BIJ DE JUBILEA VAN COLLEGA AARNOUD JOBSEN
Jubilea staat hier in het meervoud. Want op 30 oktober 2023 is Aarnoud 40
jaar predikant. Maar hij is ook al 40 jaar een drijvende kracht achter
de Cursus Theologische Verdieping in Goes (zie https://www.ctvgoes.nl/docenten/).
Bovendien verscheen vorig jaar (2022) het tweede deel van zijn
grote Ezechiël-commentaar. Ter gelegenheid van deze heuglijke
feiten
werd er in de Vredeskerk van de Protestantse gemeente te Goes op zondagmiddag 29 oktober 2023
een klein symposium gehouden onder de titel Bronnen van geloof - 40 jaar onderweg. Dr. Aarnoud Jobsen - emeritus predikant. De
bijeenkomst had een gevarieerd karakter met terugblikken, verdiepen en
vooruitkijken. Naast Aarnoud werkten er verschillende mensen aan mee,
die in die 40 jaar veel voor Aarnoud hebben betekend - en omgekeerd:
Heleen Pasma, Mar van der Veer en Piet Schelling.
In dit stukje een paar persoonlijke herinneringen aan Aarnoud en eigen
herinneringen die ik deel met Aarnoud. Om te beginnen gekoppeld aan
verschillende plaatsen waar Aarnoud en Jacqueline hebben
gewoond.
Maar vooraf aan alle jubilea, plaatsen en tijden: Aarnoud is
voor mijn gevoel allereerst familiemens. Het gezin waarin hij
opgroeide; Jacqueline en haar familie; hun kinderen en vervolgens hun
kleinkinderen - hun lief en leed zijn het leven van Aarnoud, zoals ik
hem ken. Rond de jaarwisseling schreef en schrijft hij daarover in zijn
jaarverhaal. Het was dan ook helemaal passend dat het laatste woord bij
de bijeenkomst in de Vredeskerk was aan zijn zoon Ruben Jobsen.
Heinkenszand
Aarnoud en ik kennen elkaar al zo'n 45 jaar. We leerden elkaar kennen
eind jaren '70. Aarnoud en Jacqueline woonden toen in Heinkenszand.
Aarnoud was leraar Nederlands in Middelburg en combineerde die baan met
de studie theologie in Brussel. Ook ik was toen student theologie, in
Kampen. Ik preekte wel eens in Heinkenszand en zodoende kwamen we
elkaar tegen.
Theologie studeren in Brussel had voor Aarnoud verschillende voordelen,
zoals de kwaliteit van de opleiding en de reisafstand vanuit Zeeland.
Misschien was het op deze manier ook makkelijker om werk en studie te combineren.
Er was wel een nadeel: de Gereformeerde Kerken erkenden voor het
predikantschap maar twee opleidingen: de VU en Kampen. Na zijn
afstuderen in Brussel moest Aarnoud nog een gereformeerd inhaal-traject
doen. Naast werk en studie groeide ook zijn gezin. Aarnoud is -
figuurlijk gesproken - altijd een knap schaker op meerdere borden
tegelijk geweest.
Grijpskerke
In het jaar 1983 werden Aarnoud en ik allebei predikant, en wel allebei in een
dorpsgemeente op het Zeeuwse platteland. Op 08 mei 1983 werd ik zelf
bevestigd als predikant van de Gereformeerde Kerk van Scharendijke; en
op 30 oktober 1983 werd Aarnoud bevestigd als predikant van de
Gereformeerde Kerk van Grijpskerke. Ik liep dus een half jaartje
vóór, en ik herinner me dat Aarnoud wel benieuwd was hoe
dat allemaal toeging, met de kerkelijke examens en rond bevestiging en
intrede.
Hemelsbreed is de afstand Grijpskerke - Scharendijke niet zo groot,
maar bedenk dat het in die jaren nog "een Bathse reize" was: over de
Zeelandbrug, om precies te zijn. Pas in 1987 werd de weg over de
Stormvloedkering geopend. We zagen elkaar dus hoogstens een enkele keer
op een provinciale kerkelijke vergadering. Maar - in dat zelfde jaar 1987 -
verraste Aarnoud me met zijn proefschrift over de rebellie-cyclus Numeri 11-20: Krisis en hoop.
Ik was en ben er diep van onder de indruk. Wat een geweldig grondige
kennis van deze Bijbelhoofdstukken! En dan te bedenken dat Aarnoud deze
promotie-studie heeft gecombineerd met zijn predikantschap in
Grijpskerke. Terugkijkend komt daar nog iets bij. Tegenwoordig zijn we
gewend aan en verwend door de gemakken van de computer (de
tekstverwerker!) en het internet
(met allerlei relevante informatie binnen handbereik). Wie weet heeft
binnenkort Artificial Intelligence
je proefschrift al geschreven (compleet met alle relevante
literatuur-verwijzingen) voordat je zelf hebt nagedacht over je
vraagstelling. Voor Aarnoud was Krisis en hoop allemaal klassiek studie-handwerk.
Zierikzee
In de jaren 1988/1989 was ik consulent van de toen vacante
Gereformeerde Kerk van Zierikzee. Met het beroepingswerk had ik
inhoudelijk geen bemoeienis. Het was dan ook een grote verrassing voor
me, toen de beroepingscommissie voorstelde om ds. Jobsen te Grijpskerke
te beroepen. Op 07 mei 1989 mocht ik - als consulent - collega Aarnoud
bevestigen als predikant van Zierikzee. In de Gereformeerde Kerken werd
je in die tijd ook in elke volgende gemeente "bevestigd in het ambt van
dienaar des Woords" - in de Protestantse Kerk word je
éénmaal bevestigd in het ambt van predikant, om
vervolgens verbonden te worden aan de achtereenvolgende gemeenten
waarin je werkt (ordinantie 3-15-2). De tekst van de bevestigingsdienst
was Handelingen 2:33-36: Nu
Hij (Jezus) dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des
Heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit
uitgestort, wat gij en ziet en hoort. ... Deze tekst paste op
deze zondag: tussen Hemelvaart (04 mei 1989) en Pinksteren (14 mei
1989) - Petrus slaat hier de brug tussen de verhoging van Jezus
(Hemelvaartsdag) en de uitstorting van de Heilige Geest (Pinksteren).
Maar deze tekst paste en past ook bij Aarnoud. Van huis uit heeft hij
het evangelische gevoel meegekregen (zelf spreekt hij wel van "piëtistisch"), en daarmee een openheid voor het
werk en de gaven van de Geest, voor warme en persoonlijke beleving van
het geloof - maar ook een fijn gevoel voor de mogelijke ontsporingen
daarvan zoals geestelijk superioriteitsgevoel en theologische
koudwatervrees.
Binnen de Gereformeerde Kerken was de classis Zierikzee één van de kleinste
classes: 6 kerken (= plaatselijke gemeenten), waarvan twee middelgrote
(Zierikzee en Haamstede) en vier kleintjes. Als alle kerken bemenst
waren, werkten we samen met 5 predikanten. Dat woord samen gebruik
ik met opzet. In feite was de gereformeerde classis Zierikzee
een streekgemeente. Veel activiteiten (zoals de onvergetelijke
katechese-weekenden) werden "eilandelijk" georganiseerd en als
predikanten werkten we samen als team. 's
Morgens preekten we elk in onze eigen gemeente, maar in de
avonddiensten (die toen nog in alle gemeenten werden gehouden) ruilden
we met elkaar; dan preekte dus bijvoorbeeld Aarnoud in Scharendijke en
ik in Zierikzee. Omdat we ons nog niet stoorden aan
leesroosters,
konden we de preek van 's morgens 's avonds nog een keer houden. Ook
alle kerkordelijk voorgeschreven taken van de
classis (moderamen classis, visitatie, afvaardiging naar de
Particuliere Synode en verschillende deputaatschappen) vervulden we met
ons kleine predikanten-team in goed onderling overleg. De sfeer in ons
team was altijd prima. Twee jaar heb ik zo met collega Aarnoud
samengewerkt, tot ik in 1991 naar Goes vertrok. In de jaren daarna
ontmoetten Aarnoud en ik elkaar vooral in verschillende provinciale
kerkelijke vergaderingen.
Goes
Tien jaar later kreeg ik een sterk déjà vu-gevoel.
Was Aarnoud in 1989 uit Grijpskerke naar Schouwen gekomen om ons
classicale predikanten-team te komen versterken, in 2001 werd hij
beroepen door de
Samen op Weg-gemeente te Goes. Op 02 september 2001 werd Aarnoud
verbonden aan onze gemeente; daarmee werd hij deel van ons
Goese predikanten-team, ook hier een vijftal predikanten (maar van
één gemeente). Dat team noemden we hier in Goes het
"ministerie van
predikanten" (als dominee ben je immers Verbi Divini minister
= dienaar
van het Goddelijke Woord). Ook hier was de sfeer binnen
ons team altijd prima. Onderling was er nooit sprake van
concurrentie: we waardeerden elkaars gaven en we gaven elkaar alle
ruimte
om die te ontplooien, zodat ieder maximaal kon doen waar zij / hij goed
in was. Waarschijnlijk mede door de plezierige sfeer hadden we een
grote continuïteit: predikanten in onze gemeenten bleven hier
lang, Aarnoud heeft hier 16 jaar gewerkt en ik zelf 27 jaar. Dat houd
je alleen vol als je het goed met elkaar kunt vinden en als je goed met
elkaar samenwerkt. Die verbondenheid binnen het predikantenteam heeft
ook een
positieve doorwerking gehad binnen onze gemeente.
Een heel concrete
vorm van die samenwerking was de Wisselkring, die we (predikanten van
's-Heer Hendrikskinderen en Goes) 10 jaar achter
elkaar hebben georganiseerd. We kozen voor elk winterseizoen een
centraal geloofsthema: God (2002), Jezus (2003), de Bijbel (2004), de
Islam (2005), toekomst (2006), reli-trends (2007), de Tien Geboden
(2008), bidden (2009), Israël (2010), en opnieuw: God (2011). Rond
dat jaar-thema organiseerden we een aantal avond-bijeenkomsten; we
namen afwisselend (vandaar: Wisselkring) elk een avond over
een deel-thema voor onze rekening. Maar we woonden alle avonden bij en
we gingen ook het gesprek aan met onze collega's. Veel gemeenteleden
namen deel aan de Wisselkring en merkten dat hun predikanten, hoe
verschillend ook, over wezenlijke geloofsthema's een inhoudelijk
én hartelijk gesprek voerden, óók met elkaar.
Als team van predikanten hadden we ook te maken met
de teruggang van het kerkelijk leven, zeker in wat ik nu maar even noem
"het midden van de kerk" - óók in Zeeland,
óók in Goes. Terwijl veel orthodox-reformatorische
en evangelische gemeenten in Goes groeien en bloeien, ziet de
Protestantse
gemeente (net als de Rooms-Katholieke parochie) het ledental
geleidelijk dalen. Als je je met hart en ziel inzet voor de kerk
die je dient, dan doet dat zeer. Pastoraal werk blijft er meer dan
genoeg. Maar het aantal kerkgangers neemt af. Ambtsdragers zijn steeds
moeilijker te vinden. En ook de inkomsten nemen af. Eind 2011 trokken
onze kerkrentmeesters (de financiële bestuurders) aan de noodrem.
We stevenden af op een onbeheersbaar begrotingstekort. Er moesten
drastische maatregelen worden genomen. Daarbij keek de kerkenraad
óók naar de predikanten. Op de begroting van een
kerkelijke gemeente zijn de personeelskosten de grootste post; en het
grootste deel van die post zijn de tractementskosten voor de
predikant(en). Nu kan een kerkenraad een dominee niet ontslaan als
het geld opraakt; we hoefden dus niet bang te zijn dat we op
straat zouden komen te staan. Toch voelden we (als predikanten) een
verandering van sfeer. Voorheen werden we gewaardeerd om ons werk en
onze inzet - nu voelden we ons bekeken als lastposten (op de
begroting). Toen bij een visitatie aan de predikanten werd gevraagd,
met wat voor gevoel ze hun werk deden, antwoordde Aarnoud: "Vroeger zei
ik
altijd: 'Met veel vreugde', tegenwoordig zeg ik: 'Met vreugde'".
Qua predikanten bleef de bezuiniging beperkt tot
"natuurlijk verloop": ging één van ons weg, dan werd de
vacature niet meer vervuld; de achterblijvende dominees kregen
dus steeds meer werk op hun bordje; concreet: steeds meer adressen, dus
steeds meer pastoraal werk. Wel besloot de kerkenraad tot een
andere drastische maatregel. Tot 2015 hielden we elke zondag nog in
drie
kerkgebouwen een morgendienst: in de Grote Kerk in het
centrum, in De Hoogte in Goes Zuid, en in de Oosterkerk in Goes Oost;
door-de-weekse activiteiten organiseerden we vooral in De Hoogte en de
Oosterkerk. In het seizoen 2014/5 werd de Oosterkerk verbouwd tot
Vredeskerk (een naam, als ik me goed herinner, voorgesteld door Ruben
Jobsen; en anno 2023 actueler dan ooit) - volgens iedereen een grote
verbetering. Vanaf april 2015 heeft de Protestantse gemeente te Goes
nog
maar één morgendienst: 's zomers in de Grote Kerk, 's
winters (het stookseizoen) in de Vredeskerk. De Vredeskerk is ook
het kerkelijk centrum voor alle vergaderingen en activiteiten van onze
gemeente. De Hoogte werd gesloten en later ook verkocht. Vooral
het afstoten van De Hoogte deed pijn. Na het vertrek van collega Gerard
Rosbergen heeft Aarnoud - samen met anderen (kerkenraadsleden,
koster en organist) - de Hoogte opgebouwd tot een warme en actieve
gemeenschap.
Veel gemeenteleden voelden zich hier erg thuis. Toen De Hoogte werd
gesloten, deed hun dat veel verdriet. Aarnoud heeft zich geweldig
ingezet om óók de Hoogtianen mee te nemen in de beweging
naar de éne morgendienst (in Grote Kerk / Vredeskerk) en naar
het
éne kerkelijke thuis (de Vredeskerk). Voor een groot deel is dat
gelukt. Dat is zeker in belangrijke mate te danken aan Aarnoud.
Ook in praktische zin was het met Aarnoud altijd
heel plezierig samenwerken. Bijvoorbeeld bij het waarnemen voor elkaar.
Veel werk deden we als team, maar we hadden wel ieder onze eigen
pastorale
wijk. Tijdens vakanties moest er altijd
ten minste één predikant in Goes aanwezig zijn voor het
crisis-pastoraat (zoals uitvaarten). Nu
wilden verschillende dominees (onder wie ik zelf) graag vakantie
opnemen in de zomer. Gelukkig was Aarnoud altijd bereid tijdens de
zomerweken voor ons waar te nemen. Vaak was hij dan als énige
predikant van onze gemeente aanwezig. Zelf nam hij zijn vakantieweken
doorgaans op in het late najaar en vroege voorjaar. In vroeger jaren
als
reisleider van DrieTour, bijvoorbeeld naar het Midden-Oosten. Wij (als
zijn collega's) hebben ons vaak verbaasd over zijn enorme energie. Na
maanden intensief werken in onze gemeente eindelijk een paar weken
vakantie, en dan niet lekker gaan uitrusten op een zonnig zuidelijk of
Zeeuws strand - maar de verantwoordelijkheid op je nemen voor een groep
vakantiegangers, die je een mooie vakantie wilt laten ervaren en die
naar jou kijken voor de oplossing van de meest verrassende en soms
serieuze vakantie-problemen. En daags na zijn thuiskomst stortte
Aarnoud zich weer
vol goede moed op het gemeentewerk. In
latere jaren ging Aarnoud niet meer op vakantie als reisleider, maar
maakte hij samen met
Jacqueline verre en interessante reizen over de hele wereld, van het
Verre
Oosten tot het Wilde Westen. En wie verre reizen maakt, kan veel
verhalen.
Inhoudelijke verhalen over mensen, culturen en religies.
Per 01 juni 2017 ging Aarnoud met (vervroegd) emeritaat. We hebben hem
gemist, ook als achterblijvende collega's (Nelleke van der Linden en
ik). Per 01
augustus 2018 volgde ik zijn voorbeeld. Aarnoud gaat nog regelmatig
voor in kerkdiensten in de regio; soms ook in Protestants Goes.
Duizendpoot
Aan het begin van dit stukje schreef ik al dat Aarnoud altijd een knap
schaker op meerdere borden tegelijk is geweest. Naast zijn werk als
leraar deed hij zijn studie theologie. Naast zijn werk als beginnend
predikant werkte hij aan zijn proefschrift. Naast zijn predikantschap
te Zierikzee was hij vanaf 1998 tevens studentenpredikant aan de
Hogeschool Zeeland te Vlissingen. Naast zijn werk als predikant is hij
al 40 jaar docent (Oude Testament, Wereldgodsdiensten, Jodendom en
Ethiek) en al geruime tijd cursusleider van de Cursus Theologische
Verdieping. Natuurlijk heb je als predikant je aandeel in de
bovenplaatselijke kerkelijke organisatie: in de Gereformeerde Kerken
spraken we over deputaatschappen, in de Protestantse Kerk over colleges
en commissies. Regelmatig komt er ook een consulentschap op je pad, om
een vacante gemeente in de regio bij te staan, bestuurlijk en vaak ook
pastoraal. Daarnaast vond Aarnoud ook nog elke week tijd om te
repeteren als koperblazer.
Ezechiël
Naast dat alles is Aarnoud altijd blijven studeren ("wie niet studeert,
is niet bekeerd") en publiceren: talloze boeken en artikelen, te veel
om op te noemen. Ik beperk me tot
zijn twee grote Bijbelcommentaren in de serie Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel.
In het verlengde van zijn proefschrift over Numeri 11-20 ligt zijn
commentaar over het boek Numeri: deel 1 over Numeri 1-20 (2008) en deel
2 over Numeri 21-36 (2010).
Daarna werd hij gevraagd voor het bijbelboek Ezechiël. Nu is het
schrijven van een commentaar op Ezechiël een ontzagwekkende taak.
Kwantitatief al: Ezechiël is ook qua omvang een grote profeet: 48
hoofdstukken, waarvan sommige behoorlijk lang zijn. Vooral ook kwalitatief:
Ezechiël is moeilijk. Ezechiël verwijst naar allerlei feiten
en gebeurtenissen van zijn tijd; naar details van het wereldgebeuren
van toen die wij niet altijd begrijpen. Ezechiël gebruikt een
enorm skala aan begrippen
en beelden, waarachter we vaak een (mondelinge of schriftelijke)
traditie vermoeden, die ons grotendeels onbekend is; een (priesterlijke
en profetische) gedachtenwereld waarin we ons maar moeilijk kunnen
inleven. Dat maakt alles maakt Ezechiël moeilijk om uit te leggen.
Ook emotioneel zwaar. De eerste helft van het boek Ezechiël (hoofdstuk 1-24)
staat in het teken van het oordeel van de HEER over Juda en Jeruzalem,
met als dieptepunten het vertrek van de HEER uit Jeruzalem (hoofdstuk
11) en de onafwendbare ondergang van Jeruzalem (hoofdstuk 24). Hel en
verdoemenis - bij de presentatie van deel 1 van zijn commentaar (2014)
verzuchtte Aarnoud: "Zit ik in de verkeerde kerk?". Ezechiëls
boodschap van het oordeel des HEREN staat zó haaks op de
prediking in de gemiddelde protestantse gemeente en op de
geloofsbeleving van de meeste gemeenteleden - en op die van Aarnoud
zelf. Ik heb het boek wel eens samengevat als "vriendelijke dominee
worstelt met onvriendelijke profeet" - of moet ik zeggen: "met
onvriendelijke God"? Nu doe ik daarmee de profeet en de HEER geen
recht. Door alle oordeelswoorden heen kunnen we het diepe verdriet
voelen van de HEER en van zijn profeet over het onheil dat het volk van
de HEER over zichzelf afroept door alle afgoderij en onrecht. Maar dat
verdriet neemt die oordeelswoorden niet weg. Aarnoud heeft daarmee
geworsteld: De radicale oordeelsaankondiging blijft in theologisch opzicht een moeilijk te verteren zaak (Ezechiel I,
pag. 82). Met ons als collega's en met anderen heeft hij wel eens
iets van die worsteling gedeeld. Bij zijn uitleg zoekt hij ook in de
oordeelsprofetieën consequent naar Gods liefde en genade.
Ik
geef daar één voorbeeld van. Meer dan 60x eindigt een
profetie in Ezechiël met een formulering als "Dan zullen zij / jullie weten
dat Ik de
HEER ben". De eerste keer is dat het geval in Ezechiël 5:13: En zij zullen weten, dat Ik, de Here, in mijn naijver gesproken heb, wanneer Ik mijn grimmigheid ten volle over hen heb gebracht
(NBG). De formulering staat hier - zoals in de meeste gevallen - aan het einde van een
oordeelsprofetie. In een kleiner aantal teksten staat ze aan het einde van
een heilsprofetie, bijvoorbeeld in Ezechiël 39:28: ...
En zij zullen weten, dat Ik de Here hun God ben, zowel wanneer Ik hen
in ballingschap wegvoer onder de volken, als wanneer Ik hen weer in hun
eigen land verzamel, zonder dat Ik iemand van hen daarginds achterlaat
(NBG). In Ezechiëls profetie van de nieuwe tempel en het
vernieuwde land (Ezechiël 40-48) komt deze formulering niet meer
voor. Maar wat betekent nu precies dat "dan zullen zij weten ... " aan
het einde van een onheilsprofetie? Het klinkt als een dreigement: alsof
de HEER dóór Zijn gerichten tenslotte toch Zijn gelijk
binnenhaalt, ten koste van Zijn volk en de buurvolkeren. Aarnoud hoort
er meer evangelie in. Hij spreekt van een inkeerformulering of omkeerformulering. Het
goddelijk oordeel in de vorm van oorlogsgeweld heeft als doel dat
mensen tot inkeer komen. ... Uiteindelijk is er een omkeer en
vernieuwing mogelijk (Ezechiël I, pag. 81-82). De
formulering 'jullie zullen weten dat Ik de Heer ben' is een
bekrachtiging van het oordeel. Tegelijkertijd wordt daarin ook het
gewenste gedrag onder woorden gebracht: erkenning van de Heer en zijn
normen voor humaniteit zoals die in de Tora zijn gegeven (Ezechiël I,
pag. 132). - Het wordt nog wat ingewikkelder wanneeer deze formulering
betrekking heeft op de nabuur-volkeren, die Israël hebben bedreigd
en bestreden: Ammon, Moab, Edom, de Filistijnen, Tyrus, Sidon, Egypte,
Assur (Ezechiël 25-32 en 35). Bijvoorbeeld in Ezechiël 25:11
(NBV): Zo zal Ik ook Moab straffen; ze zullen weten dat Ik de HEER ben. Wat betekent de inkeerformulering in zulke teksten? Expliciet is ze gericht tegen de gevonniste volkeren, in dit geval Moab; voor hen betekent 'het kennen van de Heer' een pijnlijke confrontatie met zijn regisserende kracht - maar impliciet is ze gericht tot de Judese ballingen in Babel, de eerste hoorders van Ezechiëls profetieën, als een oproep tot inkeer (Ezechiël II,
pag. 14-15). In de belangrijke perikoop Ezechiël 28:20-26 komt de
inkeerformulering maar liefst vier keer voor (vers 22, 23, 24 en 26).
Boven deze perikoop schrijft Aarnoud: Israël en de omringende volken. Die volken krijgen de mogelijkheid om het roer radicaal om te gooien en een einde te maken aan onrecht, geweld en corruptie. De vierde en laatste keer (vers 26) staat er zelfs: 'weten zullen zij dat Ik de Heer hun god ben'. De Heer is niet alleen de God van Israël maar beoogt ook de God te zijn van de volken die Israël omringen (Ezechiël II,
pag. 35-36). Waar het me hier om gaat is de bemoedigende uitleg van Aarnoud. Omkeer en vernieuwing blijven altijd mogelijk:
allereerst voor Israël (de eerste hoorders van Ezechiël: de
Judese ballingen in Babel), maar vervolgens óók voor de
heidense en vaak vijandige volkeren!
Met deze laatste passages ben ik al in het tweede deel van
Ezechiël:
de hoofdstukken 25-48. Als Bijbellezers hopen we dat het
nu - na het dieptepunt van hoofdstuk 24: de profetie van de val van
Jeruzalem - bergopwaarts zal gaan: naar een toekomst van heil en vrede.
Maar dat valt een beetje tegen: voor de eenvoudige christelijke Bijbellezer en
misschien ook wel voor de professionele exegeet. Eerst volgen nu de
gerichten over de
vijandige nabuurvolkeren (Ezechiël 25-32 en 35). We kunnen ons
voorstellen dat de Judese ballingen in Babel, slachtoffers van hun vijandschap, deze profetieën met
genoegen hoorden; maar wij
als christelijke lezers delen gevoelsmatig niet direct in die
feestvreugde.Volgens Aarnoud moeten we deze
hoofdstukken niet lezen als leedvermaak. Aan de hand van het bijbelboek
Amos legt hij uit dat de profetieën tegen de nabuurvolkeren
allereerst gehoord moeten worden door Israël / Juda. Juist zij
moeten voorlopers zijn in het leven volgens de normen van de Tora (Ezechiël II, pag. 9-10).
- De profetieën van het herstel van Juda en
Israël (Ezechiël 34 en 36-37) spreken ons direct aan; de
daarop volgende proto-apocalyptische (Ezechiël II, pag. 5) aanval en ondergang van Gog, de oppervorst van Mesech en Tubal, in het land Magog
(Ezechiël 38-39) waarschijnlijk minder. Daarna volgt
Ezechiëls profetie van "de nieuwe hemel en de nieuwe aarde"
(Ezechiël 40-48). We begrijpen dat deze profetieën voor
Ezechiël zelf het hoogtepunt waren. Hij was geboren als priester maar
heeft nooit als priester kunnen werken (hij werd jong
gedeporteerd naar het heidense Babel en vervolgens werd de tempel in
Jeruzalem verwoest). En dan aan het eind toch het geweldige
vooruitzicht van een volmaakte tempel! maar wij (21e-eeuwse christenen) missen die beleving.
Aarnoud heeft lang gewerkt aan de uitleg van deze tweede helft van
Ezechiël: Ezechiël II verscheen 8 jaar na Ezechiël I.
Ook in dit tweede deel heeft Aarnoud maximaal gezocht naar de boodschap
van troost en hoop, voor toen (de Judese ballingen in Babel) en tussen
de regels door ook voor onszelf nu. Ezechiël maakt die troost en
hoop expliciet in de laatste woorden van zijn profetieën: Voortaan heet de stad ‘De HEER is daar!’ - De
Heer is niet uitsluitend te vinden in zijn heiligdom maar vooral ook in
de stad: onder de mensen. Dat is de hoopvolle finale van het boek
Ezechiël (Ezechiël II, pag. 198).
Vriendelijkheid
"Vriendelijke dominee" schreef ik hierboven. Als ik één Bijbeltekst met Aarnoud associeer, dan is het Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend
(Filippenzen 4: 5). In de 45 jaar dat ik Aarnoud ken, heb ik nog nooit
meegemaakt dat hij met iemand ruzie maakte. U denkt misschien: Maar dat
spreekt toch vanzelf, voor een dominee! Laat ik u uit de droom helpen.
Dominees zijn soms net mensen. Tot overmaat van ramp mensen die gekozen
hebben voor een baan waarin ze elke week een half uur ongestoord mogen
praten, terwijl verder iedereen moet luisteren en niks mag terugzeggen.
Sommige dominees kunnen het ongestoord praten niet beperken tot dat éne halve uur.
Zo niet Aarnoud. Ik ken hem als een buitengewoon coöperatieve
collega. Hij staat altijd open voor het gesprek. Hij wil geen mens
kwetsen of beschadigen. In vergaderingen zoekt hij - ook bij lastige en
omstreden kwesties - altijd naar de verbinding: de beste oplossing waarin iedereen
zich zoveel mogelijk kan vinden. Die vriendelijkheid geeft hem een
natuurlijk gezag. Ik heb hem regelmatig meegemaakt als voorzitter. De
sfeer in vergadering of bijeenkomst is dan eigenlijk altijd prettig.
Ook in zijn vele publicaties schrijft hij altijd evenwichtig en
voorzichtig. Hij kan duidelijk stelling nemen zonder de theologische
confrontatie te zoeken.
Lastige kwesties kom je af en toe tegen bij het examineren van
beginnende predikanten. Jarenlang hebben Aarnoud en ik deel uit gemaakt
van het gereformeerde provinciale examen-deputaatschap. Na de vorming
van de Protestantse Kerk is Aarnoud lid geweest van de Colloquium
Commissie van die Kerk. Uit eigen ervaring kan ik enkel iets vertellen
over onze gereformeerde periode. Bij een kerkelijk examen gaat het niet
om
toetsing van theologische kennis; de kandidaat heeft immers de
theologische opleiding aan de Theologische Universiteit met goed gevolg
afgerond. Nee, het gaat over wat vroeger werd genoemd bekwaamheid en geschiktheid voor het ambt. In de Kerkorde van de Protestantse Kerk (Ordinantie 13-18-1) staat: Het
colloquium is een gesprek over de opdracht van het ambt, de roeping en
kerkelijke toewijding van betrokkene, de roeping van kerk en gemeente
en het delen in het belijden van de kerk. -
Meestal is
dat een heel mooi moment. Je ontmoet begaafde jonge mensen (en soms
iets minder jonge mensen: "zij-instromers") die met veel enthousiasme
en vanuit een groot persoonlijk geloof hun gaven in dienst willen
stellen van de Heer en Zijn gemeente. Het is een vreugde met hen te
spreken over het werk dat vóór hen ligt. - Maar af
en toe ontmoet je als examen-commissie een kandidaat over wie je zorgen
en twijfels hebt. Niet over haar / zijn theologische kennis (zie
boven). Ook niet over haar / zijn persoonlijke geloof (wie zouden
wij zijn om daarover te oordelen?).
Maar over: zou het met deze kandidaat wel gaan lukken in een kerkelijke
gemeente? gaan er geen ongelukken gebeuren? Daar wil je de kandidaat en
de gemeenten voor behoeden. De zorgen en twijfels van de
examen-commissie kunnen worden opgeroepen door zelfoverschatting en
eigenwijsheid van de kandidaat, of juist door onzekerheid; door gebrek
aan inlevingsvermogen en gevoel voor het kerkelijk leven, door
rigoreuze opvattingen over geloof en leven. Maar de kandidaat heeft
inmiddels al wèl zes
jaar theologie gestudeerd om dominee te worden; en heeft soms al
concrete afspraken gemaakt met een vacante gemeente over een beroep. Om
haar / hem dan (nog) niet toe te laten tot het ambt - dat
is een verschrikkelijk moeilijke beslissing. Persoonlijk vond ik het
examen-deputaatschap één van de moeilijkste taken van
mijn
werk als predikant.
Kerk en Israël.
Met lastige en omstreden kwesties heeft Aarnoud - zijns ondanks - ook te
maken gekregen als voorzitter van het landelijke deputaatschap Kerk en
Israël. Het woord deputaatschap
verraadt al het gereformeerde tijdperk van vóór
2004, in de Protestantse Kerk spreken we over college of commissie. Nu
droegen en dragen veel gereformeerden (zoals ik zelf) Israël een
warm hart toe. Het Joodse volk is het volk van God. Lange tijd zongen
we als gereformeerden in de kerkdiensten (bijna) alleen Psalmen: de
liederen van Israël. Op de gereformeerde School met den Bijbel
waar ik op zat,
was Bijbelse geschiedenis haast nog belangrijker dan vaderlandse
geschiedenis. Door de schok van de Holocaust werden we bepaald bij de
verschrikkingen van de Jodenhaat. Na de oorlog hebben veel
gereformeerden inspiratie geput uit Joodse Bijbeluitleg en Joodse
geloofsbeleving. Aarnoud is geestelijk en theologisch verrijkt door
zijn diepgaande ontmoeting met het Jodendom en heeft er op zijn beurt
velen in kerkelijk Zeeland mee verrijkt; samengevat in het ene begrip lernen. Een vrucht daarvan is het boekje Leeftocht
(1990), dat Aarnoud maakte samen met kunstenares Marja de Lange.
Tijdens de bijeenkomst ter gelegenheid van Aarnouds jubilea vertolkte
met name Heleen Pasma Aarnouds verbondenheid met het Jodendom.
Binnen de Gereformeerde Kerken coördineerde het landelijke
deputaatschap Kerk en Israël de bezinning op en het gesprek met
Israël (de
Joodse gemeenschap). Door zijn deskundigheid op het gebied van het Oude
Testament en het Jodendom was Aarnoud Jobsen bij uitstek geschikt om
leiding te geven aan dit deputaatschap.
Maar in verschillende opzichten is dit mooie en belangrijke werk ook spannend.
1) Kerk en theologie zijn belast met
een geschiedenis van bijna 2000 jaar Jodenhaat. Zelfs afgezien daarvan
heeft de houding van de kerk tegenover het Joodse volk heel lang het
karakter gehad van Jodenzending. De openlijke of heimelijke bedoeling
van de kerk is daarbij de Joden bekeren tot Jezus, of zoals het
officiëler genoemd werd: hen "uit de Schriften betuigen dat Jezus
de Christus is". Het is te begrijpen dat Joden (sinds de Holocaust in
Nederland bovendien een kleine minderheid) lang niet altijd zin hebben
in het geloofsgesprek met christenen. Over Jodenhaat en Jodenzending
schreef de Joodse Bijbeluitlegger Pinchas Lapide in het boekje
Ieder komt tot de Vader. Bij het woord van Jezus in Johannes 14: 6:
Niemand komt tot de Vader dan door Mij, schrijft Lapide (met Franz Rosenzweig): Niemand
komt tot de Vader - behalve wanneer iemand niet meer tot de Vader
behoeft te komen, omdat hij al bij Hem is. En dat nu kan gezegd worden
van het Volk Israël (niet de Joden afzonderlijk).
2) Vanaf Genesis 12 loopt door het Oude Testament de land-belofte. De HEER belooft aan Abraham en zijn nakomelingen
het land dat Ik u wijzen zal (Genesis 12: 1).
Heel
Kanaän, het land waar je nu als vreemdeling woont, zal Ik jou en
je nakomelingen voor altijd in bezit geven, en Ik zal hun God zijn (Genesis 17: 8). En de profeten geven aan de Joden in ballingschap de belofte van de HEER door:
Ik leid jullie bij die volken weg, Ik breng jullie uit die landen bijeen en laat je naar je eigen land gaan (Ezechiël 36:24).
Dit
zegt God, de HEER: Ik haal de Israëlieten weg bij de volken waar
ze terechtgekomen zijn, Ik zal ze overal vandaan bijeenbrengen en ze
naar hun eigen land laten gaan (Ezechiël 37:21). Voor
sommige (niet alle!) orthodoxe Joden en voor bijvoorbeeld
Christenen voor Israël
gaat
sinds 1948 deze profetische belofte (opnieuw) in vervulling. Dit land
is en blijft van Godswege bestemd voor de Joodse staat Israël. In
dit verband citeert Pinchas Lapide in het genoemde boekje Karl
Barth. Barth hield het
in 1962 voor mogelijk, dat de staat Israël
'een voortgaand en nieuw teken is van de verkiezing en voorzienige
genade en trouw van God aan Abrahams zaad,' en hij kenschetst de
politieke herleving van Israël als natie en staat als 'een wonder
voor allen, die ogen hebben om te zien.' -
Hoe moeten we de land-belofte theologisch
duiden? In het Nieuwe Testament speelt de land-belofte geen rol. Maar
dat kun je op twee tegengestelde manieren verklaren. Enerzijds de
traditionele verklaring: in Christus zijn de oudtestamentische beloften
vervuld (en daarmee in zekere zin achterhaald) - anderzijds: wat al zo
vaak en duidelijk in het Oude Testament is beloofd, dat hoeft niet nog eens
herhaald te worden: de land-belofte blijft gelden! De gespreksnotitie
Onopgeefbaar verbonden
- Handreiking voor een kerkbreed gesprek over Kerk en Israel van de
Protestantse Kerk gaat op de landbelofte uitvoerig en genuanceerd in (
Onopgeefbaar verbonden pag. 8- 9). - Aarnoud heeft
natuurlijk herhaaldelijk geschreven over de profetische land-belofte.
Voor mijn gevoel op een voorzichtige en terughoudende manier. Het gaat
in deze belofte uiteindelijk niet zozeer om vierkante kilometers grond,
maar allereerst om integer leven volgens de Tora.
3) Voor de Palestijnen was de proclamatie van de staat Israël in 1948 een ramp, dé Ramp bij uitstek (
al-nakba)
- een ramp die overigens mede door de omliggende Arabische landen in
stand werd en wordt gehouden (vluchtelingen-kampen). Aarnoud vierde
zijn jubilea (29 oktober 2023) ten tijde van de politieke, militaire en
humanitaire crisis rond de Gaza-strook (na de terreur-aanval van
Hamas). Bij demonstraties ook in Europese steden en tot in de Nederlandse Tweede Kamer klinkt de pro-Palestijnse leus
From the river to the sea, Palestine will be free. Palestijnse
christenen
kunnen niet begrijpen hoe wij - als europese christenen hun
geloofsgenoten - sympathie kunnen
hebben voor de staat Israël: voor hen de onderdrukker. Ook
christenen in omliggende landen zoals Libanon zijn veelal sterk
anti-Israël en anti-Joods gezind. Er is en wordt de Palestijnen
onrecht aangedaan. Het Werelddiakonaat van de Gereformeerde Kerken,
sinds 2004 Kerk in Actie van de Protestantse Kerk, protesteert tegen
dit
onrecht en komt op voor de slachtoffers. Kerk in Actie heeft daarbij
onder meer contact met
christelijke kerken in het Midden-Oosten en met Sabeel: de oecumenische
beweging voor Palestijnse bevrijdingstheologie. "Dubbele
solidariteit met het Joodse en het Palestijnse volk" klinkt mooi, maar
is in de praktijk ontzettend lastig. Het werk van Kerk en
Israël komt daarmee onder spanning te staan. Wanneer je in sommige
kerkelijke kringen positief spreekt over Israël of Jodendom, stuit
je op onbegrip. Israël / het Joodse volk is een wezenlijk
deel van het christelijk geloof: van Abraham tot nu, van Auschwitz tot
Jeruzalem. In de Kerkorde van de Protestantse Kerk staat:
De kerk is geroepen gestalte te geven aan haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël (art. I-7). Gestalte geven - maar hoe?
Met het voorafgaande duid ik iets aan van de spanningen waarmee Aarnoud
te maken had als voorzitter van het Deputaatschap voor Kerk en
Israël.
Pastoraat.
In de voorafgaande alinea's lijkt het wel of predikanten als Aarnoud al
hun tijd vullen met lastige kwesties. Dat beeld wil ik direct rechtzetten.
Eén van de (vind ik) mooiste taken van een predikant is
meeleven met haar / zijn gemeenteleden, in hun vreugden en verdriet. Je kunt daarin enkel delen door zoveel mogelijk
pastorale contacten met zoveel mogelijk gemeenteleden. Aarnoud en ik
hebben daarvan wat meegekregen uit ons gereformeerde verleden.
Gereformeerde Kerken als Grijpskerke en Scharendijke waren heel
kleinschalig. Je kon vrijwel al je gemeenteleden redelijk goed persoonlijk kennen.
Daardoor kon je in allerlei omstandigheden met ze meeleven: letterlijk
van de wieg tot het graf. Dat werd ook van je verwacht. En als je
probeerde aan die verwachting te voldoen, werd dat bijzonder
gewaardeerd. Natuurlijk miste je wel eens iets belangrijks. Maar in
veel gemeenten bestond de gewoonte dat élk jaar élk adres bezocht werd
door een ouderling. Over dat jaarlijkse huisbezoek van de ouderling(en)
worden soms onplezierige verhalen verteld en geschreven. Maar het was
in elk geval bedoeld als een georganiseerde vorm van meeleven vanuit de
kerk met de gemeenteleden. Voor ons als predikanten waren de ouderlingen
een belangrijke aanvullende bron van informatie. Dat je als dominee de
gemeenteleden persoonlijk kende, stond in een positieve wisselwerking met de
kerkdiensten. De dominee die door-de-week op de koffie kwam en
luisterde naar de dagelijkse zorgen van zijn gemeenteleden, die zelfde
dominee zagen zij op
zondag op de preekstoel - en omgekeerd. Als predikant was je voor hen
een bekende, bijna zou ik schrijven: een kennis. Om met Abraham Kuyper te spreken: de predikant was aller huisvriend.
De ontwikkeling van toen naar nu kun je omschrijven met: "van
huisvriend naar huisarts". Een moderne huisarts krijg je als
patiënt immers enkel te spreken als het écht niet anders
kan: als je serieuze problemen met je gezondheid hebt, als je er met www.thuisarts.nl niet
uitkomt, als jouw probleem de competentie van de (vaak heel kundige
en behulpzame) praktijk-ondersteuners en assistenten te boven gaat.
Dán pas heb je toegang tot de dokter. Zo
werkt het ook met de moderne dominee. Protestantse gemeenten zijn
veelal grootschalig. Een predikant moet pastoraal beschikbaar zijn
voor 1000 of misschien wel 1500 mensen. Die kun je nooit allemaal
persoonlijk bezoeken. En dominees zijn duur tegenwoordig. "Jij bent te
duur om zomaar een
kopje thee bij mensen te gaan drinken", zei onze voorzitter een keer
tegen me tijdens een kerkenraadsvergadering. En inderdaad: als je
uitrekent
wat je als dominee per uur kost, krijg je het spaansbenauwd. Niet omdat
dominees zo
krankzinnig veel verdienen: de predikants-tractementen liggen op het
zelfde niveau als de leraren-salarissen van het voortgezet
onderwijs. Maar omdat álle arbeidskosten tegenwoordig nu eenmaal
vreselijk
hoog zijn: een
kopje thee van een huisschilder of loodgieter heeft óók
een gouden oortje. In die zin begrijp ik de opmerking van onze
voorzitter dus wel. Maar juist die persoonlijke contacten zijn binnen
een kerkelijke gemeente zo geweldig belangrijk. En dan het allerbeste
bij de mensen thuis, waar je ziet welke boeken er in de kast staan,
welke krant ze lezen, en
welke foto's er op het buffet prijken (deze zelfde opmerking maakte
collega Piet Schelling tijdens de jubileum-bijeenkomst). Dat kun je
niet helemaal
vervangen door het koffiedrinken-na-de-kerkdienst of "appen met de
dominee". Als je gemeenteleden
persoonlijk kent, als gemeenteleden jou persoonlijk kennen, dan is voor
hen de drempel ook veel lager om persoonlijk lief en leed met je te
delen. Ik weet het: dit is
nostalgie: een
verouderde manier van werken als dominee. Maar Aarnoud en ik zijn nooit
moderne efficiënte predikanten geworden, die gemeenteleden enkel
te spreken krijgen als ze uitdrukkelijk een gesprek of bezoek aanvragen
("bezoek op verzoek"). Zó hebben we niet willen werken.
Gemeenteleden hebben die brede persoonlijke aandacht ook gewaardeerd.
Dat blijkt wel uit de vele malen dat Aarnoud - ook ná zijn
emeritering in 2017 - nog gevraagd is om een begrafenis of crematie te
leiden van een gemeentelid met wie hij in pastorale contacten
gedurende 16 jaar een sterke persoonlijke band had opgebouwd.
Tenslotte
Onlangs herinnerde Aarnoud me er nog eens aan: bij zijn bevestiging als
predikant van Zierikzee (1989) zongen we uit de Oude
Berijming (1773) van Psalm 134. Ps 134: 3 is de énige strofe uit
de Psalmberijming-1773 die we terugvinden in het Nieuwe Liedboek van
2013; en wel in de rubriek Bevestiging ambtsdragers. Bij dit ambtsjubileum is dit vers evenzeer op z'n plaats. Aarnoud, dit is het beste wat ik je kan toewensen:
Dat 's HEREN zegen op u daal';
Zijn gunst uit Sion u bestraal'.
Hij schiep 't heelal, Zijn Naam ter eer:
Looft, looft dan aller heren HEER!