H.M. Kuitert: Zeker Weten.
Voor wie geen grond meer onder de voeten voelt. Ten
Have/Baarn, 1994, ± 205 blz., f 29,90.
Dit boek is in zekere zin een vervolg op Het Algemeen Betwijfeld
Christelijk Geloof (1992). Een paar kanttekeningen.
1. Kuitert is en blijft allergisch voor dwang. Geloven kun je enkel uit
overtuiging, niet onder dwang. Ook niet onder de dwang van het Schriftgezag.
Kuitert wil af van wat hij noemt: de garantie-theorie van de Bijbel: de
Bijbel = God Zelf op aarde. Dat lijkt voor zijn gevoel teveel op de Islam (59).
Zó vinden we geen zekerheid.
Inderdaad denk ik dat je je geloof niet kunt baseren op een theorie
óver de Bijbel. Het is zelfs nooit gelukt een sluitende
theorie óver het Schriftgezag te formuleren. Na 1920 is er
in onze Geref. Kerken gezocht naar "een nieuwe belijdenis aangaande
Schrift (en Kerk)", maar men kwam er niet uit. In 1981 verscheen in
onze Geref. Kerken: God met Ons, over de aard van het Schriftgezag; ook dat
boekje heeft lang niet iedereen overtuigd. - Mijns inziens is de beste
manier om de Bijbel te eren: levenslang, intensief en zorgvuldig met de
Bijbel leven en werken.
Elke zondag in de kerk wordt de Bijbel gelezen en uitgelegd. U mag
verwachten dat dat zorgvuldig gebeurt. En dan zal de Bijbel zichzelf
wel bewijzen. Goede wijn behoeft geen krans; en ook geen theorie.
2. "Als ik in Arabië geboren was, was ik islamiet geweest",
zeiden slimme studenten tegen Kuitert toen die nog studentenpredikant
was (142). Er zijn zoveel
godsdiensten - is het dan niet puur toeval dat wij
christen zijn? Kuitert gaat vrij diep op die vraag in. Opvallend is
daarbij zijn dubbele oordeel over de Islam. Enerzijds is de Islam voor
Kuitert een afschrikwekkend voorbeeld van dwang (59): boekverering en
fundamentalisme (18) - anderzijds zijn voor hem Jodendom, Christendom
en Islam zustergodsdiensten omdat zij alle drie geloven in een
persoonlijke God (202). Maar hoe dat ook zij: voor Kuitert zijn alle
godsdiensten wegen waarlangs mensen zoeken naar God (142). Dat wil niet
zeggen dat al die wegen even goed zijn. Wij als christenen zeggen: wij
hebben God leren kennen door Jezus (143).
Mijn katechisanten van 15-16 jaar hebben aan mij herhaaldelijk dezelfde
vraag gesteld als de studenten aan Kuitert: Waarom uitgerekend het christelijk geloof?
Er zijn zoveel geloven / godsdiensten op de wereld, zelfs in Nederland,
zelfs in Goes! Waarom zou dan juist het christelijk geloof het enige
echte zijn? - Het antwoord: omdat wij gelijk hebben en alle anderen gek
zijn! overtuigt niet echt. Een betere weg lijkt me, met Kuitert, het
vragen om en geven van redenen (142). Op katechisatie hebben we dat
gedaan via de redenering: Wat is het bijzondere van het christelijk
geloof? - het geloof in Jezus. Wat geloven christenen dan van Jezus? -
dat Hij de Zoon van God is; dat Hij onze Verlosser is; dat Hij leeft;
en dat Hij wederkomen zal. Het christelijk geloof is aannemelijk
inzoverre deze geloofs-uitspraken over Jezus zich aannemelijk laten
maken.
3. Op dit punt heb ik moeite met het betoog van Kuitert. "Jezus
blijft waar hij was, in het verleden, is beperkt tot zijn verleden, en
alle innigheid ten spijt: met iemand uit het verleden kun je geen
verhouding opbouwen ... In het heden is hij erbij in het verhaal dat de
christelijke kerk over hem vertelt. Dat is een spirituele
tegenwoordigheid, een tegenwoordigheid als Geest waarmee God appelleert
op onze geest. Daar moet het blijven" (149). Dat is heel wat minder dan de
christelijke geloofsuitspraak "dat Jezus leeft" (zie de vorige
opmerking).
Overigens trekt Kuitert hier wel een logische conclusie uit een
oer-gereformeerde redenering! Namelijk de redenering van zondag 5- 6
van de Heidelbergse Catechismus. Waarvoor hebben we Jezus nodig? - voor
de verzoening
van onze zonden. Dat antwoord is Kuitert uit het hart gegrepen.
Waarvoor hebben we Jezus nodig? Niet als voorbeeld van menslievendheid;
niet als verbeteraar van de samenleving; niet als invoelende
psychotherapeut - dat kunnen anderen allemaal veel beter dan Jezus. We
hebben Jezus nodig als "de zondebok voor alle mensen" (149). Het
bijzondere van Jezus is,"dat God volgens de christenheid een bijzonder
werk in hem heeft verricht, de verzoening" (149). Oer-gereformeerd!
Maar Kuitert trekt daaruit de logische conclusie: de verzoening is
verricht op Goede Vrijdag: Het is volbracht - dus daarna hebben we
Jezus Zelf niet meer nodig, kan Jezus verleden tijd blijven. Daarmee
verliest Kuitert een wezenlijk stuk Evangelie, bijv. dat Jezus niet
enkel voor ons is gestorven, maar ook opgewekt uit de dood, als
eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Corinthe 15:20); dat Jezus nu
bij God is om voor ons te pleiten (Romeinen 8:34; 1Johannes 2: 1;
Hebreeën 7:25); en het verlangen naar Jezus' komst in
heerlijkheid: Kom, Here Jezus! (Openbaring 22:20).
4. Het beste stuk van Kuiterts boek vind ik het laatste, hoofdstuk V: Geloof als omgang.
"Omgang" komt uit Psalm 25: "Gods verborgen omgang vinden / zielen waar
Zijn vrees in woont" (altijd een lievelingspsalm van Kuitert geweest).
Hierboven schreef ik: godsdiensten zijn voor Kuitert wegen waarlangs
mensen zoeken naar God (142). Maar het doel van het zoeken is het
vinden: de mystieke
omgang met God. In de godsdiensten leren we God (meer of
minder goed) kennen "van horen zeggen" (159) - in de mystiek ontmoeten
we God Zelf. Kuitert illustreert dat met twee Bijbelse voorbeelden:
"Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog
U aanschouwd", zegt Job ten langen leste (Job 42:6) (158). "En zij (=
de Samaritanen) zeiden tegen de vrouw: Wij geloven niet meer om wat gij
zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord ..." (Johannes 4:42) (159). De
ontmoeting met God Zelf schept de
zekerheid des geloofs (182). Vandaar de titel: Zeker
Weten. Soms klinkt dit hoofdstuk als een 'oude schrijver' uit de nadere
reformatie, die bijv. kon zeggen: Wat baat het u dat Jezus in Bethlehem
geboren is ("van horen zeggen"), als Hij niet in uw hart geboren is
("nu zie ik U met eigen ogen"). "God brengt Zijn eigen zekerheid mee en de
enige die daarover dus uitsluitsel kan geven is degene die Hem is
tegengekomen" (183). Vaak vinden we God in de vorm van het verlangen naar Hem:
"Het is oude wijsheid van de gereformeerden: God voedt zijn kinderen
met honger" (184) Was daarom Psalm 42 altijd zo geliefd: 't Hijgend hert, der
jacht ontkomen ... dan mijn ziel verlangt naar God ? "De zekerheid waar
we naar op zoek zijn is bevindelijk van aard" (185): "dat we ons
bevinden in de handen van God" (187). Naar Hem kunnen we heen met onze
emoties van verwondering en verbrijzeling (190). Daarbij hoort ook
berusten in de zin van: aanvaarden wat niet te veranderen valt (190).
Het is lang geleden dat een gereformeerde theoloog een goed woord voor
berusten heeft gedaan! De taak van de kerken is dan: middelen en
mogelijkheden aanreiken zodat mensen God kunnen vinden (177), een
persoonlijke God (202).