PINCHAS LAPIDE, De Bergrede. Utopie of program? Baarn, 1985, 143 pag.

Pinchas Erwin Lapide (Wenen, 28 november 1922 - Frankfurt am Main, 23 oktober 1997) was een Israëlische diplomaat en joodse theoloog van Oostenrijkse komaf. Hij stond bekend om zijn kennis van het Nieuwe Testament en zijn belang voor de joods-christelijke dialoog (Wikipedia). Lapide is geen christen, maar Jood - maar hij schrijft over Jezus met groot respect en hij legt het Nieuwe Testament vaak verrassend uit, tegen de Joodse achtergrond van Jezus.

Dit boek is gewijd aan de bergrede. Daarbij maak ik twee opmerkingen.
a) Lapide zelf spreekt niet over bergrede maar over bergleer (pag. 17). Jezus gaat zitten (Mattheus 5: 1), als een rabbi die onderricht gaat geven. Aan het slot van de bergleer (Mattheus 7:28) komt dat "leren" / "onderwijzen" weer terug.
b) Wij denken bij "bergrede" aan Mattheus 5- 7. Lapide beperkt zich grotendeels tot Mattheus 5 (Jezus' uitleg van de Tora). Hij betrekt daarbij wel allerlei andere teksten uit het Nieuwe Testament.

De ondertitel van het boek is Utopie of program? Om u niet langer in spanning te houden: volgens Lapide is de bergleer een realistische utopie, een wensbeeld dat te verwezenlijken valt (pag. 12) oftewel Jezus' program om de door God gewilde humanisering van deze aarde te bereiken (pag. 75).

Dat betekent dat hij acht verkeerde interpretaties van de bergleer afwijst (pag. 8-11):
1. De perfectionistische uitleg: dit moet je allemaal doen om zalig te worden.
2. De theorie van de onvervulbaarheid: de bergleer legt de lat zo hoog om ons te leren dat we het enkel moeten hebben van Gods genade.
3. De theorie van de interims-ethiek: Jezus geeft deze leefregels voor de korte tussentijd totdat Gods Koninkrijk komt.
4. De bergleer is een utopie, die als zodanig niet realiseerbaar is.
5. De bergleer is enkel bedoeld voor de kleine kring van Jezus' leerlingen.
6. De bergleer is bedoeld als een algemeen geldig ethisch handboek (maar algemeen betekent ook vrijblijvend).
7. De bergleer is enkel bedoeld voor het privé-leven (niet voor de samenleving en de politiek).
8. De bergleer moet je helemaal lezen in het historische kader van de onderdrukking van het Joodse volk door de Romeinen.

Daartegenover stelt Lapide twee principes van Jezus:
(a) Hij neemt God volkomen serieus, en
(b) Hij is realistisch:
Hij bedrijft een radicale theopolitiek, maar wel op een pragmatisch-uitvoerbare manier (pag. 11).
 
Het gaat in deze bladzijden dus om de vraag: hoe moet je de bergrede uitleggen en toepassen? In mijn gereformeerde traditie is die vraag "verstopt" in vraag en antwoord 101 van de Heidelbergse Catechismus. In de bergrede leert Jezus ons om helemaal geen eed te zweren (Mattheus 5:34, vergelijk Jacobus 5:12). Radicale christenen hebben zich altijd op die teksten beroepen om te weigeren de eed af te leggen. De gereformeerde vaderen waren vuurbang voor het (doperse) radicalisme - en dat niet enkel inzake de eed. In HC vr. 101 maken ze, aan het voorbeeld van de eed, duidelijk hoe zij zelf de bergrede uitleggen: Mag men ook godzaliglijk bij de Naam Gods een eed zweren? - Ja, als het de overheid van haar onderdanen, of anderzins ook de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen, en dat tot Gods eer en des naasten heil; want zulk eedzweren is in Gods Woord gegrond, en daarom ook van de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament recht gebruikt geweest. Het is duidelijk dat dit antwoord lijnrecht ingaat tegen de letter van de bergrede. Mag je een eed zweren? - Nee, zegt Jezus - Ja, zegt de Catechismus, als (1) de overheid of (2) de omstandigheden dat vereisen. Voor de overheid geldt de bergrede blijkbaar niet. Dat ligt dicht bij verkeerde interpretatie nummer 7 van Lapide: de bergrede geldt wel in ons privé-leven, maar niet in de samenleving. Nu lijkt de eed een onschuldig voorbeeld. Maar de radicale christenen die op grond van de bergrede de eed weigerden, weigerden op grond van diezelfde bergrede vaak bijvoorbeeld ook de krijgsdienst. Ze vinden daarbij de Heidelbergse Catechismus niet aan hun kant. Ik heb zelf altijd het gevoel gehad dat onze traditie zich hier te makkelijk van de bergrede afmaakt.

Lapide schrijft (zeer terecht) over Jezus als Jood. Van al Jezus' uitspraken in de bergleer zijn er parallellen te vinden in de rabbijnse geschriften. Die interessante en leerzame parallellen vullen een groot deel van dit boek. In het onderstaande overzicht kan ik van al die door Lapide genoemde rabbijnse parallellen maar weinig overnemen. Waar het om gaat: gezien al die rabbijnse parallellen biedt de bergleer niets nieuws. Je kunt uit de oude Joodse geschriften een navertelling van Mattheus 5- 7 samenstellen zonder één woord van Jezus te gebruiken. Maar dat kunnen we alleen ómdat we de bergrede van Jezus hebben. Lapide gebruikt daarbij een aardige vergelijking: Beethoven heeft geen enkele nieuwe noot uitgevonden, maar toch is zijn Negende Symfonie zijn onsterfelijke meesterwerk (pag. 14).

In het vervolg geef ik de tekst van Mattheus 5 (NBG-1951) en vermeld daarbij de opmerkingen van Lapide die mij opvielen. Ik houd dus de volgorde van Mattheus 5 aan, terwijl Lapide zijn uitleg meer thematisch ordent.

1 Toen Hij nu de scharen zag, ging Hij de berg op en nadat Hij Zich had nedergezet, kwamen zijn discipelen tot Hem. 2 En Hij opende zijn mond en leerde hen, zeggende:
Jezus wordt hier vergeleken met Mozes, die de berg Sinai opgaat. De scharen vertegenwoordigen het volk Israël aan de voet van de berg Sinai. Jezus gaat zitten om onderricht te geven (de Schrift lezen deed men staande [Lucas 4:16], de Schrift uitleggen deed men zittend). Jezus' bergrede is Zijn bergleer. Hij heeft drie concentrische cirkels voor ogen: Zijn leerlingen - geheel Israël - alle volkeren (Mattheus 28:20: leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb slaat allereerst op de bergrede). De bergleer is geen nieuwe leer. Het is Jezus' uitleg van de Tora (pag. 16-20).

3 Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
4 Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.
5 Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beerven.
6 Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
7 Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.
8 Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.
9 Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.
10 Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
11 Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil.
12 Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten voor u vervolgd.

Jezus begint met de Zijnen moed in te spreken. Dat is nodig voor Zijn actieprogramma. De boodschap is: Het Koninkrijk Gods is nabij! Help mee om het door te laten breken (pag. 31). Het Koninkrijk der hemelen is nabij, als jullie het willen (pag. 32). Het Koninkrijk van God of het Koninkrijk der hemelen is: de volmaakte, geopenbaarde heerschappij Gods op aarde (pag. 32). Het heeft óók een politieke component: het Romeinse Rijk en Gods Rijk vormen een onverzoenlijk contrasterend paar (pag. 33). De negen zaligsprekingen beginnen met zalig, zoals veel Psalmregels: zalig de mens die niet wandelt ... (Psalm 1). De derde zaligspreking (zalig de zachtmoedigen) herinnert aan Psalm 37:11 (pag. 34). Het gaat in dit zalig om de blijdschap die het mogen dienen van God en het daadwerkelijk bevorderen van zijn vurig verlangde heerschappij verschaft (pag. 35): de vreugde om Gods medearbeiders (1Corinthe 3: 9) te zijn (pag. 36). Zoals de Tien Geboden beginnen met het bevrijdende bewijs van Gods liefde ("Ik ben de HEER, uw God, die u uit de slavernij heb bevrijd"), zo begint de bergrede met de zaligsprekingen (pag. 41): eerst komt Gods gave, dan de opdracht (pag 37). De opdracht is het maken van vrede (Mattheus 5: 9) in de zin van sjaloom: de totale, door God gewilde harmonie (pag. 38): één enkele wereldorde onder de ene Schepper-God (pag. 39). Vrede maken wil zeggen: vrede scheppen - zoals God in de liturgie van de synagoge de Vrede-schepper heet. Wie God daarin navolgen, krijgen de eretitel zonen van God: geen kleine kinderen die geborgenheid zoeken in de schoot van een moeder-God, maar rijpe, volwassen zonen (en dochters, voeg ik er op eigen verantwoording aan toe) (pag. 38 - vgl. ook Galaten 4: 1- 5). Zó werken aan vrede typeert Lapide als een theopolitiek van de kleine stappen (pag. 39). Als mensen een aanzet geven tot vrede (in hun onderlinge verhoudingen), zal God die tot een volmaakte vrede laten uitgroeien (pag. 40). Bij zijn nadruk op de sjaloom is Lapide niet enkel de Bijbeluitlegger, maar ook de diplomaat (zie begin van dit artikel).

