler drááit het om de Verlosser, maar het gáát om de verlossing, om het verloste bestaan, om het Rijk van God.
Joden en christenen verwachten allebei de messias. Op de dag dat de messias is gekomen, zal blijken of de verwachte messias Jezus van Nazareth is. Als Jezus de Komende zou zijn, dan zou Hij bij ons [joden] net zo welkom zijn als ieder ander die door God tot Verlosser der wereld zou zijn aangewezen (pag. 62; en Lapide, Hij leerde in hun synagogen, pag. 29-30).
* Jezus zegt: Niemand komt tot de Vader dan door Mij (Johannes 14: 6). Maar dat geldt voor de heidenen (de niet-joden), want de joden zijn al bij de Vader; zoals in de gelijkenis van de verloren zoon (Lucas 15) de oudste zoon niet hoefde terug te keren tot de Vader, want hij was altijd al bij de Vader geweest. Jezus is er dus speciaal voor de niet-joden. Ik geloof dat het Christusgebeuren geleid heeft tot een heilsweg, die God heeft geopend om de heidenwereld toe te voegen aan de gemeente van de God van Israël (pag. 52); en wel dóórdat de joden in overgrote meerderheid het Evangelie van Christus hebben afgewezen; als de joden de boodschap van Jezus massaal hadden aangenomen, was die boodschap waarschijnlijk binnen-joods gebleven. Daarmee stemt Moltmann in: De interne basis van het evangelie dat open is naar de wereld, is de overgave van Christus tot verzoening der wereld. De externe aanleiding voor het verkondigen van het evangelie in de hele wereld is de afwijzing ervan door Israël als geheel (Romeinen 11 - pag. 70). Lapide noemt het Christendom dus een onderdeel van Gods heilsplan en de kerk een heilsinstelling (pag. 53-54). Maar voor joden is deze omweg niet nodig. Er zijn dus vele door God gewilde heilswegen: Jodendom, Christendom, Islam; maar ook de andere religies en het communisme; want God wil dat alle mensen behouden worden (1Timotheus 2: 4). Moltmann kan daarmee instemmen: Israël en de christenheid zijn elk op hun eigen manier op weg naar Gods Koninkrijk (pag. 57). Lapide: Dat is geen relativering, alsof het niet zou uitmaken of ik nu de christelijke, de islamitische of de joodse weg bewandel. Dat zeg ik geenszins. Ik geloof dat ik als jood de joodse weg moet bewandelen. En ik ben er niet minder van overtuigd dat voor een goed christen de enige weg de christelijke weg is. Maar ik geloof niet dat ik christen of dat u jood zou moeten worden (pag. 59). Bovendien zijn er belangrijke gemeenschappelijkheden: de éne God, de hoop op heil, een groot deel van de bijbel, en de teleologie (= doelgerichtheid) van de geschiedenis (pag. 59).

Een Gemeenschappelijke verklaring sluit dit eerste deel af (pag. 72-74).

DEEL II: ISRAËL EN DE KERK: EEN GEMEENSCHAPPELIJKE WEG? (1980)

Dit deel begint met een fors en gestructureerd artikel van Moltmann over Kerk en Israël, een gemeenschappelijke weg?

I. Openingen naar de dialoog.

De formulering let hier nauw. Niet kerk en synagoge, niet joden en christenen, niet christendom en jodendom, maar: kerk en Israël (pag. 77). Sinds keizer Constantijn is er sprake van verstatelijking van het christendom en vermaatschappelijking van de kerken, waardoor de christenen en de joden werden gescheiden (pag. 80). Ná Auschwitz is de vestiging van de staat Israël een historisch gegeven. De kerk ontmoet de joden niet enkel meer als volk of als godsdienstige gemeenschap, maar ook als Israëlische staatsgemeenschap, al is 'geheel Israël' nog geenszins teruggekeerd (pag. 82).

II. Afbouw van christelijke oordelen en vooroordelen.

Moltmann behandelt hier 4 vooroordelen aan christelijke zijde, die eerst uit de weg moeten worden geruimd.
- Vooroordeel 1. Voor het christendom zijn alle andere godsdiensten (inclusief het Jodendom) niet van wezenlijk belang. Voorbeeld: Schleiermacher (pag. 83-84).
- Vooroordeel 2. Jodendom en Christendom verhouden zich tot elkaar als negatief en positief. Het Oude Testament vertegenwoordigt de Wet, het Nieuwe Testament schenkt het Evangelie. Voorbeeld: Bultmann (pag. 84-85).
- Vooroordeel 3. Israël en Christendom verhouden zich als voorloper en opvolger. Het na-bijbelse Jodendom is theologisch gezien overbodig. Voorbeeld: Althaus (pag. 86-88).
- Vooroordeel 4. Israël en de kerk verhouden zich als particularisme en universalisme. Het universele christelijke perspectief heft de bijzondere verkiezing van Israël op (pag. 88-90). Daartegenover stelt Moltmann de visie van Paulus in Romeinen 9-11 en 15: Het universalisme van de genade van God nivelleert de theologische verschillen tussen Israël en de volken niet, maar wordt juist concreet in deze verschillen (pag. 90).

III. Opbouw van de gemeenschappelijke hoop.
Onder verwijzing naar de gereformeerde verbondstheologie van de 17e eeuw en later stelt Moltmann: Israël heeft naast de kerk uit de volken een 'heilsroeping' tot aan het einde der tijden, want God blijft trouw aan zijn beloften (pag. 91). Gods beloften in het Oude Testament zijn in Christus enkel nog maar principieel en door de uitstorting van de Heilige Geest enkel nog maar partieel vervuld. Er blijft dus een tegoed van het Oude Testament - pas de wederkomst van Christus zal de volkomen vervulling van al Gods beloften brengen (pag. 91). De kerk is nog niet het Koninkrijk van God, maar slechts een historische gestalte van de hoop op dat Rijk (pag. 92). Daarom erkent de kerk Israël als metgezel op weg naar Gods Koninkrijk en respecteert zij Israël in deze zelfde hoop. Deze hoop houdt niet in dat Israël zich tot de kerk bekeert of dat de kerk zich tot Israël bekeert, maar onze gezamenlijke hoop is het messiaanse Rijk (pag. 92). Deze eschatologie neemt het chiliasme positief op: de verwachting van het Duizendjarig Rijk van Christus (1Corinthe 15:23-24 en Openbaring 20: 1- 6), een vrederijk op aarde. Het chiliasme impliceert een positieve relatie ten opzichte van Israël en de joden. Maar de kerk heeft het chiliasme afgewezen, mede na het Godsrijk te Munster (1534-1535), omdat het werd gezien als ondermijning van de politieke en maatschappelijke orde (pag. 93-94). Bij deze afwijzing speelde ook de relatie van het chiliasme met de joodse toekomstverwachting een rol. Reeds de joodse messiasverwachting is in de christelijke landen altijd beschouwd als een politiek gevaar (pag. 94). In de plaats van de chiliastische toekomst kwam de vervulling in het heden. Het Duizendjarig Rijk werd geïdentificeerd met het Keizerrijk van Constantijn en de opvolgers daarvan; met de kerkgeschiedenis van hemelvaart tot wederkomst; en ten slotte met het "Duizendjarige Rijk" van nationaal-socialisten en fascisten (pag. 94-95). Als compensatie werd de christelijke toekomstverwachting gesublimeerd tot de eeuwige zaligheid in de hemel (pag. 95-96). Pas onder de christelijke gemeenschappen die het chiliasme als een noodzakelijk onderdeel van de christelijke hoop opnieuw ontdekten, begon de hoop voor de toekomst van de joden te leven (pag. 96). Moltmann noemt enkele namen uit de 17e tot 19e eeuw, zoals Vitringa, Spener en Bengel (pag. 96); in Nederland denk ik ook aan Izaac da Costa (1798-1860). Chiliastische theologen waren doorgaans zendingstheologen, want wanneeer de volheid der heidenen is binnengegaan, zal Israël zijn messias vinden (Romeinen 11:25-27 - pag. 96); en zij verwachtten de toekomstige verschijning van Christus in heerlijkheid in Jeruzalem (pag. 97). Zo delen joden en christenen de verwachting van de messiaanse toekomst (pag. 97).

IV. Gemeenschap onderweg.
Israël is het uitverkoren volk. Maar volgens het oudtestamentische spraakgebruik betekent verkiezing altijd opdrachtgeving ... voor een bepaalde dienst in deze wereld en in de geschiedenis (pag. 97). Israël is geroepen als getuige van de Heer voor de volken (pag. 98); en wel door (a) de heiliging van de Naam van de Heer (de publieke belijdenis van de Éne God bevrijdt de volkeren van hun afgodendienst en van hun angst voor de demonen) (pag. 98); (b) de geleefde hoop op het Rijk Gods (Israël was en is het volk van de hoop par excellence); en (c) het doen van de goddelijke wil (recht en gerechtigheid voor allen, en vooral voor de armen en verdrukten) (pag. 99). In deze drie aspecten van de roeping van Israël herkennen we de eerste drie beden van het Onze Vader van Jezus. Christenen en joden kunnen het Onze Vader samen bidden! (pag. 100). De bijzondere roeping van de christenheid is de verbreiding van het Evangelie over alle volkeren, als voorbereiding op het aanbreken van het messiaanse Rijk (pag. 101).

V. Bestaan en politiek van de staat Israël.
In Gods verbond met Israël horen het volk en het land bij elkaar. Wie Gods verbond met Israël onderkent moet ook de landbelofte serieus nemen (pag. 102). Als een uitdrukking van het deelnemende meedenken noemt Moltmann als christen enkele overwegingen.
a) De Joodse existentie kan alleen in het eigen land totaal, onvervreemd en ongehinderd worden geleefd. Daarom heeft het volk Israël het land Israël nodig.
b) In het eigen land, in de eigen staat Israël komt de joodse existentie onder de economische, politieke en militaire wetten van volken en staten te staan.
Dat probleem is volgens mij al zo oud als het verbond van God met Abraham en zijn nakomelingen. Een abstracte, enkel religieuze of filosofische God kan makkelijk schone handen houden. Maar het heeft de HEER behaagd Zich te verbinden met één bepaald volk; en daarmee begaf Hij Zich op het terrein van de nationale en internationale politiek; en daar houd je geen schone handen. In Genesis 12 sluit de HEER Zijn verbond met Abraham en in Genesis 14 raakt Gods volk (en daarmee de HEER) al verwikkeld in een oorlog.
Dat roept allerlei lastige vragen op, bijvoorbeeld over het al dan niet herbouwen van de tempel in Jeruzalem inclusief het herstel van de offerdienst; maar natuurlijk vooral over het lot en de toekomst van de Palestijnen. Dat zijn geen vragen waarop uitgerekend christenen, laat staan de christenen uit Duitsland, de juiste antwoorden kunnen geven.
De fundamentele theologische vraag die eraan ten grondslag ligt, luidt: Zal er reeds in de historische tijd of pas in de messiaanse tijd een terugkeer naar het land Israël en een vervulling van de landbelofte zijn? (pag. 103). Die vraag vindt zijn spiegelbeeld in de even fundamentele vraag van de christelijke existentie: Kan men volgens de Bergrede van Jezus leven, ook politiek leven? (pag. 103-104)
Chiliastisch denkende christenen zoals de Doperse radicalen van Munster (1534-1535) zijn geneigd de Bergrede concreet toe te passen, ook in de samenleving en de politiek. De grote historische kerken waren altijd huiverig voor zulk radicalisme. Zondag 37 (vraag/antwoord 101) van de Heidelbergse Catechismus betekent in feite het terugdringen van de Bergrede tot de privé-sfeer. Met de Bergrede kan men geen staat regeren, beweerde Bismarck, de christen (pag. 104).
De politiek-theologische problemen van de staat Israël zijn ook problemen voor de christen: er is slechts één volk van God, omdat God één is. Oecumene met het jodendom en met Israël kan vandaag betekenen:
a) Er is maar één volk van God. Christelijke en joodse existentie horen bijeen.
b) Als christenen deelnemen aan de vreugde en het leed van de staat Israël, inclusief de schuld tegenover het Palestijnse volk (pag. 104).
c) De gemeenschappelijke opdracht van joden en christenen is het bewoonbaar maken van de aarde voor de armen en verdrukten en samen met hen de aarde ook bewoonbaar te maken voor de Heer (pag. 105).

Ik schrijf dit artikel in december 2023. Inmiddels voert Rusland al bijna twee jaar een afschuwelijke oorlog tegen Oekraïne; een oorlog dus tussen twee christelijke landen. En al ruim twee maanden voert Israël een op zich begrijpelijke strijd tegen Hamas in Gaza, maar wel een strijd waarbij verschrikkelijk veel burgerslachtoffers vallen; terwijl op de West Bank Joodse kolonisten de Palestijnen steeds meer in de verdrukking brengen. In het getuigenis van Gods Koninkrijk te midden van de volkeren schieten joden en christenen nog altijd vreselijk tekort.

In dit artikel van Moltmann speelt het derde Abrahamitische geloof, de Islam, geen enkele rol. Inmiddels is die vraag actueler dan ooit, als we denken zowel aan de situatie in Gaza (Hamas zet zichzelf neer als een Islamitische strijdgroep) als in Nederland (ongeveer één miljoen moslims en een verkiezingsoverwinning van de anti-islamitische PVV).

Het daarop volgende artikel van Lapide: Het joodse ja en het joodse nee is veel minder gestructureerd, maar veel persoonlijker van toon.
    Lapide zet de dialoog in met de erkenning Zonde, zwakheid en twijfel verenigen ons allen. Met Paulus moeten wij berouwvol toegeven: wij allen hebben gezondigd (Romeinen 3:23) (pag. 108). Bij het ontstaan van de Jezusbeweging leden zowel joden als christenen aan messianitis: een koortsachtige toekomstverwachting (pag. 109). Maar er trad een steeds duidelijker wordende scheiding op tussen het christelijke messiasgeloof en de joodse hoop op het Rijk van God, twee dingen die voor Jezus en zijn leerlingen nog een onverbrekelijke heilseenheid vormden (pag. 110). Het christendom werd gehelleniseerd. De joodse discussies uit de Evangeliën (zoals tussen Jezus en de Farizeeën) werden misverstaan tot een strijd op leven en dood tussen God en satan (pag. 110). Lapide schetst het droevige verhaal over 1900 jaar christelijke jodenhaat (pag. 107-113). Na Auschwitz kwamen er openingen voor dialoog (pag. 113-114).
    Voor joods besef is God werkzaam in de wereldgeschiedenis; de huidige wederopbouw van Jeruzalem en zijn wederoprichting als hoofdstad van de joodse staat mogen niet worden uitgesloten van het heilsplan van God (pag. 115). Lapide vergelijkt herhaaldelijk de offergang waarin Israël plaatsvervangend voor de mensheid lijdt (de holokaust) en de daarop drie jaar later volgende wederopstanding in het land der vaderen (herstel van de staat Israël - vergelijk Ezechiël 37!) met de christelijke Goede Vrijdag en Pasen (pag. 115 en uitvoeriger pag. 128-129). De Verlosser zal uit Sion komen (Romeinen 11:26): de Messias zal verschijnen in Jeruzalem, allereerst als Verlosser van Israël, vervolgens ook als Heiland van de volkeren (pag. 115-116). Daarbij speelt de uitleg van Romeinen 11:15 een rol: indien hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden? Meestal wordt "hun verwerping" en "hun aanneming" opgevat als: God heeft de joden verworpen en zal hen later weer aannemen (genitivus objectivus); volgens Lapide gaat het hier om een genitivus subjectivus: de Joden hebben (in meerderheid) aanvankelijk Jezus als de Messias verworpen en daardoor de weg geopend voor de verbreiding van het Evangelie over de hele wereld - hoeveel te meer zal dan de toekomstige aanname van de Messias door diezelfde joden de verlossing vooor de hele wereld bewerken! (pag. 117-118).
Als jood zegt Lapide nee tegen een aantal aspecten van de christelijke leer:
- Nee tegen Jezus als de eniggeboren zoon van God, want alle mensenkinderen zijn zonen van God (pag. 120). Israël is Gods eerstgeboren zoon (Exodus 4:22) (pag. 62).
- Nee tegen de algenoegzame zoendood van de Nazarener want door de eeuwen heen zijn heel veel Joodse broeders en zusters van Hem bloedgetuigen geworden (pag. 120).
- Nee tegen de leer dat in Christus de vernieuwing van alle dingen al definitief gerealiseerd zou zijn, omdat deze wereld nog niet klaar is (pag. 120): Gerealiseerde eschatologie ... leidt tot een triumfalisme dat het Rijk van God in de kerk plaatst en tot de tegenstelling tussen een verlost kerkvolk en een verhard jodenvolk (pag. 123).
- Nee tegen het geloof in Jezus als voorwaarde van het heil, want Gods onvoorwaardelijke vrije genade is niet afhankelijk van welke geloofsbelijdenis dan ook (pag. 120). Het hart van de jezuaanse boodschap en de kern van het hele Nieuwe Testament is niet de verering van zijn (Jezus') persoon maar de identificatie met zijn instelling: Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is (Mattheus 7:21) (pag. 121).
Ons nee geldt niet zozeer de Nazarener maar veeleer iedere messiaanse persoonscultus (pag. 121). Volgens Jesaja 41-45 is Gód de enige Verlosser. Maria noemt Gód mijn Heiland (Lucas 1:47) en Paulus noemt Gód Heiland van alle mensen (1Timotheus 4:10 - Lapide laat de volgende woorden: het meest van de gelovigen weg) (pag. 122).
    Hoe kijken we naar onze wereld? Lapide kiest voor een gulden middenweg tussen de christelijke uitersten van de gerealiseerde eschatologie (de kerk bezit nu reeds het heil) en de enkel-toekomstige eschatologie (alleen maar uitzien naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde). Deze wereld is geen heil maar ook niet heilloos. Zij is wel heelbaar...In ieder geval is ook de tegenwoordige tijd in de kiem bestempeld tot de komende heerschappij van God (pag. 123). Dat betekent: als joden en christenen mogen en moeten we samen het Rijk van God voorbereiden (pag. 124). Volgens rabbi Abraham Heschel zijn naast het Jodendom het Christendom en de Islam deel van Gods heilsplan voor de verlossing van de mensheid (pag. 124).
    Lapide wijst op het belang van gedenken na Auschwitz. Daarbij moeten we niet vervallen in de nazi-fout van het denken in collectieven. Antigermanisme (veroordelen van alle Duitsers) is even verkeerd als antisemitisme (pag. 130). Rond Jad Vashem (het gedenkteken van de holokaust in Jeruzalem) loopt de laan der rechtvaardigen, ter gedachtenis van de niet-joden die joden hebben gered (pag. 131-132). Zonder weerga was de systematische volkenmoord op 6 miljoen joden. Zonder weerga is na 1945 het streven van de meerderheid van het Duitse volk om goed te doen. Zonder weerga is onze kans om de herinneringen aan het verleden in dienst te stellen van de toekomst: de sjalom (pag. 132-133). Verzoening van joden en christenen, van Duitsers en Israëli's, zou een teken van vrede op aarde kunnen zijn (pag. 133).
    Het Bijbelse monotheïsme heeft ook aardse, politieke implicaties (pag. 133-134). De goddelijke belofte voor de toekomst van Abrahams nageslacht is drievoudig: Het worden van een volk, het in bezit nemen van een land, en de verlossende heerschappij van God (pag. 134). Theologie en geografie zijn niet te scheiden. Deze land-theologie is zo diep verankerd in het oergesteente van het jodendom, dat haar echo ook in het Nieuwe Testament duidelijk doorklinkt (pag. 134). Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde / het land beërven (Mattheus 5: 5 - de Nederlandse vertalingen wisselen: NBG-1951: de aarde - NBV-2004: het land - NBV21: de aarde) - voor Lapide is het duidelijk: dit land kan alleen maar het land Israël zijn (pag. 134). Lapide verwijst ook naar enkele andere teksten uit het Nieuwe Testament, zoals Hebreeën 11: 8- 9 over Abraham op weg naar het beloofde land. Deze verwijzingen vind ik niet zo overtuigend. In Hebreeën 11: 8- 9 gaat het historisch gezien natuurlijk over het concrete land Kanaän, maar de Hebreeënbrief ziet daarin een beeld van het betere, hemelse vaderland (Hebreeën 11:16). En ik weet niet helemaal zeker of Paulus met de vervulling van Gods beloften (Romeinen 9: 4 en 11:29) onvermijdelijk ook de geldigheid van de landbelofte (pag. 135) heeft bedoeld. Overtuigender vind ik de stelling van Lapide dat de landbelofte geen doel in zichzelf was, maar enkel en alleen een aards fundament voor de 'opdracht van boven' om het heidense land Kanaän te veranderen in het bijbelse land Israël - door het oefenen van gerechtigheid, het doen van recht en het in praktijk brengen van naastenliefde, voor de geboren Israëlieten én voor de vreemdelingen (Leviticus 19:34) (pag. 135).
    Daarbij doet Lapide een uitspraak die opmerkelijk is tegen de achtergrond van alle discussies in hoeverre je de staat Israël mag of moet meten aan dezelfde normen en regels als alle andere staten. Een staat te worden zoals alle staten ... komt neer op het loslaten van de zending van Israël ... Wat helpt het al wanneer wij trots zijn op het Jeruzalem van de politici, wanneer het Sion van de profeten daarbij verloren gaat? De Bijbel kent geen heilige grenzen, ook geen heilige fronten, maar wel heilige plichten waarvan de belangrijkste zijn en blijven: Vermijden van bloedvergieten en opbouwen van vrede. De zevenarmige kandelaar, het symbool van de staat Israël, komt voort uit het messiaanse visioen van Zacharia 4: 1- 6: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest ... En Lapide besluit zijn getuigenis met het vredesvisioen van Jesaja 19:24-25: het geïnspireerde ideaalprogram van een driebond van Egypte, (As)Syrië en Israël (Lapide schrijft inderdaad tweemaal (As)Syrië). Mogen allen die Sion liefhebben en om Israël bevreesd zijn, de vervulling van deze belofte meemaken! (pag. 136). - Lapide heeft die vervulling niet meer meegemaakt, hij overleed in 1997. We zouden graag weten wat hij vanuit de hierboven geschetste overtuiging te zeggen zou hebben over de situatie in en rond Israël van vandaag (eind 2023).

Na deze twee artikelen volgt een dialoog van Lapide en Moltmann. Een paar elementen daaruit.
    Moltmann vraagt: Wanneer de staat Israël een soort vervulling van de landbelofte is, ... wanneer wordt de tempel dan weer opgebouwd? - Lapide antwoordt: Sinds de vierde eeuw kwam het tot een rabbijnse consensus, die tot op heden als bindend vaststaat, dat de derde tempel door God zelf - of door zijn Messias - zal worden opgericht. Hij verwijst daarbij opmerkelijk genoeg naar de uitspraak van Jezus: In drie dagen zal Ik een andere tempel opbouwen, die niet met handen gemaakt is (Marcus 14:58) (pag. 138-139). Beide theologen zwijgen over een buitengewoon heikel punt: de Tempelberg met de Al-Aqsamoskee en de Rotskoepel behoort tot de heiligste plaatsen van de Islam. Op deze plek de joodse tempel herbouwen zou onmiddellijk een ongekend godsdienst-conflict veroorzaken.
    Moltmann vraagt: In hoeverre is Israël anders of méér dan elke andere staat? - Lapide antwoordt: Israël is een staat met alle fouten en gebreken die ieder staatswezen op aarde met zich meebrengt. Maar de staat Israël staat ook voor de wederopstanding van Israël: het begin van het opbloeien van onze verlossing (pag. 139-140). De staat Israël is een plaats van bewaring en staat in het teken van de belofte (pag. 141).
    Moltmann vraagt vervolgens naar de bijzondere uitverkiezing van het Joodse volk, hetzij in de diaspora, hetzij in de staat Israël. - Voor Lapide betekent uitverkiezing geen voorrecht, maar een opdracht: een katholieke diakonie aan de mensheid (katholiek = alomvattend; diakonie = dienst) (pag. 141). De HEER heeft Israël uitverkoren terwijl het het kleinste van alle volken was (Deuteronomium 7: 7). Die uitverkiezing betekent de opdracht om het Rijk van God door middel van het leven naar de Tora te bevorderen; de consequentie daarvan is een last en een lijdensweg. Sinds 1948 vormen Israël en de diaspora een ellips met twee brandpunten. Het leven in de diaspora is daarbij zowel een lot als een kans (pag. 142-144).
    Volgens Moltmann heeft het Christendom het Jodendom nodig, enerzijds om het Nieuwe Testament te lezen, anderzijds ook om de eigen geschiedenis (de kerkgeschiedenis - de geschiedenis van Europa) te lezen met de ogen van de slachtoffers (de joden). Voor niet-joden is er geen andere toegang tot de beloften van God dan door het evangelie van Jezus Christus (pag. 146). Dat betekent niet dat alle joden christen moeten worden en zich moeten laten dopen; maar joden die ervoor kiezen om christen te worden, moeten zich wel laten dopen.
    Aansluitend wijst Lapide in een indringend betoog alle vormen van christelijke jodenzending af. Hij beroept zich daarbij op christelijke theologen als Barth, Dantine en Miskotte (pag. 148-151); maar ook op Paulus, die spreekt over het behoud van heel Israël, zonder daarbij van de doop of van Jezus melding te maken (Romeinen 11:26).
Of dat argument sterk is, betwijfel ik. Op zijn zendingsreizen begint Paulus zijn prediking in elke stad in de plaatselijke synagoge en spreekt daarbij wel degelijk zeer nadrukkelijk over Jezus (bijvoorbeeld in Antiochië in Pisidie, Handelingen 13).
Paulus roept de Romeinse christenen op om de joden tot jaloersheid te prikkelen (Romeinen 11:11 en 11:14). Dáárin zijn christenen door de eeuwen heen nog maar heel slecht geslaagd (pag. 152 - niet helemaal duidelijk wie hier aan het woord is, Lapide of Moltmann).
    In dit verband wijst Lapide ook het evolutie-schema af, waarin het Jodendom een geleidelijke opgang zou zijn van Mozes naar Jesaja, en het Christendom een aansluitende opgang van Nazareth naar Genève (het is niet duidelijk of Lapide het Genève van Calvijn of van de Wereldraad van Kerken bedoelt). Want dan zouden we in de Islam de hoogste ontwikkelingsgraad van de abrahamitische openbaringsgodsdienst moeten zien (pag. 150). - Afgezien inderdaad van lager of hoger: die ontwikkeling is er natuurlijk wel, de Islam heeft veel elementen uit Jodendom en Christendom verwerkt. Alleen zien orthodoxe moslims dat zelf niet zó, want voor hun overtuiging is de Koran rechtstreeks neergezonden uit de hemel.
    Op pag. 151 staan enkele markante uitspraken (niet helemaal duidelijk of ze van Moltmann of Lapide zijn): Christenen geloven in het kruis, de joden dragen het. - Christenen geloven in Jezus als de Heiland van de kerk, Israël bewaart de messiaanse hoop op wereldwijde, publieke en waarneembare verlossing.
    Moltmann besluit zijn bijdrage aan de dialoog met enkele kerkelijke documenten over de houding van de kerk tegenover joden en Israël (pag. 153-156). Met instemming citeert hij (pag. 153) de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk artikel VIII over het apostolaat, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen
* het gesprek met Israël,
* het werk van de zending onder volkeren van de niet-christelijke wereld, en
* de verbreiding van het Evangelie onder allen die zich daarvan hebben vervreemd en de voortgaande reformatie van het (Nederlandse) volk.
In de Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland artikel I - 7 en 8 vinden we vergelijkbare elementen, maar de laatste twee zijn nu, zo'n 60 jaar na de Hervormde Kerkorde, bescheidener geformuleerd: Als Christus-belijdende geloofsgemeenschap zoekt zij (= de kerk) het gesprek met Israël inzake het verstaan van de Heilige Schrift, in het bijzonder betreffende de komst van het Koninkrijk van God. Gezonden in de wereld en geroepen tot de bediening van de verzoening, getuigt de kerk in verkondiging en dienst aan alle mensen en aan alle volken van het heil in Jezus Christus.

Ook dit tweede deel van het boek wordt besloten met een Gemeenschappelijke verklaring, waarin Lapide en Moltmann samen pleiten voor een gemeenschap in verscheidenheid van joden en christenen, in respect voor de roeping van de ander maar ook in het delen in het lijden van de ander; en in het gezamenlijk lezen van de Schriften (pag. 157). Wij ontdekken de gemeenschap van joden en chistenen in de heiliging van de Naam, in de hoop op het Rijk van God en in het doen van zijn wil - de eerste drie beden van het Onze Vader, die joden en christenen van harte samen kunnen bidden. Joden en christenen zijn, ieder op hun eigen manier, in de wereld getuigen van de Heer (pag. 158).

Andere boeken
van Pinchas Lapide:
* Hij leerde in hun synagogen. Een Joodse uitleg van de Evangeliën.
* Geen nieuw gebod.
* De Bergrede. Utopie of program?
* Opstanding. Een joodse geloofservaring.
* Ieder komt tot de Vader. Karl Barth, Barmen en een poging tot een nieuwe christologie.
* Uit de Bijbel leren leven. Op joodse wijze de Schriften lezen.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA