CEES
STEUTEL, ADRI MEERMAN EN JACQUES DE HOND: Joods
Vlissingen.
Een roerige en bewogen geschiedenis, Vlissingen, 2010, 189
pag., rijk geïllustreerd, € 27,50.
Mijn
beide ouders werden geboren in Vlissingen in 1922 en 1924. Zelf ben ik
in Vlissingen geboren in 1953 en ik kom
er nog heel regelmatig voor familiebezoek en voor de Boulevard. Mijn
ouders hebben dus in Vlissingen de vooroorlogse periode meegemaakt: de
tijd toen
er in Vlissingen nog een Joodse gemeenschap bestond. Met
het Joodse volk voel ik mij verbonden. Daarom heb ik dit boek met grote
belangstelling gelezen. Het behandelt de geschiedenis van de Joden in
Vlissingen. Het bevat een schat aan gegevens en documentatie. Ik heb
het gevoel dat alle vindbare informatie wel is verwerkt. Maar het is
meer dan een geschiedenisboek. Vanaf de eerste regels beseffen we dat
de Joodse gemeenschap van Vlissingen tenslotte is vernietigd in
Auschwitz en Sobibor. In zijn inleiding vraagt Opperrabijn Jacobs dit indrukwekkende historische
boekwerk uitsluitend te beschouwen
als een monument, een grafzerk voor hen die geen graf mochten krijgen,
een strijd tegen de schoorstenen van de crematoria die hen volledig
wilde(n) wegvagen van deze aardbol ... opdat zij die hier geen graf
mochten krijgen toch weer een beetje terug zijn in Vlissingen
(pag. 10).
Een
tussenopmerking. In het boek worden veel straten en gebouwen genoemd.
Het kost soms moeite om die terug te vinden in het huidige Vlissingen.
Dat heeft ten minste twee redenen. Vlissingen werd in de oorlog zwaar
gebombardeerd door de geallieerden; men zegt dat na de oorlog geen
enkel huis of gebouw in Vlissingen nog gaaf was. En Vlissingen was (om
het parlementair uit te drukken) altijd meer op de toekomst gericht dan
op de historie. Exemplarisch: het huis in de Wilhelminastraat waar mijn
moeder opgroeide, werd in de oorlog zo zwaar beschadigd dat het moest
worden afgebroken - het huis in de Paul Krügerstraat
waar mijn
vader opgroeide, moest in de jaren '60 plaats maken voor het nieuwe
gemeentehuis.
Na
1572 en na de Val van Antwerpen in 1585 vestigden zich Portugese Joden
in Vlissingen, met name in de Walstraat en de St.-Jacobstraat (pag.
15). In 1738 kreeg een aantal Hoogduitse of Asjkenazische Joden
toestemming om zich in de stad te vestigen; om een synagoge in te
richten in de Lange Noordstraat (nu Molenstraat); en om een eigen
Joodse begraafplaats te stichten (pag. 15). Waarschijnlijk vanwege
financiële problemen werd de synagoge in 1755 door de
gemeenteraad weer
gesloten (pag. 16).
Na 1814 werd de organisatie van de
verschillende kerkgenootschappen door de overheid geregeld. Voor het
Jodendom betekende dat het volgende. In Den Haag werd er een Hoofdcommissie tot de Zaken der
Israëlieten
opgericht. Het land werd verdeeld in regio's. Voor elke regio werd een
hoofdsynagoge aangewezen. Voor de regio Zeeland was dat Middelburg: de
stad waar de meeste Joden woonden. In Vlissingen, Goes en Zierikzee
ontstonden later ringsynagogen of bijkerken, die in principe onder de
hoofdsynagoge stonden maar later langzamerhand steeds zelfstandiger
werden
(pag. 19). Wat
Vlissingen betreft: Vanaf 1836 verzochtten de Vlissingse Joden elk jaar
aan de hoofdsynagoge in Middelburg om eigen religieuze bijeenkomsten te
mogen houden (pag. 21). Middelburg reageerde niet enthousiast: de heren bestuurders vreesden
derving van inkomsten en niet ten onrechte. Men had slechte ervaringen
met Vlissingse joden ... Bovendien voorzagen ze ordeverstoringen tijdens de
kerkelijke bijeenkomsten in Vlissingen (pag. 22). Ook
deze zorg was niet ongegrond. De
eerste bijeenkomst liep reeds uit de hand. De plaatselijke
politie moest ingrijpen om de gemoederen tot bedaren te brengen (pag.
24). Binnen de Joodse gemeenschap van Vlissingen waren er spanningen,
waaraan botsende karakters en financiële perikelen ten
grondslag lagen
(pag. 24-25). Maar in 1840 kregen de Joden een eigen vergaderlokaal in
het Rioolstraatje (pag. 24) en in 1844
verklaarde de Hoofdcommissie tot de Zaken der Israëlieten te
Den Haag
... de joodse gemeenschap in Vlissingen officieel tot bijkerk (pag.
26). In
1855 stemde de Hoofdcommissie voor de Israëlieten te Den Haag
in met
het 'Reglement van orde bij de Eerediensten te Vlissingen' en verleende
tevens goedkeuring aan het huishoudelijk reglement
(pag. 30). Vlissingen
werd regelmatig door de rabbijnen of opperrabijnen bezocht. Tijdens
deze bezoeken inspecteerden de heren ... altijd de joodse school en
werden de sjochtiem [= de slagers die bevoegd
waren om vee te slachten volgens de joodse rituele voorschriften, pag.
30] geëxamineerd
(pag. 31). In 1850 had het stadsbestuur het pand aan het Rioolstraatje
zelf nodig. Een woonhuis aan de Beursstraat (tegenwoordig nummer 5) was
van 1850 tot 1863 het centrum van het Joodse leven in Vlissingen (pag.
33-34). In 1863 zegde de verhuurder echter op korte termijn de huur op.
Het kerkbestuur slaagde er wel in een ander huis te huren, maar dat was
een voormalig bordeel. Voor een aantal orthodoxe gemeenteleden was dat
(naast andere geschilpunten) aanleiding om zich af te scheiden. De
hoofdsynagoge in Middelburg stond echter geen tweede
Israëlitisch
kerkbestuur in Vlissingen toe. Door
bovengenoemde conflicten binnen de joodse gemeenschap, maar vooral ook
vanwege het gebrek aan voldoende financiële middelen was men
genoodzaakt om uiteindelijk af te zien van [de] het plan om een nieuwe
synagoge te bouwen aan het Boterplein (pag.
37-38).
In
1865 slaagde het kerkbestuur erin een gebouw aan de Peperdijk (dichtbij
de hoek met de Waalse Kerkstraat) te verwerven om dat in te richten als
synagoge. Een chronisch
gebrek aan financiële middelen bleef de kleine joodse gemeente
echter achtervolgen (pag. 42). Het inwijdingsfeest vond plaats
op 14 augustus 1868 in aanwezigheid van het gemeentebestuur van
Vlissingen (pag. 43). Van dit gebouw zijn geen duidelijke
foto's beschikbaar (pag. 44-46). Door
de oprukkende bedrijvigheid [van de scheepswerf De
Schelde] vanaf
1875 kwam het gebouw langzamerhand vrijwel geheel in een
industriële
omgeving te liggen ... Op 15 maart 1921 werd het pand door middel van
ruiling in eigendom verworven door de Kon. Mij. 'De Schelde', welk
bedrijf de gronden nodig had voor de verdere bedrijfsexplansie in de
omgeving van de Dokhaven. De laatste dienst werd er
gehouden in
november 1920 (pag. 46).
De periode tussen 1875 en 1921 wordt in het
boek aangeduid als de bloeiperiode
van de Joodse gemeenschap in Vlissingen (pag. 48 vgl. pag 162). In deze
tijd woonden
er ongeveer 140 Joden in Vlissingen (pag. 178). Joden namen
vooraanstaande posities in de samenleving in. Joseph van Raalte was van
1875 tot 1919 (44 jaar!) directeur van het grootste bedrijf van
Zeeland: de scheepswerf De Schelde (pag. 53-56). Vlissingen telde veel
Joodse middenstanders (pag. 50-52). Toneel,
uitvoeringen, voordrachten, muziek en dans maakten onlosmakelijk deel
uit van het joodse leven in Vlissingen. ... De feestavonden sloot men
vrijwel altijd af met een bal. Vroeg naar bed gingen de bezoekers niet.
Het werd dikwijls drie of vier uur 's nachts (pag. 52-53).
Veel vooraanstaande Joden in deze tijd deden vrijwel
niet aan de religie, terwijl men zich vooral na 1933 toch betrokken
voelde bij joodse aangelegenheden. Door de onheilspellende berichten
uit Duitsland werden velen zich weer bewust van hun joodse achtergrond
(pag. 56).
Vanaf 1910 vertoonde het aantal joden in Vlissingen een dalende
tendens. Als oorzaken worden genoemd:
- de algemene daling van het aantal geboorten.
- de toename van gemengde huwelijken.
- de trek naar de grotere steden.
- de ekonomische
stagnatie in Vlissingen.
Zo
daalde het aantal Joden in Vlissingen tot 44 bij het begin van de
oorlog (1940). Verschillende bekende Joodse middenstanders worden
behandeld: de familie Andriesse, de gebroeders Polak, de familie Cracau
en de familie Muller. Oudere Vlissingers zullen zich hun namen (en
winkels!) herinneren.
In plaats van de synagoge aan de
Peperdijk werd op 1 maart 1921 een nieuwe synagoge in gebruik genomen
op de hoek Gravestraat / Paardenstraat. De inwijding werd
groots
gevierd, in tegenwoordigheid van het college van burgemeester en
wethouders, leden van de gemeenteraad en de gemeentesecretaris (pag.
64). Vanwege de opening
van een nieuw(e) synagoge was men optimistisch gestemd over de
toekomst. Maar in
de crisisperiode na 1929 zien we de joodse bevolking steeds meer uit
Vlssingen wegtrekken naar grote steden in Nederland en België
en in
toenemende mate assimileren totdat er in 1938 nog 55 joodse ingezetenen
zijn (pag. 64). De
synagoge
werd vrijwel alleen nog gebruikt voor speciale feestdagen omdat de
vereiste hoeveelheid leden van tien, de minjan, om een eredienst te
kunnen laten doorgaan soms ontbrak (pag. 57). Van de
buitenkant
van de synagoge zijn weinig goede foto's - wel zijn er enkele foto's
van het interieur bewaard gebleven (pag. 65-67). Gedurende de
oorlogsjaren werd de synagoge herhaaldelijk geplunderd. Bij de
bevrijding van Vlissingen (november 1944) werden de gebouwen door
oorlogsgeweld zwaar beschadigd. Daarna werden de restanten gesloopt (pag.
68-69).
In
1933 kwam in Duitsland Hitler aan de macht (pag. 71). Onmiddellijk
begon de uitsluiting van de Joden uit het openbare en sociale leven. De in 1935 vastgestelde
Rassenwetten van Neurenberg ontnamen de joden de burgerrechtelijke
gelijkheid
(pag. 72). Bij het lezen van de maatregelen (pag. 72-73) bekruipt je
telkens opnieuw een gevoel van volslagen onbegrip. Hoe is het mogelijk
dat "beschaafde" mensen zo met hun medemensen omgingen! Hitler hield op 30 januari 1939
een rede in de Rijksdag, waarbij hij het woord 'vernietiging' voor het
eerst officieel uitsprak (pag.
73). Vanaf 1933 trachtten duizenden Joden Duitsland te ontvluchten:
naar Palestina, naar Amerika, en naar verschillende Europese landen.
Nederland kende aanvankelijk een liberaal toelatingsbeleid, zeker waar
het ging om personen, die elders om hun geloofs- of levensovertuiging
vervolgd werden. Toch begonnen er van regeringszijde bedenkingen te
komen naarmate het aantal vluchtelingen in 1933 fors begon te stijgen.
In de eerste plaats waren de gevolgen van de wereldwijde crisis ook in
Nederland merkbaar geworden door een hoge inflatie en sterk toenemende
werkloosheid. In de tweede plaats was het kabinet bang dat een grote
stroom joodse vluchtelingen het opkomende antisemitisme in de kaart zou
spelen (pag. 73). Zelf ben ik geen historicus, maar ik heb
het
gevoel dat Nederland vóór de oorlog wel sterk
hechtte aan zijn
neutraliteit, maar als het er op aankwam eerder sympathie had voor
Duitsland dan voor Engeland; en dat men ervoor waakte om
Hitler-Duitsland voor het hoofd te stoten. Na
de 'aansluiting' van Oostenrijk bij Duitsland in 1938 was het
Nederlandse kabinet bevreesd dat Nederland een toevluchtsoord zou
worden voor de duizenden Oostenrijkse joden. ... Voortaan werd iedere
vluchteling als een ongewenst element voor de Nederlandse maatschappij
beschouwd, die om die reden aan de grens geweerd moest worden. Er was
bij deze maatregel nog een kleine uitzonderingsregel ingebouwd, die
gold voor hen die aannemelijk konden maken dat werkelijk levensgevaar
te duchten was (pag. 74).
In
de periode 1933-1940 wisten naar schatting 70.000 joodse vluchtelingen
Engeland te bereiken om er een nieuw bestaan op te bouwen. Vaak maakten
zij gebruik van de Stoomvaartmaatschappij 'Zeeland' die vanuit
Vlissingen een geregelde vaart naar Harwich exploiteerde. Voor sommigen
echter was de reis tevergeefs omdat ze zich geconfronteerd zagen met
het strenge toelatingsbeleid van de Britse regering. Wanneer iemands
reisdocumenten niet in orde waren, er niet voldoende vermogen
beschikbaar was of er vermoeden bestond dat de persoon in kwestie
werkzoekend was, kon men weer op de boot naar Vlissingen worden gezet.
Het kwam daarom regelmatig voor dat de Vlissingse politie werd
geconfronteerd met gedesillusioneerde vluchtelingen, die veelal
financieel niet meer in staat waren in hun onderhoud te voorzien of een
treinkaartje te kopen naar het land van herkomst. De Vlissingse
winkelier R. Hiegenlich werd regelmatig als vertegenwoordiger van het
Zeeuwsch Comité tot Steunverlening aan de Joodsche
Vluchtelingen door
de politie ingeschakeld om de nodige steun te verlenen (pag.
76). Deze Ruben
Hiegenlich moet hier met ere worden genoemd; hij was
dag en nacht beschikbaar om ze behulpzaam te zijn in het vinden van een
tijdelijk logeeradres, ze financiële steun te verlenen voor
hun verdere
terugreis of te bemiddelen om elders in Nederland onderdak te vinden (pag.
77). Een belangrijk deel van het boek (pag. 76-102) is gewijd aan de
vermelding van deze vluchtelingen: 26 (1933) + 10 (1934) + 11 (1935) +
17 (1936) + 19 (1937) + 20 (1938) + 66 (1939); bovendien op pag 101-102
een lijst van 79 Joodse vluchtelingen op doorreis naar Engeland, die op
4 september 1939 in Vlissingen strandden omdat de veerdienst op Harwich
toen tijdelijk werd gestaakt; in totaal dus 248 personen. Bij velen van
hen staat vermeld dat ze uiteindelijk in de vernietigingskampen zijn
omgebracht. Ruben
Hiegenlich, die
namens het Joodse Vluchtelingencomité zoveel betekend had
voor zijn
geloofsgenoten, is zelf slachtoffer geworden van de Holocaust en
stierf, evenals zijn echtgenote Serlina Rozendaal, in Sobibor op 16
juli 1943. Ook zijn zoon David Hiegenlich met zijn gezin
en zijn zoon Ruben werden omgebracht (pag. 102).
Een aparte paragraaf is gewijd aan de vluchtelingenschepen Saint Louis
en Dora. Op 13 mei 1939 vertrok het ms. Saint Louis uit
Hamburg naar Cuba met
aan boord 900 Joodse vluchtelingen, die van daaruit wilden emigreren
naar de Verenigde Staten. Op 27 mei bereikte de Saint Louis Havana,
maar het pro-fascistische bewind liet de passagiers niet tot
Cuba
toe. Ook Amerika weigerde de toegang. Daarop kon kapitein
Schröder niet
anders doen dan terugkeren naar Europa. Op 17 juni arriveerde de Saint
Louis op de rede van Vlissingen op doorreis naar Antwerpen.
Uiteindelijk werden 181 personen toegelaten tot ons land. Ze werden
ondergebracht in het quarantainestation Heyplaat in Rotterdam. Toen in
mei 1940 Nederland bezet werd, zaten ze opnieuw in de val. De meesten
van hen zijn omgebracht in de vernietigingskampen. Dit alles had vermeden kunnen
worden als de Cubaanse regering deze mensen in mei 1939 had toegelaten
...
(pag. 106-110). - Op 18 juli 1939 lag er weer een schip met Joden op de
rede van Vlissingen: het ss. Dora. Ditmaal waren het 500
Palestina-pioniers uit Amsterdam en Antwerpen. De Dora was een oude
kolenboot; de ruimen waren van onder tot boven volgestouwd met kooien.
Het schip was totaal ongeschikt om zoveel passagiers te vervoeren. Met
deze drijvende
doodskist
gingen deze Joden - in het diepste geheim - op weg naar
Palestina.
Daar kwam de Dora ongeveer half augustus aan. De Joodse
pioniers konden
gaan meewerken aan de opbouw van een joodse staat (pag.
110-114).
Op
10 mei 1940 viel Duitsland Nederland binnen. Zoals bekend hield Zeeland
onder schout bij nacht H.J. van der Stad (overigens nog verre familie
van me) het langste stand. Op vrijdag 17 mei 1940 (bombardement op
Middelburg) bereikten de eerste Duitse gevechtswagens Vlissingen (pag.
115). Het Duitse
centrale gezag had
na de inval ook voor Nederland het scenario al gereed. In eerste
instantie moest de joodse gemeenschap in kaart en vervolgens in een
isolement worden gebracht. Dit beleid kon in het goed georganiseerde
Nederland betrekkelijk eenvoudig en eenduidig worden uitgevoerd. De
Duitsers maakten handig gebruik van het over het algemeen
gezagsgetrouwe ambtenarenapparaat en de aanwezigheid van een uniforme
en uitstekend ingerichte bevolkingsadministratie (pag.
117). Op
11 juni 1940 leverde de commissaris van politie een lijst van 38
Vlissingse Joden aan de Ortskommandant; deze lijst staat afgedrukt in
het boek (pag. 118-119). Op 8 october 1940 moesten alle ambtenaren een
ariërverklaring invullen. Op 1 november 1940 werd deze
maatregel
uitgebreid tot bestuursleden van verenigingen die financiële
bijdragen
van de lokale overheid ontvingen. Steeds meer maatregelen werden
genomen om de Joden verder in een isolement te brengen, van het verbod
op ritueel slachten tot het verbod voor Joden om bloed te doneren en
het verbod voor Joodse kinderen om deel te nemen aan klassikaal
zwemonderwijs: racisme in de meest absurde en weerzinwekkende zin (pag.
121-122).
In januari 1941 werd de lijst van Vlissingse Joden van juni 1940
geactualiseerd met nog een negental namen. In april 1941 moesten de
Joden hun radiotoestel inleveren (andere Nederlanders moesten dat pas
in 1943); beschadigde apparaten moesten op kosten van de
oorspronkelijke eigenaar worden hersteld (! pag. 122). Op 2 mei 1941
stuurde de commissaris van politie een lijst van de negen
ingeleverde radio's naar Den Haag, compleet met merk en typenummer. Bij
de radio van de bovengenoemde Ruben Hiegenlich staat vermeld: 'Van der Meer Vlissingen' nr.
845 met een Philips plaatspanningsappaat en aparte luidspreker. Is
verouderd
(pag. 123). De firma Van der Meer was de radiohandel van mijn
grootvader A.H. van Westen, toentertijd gevestigd in de Nieuwstraat.
Aanvankelijk assembleerde opa de radiotoestellen zelf. Blijkbaar bezat
Hiegerlich zo'n vroeg radiotoestel van mijn opa. - In de zomer van 1941
verschenen de borden Verboden
voor Joden (pag.
123). Joden mochten niet meer publiek baden in zee-, strand- en
zwembaden (pag. 123). Joodse schoolkinderen moesten op afzonderlijke
scholen worden bijeengebracht. Alle Vlissingse scholen meldden
desgevraagd dat ze
geen Joodse leerlingen hadden, behalve
de Vereniging voor Bijzonder Lager Onderwijs op Gereformeerde
Grondslag. Dit
bestuur weigerde om principiële redenen de gevraagde
informatie te verstrekken
(pag. 124). In 1942 werden de anti-Joodse maatregelen nog uitgebreid;
zo werd het Joden verboden om auto te rijden, te vissen of te
telefoneren (pag. 124).
In maart 1942 kregen alle Vlissingse
Joden een brief waarin de Joodse Raad (door de Duitsers ingeschakeld om
de Joodse gemeenschap medeverantwoordelijk te maken voor hun
anti-joodse beleid, pag. 122) hun aankondigde dat ze op dinsdag 24
maart zouden moeten verhuizen naar Amsterdam. U moogt aan bagage zooveel
medenemen als ieder gezinslid kan dragen
(pag. 124-125). De evacuatie werd uitgevoerd door de gemeentepolitie
(pag. 126-127). Terwijl het vertrek van de Joden uit Middelburg een
dramatisch gebeuren was, zijn er geen verhalen bekend over het vertrek
van de Joden uit Vlissingen. Gingen
zij lopend naar het station? Werd er afscheid van hen genomen? ...
Opmerkelijk is het feit dat in de dagelijkse meldingen van de
commissaris van politie aan de Ortskommandant deze belangrijke
gebeurtenissen niet zijn opgetekend. ... Ook in de maandrapportage van
de politie werd er met geen woord gerept over genoemde evacuatie en ook
burgemeester Van Woelderen besteedde er in zijn nieuwjaarsredes geen
aandacht aan (pag. 127). Van de vele personen die ik [Adri
Meerman] sprak,
was er niemand die zich iets kon herinneren over deze evacuatie. Mogelijk
hangt dit samen met het feit dat er in Vlissingen voortdurend sprake
was van evacuatie. Later
tijdens de oorlog leek Vlissingen bijna op een spookstad. Evacuatie was
gemeengoed geworden en men verwachtte na verloop van tijd weer terug te
komen. Wellicht dacht men hetzelfde over de joden die 'tijdelijk' naar
Amsterdam moesten evacueren (pag. 138). Op pag.
127-133
wordt verhaald hoe het de verschillende Vlissingse Joden verging na hun
evacuatie; op pag. 137-138 volgt de lijst van de 41 Vlissingse Joden
die zijn omgebracht in de Holocaust. Daarna volgen verhalen over enkele
Joodse families en zaken, zoals de textielwinkel van Bouman en Noach
met bedrijfsleider Max Peereboom (pag. 139-141); de lotgevallen van
Truida Baart-Cats (pag. 142-144); het gezin Falkenstein van Au Bon
Marché (pag. 145); de ondergang van de vooraanstaande Joodse
familie
Hiegenlich (pag. 146-148); het verhaal van Dries van Wittene die aan de
nazi's ontsnapte (pag. 149-150) en het tragische einde van Herman Louis
van Zanten (pag. 151-153). In dat laatste verhaal ondersteep ik twee
elementen.
1) Van Zanten was advocaat en actief in verschillende
sectoren van de maatschappij. Hij tekende de voorgeschreven
niet-jood-verklaring. Maar aan de juistheid van die verklaring rees
twijfel. De
burgemeester van
Vlissingen kreeg opdracht van de secretaris van het departement van
Binnenlandsche Zaken om de stamboom tot en met de betovergrootouders
uit te zoeken. Nauwgezet voerde Van Woelderen [de
burgermeester] dit
onderzoek uit (pag. 152). Het gegeven doet enigszins
denken aan de dramatische Franse film Monsieur Klein (1976).
Verbijsterend is - in de hele beschrijving van de oorlogsjaren - de
gezagsgetrouwheid van de bestuurders en ambtenaren. Ik besef heel goed
dat wij achteraf makkelijk praten hebben. Maar daarmee laat zich de
medewerking van de Nederlandse overheid aan de deportatie van de Joden
niet goedpraten.
2) Herman Louis
van Zanten overleed op 28 augustus 1942 in Auschwitz. De Beauftragte
für Zeeland, W. Münzer, verleende de politie opdracht
om de eigendommen
van Van Zanten te inventariseren. Met uiterste precisie en tot in
detail registreerde de agent Jacob de Jongh de bezittingen. In het
politiearchief zit een verzegelde lijst bestaande uit vier volle
bladzijden van het formaat A3 met een opsomming van goederen. Zelfs een
zakkammetje werd niet vergeten (pag. 153). De dood van Van
Zanten in Auschwitz en de inventarisatie van zijn goederen in Zeeland
zijn natuurlijk twee afzonderlijke gebeurtenissen. Maar ze staan hier
navrant naast elkaar. Hetzelfde bestuur dat zakkammetjes liet
registreren, liet Joden bij miljoenen ombrengen; ook dat werd overigens
nauwkeurig geregisteerd: van de meeste Vlissingse Joden staat hun
sterfdatum in Auschwitz en Sobibor exact vermeld.
Na de oorlog
zijn er weer sjoeldiensten gehouden in het nu afgebroken hotel De Delta
(hoek Boulevard de Ruyter - Coosje Buskenstraat); later in het pand van
de vrijmetselaarsloge in de Palingstraat en de vrijmetselaarsloge aan
de Stationsstraat in Middelburg. Sinds 1994 worden de bijeenkomsten
voortgezet in de gerestaureerde synagoge in Middelburg (pag. 154).
Hierna
volgen nog hoofdstukken over het Joodse onderwijs: van de aanstelling
van Hartog Markus Scheffer tot voorzanger en godsdienstonderwijzer in
1846 tot het schoollokaal bij de synagoge hoek Gravestraat /
Paardenstraat vanaf 1921 (pag. 154-157);
en over de Joodse begraafplaatsen (pag. 157-161):
- tot 1867 werden veel Vlissingse Joden begraven op de begraafplaats
aan de Walensingel in Middelburg;
-
van 1867 tot 1907 kregen de Vlissingse Joden een eigen begraafplaats
aan de huidige Julianalaan, naast de gemeentelijke begraafplaats;
-
vanaf 1907 is de Joodse begraafplaats aan de Vredehoflaan (de algemene
begraafplaats hier werd in 1924 gesloten maar de Joodse begraafplaats
is nog steeds in gebruik).
In de Conclusie
wordt met name teruggekeken op de bloeiperiode van 1875-1921. De Joodse
gemeenschap stond midden in de samenleving. Joden als Polak, Van Raalte
(directeur van De Schelde) en Hiegenlich namen vooraanstaande posities
in Vlissingen in. Sommigen van hen kwamen nooit in de synagoge. Over Joseph van Raalte werd
gezegd dat hij nooit erediensten bijwoonde, ook al steunde hij de
gemeenschap ruimhartig (pag. 162). De Vlissingse Joden
waren zeer Oranjegezind. Er
rijst een beeld op van een ondernemende groep mensen, behorende tot de
kooplieden- en middenstand en gegoede burgerij en met in het algemeen
moderne opvattingen en een optimistische levensvisie. Maar
zeker in de negentiende eeuw waren er ook arme Joden. Voor
zover valt na te gaan, heeft het stadsbestuur voor 1940 altijd een
positieve en tolerante houding ingenomen ten aanzien van de joodse
gemeenschap (pag. 162).
Daarna volgen er drie
Aanbevelingen (pag. 163):
1) Restauratie en onderhoud van de Joodse begraafplaatsen.
2) Aanbrengen van herinneringsplaquettes op de locaties van de
voormalige synagogen.
3) Onderzoek naar de roerende en onroerende goederen van de omgebrachte
Joden: wat is ermee gebeurd?
Dit
monumentale boek wordt besloten met uitvoerige lijsten, overzichten
(onder meer van de Joodse feesten) en uitvoerige namenregisters.