13 Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden. 14 Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. 15 Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. 16 Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
Over deze verzen zegt Lapide enkel, dat Jezus hier dingt naar het hart van zijn discipelen, die als voorhoede de haalbaarheid van zijn visioen aan de anderen moeten voorleven (pag. 50).

17 Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. 18 Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet een jota of een tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. 19 Wie dan een van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen.
Rabbijnen blijven steeds opnieuw de Schrift te interpreteren, vanuit het principe: de absolute heiligheid van het menselijk leven (pag. 22). Daarbij heeft elk Bijbelwoord zeventig verschillende geldige interpretaties. Dat lijkt op gespannen voet te staan met geen jota of tittel. Maar Lapide wijst erop dat in Jezus' tijd het Hebreeuws geschreven werd zonder klinkers. De medeklinkertekst is heilig ("geen jota of tittel"), maar met verschillende klinkers zijn er verschillende opvattingen mogelijk. Lapide spreekt van deze door God gewilde vrijheid van exegese en van soepele Tora-trouw (pag. 23). - De tekst van Mattheus "eer de hemel en de aarde vergaat" suggereert dat de geldigheid van de Tora in tijd begrensd is. Dat kan Jezus niet bedoeld hebben. Voor de Jood Jezus had de Tora eeuwige geldigheid. Dat Jezus "het einde der Wet" (Romeinen 10: 4) zou zijn, is voor Lapide helemaal een omkering van de bedoeling van Jezus. - Ook in vers 19 vindt Lapide een vertaalfout van Mattheus. Het suggereert dat, wie één van de kleinste geboden van de Tora afschaft, toch nog in het Koninkrijk der hemelen zal komen (zij het als een "zeer kleine"). Volgens Lapide bedoelde Jezus: die zal te licht bevonden worden voor het Koninkrijk (en het dus niet binnen mogen gaan, vgl. Mattheus 7:21-23) (pag. 18-26).

Verderop (pag. 60-64) schrijft Lapide over de gangbare rabbijnse praktijk ten tijde van Jezus ..., om aan Tora-teksten die in tegenspraak waren met de toenmalige situatie, zodat de letterlijke interpretatie en toepassing ervan tegen de oorspronkelijke intentie in dreigde te gaan, met behulp van ruimhartige interpretatienormen een nieuwe uitleg te geven. God kan immers meer in de Tora hebben gelegd dan Mozes zelf in zijn tijd kon begrijpen. Als Mozes duizend jaar later in het leerhuis van rabbi Akiba zou zijn neergezet, zou hij niet weten wat hij hoorde ... (pag. 60-61). Allerlei bepalingen uit de Tora die later als onmenselijk werden ervaren, konden op deze manier worden ontscherpt. Lapide noemt allerlei voorbeelden, zoals de doodstraf voor de onhandelbare zoon (Deuteronomium 21:18-21). De rabbijnen perkten dat gebod door allerlei restricties zó ver in, dat de Talmoed met voldoening vaststelt: Er is nooit een weerspanninge zoon geweest en die zal er ook nooit zijn. Als de geest en de letter van de Tora met elkaar in tegenspraak lijken te zijn, geldt de geest van de Tora. En de heiligheid van het menselijk leven gaat uit boven vrijwel alle instellingen van de Tora (pag. 63).

20 Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.
Belangrijk is het woordje "want": Jezus geeft hier de hermeneutische sleutel van zijn Schriftuitleg. Het kernwoord daarbij is gerechtigheid.  Het achterliggende Hebreeuwse woord tsedaka betekent een harmonie van rechterlijke barmhartigheid en recht-scheppende liefde (pag. 27). Dat is meer dan recht-volgens-de-regels. Na de ondergang van Jeruzalem in het jaar 70 zei rabbi Jochanan: "Jeruzalem is verwoest omdat ze daar (enkel) recht spraken volgens de wetsregels". De diepste zin van de gerechtigheid is de naastenliefde. Die is geen gebod, maar een belofte: "Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf". Dat zal gebeuren wanneer God Zijn Tora in ons hart zal schrijven (Jeremia 31:33) (pag. 26-30).

Het volgende gedeelte (de rest van Mattheus 5) wordt vaak betiteld als de antithesen. Tegenover de Joodse Wet (gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is) zou Jezus Zijn "christelijke" ethiek (maar Ik zeg u) stellen. Daarmee zou Jezus in feite de Tora afschaffen. Lapide acht dat onmogelijk. De Tora is voor Jezus (als vrome Jood en als rabbi) heilig. De vertaling maar Ik zeg u (als een tegenstelling) is dan ook onjuist. In het Grieks staat er: en Ik zeg u. Daarmee gebruikt Jezus een gangbare rabbijnse inleiding tot een nieuwe interpretatie van de Tora. Jezus deelt met de andere rabbijnen de liefde voor de Heilige Schrift, en Hij brengt in de discussie over de beste uitleg van de Heilige Schrift Zijn eigen interpretatie in (pag. 43-47). Die interpretatie van Jezus betekent radicalisering: de Bijbelse geboden herleiden tot hun diepste betekenis. Jezus spreekt geen antithesen, maar superthesen (pag. 48). Hij gaat ván de concrete daden terug náár de achterliggende gezindheid, zoals het Tiende Gebod ván de concrete zonden tegen het Eerste tot en met het Negende Gebod teruggaat náár de achterliggende begeerte (vergelijk Jacobus 1:15). De broers Jezus en Jacobus roepen op tot het beheersen van de zondige begeerte in het eigen hart (pag. 49).

21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht. 22 Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.
De (mis)daad van de doodslag begint in het hart. Mogelijk vormen de drie stappen die Jezus noemt, een klimax; zeker als "dwaas" de betekenis heeft van "afvallige" of "lasteraar": het maximum aan smaad. Ook Jacobus waarschuwt tegen de toorn (Jacobus 1:19-20). In Leviticus 19:17 staat al: je zult je broeder in je hart niet haten. Direct daarop volgt: openlijk zul je je volksgenoot terechtwijzen. Binnen het volk van God is iedereen verantwoordelijk voor de anderen. Maar het komt erop aan met tact en fijngevoeligheid de afdwalenden weer op het rechte pad te brengen. Zoals Jezus door Zijn liefdevolle benadering de rijke tollenaar Zacheus tot bekering bracht (pag. 50-54).

23 Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, 24 laat uw gave daar, voor het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave.
Verzoening met je medemens gaat vóór verzoening met God. Zoals in het Onze Vader, waar letterlijk staat: Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij onze schuldenaren vergeven hebben (Mattheus 6:12 - zo ook de NBV-2004; in de NBV21 staat weer, net als in de NBG, de tegenwoordige tijd: ... zoals ook wij vergeven ... ). En zoals de tien boetedagen ter verzoening met elkaar voorafgaan aan de ene Grote Verzoendag ter verzoening met God. De Joodse traditie verbindt de Grote Verzoendag met de zonde van Israël met het gouden kalf. Na die zonde zegt de HEER tegen Mozes: Laat Mij begaan, dat Ik het volk Israël vernietige (Exodus 32:10). Uit dat "Laat Mij begaan" trekt Mozes de conclusie dat Gods raadsbesluit nog niet definitief was, ja, dat de Heer der wereld verlangt samen te werken met de mensen tot verzoening (pag. 54-56).
De zelfde gedachte vind ik in Genesis 18. De HEER heeft besloten om Sodom te vernietigen vanwege het onrecht van zijn bewoners. Maar de HEER spreekt over Zijn voornemen met Mozes. Daarmee lokt Hij Zelf de voorbede van Mozes voor Sodom uit. Hij laat Zich graag alle mogelijke argumenten aanreiken om Zijn voornemen niet uit te voeren.

25 Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de gevangenis wordt geworpen. 26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald.
Op deze verzen gaat Lapide niet nader in.

27 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. 28 Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd. 29 Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want het is beter voor u, dat een uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. 30 En indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u; want het is beter voor u, dat een uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam ter helle vare.
Jezus scherpt de Tora aan: van de verkeerde daad gaat Hij terug tot de achterliggende verleiding. Daarmee zegt Jezus niets nieuws. In Spreuken 6:25 staat al: Begeer haar schoonheid niet in uw hart. En de Wijsheid van Jezus Sirach 9: 1-9 waarschuwde al lang vóór Jezus van Nazareth tegen verleiding door vrouwen (pag. 56-57).

31 Er is ook gezegd: Al wie zijn vrouw wegzendt, moet haar een scheidbrief geven. 32 Maar Ik zeg u: Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk.

Evenals overspel (vers 27-30) betekent echtscheiding een inbreuk op de bedoeling van God, Die mensen heeft geschapen als paar dat tot eenheid bestemd is. Wat God heeft samengevoegd, mag de mens niet scheiden (Mattheus 19: 7). De enige uitzondering is ontrouw (deze uitzondering ontbreekt in Marcus 10:11 en Lucas 16:18; maar Lapide acht de woorden om een andere reden dan ontrouw wèl oorspronkelijk). Jezus neemt hier een standpunt in in de toenmalige discussie tussen de striktere Sjammai en de ruimere Hillel. Het gaat om de uitleg van Deuteronomium 24: 1: Een man mag zijn vrouw met een scheidbrief heensturen, als hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft. Volgens rabbi Sjammai was iets onbehoorlijks enkel aantoonbaar overspel - rabbi Hillel liet meer ruimte voor echtscheiding. Volgens Jezus was de bepaling van Deuteronomium 24: 1 een concessie aan de menselijke zwakheid. Gods oorspronkelijke bedoeling vinden we aan het begin van de Bijbel: de wil van de Schepper dat man en vrouw één zijn. Zo beperkt Jezus echtscheiding tot gevallen van overspel - dus in de lijn van Sjammai (pag. 57-69).

33 Wederom hebt gij gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult uw eed niet breken, doch aan de Here uw eden gestand doen. 34 Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren: bij de hemel niet, omdat hij de troon van God is; 35 bij de aarde niet, omdat zij de voetbank zijner voeten is; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote Koning is; 36 ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, omdat gij niet een haar wit kunt maken of zwart. 37 Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze.
Uit eerbied voor de heilige Godsnaam was het gebruikelijk geworden geloften te bekrachtigen met omschrijvingen van God, zoals "bij de hemel". Jezus wijst alle eedformuleringen af, zowel een echte eed als een surrogaat-formulering. Want elke soort eed betekent een tweedeling van uitspraken: enerzijds met een eed bekrachtigde uitspraken - anderzijds niet met een eed bekrachtigde uitspraken (die misschien niet waar zijn). Evenals de Essenen en verschillende rabbijnen uit Zijn tijd pleit Jezus voor ondubbelzinnige waarheid: laat je ja ja zijn en je nee nee (vgl. Jacobus 5:12).
Aan het begin van dit artikel schreef ik over de uitleg van deze uitspraak van Jezus in de Heidelbergse Catechismus vr. 101. De gereformeerde vaderen beperkten de toepassing ervan tot de kring van het persoonlijke leven. Daarmee maakten ze de bergrede onschadelijk voor het terrein van overheid en politiek. Ik denk dat dat niet kan.
Maar waarheid is meer dan een kwestie van spreken: het gaat om het doen van de waarheid (Johannes 3:21). Dat kan soms betekenen dat een noodleugen gerechtvaardigd is. Rabbijnen verwijzen daarbij o.a. naar Genesis 18:12-13, waar de HEER Zelf tegenover Abraham Sara's woorden anders weergeeft omwille van de echtelijke vrede (pag. 69-75)

38 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand. 39 Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, ...
Oog om oog, tand om tand is vaak opgevat als de wrede vergeldingsmoraal van de Joden, waartegenover Jezus de christelijke liefdesmoraal stelt. Lapide bestrijdt die opvatting. Wraak wordt in het Oude Testament uitdrukkelijk verboden (Leviticus 19:18), want Mij komt de wraak toe, zegt de HEER (Deuteronomium 32:35, vgl. Romeinen 12:19). Het gaat in oog om oog ... niet om een norm voor onderling gedrag tussen mensen, maar om de compensatie voor geleden schade die de rechter oplegt. Nog steeds is dit wereldwijd het juridische principe bij schadevergoedening: de geleden schade moet worden vergoed.
Volgens Lapide kan Jezus niet hebben gezegd "de boze niet te weerstaan".  Hij geeft daarvoor 5 argumenten, die mij niet allemaal even overtuigend lijken. Waar het hem vooral om gaat: soms moet je de boze juist wèl weerstaan, om de zwakken te beschermen (Lapide noemt als voorbeeld de aanslag van Bonhoeffer en anderen op Hitler op 20 juli 1944, om het geweld in te dammen en talloze 'naasten' voor een zekere massamoord te behoeden (pag. 129). Wat heeft Jezus dan wèl gezegd en bedoeld? Volgens Lapide verwijst Jezus hier naar Psalm 37: 8: Wedijvert niet in het doen van onrecht. Doorbreek de vicieuze cirkel van onrecht dat nieuw onrecht oproept; of zoals Paulus Jezus' bedoeling weergeeft: Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede (Romeinen 12:21). Jezus heeft bedoeld en waarschijnlijk ook gezegd: Ik zeg u de boze te weerstaan - door het goede! (pag. 124-130).

... doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe;
De slag op de rechterwang, dus met de rug van de rechterhand, gold als een gebaar van minachting. Jezus roept op om niet terug te slaan, maar de andere wang toe te keren. Lapide noemt vijf interpretaties die volgens hem de bedoeling van Jezus missen:
1) de bewuste overvraging (om te laten zien dat we de bergrede niet kúnnen naleven);
2) de ethiek van de zelfvernedering;
3) de ethiek van de zwijgende trots;
4) het oproepen van het medelijden van de tegenstander;
5) het oproepen van Gods ontferming.
Lapide zelf ziet in deze tekst een oproep tot geweldloosheid als politiek instrument, zoals later bij Gandhi en Martin Luther King (pag. 119-122).

Hierop volgt een opmerkelijke excurs (pag. 122-124). Jezus' oproep tot geweldloos verzet was tevergeefs. Bij de arrestatie van Jezus kwam het tot een gewapende confrontatie (Lucas 22:49-51). Jezus bood daarop Zijn eigen leven aan voor Zijn volgelingen: Ik ben het ... Laat dezen heengaan (Johannes 18: 8). En zo gaf hij zijn leven voor de zijnen en stierf de gruwelijke offerdood aan het kruis van de heidenen in de onbaatzuchtige zekerheid: 'Wie Gij Mij gegeven hebt, uit hen heb Ik niemand verloren laten gaan' (Joh. 18: 9). Lapide trekt vervolgens de lijn door naar de Joodse oorlogen van de jaren 66-70, 116-117 en 132-135, die het einde betekenden van de Joodse staat. Als men destijds in Israël had geluisterd naar de vredespartij, waartoe ook Jezus behoorde .... dan zou Jeruzalem waarschijnlijk niet verwoest zijn ... (pag. 124).
Om verschillende redenen vind ik dit een opmerkelijke passage.
1) De plaatsvervangende offerdood van Jezus spreekt veel "verlichte" christenen niet erg meer aan, om het maar vriendelijk te zeggen. Lapide schrijft er echter zonder enige gêne over. Mijns inziens terecht. De rechtvaardige die plaatsvervangend voor anderen lijdt en sterft, vinden we ook in andere Joodse geschriften uit die tijd, zoals in 2Makkabeeën 7.
2) Maar waarvóór geeft Jezus Zijn leven? De gewapende confrontatie vindt pas plaats bij de arrestatie van Jezus; en de schade blijft beperkt tot het oor van Malchus. Werd Jezus gekruisigd enkel om dat éne afgeslagen oor? Of kijkt Lapide hier al vooruit naar de Joodse opstanden?
3) Ondanks Jezus' oproep tot geweldloos verzet zijn de Joden later tòch in opstand gekomen tegen de Romeinen; een opstand die het einde van de Joodse staat betekende. Blijkbaar is Jezus' oproep toch een utopie. Deze paragraaf eindigt met 'Gij echter hebt niet gewild ...' (Matth 23:37) (pag. 124). Dat is in het kader van dit boek wel een trieste conclusie.


40 en wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel; 41 en zal iemand u voor een mijl pressen, ga er twee met hem. 42 Geef hem, die van u vraagt, en wijs hem niet af, die van u lenen wil.

De achtergrond van de uitspraak over het hemd en de mantel is het voorschrift uit de Tora om aan de arme zijn verpande mantel terug te geven vóór zonsondergang (Exodus 22:25). Het lijkt of Jezus nu van de arme dagloners vraagt om afstand te doen van wat Bijbels gezien hun minimale recht is. Maar Jezus zegt niet: geef hem uw mantel, maar: laat hem uw mantel, bied hem uw mantel aan. In de hoop dat de schuldeiser dat aanbod af zal slaan en tot mildere gevoelens komen, omdat ook een nietsontziende schuldeiser door de edelmoedigheid van de verliezende partij in verlegenheid kan worden gebracht (pag. 103-110).
Na dit voorbeeld van de omgang met Joodse uitbuiters volgt een tweede voorbeeld voor de omgang met Romeinse onderdrukkers. Romeinse soldaten hadden het recht voorbijgangers te charteren om één mijl hun spullen voor hen te dragen. Jezus beveelt aan de gedwongen mijl te verlengen met een vrijwillige mijl. Wie weet ontspint zich dan onderweg een vriendschappelijk gesprek (pag. 110-111).

43 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. 44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, 45 opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46 Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? 47 En indien gij alleen uw broeders groet, waarin doet gij meer dan het gewone? Doen ook de heidenen niet hetzelfde?
De formulering Gij hebt gehoord dat er gezegd is verwijst in het spraakgebruik van de rabbijnen altijd naar een Woord van God in de Tora. Maar Lapide verwijt Mattheus (de Griekse redacteur) dat hij de daarop volgende tekst heeft verminkt om in een uitspraak van Jezus een anti-joodse uithaal binnen te smokkelen (pag. 77). Jezus heeft ongetwijfeld letterlijk Leviticus 19:18 geciteerd: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de HEER!  Je "naaste" is daarbij ieder mens die God op je weg plaatst - inclusief vreemdeling en buitenlander. Wat betekent dat liefhebben "als uzelf"? Regelmatig wordt beweerd dat Jezus ons hier gebiedt onszelf lief te hebben: "je moet eerst jezelf liefhebben, dan pas kun je je medemensen liefhebben". Deze uitleg wijst Lapide af (volgens mij volkomen terecht). Het gaat hier om de menselijke mogelijkheid om je in te leven in je medemensen, omdat je zelf ook een mens bent. Zoals Martin Buber vertaalt: Heb uw metgezet lief, die aan u gelijk is! (pag. 82-83). En zoals in de "gulden regel": behandel andere mensen zó, als je zelf ook behandeld wilt worden (Lucas 6:31). Voor de toevoeging Ik ben de HEER verwijst Lapide naar een chassidische interpretatie: overal op aarde waar twee mensen elkaar onbaatzuchtig liefhebben, daar is God de derde in het verbond (pag. 82).
Lapide verwijt Mattheus ook, dat hij Jezus de verwijzing in de mond legt naar het veronderstelde gebod en uw vijand zult gij haten. Dat kan Jezus niet gezegd hebben, want zo'n gebod bestaat niet, noch in de Tora, noch in de Talmoed (pag. 84-86). In het Oude Testament en in de Joodse teksten staat juist telkens de oproep om goed te zijn voor je vijand (bijvoorbeeld Exodus 23: 5; Spreuken 24:17 en 25:21-22). Sommige Joden vatten de Holocaust op als het offer dat het Joodse volk heeft gebracht voor het voortbestaan van de menselijkheid (een theologie van plaatsvervangend, verzoenend lijden, pag. 93). De oproep van Jezus om je vijanden lief te hebben staat dus in de traditie van Oude Testament en Jodendom. Maar de imperatief (= het expliciete gebod) 'Hebt uw vijanden lief' komt uitsluitend bij Jezus voor (pag. 90).
Nu lijkt liefde tot onze vijanden een utopie en een illusie, als we het opvatten in de zin van liefdevolle gevoelens. Maar dat bedoelt Jezus niet. Het gaat Jezus om praktische bewijzen van liefde. Jezus roept ons op om tegenover de vijand een verzoenende houding aan te nemen, die uiteindelijk beoogt, hem vijand-af te maken (pag. 95). Dus zoals Paulus leest in Spreuken 25:21-22: indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen (Romeinen 12:20). - Bidt voor wie u vervolgen: dat ze zich bekeren en ophouden met vervolgen (pag. 98).

Lapide ziet in de toevoeging ... maar uw vijand zult gij haten anti-joodse kwaadsprekerij van de eindredacteur van het Mattheusevangelie, die zelden de gelegenheid voorbij laat gaan om in zijn uitgangstekst polemische spitsvondigheden en anti-joodse steken onder water te verwerken (pag. 85). Dat onderscheid maakt Lapide vaker: Jezus was een goede Jood, Mattheus had anti-joodse trekken.

Aan zijn uitleg voegt Lapide een excurs toe over bergrede en politiek, met name inzake geweld (pag. 99-103). Jezus was geen gewelddadige revolutionair zoals de Zeloten, maar Hij was ook geen onvoorwaardelijke pacifist. Hij had contacten met de militante activisten; mogelijk hadden zelfs vijf van de twaalf apostelen een zeloten-achtergrond (pag. 99). Zijn uitspraak Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld (Johannes 18:36) betekent niet dat Gods Koninkrijk niets met politiek te maken heeft; het betekent dat Gods Koninkrijk een hemelse herkomst heeft en spoedig zal neerdalen op aarde om aan alle gruwelen van het Romeinse Keizerrijk een einde te maken: een explosief geladen politieke boodschap! (pag. 100). Voor de Jood Jezus bestond er geen scheiding tussen godsdienst en politiek (pag. 101). Om het vredesvisioen van de eindtijd op aarde voor te bereiden, kunnen mensen - als medewerkers van God - alleen maar menselijk-politieke middelen benutten (pag. 101). Maar Jezus was tegen het naakte wapengeweld uit Bijbels inzicht en uit realistische wereldwijsheid. Hij preekte de derde weg tussen berusting en fanatisme: de weg van de zachtmoedigheid (want de zachtmoedigen zullen het land beërven: Psalm 37:11 en Mattheus 5: 9), de weg van de liefde die de vijandschap overwint (pag. 102-103).
Op pag. 111-115 gaat Lapide verder in op de vredes-ethiek van de bergrede. Jezus doet een appèl om de eerste stap te zetten; hij verlangt het op verstandige wijze bevorderen van een vredelievende verzoening (pag. 112). Volgens Lapide heeft Paulus het realisme van Jezus goed begrepen als hij deze ethiek samenvat met: houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen (Romeinen 12:18) en overwin het kwade door het goede (Romeinen 12:21). Het gaat om een praktische methode om door liefde vijandschap te overwinnen (pag. 114). Opdat gij kinderen mogen worden van Uw Vader in de Hemelen: God is de Vrede-schepper - wie Hem navolgt in het scheppen van vrede, verdient de eretitel "zoon van God" (vergelijk Mattheus 5: 9: Zalig de vredestichters, want zij zullen dochters en zonen van God genoemd worden) (pag. 115).

48 Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.
"Volmaakt als God" bedoelt geen bovenmenselijk hoge eis - dat zou vreemd zijn aan het realisme van Jezus. "Volmaakt" kan doelen op heelheil, sjaloom: een driedimensionaal één-geheel-zijn met zichzelf, met God en met de omgeving (ik moet daarbij denken aan de heelheid waartoe de brief van Jacobus ons voortdurend oproept). Maar Lapide acht een andere uitleg nog waarschijnlijker. Terugvertaald naar het Hebreeuws zou de bedoeling kunnen zijn: Gij zult vergelden, zoals uw hemelse Vader vergeldt (vgl. Lucas 6:36: Wees barmhartige, gelijk uw Vader barmhartig is). Vergeld kwaad met goed, vanuit het besef dat uw noodlijdende broeder, ook als hij boos op u is, als medeschepsel van God ook van Godswege recht op uw bijstand heeft; om God na te volgen in zijn zachtmoedige pedagogie, die de haters, zondaren en misdadigers door goedheid tot inzicht en bekering wil bewegen (pag. 115-118).

In zijn laatste hoofdstuk (pag. 132-138) komt Lapide terug op zijn vraagstelling: utopie of program? Zeker op internationaal niveau lijkt de bergrede nauwelijks uitvoerbaar: een utopie. Maar Jezus legt de nadruk op het doen van de wil van Zijn Vader (Mattheus 7:21). Wie Zijn woorden hoort en ze doet, lijkt op iemand die zijn huis bouwt op de rots (Mattheus 7:24-27). En Jezus stuurt Zijn leerlingen erop uit om alle heidenvolkeren deze geboden te leren onderhouden (Mattheus 28:19-20). De bergrede heeft door en door politieke consequenties: een volkomen nieuwe vorm van menselijke gemeenschap (pag. 133-134). Jezus heeft zich helaas vergist in zijn verwachting dat het keerpunt waarop Gods heerschappij openbaar zal worden nabij was. ... Hij heeft zich ook niet altijd aan zijn Bergrede gehouden, gezien Zijn toornige, dreigende redevoeringen aan het adres van Zijn tegenstanders (Matth. 23:13-38). Maar Hij was wel bereid voor Zijn ideaal Zijn eigen leven op te offeren. Zo was Hij niet enkel een leer-meester, maar ook een leef-meester (Meister Eckhart) (pag. 135). Door Zijn voor-leven, Zijn voor-lijden en tenslotte ook Zijn voor-sterven heeft Hij de geldigheid van de bergrede bezegeld met Zijn bloed (pag. 136).
In onze huidige apokalyptische situatie wordt de bergrede opnieuw relevant. Lapide schrijft dat in 1984 - dus in de tijd van het NAVO dubbelbesluit tot plaatsing van 572 kruisraketten met kernkoppen in vijf NAVO-landen, waaronder Nederland. Dit artikel herschrijf ik in 2023 - dus in de tijd van de Russische oorlog tegen Oekraïne. Zou Lapide nu het zelfde schrijven? Het summum van gezond verstand in deze tijd is om de belangen van de tegenstander op één lijn te stellen met onze eigen belangen, en ook politiek te handelen volgens de gulden regel: wat gij wilt dat u de mensen doen, doet gij hun aldus (Mattheus 7:12) (pag. 137). Zo kan de bergrede de basis worden voor een program voor een menswaardig voortbestaan, en een wegwijzer naar de wereldvrede (pag. 138).

Lapide noemt hier dus drie (enigszins ongelijksoortige) argumenten om de bergrede op te vatten als een program:
(1) Jezus zegt nadrukkelijk dat Zijn woorden bedoeld zijn om te worden gedaan.
(2) Jezus heeft Zijn woorden bevestigd door het offer van Zijn eigen leven.
(3) De huidige internationale situatie vraagt dringend om het zoeken van ons gezamenlijke belang: de wereldvrede.

Andere boeken
van Pinchas Lapide:
* Hij leerde in hun synagogen. Een Joodse uitleg van de Evangeliën.
* Geen nieuw gebod.
* Opstanding. Een joodse geloofservaring.
* Ieder komt tot de Vader. Karl Barth, Barmen en een poging tot een nieuwe christologie.
* Uit de Bijbel leren leven. Op joodse wijze de Schriften lezen.
* & Jürgen Moltmann, De HEER uw God is één. Joods monotheïsme en de christelijke leer van de drieëenheid.
terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA