PIET SCHELLING EN AARNOUD
JOBSEN: Altijd een preek op zak. Honderd jaar prekenserie Menigerlei Genade, Uitgeverij Kok Utrecht, 2014, 248 pag.
Toen ik afstudeerde (1980), had
ik als hoofdvak homiletiek = preek-kunde. Mijn doctoraal-scriptie
ging over de taal-bijdrage van de tekst aan de preek. Om een simpel
voorbeeld te noemen: als een dominee preekt over "De HEER is mijn
Herder", loopt de preek makkelijk vol met beeldspraak over schapen en
weiden (over de vragen die dat oproept, gaat het nu verder niet). In
het kader van mijn onderzoek wilde ik ook een aantal preken analyseren.
Ik nam daarvoor de 26 preken van Menigerlei Genade jaargang
LXI (1974). Ik vond dat toen (1980) al lange preken. Waarom waren die
preken zo lang? omdat - zei men - ze waren bestemd voor preeklezers. En
die lezen vlugger dan de gemiddelde dominee spreekt. Als een dominee
een preek van 20 minuten aan een preeklezer geeft, is die in een
kwartier klaar - en dat kwartier was in 1974 te kort.
Menigerlei Genade (in het
vervolg: MG) is een uitdrukking uit 1Petrus 4:10 in de Staten-Vertaling.
Bedoeld wordt de veelkleurige verscheidenheid aan genadegaven in de
gemeente van de Heer. Menigerlei Genade
is ook de naam voor een gereformeerde prekenserie, die 100 jaargangen
heeft beleefd: van 1911 tot en met 2013 (tijdens de Tweede Wereldoorlog
verscheen de serie enkele jaren niet, vanwege papierschaarste). De
redactie werd gevormd door befaamde gereformeerde predikanten. De
laatste twee redacteuren waren dr. Piet Schelling (redacteur MG
1988-2013) en mijn Goese collega dr. Aarnoud Jobsen (redacteur MG
1990-2013). Zij schreven bij het beëindigen van deze prekenserie
een gedenkboek: Altijd een preek op zak.
Altijd een preek op zak - dat
had de goede gereformeerde ouderling elke zondag. Want de dominee kon
plotseling ziek worden; een gastpredikant kon door ijzel of een
auto-ongeval onverwacht verstek laten gaan. En soms was het de
preekvoorziener niet gelukt voor een bepaalde dienst een voorganger te
vinden. In zo'n geval haalde de ouderling de preek uit zijn (in de
laatste tientallen jaren soms ook: haar) zak en las de preek van
Menigerlei Genade. "Een leesdienst" of "leeskerk" noem(d)en we dat. Ik
aarzel tussen noemen en noemden. Ik heb het gevoel dat in het midden
van de Protestantse Kerk leesdiensten niet vaak meer voorkomen. Vandaar
wellicht dat de behoefte aan een prekenserie als MG zo ver is
afgenomen, dat de uitgave is gestaakt.
Zelf kijk ik een kleine 60 jaar terug
in de gereformeerde geschiedenis. Ik groeide op in de Gereformeerde
Kerk van Kamperland. Uit mijn jongste jaren kan ik me niet veel
leesdiensten herinneren. Ik weet wel dat een enkele ouderling brandde
van (ongetwijfeld: heilig) verlangen om eens als preeklezer op te treden. Maar we hadden een
zeer actieve preekvoorziener met een groot netwerk onder dominees in de
omtrek. Ook bij een afzegging op korte termijn wist hij altijd wel een
predikant te vinden. Bovendien waren de kerkgangers in geval van nood
bereid op sterk afwijkende tijden ter kerke te komen, zodat een dominee
uit een naburig dorp, tussen zijn eigen diensten door, Kamperland uit de
brand kon helpen. Zelf heb ik dus weinig herinneringen aan
leesdiensten. Anderzijds hebben we in onze eigen Protestantse gemeente
te Goes in de afgelopen jaren herhaaldelijk noodgevallen beleefd: een
dominee die afzegde wegens ijzel, een dominee die vast stond in de
file (die heb je in Zeeland op zomer-zondagmiddagen) en een dominee die
(vanwege persoonlijke omstandigheden) de preekbeurt in Goes was
vergeten. Maar in die gevallen is - voor zover ik weet - geen beroep
gedaan op MG. Altijd een preek op zakhebben
is mooi, maar als die preek jaren lang in die zak heeft gezeten
en je moet hem er opeens en onverwacht uit halen en voorlezen - dat
valt niet mee. Eigenlijk lukt dat alleen als je die preek af en toe uit
je zak haalt en nog eens doorleest. En daarvoor komen de genoemde
calamiteiten te weinig voor.
In andere kerkgenootschappen ligt dat anders. In mijn jeugd in
Kamperland woonde ik dicht bij de kerk van de Gereformeerde Gemeente.
Die gemeente heeft nooit een eigen predikant gehad. Dus was het altijd
leeskerk: jarenlang drie maal per zondag las
ouderling Bustraan een preek. Af en toe was er op woensdagavond een
kerkdienst, waarin er een dominee van elders voorging. - De
Gereformeerde Gemeente
hier in Goes (de Sionskerk) heeft doorgaans wel een eigen predikant.
Deze
verzorgt meestal twee van de drie zondagse diensten: 's morgens en 's
avonds. De middagdienst is een leesdienst. Tijdens die middagdienst
staan er wel minder fietsen en auto's bij de Sionskerk dan 's morgens
en 's avonds. Welke preken er in de Gereformeerde Gemeenten worden
gelezen, weet ik niet precies. Vroeger en misschien nog wel preken van
oude schrijvers uit de Nadere Reformatie; en preken van predikanten van
het eigen kerkgenootschap, neem ik aan. Of er in de Gereformeerde
Gemeenten ooit een
preek uit MG is gelezen, weet ik niet.
Altijd een preek op zak is een
alleraardigst boek. Het is zeer leesbaar geschreven. Jobsen en
Schelling hebben elk een aantal hoofdstukken voor hun rekening genomen,
over boeiende onderwerpen. Zo dadelijk vertel ik daar nog wat meer
over. Bovendien roept het boek nostalgische herinneringen op aan een
gereformeerd verleden, dat in die vorm vrijwel niet meer bestaat. "Veel
oud vertrouwen weder gevoed" zei ik na de presentatie-bijeenkomst tegen
één van de aanwezigen die nóg verder in het
gereformeerde verleden terugkijkt dan ik. Die nostalgische
herinneringen zijn wel ambivalent. Enerzijds diep respect voor ons
gereformeerde voorgeslacht. De predikanten die zulke lange (wel 6000
woorden - ongeveer een uur spreektijd) en doorwrochte preken maakten,
meestal twee per week (voor de zondagmorgen "vrije stof" en voor de
zondagmiddag een Catechismuspreek). Grote Bijbelkennis en
sterke geloofsovertuiging spreekt uit deze preken. Daarmee vergeleken is
er gaandeweg veel verdund en verdampt. - Anderzijds wisten
de dominees van 100, 80 of 60 jaar geleden alles wel heel zeker: hoe
het zat met God en Zijn bedoelingen, en de consequenties daarvoor voor
kerk, staat en maatschappij. Tot in politieke stellingsnames toe
(bijvoorbeeld over Nederlands Indië), waar we sindsdien op terug
gekomen zijn. Sommige schrijvers in MG waren echte kanseltijgers
(bijvoorbeeld dr. K. Dijk) - en als iedereen je eert als autoriteit,
dreig je daarin zelf te gaan geloven. Op die manier zouden we nu geen
kerk meer kunnen en willen zijn.
Altijd een preek op zak begint met een drietal preken over 1Petrus 4:10 (de tekst over menigerlei genade, in de Nieuwe Bijbel Vertaling: Gods veelsoortige gaven).
Daarna typeert Aarnoud Jobsen de bakermat van MG: de gereformeerde
wereld van het begin van de vorige eeuw. Een wereld van lange preken en
sobere liturgie, een geloofsbeleving die draaide om behouden worden of
verloren gaan. Dat laatste vinden we tegenwoordig misschien een erg
beperkte en misschien wel heils-egoïstische invalshoek; maar het
betekende wel dat in geloof, kerk en prediking álles op het spel
stond: eeuwig wel of eeuwig wee. Dat gaf aan de geloofsbeleving van
onze gereformeerde voorouders een diepe ernst; een ernst die ik mis in
moderne preken waarin Gods genade en onze eeuwige zaligheid worden voorgesteld als een
automatische vanzelfsprekendheid. Jobsen tekent de achtergrond van het
ontstaan van MG: de Gereformeerde Kerken drongen het voorgaan van de
ultrabevindelijke oefenaars terug en legden meer nadruk op de
academische studie van de dominees. In 1908 en 1911 besloot de synode
dat studenten pas ná het preparatoir examen (het eerste
kerkelijke examen) mochten preken. Dat betekende dat het voor vacante
gemeenten moeilijker werd om voorgangers te vinden. MG bood sinds 1911
het alternatief: leespreken van bevoegde voorgangers (ervaren en 'uitnemende' predikanten,
pag 54). Aanvankelijk was het een soort weekblad: elke week dinsdag
ontvingen de abonnees een preek voor de komende zondag per post. Later
zou de frequentie worden verminderd tot 6 afleveringen van 4 preken per
jaar in 1990 en tot 4 afleveringen van 5 preken per jaar in 1991 (pag.
60). In de laatste decennia leverden ook vrouwelijke predikanten preken
aan MG. De medewerking van hervormde predikanten betekende een
verbreding, analoog aan het Samen op Weg-proces.
Interessant vond ik het hoofdstuk van Aarnoud Jobsen over de
actualiteit in de preken. Het wordt vaak en makkelijk gezegd: een preek
moet actueel zijn! Tijdloze preken zijn uit den boze. Intussen is
actueel preken makkelijker gezegd dan gedaan. Kerkgangers zitten er
niet op te wachten dat de dominee de krant van de afgelopen week
voorleest. En de dominee heeft niet meer wijsheid dan
de kerkgangers om commentaar te leveren bij het nieuws. En dat
commentaar wordt zeker discutabel als het - vanuit een Bijbeltekst -
wordt gepresenteerd als het Woord van God. Een predikant is niet per
definitie een profeet die over de actuele situatie kan zeggen: Zo spreekt de HEER!
En predikanten die wel graag profetisch willen spreken, moeten bedenken
dat échte profeten doorgaans worden vervolgd (Mattheus 5: 12).
Als we na enkele tientallen jaren lezen welke maatschappelijke en
politieke standpunten van de kansel zijn verkondigd, worden we
voorzichtig om vandaag in onze preken ons commentaar bij de tijd te
leveren. In dit hoofdstuk Tijdsbeelden vinden
we voorbeelden van preken rond de Tweede Wereldoorlog waarin de
gebeurtenissen worden geduid. Ds. Veldkamp ziet in de Duitse bezetting
het ingrijpen van God. In zijn Kerstpreek van 1940 troost ds. Van der
Vegt zijn hoorders met de komst van Christus in onze menselijke nood.
Na de oorlog legt ds. Slomp ("Frits de Zwerver") verbanden tussen de
offers van de verzetsstrijders en het offer van Christus. In zijn preek
voor zondag 31 augustus 1947 (Koninginnedag) verdedigt ds. K. Dijk het
koningschap als de door God gegeven overheid - hij keert zich in deze
preek ook tegen de vrijheidsbeweging in Nederlands Indië. In zijn
preek voor 1 mei 1949 (Dag van de Arbeid) keert dezelfde predikant zich
tegen de niet-christelijker arbeidersbeweging. In zijn preek bij de
troonswisseling Wilhelmina - Juliana op 31 augustus 1948 vergelijkt ds.
Oranje het koningschap van Wilhelmina met het koningschap van David (ik
vermoed dat ds Oranje minder kritisch preekt over koningin
Wilhelmina dan de Bijbel vertelt over koning David).
Nog enkele opmerkingen bij dit hoofdstuk:
1) Bij de preken van MG moeten we bedenken dat er altijd enige tijd zat
tussen het schrijven van de preek en de publicatie ervan. Over de
latere tijd lezen we verderop in het boek: De predikanten leverden een jaar voor publicatie hun preek in, waardoor zij bewust de actualiteit vermeden
(pag. 218). Dat is dus een wezenlijk andere situatie dan die van de
dominee die een preek voorbereidt voor komende zondag. Zelf bekijk ik
op zondagmorgen vóór de kerkdienst nog via internet het
laatste journaal van de zaterdagavond; een enkele keer geeft dat
aanleiding tot een opmerking in mijn preek of een concrete voorbede.
Bovendien kan een predikant actueel preken zonder expliciet bepaalde
nieuwsfeiten te vermelden: als zij / hij verbindingen weet te leggen
met levenservaringen van mensen (pag. 219).
2) De in dit hoofdstuk behandelde preken stammen uit de eerste halve
eeuw MG (vóór 1950). Tot ongeveer 1960 was de
gereformeerde wereld een tamelijk gesloten zuil, gestructureerd volgens
wat later het KiKo-model zou worden genoemd: Kerk als instituut en Kerk
als organisme. De Kerk als instituut was de kerk van de diakenen,
ouderlingen en dominees; van kerkdiensten en katechisaties, huisbezoek
en diakonaat. De Kerk als organisme werd gevormd door de christelijke
organisaties op gereformeerde grondslag: de School met den Bijbel (ik
heb er zelf op gezeten en daar ben ik dankbaar voor), de christelijke
krant (Trouw), de Anti-Revolutionaire Partij, de Christelijke Boeren-
en Tuinders-Bond, de NCRV, enz. enz. Binnen deze gereformeerde /
christelijke zuil was er een sterk streven naar saamhorigheid en
eenstemmigheid. De politieke en maatschappelijke uitspraken in de
preken van MG stemden doorgaans overeen met wat de chistelijke
maatschappelijke en politieke organisaties voorstonden. De predikanten
zullen dus meestal de consensus binnen de eigen groepering hebben
verwoord.
3) Ná 1960 begon de gereformeerde zuil af te brokkelen. De
consensus verdween langzamerhand. Niet elke gereformeerde kerkganger
was meer automatisch geabonneerd op Trouw, maar misschien op de
Volkskrant, de NRC of de Telegraaf. En niet elke gereformeerde dominee
stemde meer automatisch ARP of later CDA. De Duitse praktische theoloog
Josuttis definieerde de predikant als "iemand met rechtse broeders en
linkse vrienden". Maatschappelijke en politieke uitspraken in preken
worden dan een stuk spannender. Zelf heb ik rond 1980 meegewerkt aan
een onderzoek naar preken op vredeszondag. Het was de tijd van IKV
versus ICTO, van massa-demonstraties tegen de 572 kruisraketten.
Dominees zweetten peentjes op vredeszondag, want ze wisten dat ze het
op vredeszondag aan de stok zouden krijgen óf met hun rechtse
broeders (ICTO), óf met hun linkse vrienden (IKV).
Het volgende hoofdstuk van Aarnoud Jobsen gaat over catechismus-preken.
In gereformeerde kring was het gebruikelijk om in de middagdienst een
zondag van de Heidelbergse Catechismus te behandelen. Net als het
kalenderjaar telt de Heidelbergse Catechismus 52 zondagen. Als je op de
eerste zondag van januari begint met zondag 1 en systematisch
doorwerkt, ben je eind december toe aan zondag 52. Dominees die lang in
de zelfde gemeente stonden, exerceerden dus vele malen de Catechismus
door. Zelf heb ik zowel in mijn eerste gemeente (Scharendijke) als in
mijn huidige standplaats (Goes) de Catechismus helemaal doorgepreekt,
maar dan per vraag; enkele vragen samen nemend deed ik er dan 120
preken over. Enkele jaargangen van MG bestaan helemaal uit
Catechismuspreken. In dit hoofdstuk lezen we over de manier waarop ds.
Wielenga, ds. De Moor en ds. Veldkamp preekten over zondag 1 (onze
enige troost in leven en sterven); de uitleg van de voorzienigheid
(zondag 10) door ds. Sillevis Smitt, ds. Kuijper, ds. Meijnen en prof.
Kuitert; en de preken over "Onze Vader die in de hemelen zijt" (zondag
46) van ds. Hoekstra, ds. Fernhout, ds Hoek en ds. Van Minnen.
Catechismuspreken hebben vaak iets braafs (waarschijnlijk ook de mijne)
- de preek van Kuitert over zondag 10 springt er uit in positieve
zin: tegen de theologische mode van die tijd (1987) in neemt hij het op
voor de leer van Gods voorzienigheid: als
God niet de Schepper is die onze wereld als met zijn hand onderhoudt en
regeert, kom je God nooit meer tegen in je leven. Dan is God je geen
last meer maar ook geen lust (pag. 110). Beter met je Maker twisten, zoals het zo kernachtig in de Bijbel staat, dan overstappen naar "God kan er ook niets aan doen". Dan kun je zelfs niet meer tegen God in het krijt treden (pag. 110). Dat pleidooi vóór Gods voorzienigheid, later (1992) door Kuitert uitgewerkt in Het algemeen betwijfeld christelijk geloof (pag. 97-112), is me uit het hart gegrepen.
Hierna volgt een hoofdstuk over preken voor kerkelijke feesten: Pasen en Pinksteren.
Nadat Aarnoud Jobsen ons allerlei voorbeelden uit de geschiedenis van
100 jaar MG-preken heeft getoond, onthaalt Piet Schelling ons op verhalen rondom en reflecties op preken en preeklezen (pag.
137-179). Hij begint met de vraag naar een goede preek, al dan niet in
drie punten (het hoefden niet persé drie punten te zijn, maar de
driedeling was wel favoriet). Hij noemt als elementen in het
preek-gebeuren de tekst, de hoorders, de verbindingen tussen tekst en
hoorders, de preker zelf en de vorm van de preek (pag. 142-144). De
preek maakt deel uit van de hele kerkdienst: in het begin van MG was de
preek lang en de liturgie sober (er werd slechts een enkel Psalmvers
gezongen) - in honderd jaar zijn de diensten kleurrijker en speelsers (pag.
144) geworden en de preken veel korter. - Vervolgens schrijft Schelling
over de dominees die preken leverden voor MG - tot 1973 enkel mannen
(pag. 150). De predikant die de meeste preken van MG (168 om precies te
zijn) op zijn naam heeft staan is dr. K. Dijk (1885-1968), hierboven al
enkele malen genoemd: in zijn tijd vermaard preker en later hoogleraar
in Kampen (toen ik in 1971 ging studeren in Kampen, was zijn gereformeerdheid
daar nog spreekwoordelijk), en van 1927 tot 1965 redacteur van MG. Na
de preek en de predikant komt Schelling op de preeklezer. Na een
serieus hoofdstuk over deze serieuze functionaris volgt een hoofdstuk
met onderhoudende anekdotes (die moet u zelf maar lezen in het boek:
pag 163-175). Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf die een
beetje een vreemde eend in de MG-bijt is: over het moderne verschijnsel van de preek van de leek
(pag. 176-179).
Over preeklezen gesproken:
1) Voordat wij neerkijken op het voorlezen van een preek van een ander:
in dat neerkijken zijn we mede cultureel bepaald. Voor ons tegenwoordige gevoel
moet ook een preek de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie
(Kloos) zijn; het gaat om echtheid en originaliteit, en plagiaat is uit
den boze. Vroeger zag men dat anders. Eeuwen lang (in de middeleeuwen,
om precies te zijn) is de christenheid van Europa geestelijk
grotendeels gevoed met gelezen preken van kerkvaders. In verschillende
plaatsen zijn er in de afgelopen tijd projecten geweest, waarbij de beste preken uit 2000
jaar kerkgeschiedenis zijn voorgedragen: van Augustinus, van Luther,
van Calvijn, enz. Zulke preken hebben waarschijnlijk meer inhoud en
diepgang dan de gemiddelde preek van de gemiddelde dominee. Het zijn
niet de minsten die wel eens een preek van een ander houden. Zo gaat
het verhaal dat mijn leermeester prof. Rothuizen eens een
indrukwekkende preek hield, die hij - tot verrassing van de kerkgangers
- besloot met: Ik vond dit een prachtige preek, ik heb hem zelf vertaald uit het Engels, amen.
2) Een aspect dat in het boek (meen ik) niet aan de orde komt, is de
opkomst van de geluidsinstallatie. MG begon in 1911 vóór
de opkomst van de elektronische geluidsversterking - de enige
versterking was het klankbord boven de preekstoel. Dominees en
preeklezers moesten
zich op eigen (stem)kracht verstaanbaar maken. Vooral in grotere kerken
viel dat niet mee. Ook predikanten hadden daarmee te kampen. Prof.
Kuitert vertelde over zijn eerste gemeente Scharendijke (hij stond
daar van 1950 tot 1955). Tijdens zijn preken kwam regelmatig de
ouderling van dienst het trapje van de preekstoel op. "Domenie, ze
kunne je nie verstae" - "en ik deed nog wel zó mijn best".
Scharendijke
was ook mijn eerste gemeente (1983-1991), maar toen was er inmiddels
een goede geluidsinstallatie. Nu konden dominees hun stembanden nog
trainen door de wekelijkse prediking. Wie slechts incidenteel een lange
preek moest voorlezen, in een grote en volle kerk, zal dat zonder
geluidsinstallatie een hele inspanning gevonden hebben. Dan hebben wij
het tegenwoordig makkelijker: geen kerk zo klein of je krijgt als
voorganger een microfoon voor je neus of op je revers (met alle
complicaties van dien overigens: rondzingen en stoorzenders). - De
afwezigheid of
aanwezigheid van een geluidsinstallatie heeft ook invloed op de
spreekstijl. Ik meen dat Godfried Bomans daarover heeft geschreven.
Zonder microfoon moet je fors spreken (om verstaanbaar te zijn); en dan
ga je het vanzelf ook fors zeggen. Een overeenkomstige ervaring heb
je in gesprek met een hardhorende: dan kun je nauwelijks een
understatement gebruiken. Dankzij de moderne techniek kunnen we voor
een volle kerk of zaal spreken als was het een intiem gesprek. Zo
beïnvloedt de techniek vorm en inhoud van ons gesproken woord.
Een volgend hoofdstuk van Piet Schelling is gewijd aan geliefde Bijbelteksten.
Tegenwoordig sluiten we ons vaak aan bij een leesrooster (uit
liturgische overwegingen of uit solidariteit met de kindernevendienst).
Vroeger kozen dominees hun teksten zelf. Schelling inventariseert uit
welke Bijbelboeken dominees hun teksten kozen; het hoogst scoren
Lucas 445x , Mattheus 422x, Johannes 371x en Psalmen 242x;
uit Ezra en 3Johannes werd niet één maal gepreekt. Van de
3554 preekteksten komen er 2293 uit het Nieuwe Testament en 1261 uit
het Oude Testament (pag. 184). Nu moeten we daarbij bedenken dat geliefd
niet het enige kriterium bij de tekstkeuze is. Op Eerste Kerstdag
heb ik al tientallen malen gepreekt uit Lucas 2: niet omdat het speciaal een geliefde tekst
van mij is, maar omdat we daar nu eenmaal de bekendste Kerstgeschiedenis
vinden. Zo dragen de kerkelijke feestdagen zeker bij tot het grote
aantal preekteksten uit de Evangeliën. - Na deze statistiek volgen
een aantal preken over (inderdaad) geliefde Bijbelteksten: Psalm 23 (De
Heer is mijn Herder); Mattheus 11:28-30 (Komt allen tot Mij, die
vermoeid en belast zijt) en 1Koningen 19: 1- 8 (Elia die verlangt te
sterven). De auteurs steken hun nek uit met een eigen preek over een
geliefde tekst: Lucas 13:10-17 (Schelling) en Exodus 20: 4- 6 (Jobsen).
Jobsen bestrijdt in zijn preek over het tweede gebod (geen afgodsbeelden) de vertaling Voor de schuld van de ouders laat Ik de kinderen boeten. Hoewel die vertaling doen boeten oude papieren heeft (al sinds de oudste Griekse vertaling: de Septuaginta), leest hij in de Hebreeuwse grondtekst dat God met al zijn passie en liefde probeert de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van de zondaren te brengen op zijn weg van bevrijding (pag. 244).