CEES STEUTEL, ADRI MEERMAN EN JACQUES DE HOND:  Joods Vlissingen. Een roerige en bewogen geschiedenis,  Vlissingen, 2010, 189 pag., rijk geïllustreerd, € 27,50.
Mijn beide ouders werden geboren in Vlissingen in 1922 en 1924. Zelf ben ik in Vlissingen geboren in 1953 en ik kom er nog heel regelmatig voor familiebezoek en voor de Boulevard. Mijn ouders hebben dus in Vlissingen de vooroorlogse periode meegemaakt: de tijd toen er in Vlissingen nog een Joodse gemeenschap bestond. Met het Joodse volk voel ik mij verbonden. Daarom heb ik dit boek met grote belangstelling gelezen. Het behandelt de geschiedenis van de Joden in Vlissingen. Het bevat een schat aan gegevens en documentatie. Ik heb het gevoel dat alle vindbare informatie wel is verwerkt. Maar het is meer dan een geschiedenisboek. Vanaf de eerste regels beseffen we dat de Joodse gemeenschap van Vlissingen tenslotte is vernietigd in Auschwitz en Sobibor. In zijn inleiding vraagt Opperrabijn Jacobs dit indrukwekkende historische boekwerk uitsluitend te beschouwen als een monument, een grafzerk voor hen die geen graf mochten krijgen, een strijd tegen de schoorstenen van de crematoria die hen volledig wilde(n) wegvagen van deze aardbol ... opdat zij die hier geen graf mochten krijgen toch weer een beetje terug zijn in Vlissingen (pag. 10).
Een tussenopmerking. In het boek worden veel straten en gebouwen genoemd. Het kost soms moeite om die terug te vinden in het huidige Vlissingen. Dat heeft ten minste twee redenen. Vlissingen werd in de oorlog zwaar gebombardeerd door de geallieerden; men zegt dat na de oorlog geen enkel huis of gebouw in Vlissingen nog gaaf was. En Vlissingen was (om het parlementair uit te drukken) altijd meer op de toekomst gericht dan op de historie. Exemplarisch: het huis in de Wilhelminastraat waar mijn moeder opgroeide, werd in de oorlog zo zwaar beschadigd dat het moest worden afgebroken - het huis in de Paul Krügerstraat waar mijn vader opgroeide, moest in de jaren '60 plaats maken voor het nieuwe gemeentehuis.

Na 1572 en na de Val van Antwerpen in 1585 vestigden zich Portugese Joden in Vlissingen, met name in de Walstraat en de St.-Jacobstraat (pag. 15). In 1738 kreeg een aantal Hoogduitse of Asjkenazische Joden toestemming om zich in de stad te vestigen; om een synagoge in te richten in de Lange Noordstraat (nu Molenstraat); en om een eigen Joodse begraafplaats te stichten (pag. 15). Waarschijnlijk vanwege financiële problemen werd de synagoge in 1755 door de gemeenteraad weer gesloten (pag. 16).

Na 1814 werd de organisatie van de verschillende kerkgenootschappen door de overheid geregeld. Voor het Jodendom betekende dat het volgende. In Den Haag werd er een Hoofdcommissie tot de Zaken der Israëlieten opgericht. Het land werd verdeeld in regio's. Voor elke regio werd een hoofdsynagoge aangewezen. Voor de regio Zeeland was dat Middelburg: de stad waar de meeste Joden woonden. In Vlissingen, Goes en Zierikzee ontstonden later ringsynagogen of bijkerken, die in principe onder de hoofdsynagoge stonden maar later langzamerhand steeds zelfstandiger werden (pag. 19). Wat Vlissingen betreft: Vanaf 1836 verzochtten de Vlissingse Joden elk jaar aan de hoofdsynagoge in Middelburg om eigen religieuze bijeenkomsten te mogen houden (pag. 21). Middelburg reageerde niet enthousiast: de heren bestuurders vreesden derving van inkomsten en niet ten onrechte. Men had slechte ervaringen met Vlissingse joden ... Bovendien voorzagen ze ordeverstoringen tijdens de kerkelijke bijeenkomsten in Vlissingen (pag. 22). Ook deze zorg was niet ongegrond. De eerste bijeenkomst liep reeds uit de hand. De plaatselijke politie moest ingrijpen om de gemoederen tot bedaren te brengen (pag. 24). Binnen de Joodse gemeenschap van Vlissingen waren er spanningen, waaraan botsende karakters en financiële perikelen ten grondslag lagen (pag. 24-25). Maar in 1840 kregen de Joden een eigen vergaderlokaal in het Rioolstraatje (pag. 24) en in 1844 verklaarde de Hoofdcommissie tot de Zaken der Israëlieten te Den Haag ... de joodse gemeenschap in Vlissingen officieel tot bijkerk (pag. 26). In 1855 stemde de Hoofdcommissie voor de Israëlieten te Den Haag in met het 'Reglement van orde bij de Eerediensten te Vlissingen' en verleende tevens goedkeuring aan het huishoudelijk reglement  (pag. 30). Vlissingen werd regelmatig door de rabbijnen of opperrabijnen bezocht. Tijdens deze bezoeken inspecteerden de heren ... altijd de joodse school en werden de sjochtiem [= de slagers die bevoegd waren om vee te slachten volgens de joodse rituele voorschriften, pag. 30] geëxamineerd (pag. 31). In 1850 had het stadsbestuur het pand aan het Rioolstraatje zelf nodig. Een woonhuis aan de Beursstraat (tegenwoordig nummer 5) was van 1850 tot 1863 het centrum van het Joodse leven in Vlissingen (pag. 33-34). In 1863 zegde de verhuurder echter op korte termijn de huur op. Het kerkbestuur slaagde er wel in een ander huis te huren, maar dat was een voormalig bordeel. Voor een aantal orthodoxe gemeenteleden was dat (naast andere geschilpunten) aanleiding om zich af te scheiden. De hoofdsynagoge in Middelburg stond echter geen tweede Israëlitisch kerkbestuur in Vlissingen toe. Door bovengenoemde conflicten binnen de joodse gemeenschap, maar vooral ook vanwege het gebrek aan voldoende financiële middelen was men genoodzaakt om uiteindelijk af te zien van [de] het plan om een nieuwe synagoge te bouwen aan het Boterplein (pag. 37-38).

In 1865 slaagde het kerkbestuur erin een gebouw aan de Peperdijk (dichtbij de hoek met de Waalse Kerkstraat) te verwerven om dat in te richten als synagoge. Een chronisch gebrek aan financiële middelen bleef de kleine joodse gemeente echter achtervolgen (pag. 42). Het inwijdingsfeest vond plaats op 14 augustus 1868 in aanwezigheid van het gemeentebestuur van Vlissingen (pag. 43). Van dit gebouw zijn geen duidelijke foto's beschikbaar (pag. 44-46). Door de oprukkende bedrijvigheid [van de scheepswerf De Schelde] vanaf 1875 kwam het gebouw langzamerhand vrijwel geheel in een industriële omgeving te liggen ... Op 15 maart 1921 werd het pand door middel van ruiling in eigendom verworven door de Kon. Mij. 'De Schelde', welk bedrijf de gronden nodig had voor de verdere bedrijfsexplansie in de omgeving van de Dokhaven. De laatste dienst werd er gehouden in november 1920 (pag. 46).

De periode tussen 1875 en 1921 wordt in het boek aangeduid als de bloeiperiode van de Joodse gemeenschap in Vlissingen (pag. 48 vgl. pag 162). In deze tijd woonden er ongeveer 140 Joden in Vlissingen (pag. 178). Joden namen vooraanstaande posities in de samenleving in. Joseph van Raalte was van 1875 tot 1919 (44 jaar!) directeur van het grootste bedrijf van Zeeland: de scheepswerf De Schelde (pag. 53-56). Vlissingen telde veel Joodse middenstanders (pag. 50-52). Toneel, uitvoeringen, voordrachten, muziek en dans maakten onlosmakelijk deel uit van het joodse leven in Vlissingen. ... De feestavonden sloot men vrijwel altijd af met een bal. Vroeg naar bed gingen de bezoekers niet. Het werd dikwijls drie of vier uur 's nachts (pag. 52-53). Veel vooraanstaande Joden in deze tijd deden vrijwel niet aan de religie, terwijl men zich vooral na 1933 toch betrokken voelde bij joodse aangelegenheden. Door de onheilspellende berichten uit Duitsland werden velen zich weer bewust van hun joodse achtergrond (pag. 56).

Vanaf 1910 vertoonde het aantal joden in Vlissingen een dalende tendens. Als oorzaken worden genoemd:
- de algemene daling van het aantal geboorten.
- de toename van gemengde huwelijken.
- de trek naar de grotere steden.
- de ekonomische stagnatie in Vlissingen.
Zo daalde het aantal Joden in Vlissingen tot 44 bij het begin van de oorlog (1940). Verschillende bekende Joodse middenstanders worden behandeld: de familie Andriesse, de gebroeders Polak, de familie Cracau en de familie Muller. Oudere Vlissingers zullen zich hun namen (en winkels!) herinneren.

In plaats van de synagoge aan de Peperdijk werd op 1 maart 1921 een nieuwe synagoge in gebruik genomen op de hoek Gravestraat / Paardenstraat. De inwijding werd groots gevierd, in tegenwoordigheid van het college van burgemeester en wethouders, leden van de gemeenteraad en de gemeentesecretaris (pag. 64). Vanwege de opening van een nieuw(e) synagoge was men optimistisch gestemd over de toekomst. Maar in de crisisperiode na 1929 zien we de joodse bevolking steeds meer uit Vlssingen wegtrekken naar grote steden in Nederland en België en in toenemende mate assimileren totdat er in 1938 nog 55 joodse ingezetenen zijn (pag. 64). De synagoge werd vrijwel alleen nog gebruikt voor speciale feestdagen omdat de vereiste hoeveelheid leden van tien, de minjan, om een eredienst te kunnen laten doorgaan soms ontbrak (pag. 57). Van de buitenkant van de synagoge zijn weinig goede foto's - wel zijn er enkele foto's van het interieur bewaard gebleven (pag. 65-67). Gedurende de oorlogsjaren werd de synagoge herhaaldelijk geplunderd. Bij de bevrijding van Vlissingen (november 1944) werden de gebouwen door oorlogsgeweld zwaar beschadigd. Daarna werden de restanten gesloopt (pag. 68-69).

In 1933 kwam in Duitsland Hitler aan de macht (pag. 71). Onmiddellijk begon de uitsluiting van de Joden uit het openbare en sociale leven. De in 1935 vastgestelde Rassenwetten van Neurenberg ontnamen de joden de burgerrechtelijke gelijkheid (pag. 72). Bij het lezen van de maatregelen (pag. 72-73) bekruipt je telkens opnieuw een gevoel van volslagen onbegrip. Hoe is het mogelijk dat "beschaafde" mensen zo met hun medemensen omgingen! Hitler hield op 30 januari 1939 een rede in de Rijksdag, waarbij hij het woord 'vernietiging' voor het eerst officieel uitsprak (pag. 73). Vanaf 1933 trachtten duizenden Joden Duitsland te ontvluchten: naar Palestina, naar Amerika, en naar verschillende Europese landen. Nederland kende aanvankelijk een liberaal toelatingsbeleid, zeker waar het ging om personen, die elders om hun geloofs- of levensovertuiging vervolgd werden. Toch begonnen er van regeringszijde bedenkingen te komen naarmate het aantal vluchtelingen in 1933 fors begon te stijgen. In de eerste plaats waren de gevolgen van de wereldwijde crisis ook in Nederland merkbaar geworden door een hoge inflatie en sterk toenemende werkloosheid. In de tweede plaats was het kabinet bang dat een grote stroom joodse vluchtelingen het opkomende antisemitisme in de kaart zou spelen (pag. 73). Zelf ben ik geen historicus, maar ik heb het gevoel dat Nederland vóór de oorlog wel sterk hechtte aan zijn neutraliteit, maar als het er op aankwam eerder sympathie had voor Duitsland dan voor Engeland; en dat men ervoor waakte om Hitler-Duitsland voor het hoofd te stoten. Na de 'aansluiting' van Oostenrijk bij Duitsland in 1938 was het Nederlandse kabinet bevreesd dat Nederland een toevluchtsoord zou worden voor de duizenden Oostenrijkse joden. ... Voortaan werd iedere vluchteling als een ongewenst element voor de Nederlandse maatschappij beschouwd, die om die reden aan de grens geweerd moest worden. Er was bij deze maatregel nog een kleine uitzonderingsregel ingebouwd, die gold voor hen die aannemelijk konden maken dat werkelijk levensgevaar te duchten was (pag. 74).

In de periode 1933-1940 wisten naar schatting 70.000 joodse vluchtelingen Engeland te bereiken om er een nieuw bestaan op te bouwen. Vaak maakten zij gebruik van de Stoomvaartmaatschappij 'Zeeland' die vanuit Vlissingen een geregelde vaart naar Harwich exploiteerde. Voor sommigen echter was de reis tevergeefs omdat ze zich geconfronteerd zagen met het strenge toelatingsbeleid van de Britse regering. Wanneer iemands reisdocumenten niet in orde waren, er niet voldoende vermogen beschikbaar was of er vermoeden bestond dat de persoon in kwestie werkzoekend was, kon men weer op de boot naar Vlissingen worden gezet. Het kwam daarom regelmatig voor dat de Vlissingse politie werd geconfronteerd met gedesillusioneerde vluchtelingen, die veelal financieel niet meer in staat waren in hun onderhoud te voorzien of een treinkaartje te kopen naar het land van herkomst. De Vlissingse winkelier R. Hiegenlich werd regelmatig als vertegenwoordiger van het Zeeuwsch Comité tot Steunverlening aan de Joodsche Vluchtelingen door de politie ingeschakeld om de nodige steun te verlenen (pag. 76). Deze Ruben Hiegenlich moet hier met ere worden genoemd; hij was dag en nacht beschikbaar om ze behulpzaam te zijn in het vinden van een tijdelijk logeeradres, ze financiële steun te verlenen voor hun verdere terugreis of te bemiddelen om elders in Nederland onderdak te vinden (pag. 77). Een belangrijk deel van het boek (pag. 76-102) is gewijd aan de vermelding van deze vluchtelingen: 26 (1933) + 10 (1934) + 11 (1935) + 17 (1936) + 19 (1937) + 20 (1938) + 66 (1939); bovendien op pag 101-102 een lijst van 79 Joodse vluchtelingen op doorreis naar Engeland, die op 4 september 1939 in Vlissingen strandden omdat de veerdienst op Harwich toen tijdelijk werd gestaakt; in totaal dus 248 personen. Bij velen van hen staat vermeld dat ze uiteindelijk in de vernietigingskampen zijn omgebracht. Ruben Hiegenlich, die namens het Joodse Vluchtelingencomité zoveel betekend had voor zijn geloofsgenoten, is zelf slachtoffer geworden van de Holocaust en stierf, evenals zijn echtgenote Serlina Rozendaal, in Sobibor op 16 juli 1943. Ook zijn zoon David Hiegenlich met zijn gezin en zijn zoon Ruben werden omgebracht (pag. 102).

Een aparte paragraaf is gewijd aan de vluchtelingenschepen Saint Louis en Dora. Op 13 mei 1939 vertrok het ms. Saint Louis uit Hamburg naar Cuba met aan boord 900 Joodse vluchtelingen, die van daaruit wilden emigreren naar de Verenigde Staten. Op 27 mei bereikte de Saint Louis Havana, maar het pro-fascistische bewind liet de passagiers niet tot Cuba toe. Ook Amerika weigerde de toegang. Daarop kon kapitein Schröder niet anders doen dan terugkeren naar Europa. Op 17 juni arriveerde de Saint Louis op de rede van Vlissingen op doorreis naar Antwerpen. Uiteindelijk werden 181 personen toegelaten tot ons land. Ze werden ondergebracht in het quarantainestation Heyplaat in Rotterdam. Toen in mei 1940 Nederland bezet werd, zaten ze opnieuw in de val. De meesten van hen zijn omgebracht in de vernietigingskampen. Dit alles had vermeden kunnen worden als de Cubaanse regering deze mensen in mei 1939 had toegelaten ... (pag. 106-110). - Op 18 juli 1939 lag er weer een schip met Joden op de rede van Vlissingen: het ss. Dora. Ditmaal waren het 500 Palestina-pioniers uit Amsterdam en Antwerpen. De Dora was een oude kolenboot; de ruimen waren van onder tot boven volgestouwd met kooien. Het schip was totaal ongeschikt om zoveel passagiers te vervoeren. Met deze drijvende doodskist gingen deze Joden - in het diepste geheim - op weg naar Palestina. Daar kwam de Dora ongeveer half augustus aan. De Joodse pioniers konden gaan meewerken aan de opbouw van een joodse staat (pag. 110-114).

Op 10 mei 1940 viel Duitsland Nederland binnen. Zoals bekend hield Zeeland onder schout bij nacht H.J. van der Stad (overigens nog verre familie van me) het langste stand. Op vrijdag 17 mei 1940 (bombardement op Middelburg) bereikten de eerste Duitse gevechtswagens Vlissingen (pag. 115). Het Duitse centrale gezag had na de inval ook voor Nederland het scenario al gereed. In eerste instantie moest de joodse gemeenschap in kaart en vervolgens in een isolement worden gebracht. Dit beleid kon in het goed georganiseerde Nederland betrekkelijk eenvoudig en eenduidig worden uitgevoerd. De Duitsers maakten handig gebruik van het over het algemeen gezagsgetrouwe ambtenarenapparaat en de aanwezigheid van een uniforme en uitstekend ingerichte bevolkingsadministratie (pag. 117). Op 11 juni 1940 leverde de commissaris van politie een lijst van 38 Vlissingse Joden aan de Ortskommandant; deze lijst staat afgedrukt in het boek (pag. 118-119). Op 8 october 1940 moesten alle ambtenaren een ariërverklaring invullen. Op 1 november 1940 werd deze maatregel uitgebreid tot bestuursleden van verenigingen die financiële bijdragen van de lokale overheid ontvingen. Steeds meer maatregelen werden genomen om de Joden verder in een isolement te brengen, van het verbod op ritueel slachten tot het verbod voor Joden om bloed te doneren en het verbod voor Joodse kinderen om deel te nemen aan klassikaal zwemonderwijs: racisme in de meest absurde en weerzinwekkende zin (pag. 121-122). In januari 1941 werd de lijst van Vlissingse Joden van juni 1940 geactualiseerd met nog een negental namen. In april 1941 moesten de Joden hun radiotoestel inleveren (andere Nederlanders moesten dat pas in 1943); beschadigde apparaten moesten op kosten van de oorspronkelijke eigenaar worden hersteld (! pag. 122). Op 2 mei 1941 stuurde de commissaris van politie een lijst van de negen ingeleverde radio's naar Den Haag, compleet met merk en typenummer. Bij de radio van de bovengenoemde Ruben Hiegenlich staat vermeld: 'Van der Meer Vlissingen' nr. 845 met een Philips plaatspanningsappaat en aparte luidspreker. Is verouderd (pag. 123). De firma Van der Meer was de radiohandel van mijn grootvader A.H. van Westen, toentertijd gevestigd in de Nieuwstraat. Aanvankelijk assembleerde opa de radiotoestellen zelf. Blijkbaar bezat Hiegerlich zo'n vroeg radiotoestel van mijn opa. - In de zomer van 1941 verschenen de borden Verboden voor Joden (pag. 123). Joden mochten niet meer publiek baden in zee-, strand- en zwembaden (pag. 123). Joodse schoolkinderen moesten op afzonderlijke scholen worden bijeengebracht. Alle Vlissingse scholen meldden desgevraagd dat ze geen Joodse leerlingen hadden, behalve de Vereniging voor Bijzonder Lager Onderwijs op Gereformeerde Grondslag. Dit bestuur weigerde om principiële redenen de gevraagde informatie te verstrekken (pag. 124). In 1942 werden de anti-Joodse maatregelen nog uitgebreid; zo werd het Joden verboden om auto te rijden, te vissen of te telefoneren (pag. 124).

In maart 1942 kregen alle Vlissingse Joden een brief waarin de Joodse Raad (door de Duitsers ingeschakeld om de Joodse gemeenschap medeverantwoordelijk te maken voor hun anti-joodse beleid, pag. 122) hun aankondigde dat ze op dinsdag 24 maart zouden moeten verhuizen naar Amsterdam. U moogt aan bagage zooveel medenemen als ieder gezinslid kan dragen (pag. 124-125). De evacuatie werd uitgevoerd door de gemeentepolitie (pag. 126-127). Terwijl het vertrek van de Joden uit Middelburg een dramatisch gebeuren was, zijn er geen verhalen bekend over het vertrek van de Joden uit Vlissingen. Gingen zij lopend naar het station? Werd er afscheid van hen genomen? ... Opmerkelijk is het feit dat in de dagelijkse meldingen van de commissaris van politie aan de Ortskommandant deze belangrijke gebeurtenissen niet zijn opgetekend. ... Ook in de maandrapportage van de politie werd er met geen woord gerept over genoemde evacuatie en ook burgemeester Van Woelderen besteedde er in zijn nieuwjaarsredes geen aandacht aan (pag. 127). Van de vele personen die ik [Adri Meerman]  sprak, was er niemand die zich iets kon herinneren over deze evacuatie. Mogelijk hangt dit samen met het feit dat er in Vlissingen voortdurend sprake was van evacuatie. Later tijdens de oorlog leek Vlissingen bijna op een spookstad. Evacuatie was gemeengoed geworden en men verwachtte na verloop van tijd weer terug te komen. Wellicht dacht men hetzelfde over de joden die 'tijdelijk' naar Amsterdam moesten evacueren (pag. 138). Op pag. 127-133 wordt verhaald hoe het de verschillende Vlissingse Joden verging na hun evacuatie; op pag. 137-138 volgt de lijst van de 41 Vlissingse Joden die zijn omgebracht in de Holocaust. Daarna volgen verhalen over enkele Joodse families en zaken, zoals de textielwinkel van Bouman en Noach met bedrijfsleider Max Peereboom (pag. 139-141); de lotgevallen van Truida Baart-Cats (pag. 142-144); het gezin Falkenstein van Au Bon Marché (pag. 145); de ondergang van de vooraanstaande Joodse familie Hiegenlich (pag. 146-148); het verhaal van Dries van Wittene die aan de nazi's ontsnapte (pag. 149-150) en het tragische einde van Herman Louis van Zanten (pag. 151-153). In dat laatste verhaal ondersteep ik twee elementen.
1) Van Zanten was advocaat en actief in verschillende sectoren van de maatschappij. Hij tekende de voorgeschreven niet-jood-verklaring. Maar aan de juistheid van die verklaring rees twijfel. De burgemeester van Vlissingen kreeg opdracht van de secretaris van het departement van Binnenlandsche Zaken om de stamboom tot en met de betovergrootouders uit te zoeken. Nauwgezet voerde Van Woelderen [de burgermeester] dit onderzoek uit (pag. 152). Het gegeven doet enigszins denken aan de dramatische Franse film  Monsieur Klein (1976). Verbijsterend is - in de hele beschrijving van de oorlogsjaren - de gezagsgetrouwheid van de bestuurders en ambtenaren. Ik besef heel goed dat wij achteraf makkelijk praten hebben. Maar daarmee laat zich de medewerking van de Nederlandse overheid aan de deportatie van de Joden niet goedpraten.
2) Herman Louis van Zanten overleed op 28 augustus 1942 in Auschwitz. De Beauftragte für Zeeland, W. Münzer, verleende de politie opdracht om de eigendommen van Van Zanten te inventariseren. Met uiterste precisie en tot in detail registreerde de agent Jacob de Jongh de bezittingen. In het politiearchief zit een verzegelde lijst bestaande uit vier volle bladzijden van het formaat A3 met een opsomming van goederen. Zelfs een zakkammetje werd niet vergeten (pag. 153). De dood van Van Zanten in Auschwitz en de inventarisatie van zijn goederen in Zeeland zijn natuurlijk twee afzonderlijke gebeurtenissen. Maar ze staan hier navrant naast elkaar. Hetzelfde bestuur dat zakkammetjes liet registreren, liet Joden bij miljoenen ombrengen; ook dat werd overigens nauwkeurig geregisteerd: van de meeste Vlissingse Joden staat hun sterfdatum in Auschwitz en Sobibor exact vermeld.

Na de oorlog zijn er weer sjoeldiensten gehouden in het nu afgebroken hotel De Delta (hoek Boulevard de Ruyter - Coosje Buskenstraat); later in het pand van de vrijmetselaarsloge in de Palingstraat en de vrijmetselaarsloge aan de Stationsstraat in Middelburg. Sinds 1994 worden de bijeenkomsten voortgezet in de gerestaureerde synagoge in Middelburg (pag. 154).

Hierna volgen nog hoofdstukken over het Joodse onderwijs: van de aanstelling van Hartog Markus Scheffer tot voorzanger en godsdienstonderwijzer in 1846 tot het schoollokaal bij de synagoge hoek Gravestraat / Paardenstraat vanaf 1921 (pag. 154-157);
en over de Joodse begraafplaatsen (pag. 157-161):
- tot 1867 werden veel Vlissingse Joden begraven op de begraafplaats aan de Walensingel in Middelburg;
- van 1867 tot 1907 kregen de Vlissingse Joden een eigen begraafplaats aan de huidige Julianalaan, naast de gemeentelijke begraafplaats;
- vanaf 1907 is de Joodse begraafplaats aan de Vredehoflaan (de algemene begraafplaats hier werd in 1924 gesloten maar de Joodse begraafplaats is nog steeds in gebruik).

In de Conclusie wordt met name teruggekeken op de bloeiperiode van 1875-1921. De Joodse gemeenschap stond midden in de samenleving. Joden als Polak, Van Raalte (directeur van De Schelde) en Hiegenlich namen vooraanstaande posities in Vlissingen in. Sommigen van hen kwamen nooit in de synagoge. Over Joseph van Raalte werd gezegd dat hij nooit erediensten bijwoonde, ook al steunde hij de gemeenschap ruimhartig (pag. 162). De Vlissingse Joden waren zeer Oranjegezind. Er rijst een beeld op van een ondernemende groep mensen, behorende tot de kooplieden- en middenstand en gegoede burgerij en met in het algemeen moderne opvattingen en een optimistische levensvisie. Maar zeker in de negentiende eeuw waren er ook arme Joden. Voor zover valt na te gaan, heeft het stadsbestuur voor 1940 altijd een positieve en tolerante houding ingenomen ten aanzien van de joodse gemeenschap (pag. 162).

Daarna volgen er drie Aanbevelingen (pag. 163):
1) Restauratie en onderhoud van de Joodse begraafplaatsen.
2) Aanbrengen van herinneringsplaquettes op de locaties van de voormalige synagogen.
3) Onderzoek naar de roerende en onroerende goederen van de omgebrachte Joden: wat is ermee gebeurd?

Dit monumentale boek wordt besloten met uitvoerige lijsten, overzichten (onder meer van de Joodse feesten) en uitvoerige namenregisters.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA