DR. A. JOBSEN: Numeri 1, in de serie: Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel. Commentaar voor Bijbelstudie, onderwijs en prediking, Kok Kampen 2008,  310 pag.
Auteur  AARNOUD JOBSEN was eerder predikant in Grijpskerke en Zierikzee; en werkte als studentenpredikant aan de Hogeschool Zeeland in Vlissingen. Sinds 2001 is hij één van mijn naaste collega's hier in Goes. Hij promoveerde in 1987 op Krisis en Hoop. Een exegetisch-theologisch onderzoek naar de achtergronden en tendensen van de rebelliecyclus in Numeri 11:1-20:3. Hij was daarom de aangewezen exegeet om een commentaar op Numeri te schrijven. Dit eerste deel geeft uitleg van Numeri 1 tm 20.
Het boek JOBSEN geeft een uitleg van de Hebreeuwse tekst. Die wordt - waar nodig - weergegeven in transcriptie; je hoeft dus geen Hebreeuwse letters te lezen. JOBSEN geeft een uitleg van de Hebreeuwse tekst zoals wij die nu kennen; hij houdt zich dus niet bezig met de vijftig jaar geleden zo geliefde opsplitsing van de tekst in verschillende achterliggende bronnen. JOBSEN onderscheidt in de meeste hoofdstukken een aantal scènes, die hij achtereenvolgens toelicht (dus geen uitleg woord-voor-woord of vers-voor-vers). Na de uitleg van ieder hoofdstuk volgt een - soms forse - literatuurlijst, maar de uitleg zelf concentreert zich op de tekst. Anders dan in sommige andere commentaren blijft een overzicht van alle voorgaande uitleggers ons bespaard. Wel verwijst JOBSEN herhaaldelijk naar de grote Joodse exegeten. Het boek leest makkelijk: heldere stijl, korte zinnen. Hoewel JOBSEN in zijn inleiding schrijft: Er zijn weinig gebruikers van commentaren die een commentaar in zijn geheel en in chronologische volgorde lezen (pag. 20), heb ik het boek geboeid gelezen. Het commentaar is mooi uitgegeven: gebonden boek, harde kaft, duidelijke druk.

Een commentaar laat zich niet samenvatten. In plaats van een samenvatting een aantal opmerkingen en vragen. Teken dat het boek mij aan het denken heeft gezet - en dat is het grootste compliment dat je een studieboek kunt maken.

JOBSEN zet ons vooral aan het denken over God.
Al in zijn inleiding waarschuwt hij ons: Voor veel lezers zal de 'theologie' van het boek Numeri niet samenvallen met de 'theologie' in de geseculariseerde context van Noord-West-Europa (pag. 20). Aan het eind van dit artikel kom ik daarop terug.
Krisis en hoop Krisis en hoop - de titel van de dissertatie is ook een typering van Numeri als geheel.

Krisis in de rebellie-cyclus Numeri 11-20 en Numeri 25: verhalen die mogelijk tot de oudste kern van het boek behoren. Het is niet onmogelijk, dat de tendensen die ook in de oordeelsprediking van profeten als Jeremia en Ezechiël voorkomen, geprojecteerd zijn naar een vroegere periode in de geschiedenis van Israël (pag. 16).

Naast krisis is er ook hoop: Het boek Numeri biedt perspectief voor diegenen die in de tijd na de ballingschap het herstel voor Israël verwachten van een integere cultus gelijktijdig met een Toragetrouwe identiteit (pag. 18).
Tora en cultus In deze laatste zin onderstreep ik twee woorden: Tora en cultus. De verhouding Tora en cultus is in het boek Numeri niet helemaal in balans (pag. 17). Er lijkt herhaaldelijk een spanning te bestaan tussen representanten van de Tora en van de cultus. Mozes die de Tora belichaamt, staat boven Aäron die de cultus representeert (pag. 17). Andersom ligt de verhouding tussen de priesters en de Levieten. Aan de priesters is de cultus toevertrouwd - de Levieten lijken gedegradeerd tot hulpkrachten voor het zware werk. Maar tot de kerntaken van de Levieten behoorde waarschijnlijk het bewaren, interpreteren en redigeren van de Tora-traditie (pag. 17). In zijn uitleg van Numeri 3 en 4 werkt JOBSEN deze spanning nader uit (bijv. pag. 70).

Volgens JOBSEN weerspiegelen verschillende verhalen in Numeri dus de subtiele verhouding tussen cultus en Tora in de Joodse gemeenschap na de ballingschap. Denkend aan de Bijbelse geschiedenis kan ik me daar wel wat bij voorstellen. Tot aan de ballingschap was de tempel het hart van de godsdienst van Israël (cultus). Profeten als Jeremia waarschuwden dat eredienst geen vrijbrief was voor onrecht (Tora). Na de verwoesting van de tempel hadden de Joodse ballingen in Babel enkel maar woorden: verhalen en geboden, mondeling en schriftelijk (Tora). Na de ballingschap moet de verhouding tussen cultus (de herbouwde tempel) en Tora (uitleg van de traditie) opnieuw worden ingeregeld. Markante figuur is Ezra: de priester-schriftgeleerde (Nehemia 8:10): cultus en Tora verenigd in één persoon.

De kracht van deze benadering is dat ze Numeri ziet als méér dan een verzameling gegevens uit de tijd van Mozes en Aäron: het zijn teksten die eeuwen later (pakweg: tijdens en na de ballingschap) een duidelijke boodschap hadden. Dat roept de vraag op: wat is die boodschap voor ons? Die vraag is meer hermeneutisch dan exegetisch, maar de uitleg van Numeri roept deze vraag wel op. Ik spits de vraag toe op de subtiele verhouding tussen cultus en Tora. Bij Tora kunnen we ons iets voorstellen: (orthodoxe) Joden vinden hun vreugde in de studie van en het leven naar de Tora. Van hen hebben christenen en moslims de Heilige Schrift geleerd als spil waar onze godsdienst om draait. Ik hoef daarvoor niet ver te zoeken: ik werk als dienaar des Woords en elke zondag wordt in onze kerkdiensten de Bijbel gelezen en uitgelegd. En de Bijbel is niet enkel voor de zondag: aan de Tora ontlenen Jodendom, Christendom en Islam hun ethische karakter. Maar wat is cultus voor de Joden sinds in 70 de tempel door de Romeinen werd verwoest? Gezien de Tora (!: vooral Exodus, Leviticus en Numeri) kan ik me goed voorstellen dat er Joden zijn die hartstochtelijk streven naar herbouw van de tempel op de tempelberg (met alle politieke complicaties vandien), zodat de cultus in ere kan worden hersteld. En wat is cultus voor ons als christenen? In de hoogkerkelijke traditie wordt de christelijke eredienst graag beschreven in termen van de oudtestamentische cultus, compleet met priesters, offers en sacraliteit. De gedetailleerde liturgische voorschriften in Exodus, Leviticus en Deuteronomium worden aangevoerd als argument dat het in de liturgie nauw let. JOBSEN wijst op de term zar = cultisch onbevoegd (bijv. pag 53). Onbevoegden moeten van de cultus afblijven. Het doet mij denken aan de regel dat enkel de predikant de zegen mag geven; andere voorgangers zijn daartoe niet bevoegd (alsof de dominee de priester uit Numeri 6:22-27 zou zijn). Het is voor mij de vraag of het Nieuwe Testament in deze zin christelijke cultus kent. Christus betekent het einde van de priesterdienst (Hebreeën 9); het voorhangsel is middendoor gescheurd (Marcus 15:38): de scheiding sacraal - profaan is opgeheven; onze eredienst is ons dagelijks leven voor God (Romeinen 12:1). Kortom: wat is de toepassing van het element cultus?
Indeling Belangrijk voor de uitleg is de indeling van Numeri. 
  • De meeste exegeten nemen als eerste hoofddeel van Numeri: hoofdstuk 1:1-10:10 (Israël aan de voet van de Sinai) - in 10:11 wordt de woestijnreis vervolgd. - JOBSEN neemt de hoofdstukken 1 tm 10 in hun geheel als eerste hoofddeel van Numeri: Israël wordt hier getekend als één cultus-gemeenschap. Hier wordt het ideaal getekend: een intense relatie tussen de HEER en zijn volk. Dit ideale model roept het beeld op van een utopie (pag. 15, vgl. 147).
  • De hoofdstukken 11 tm 20 vormen dan het tweede hoofddeel: de rebelliecyclus (onderwerp van de dissertatie van JOBSEN). Ideaal en werkelijkheid in schril contrast naast elkaar (pag. 14, 155).
  • In de hoofdstukken 21 tm 25 begint de thematiek van de confrontatie met de volken, met daarin centraal de Bileam-cyclus (pag. 14).
  • Numeri 26 tm 36 zijn geen woestijn-ervaringen meer, maar grenservaringen: op de grens van het beloofde land worden de thema's van identiteit en solidariteit opnieuw actueel (pag. 14-15).
Data Over de data in Numeri lees je makkelijk heen. JOBSEN wijst erop dat het chronologische begin ligt bij Numeri 9:1. Daar spreekt de HEER tot Mozes in het tweede jaar van de uittocht, in de eerste maand - JOBSEN neemt aan dat bedoeld is: op de eerste dag van die maand (pag. 127). De HEER geeft dan opdracht tot de viering van het eerste Pesach op de veertiende dag van die eerste maand (pag. 127), met een herkansing op de veertiende dag van de tweede maand (pag. 130). Volgens Numeri 1: 1 spreekt de HEER tot Mozes op de eerste dag van diezelfde tweede maand; zodat de hoofdstukken 1 tm 8 gedacht zijn tussen het eerste Pesach en de herkansing van de Pesach-viering. Een week na deze herkansing volgt in het tweede jaar, in de tweede maand, op de twintigste dag van de maand (Numeri 10:11) het vertrek van de Sinai. Zo zitten er dus ook drie intensieve weken tussen dit eerste spreken van de HEER in Numeri (Numeri 1:1) en het opbreken van de Israëlieten (pag. 145).
Dabar-relatie Een belangrijke rol in Numeri speelt de unieke relatie tussen de HEER en Mozes. Die wordt gelijk al in Numeri 1:1 gemarkeerd met: de HEER sprak tot Mozes. Deze zinswending komt door heel het boek Numeri telkens terug. Van de twee gangbare werkwoorden voor spreken ('amar en dabar) wordt in deze zinswending consequent dabar gebruikt. JOBSEN spreekt daarom van de dabar-relatie. Deze zinswending heeft een duidelijke signaalfunctie. De HEER neemt dan een belangrijk initiatief, waarbij Hij zijn woorden in 'de handen' van Mozes neerlegt (pag. 27). Daarentegen wordt in Numeri het werkwoord 'amar gebruikt, wanneer er geen sprake is van de dabar-relatie (pag. 175); bijvoorbeeld wanneer de HEER geen initiatief neemt, maar reageert (bijv. op pag 218 over Numeri 15:37; op pag. 255 over Numeri 18:1; en op pag. 295 over Numeri 20:12). Het unieke karakter van de dabar-relatie wordt benoemd in Numeri 12:6- 8 (zie onder).
Tent van de ontmoeting Een ingewikkelde kwestie in Numeri is het onderscheid tussen de tent van de ontmoeting (NBG: tent der samenkomst) en de woning (NBG: tabernakel) van de HEER. In de tent van de ontmoeting vinden de ontmoetingen tussen de HEER en Mozes plaats. De woning van de HEER  heeft meer het karakter van een cultusplaats en lijkt al enigszins op de latere tempel in Jeruzalem. JOBSEN schrijft dat de tent soms verward kan worden met de woning (pag. 28-29). Het is inderdaad verwarrend. Gaat het nu over twee verschillende dingen of over één ding met verschillende benamingen / functies? Neem bijvoorbeeld Numeri 4. De tent van de ontmoeting wordt genoemd in vers 3, 4, 15, 23, 25, 28, 30, 31, 33, 35, 37, 39, 41, 43 en 47  - de woning (tabernakel) wordt genoemd in vers 16, 25, 26 en 31. In de verzen 25 en 31 worden tent en woning dus in één adem genoemd. Bronnensplitsers zien hierin sporen van verschillende tradities: de term woning zou voortkomen uit priesterlijke teksten. Maar wat is nu precies het verband en verschil tussen tent en woning in de huidige tekst? - Later, bij de uitleg van Numeri 7, komt JOBSEN op deze kwestie terug. 'Woning' en 'ontmoetingstent' kunnen als elkaars equivalenten worden gebruikt. Zo lijkt het soms. Wellicht maakt de 'ontmoetingstent' onderdeel uit van het grotere complex dat als 'woning' kan worden aangeduid (pag. 113). - Bij Numeri 9:15 spreekt JOBSEN over de woning, die tegelijk ook tent van de ontmoeting wordt genoemd (pag. 132). In dit vers wordt nog een andere uitdrukking gebruikt: tent van de getuigenis. De tent van de getuigenis kan een functie zijn van de woning. De getuigenis (geassocieerd met de twee stenen tafelen) lijkt vooral een cultisch bepaalde plaats te zijn binnen de tent van de ontmoeting (pag. 133). - De kwestie is ook van belang bij de uitleg van Numeri 16:24. Daar is sprake van de woning van Korach, Datan en Abiram. JOBSEN veronderstelt dat woning hier staat voor heiligdom. Korach zou dan al een tegencultus in het leven hebben geroepen, compleet met 'woning' (pag. 233-234). - Tenslotte komt de tent van de ontmoeting voor in Numeri 20: 6. De ingang van deze tent is blijkbaar een asielplaats voor Mozes en Aäron, wanneer de rebellen hen bedreigen (pag. 290). Deze tent van de ontmoeting is blijkbaar dezelfde als de tent van de getuigenis, waar de staf van Aäron wordt bewaard (Numeri 17:25 MT / 17:10 NBV) (pag. 293). Het was overzichtelijker geweest wanneer deze kwestie op één plaats in het boek samenhangend was behandeld.
Numeri 3 en 4:
de Levieten
Een merkwaardig geval is de telling van de Levieten in Numeri 3:21-39 (pag. 57-60). Geteld worden de drie levitische afdelingen: Gerson 7500 + Kehat 8600 + Merari 6200. Volgens Bartjens levert dat een totaal van 22.300 Levieten. Volgens vers 39 bedraagt de som echter 22.000. Nu treden de Levieten plaatsvervangend op voor de eerstgeborenen van Israël: volgens vers 43 zijn dat er 22.273. Zouden er 22.300 Levieten zijn, dan zouden er dus ruim voldoende zijn - bij een som van 22.000 Levieten moet er voor 273 eerstgeborenen Israëlieten losgeld worden betaald: 5 sikkels per persoon = 1365 sikkels naar de sikkel van het heiligdom (vers 44-51). Wat is de verklaring van het verschil tussen 22.300 en 22.000 Levieten? JOBSEN noemt enkele voorstellen:
- er staan hier verschillende tradities ongeharmoniseerd naast elkaar.
- het aantal Kehatieten bedraagt niet 8600 maar 8300 (in het Hebreeuws een verschil van één letter).
- 22.000 is een theologisch getal: 1000 x het aantal letters van het Hebreeuwse alfabet:
   de Levieten zijn de hoeders van de Heilige Schrift, die met 22 letters is geschreven (vgl. Psalm 119).

Ook Numeri 4 is gewijd aan de Levieten. Tussen Numeri 3 en 4 komt een duidelijke verschuiving voor in wat de Levieten wel en niet mogen doen. De Levieten lijken vooral ingehuurd om te assisteren bij het zware werk. Van een eigen cultische verantwoordelijkheid lijkt nu geen sprake meer te zijn (pag. 62). Het begrip verschuiving  roept vragen op. De bronnensplitsers van 50 jaar geleden verklaarden spanningen in de tekst uit het gebruik van verschillende schriftelijke of mondelinge bronnen. In deze commentarenreeks is gekozen voor de uitleg van de Hebreeuwse tekst zoals die nu voor ons ligt. Volgens JOBSEN is Numeri daarin te lezen als een zorgvuldig gecomponeerde literaire tekst (pag. 19). Hoe is de spanning tussen Numeri 3 en 4 dan te verklaren? Wellicht kan Numeri 4 zo ook beschouwd worden als een latere correctie, die de nieuwe verhoudingen tussen priesters en Levieten uit de tijd na de ballingschap markeert (pag. 62).
Numeri 5:
wet op de jaloersheid
Ik had het voorrecht aanwezig te zijn bij de presentatie van dit boek. Daarbij kreeg begrijpelijk Numeri 5 veel aandacht: de wet op de jaloersheid. Een vrouw die wordt verdacht van overspel wordt onderworpen aan een (voor ons gevoel:) vernederend Godsoordeel. Daarbij moet ze onder meer water opdrinken waarin de NAAM van de HEER is opgelost (Numeri 5:23-24). Voor de rabbijnen was dit ook een belangrijk argument om alles op alles te zetten om te voorkomen, dat het ritueel daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. De rabbijnse invulling van deze zogenaamde sota-situatie (sota van het Hebreeuwse werkwoord dat in Numeri 5:12 NBG vertaald wordt met zich misgaan) geeft JOBSEN uitvoerig weer. Hij trekt de lijnen door naar het Nieuwe Testament en de Koran (pag. 82-86).
Numeri 6:
nazireaat
Intrigerend is Numeri 6: 1-23: bepalingen over het nazireaat (pag. 88-97). De nazir wijdt zich toe aan de HEER. Hij / zij moet zich te onthouden van wijn (en van alles wat met de wijnstok komt); mag het hoofdhaar niet te scheren; en mag niet naar een dode toegaan (zelfs niet al betreft het de eigen vader of moeder). Numeri 6 (over het nazireaat) vormt een tegenhanger van Numeri 5 (over trouweloos ontrouw handelen). In Numeri 6 gaat het om een tijdelijk nazireaat - daarnaast komen er in de Bijbel mensen voor met een soort levenslang nazireaat. JOBSEN noemt Samuel, Simson en Johannes de Doper. Het nazireaat kan een escape en protest in religieuze vorm zijn; JOBSEN noemt Absalom met zijn lange haar, dat kan wijzen op een nazireaat: protest tegen het falend koningschap van zijn vader David (pag. 91). Heilige asceten zijn van alle tijden, culturen en religies. Belangrijk is de conclusie van deze paragraaf. Numeri verheerlijkt het nazireaat niet, want de nazir stelt zich als asceet buiten de gemeenschap - terwijl de HEER juist de gemeenschap op het oog heeft. De Tora op de nazir perkt het nazireeërschap sterk in (pag. 97).
Numeri 6:
de zegen
Verhelderend is de structuur die JOBSEN  aanwijst in Numeri 6:22-8:4. Hoofdstuk 7 wordt omsloten door de perikoop over de zegen Numeri 6:22-27 en de perikoop over de kandelaar Numeri 8:1-4; in beide perikopen komt het zelfde werkwoord voor: doen lichten in 6: 25 NBG / licht geven in Numeri 8:2. 

De zegen (Numeri 6:22-27) is één van de bekendste teksten uit Numeri, omdat ze wekelijks in talloze christelijke kerken klinkt. Hierboven stelde ik al de vraag of een dominee mag optreden als priester. Overigens heeft ook in Numeri de zegenende priester geen magische macht. De HEER zelf is het die zegent. De priesters bemiddelen alleen in deze zegen (pag. 102).  De tekst van de zegen is op kunstige wijze opgebouwd. Zo bevat vs. 24 vijftien medeklinkers, vs. 25 exact twintig en vs. 26 vijfentwintig medeklinkers. Het aantal woorden is resp. 3, 5 en 7 (pag. 99). Is dat enkel maar een interessant spel met letters en getallen, of zit er een boodschap in?

Net zoals in de Tien Geboden wordt in de zegen de tweede persoon enkelvoud gebruikt (de HEER zegene jou): aangesproken wordt ieder persoonlijk + Israël als geheel. Het tweede woord in elke zegenspreuk is de Godsnaam. De HEER tegenover ieder mens afzonderlijk en tegenover Israël in zijn geheel (pag. 99). Veelzeggend luidt het laatste woord van de zegen: vrede (sjaloom) - één van de bezwaren tegen de Nieuwe Bijbel Vertaling is dat hierin het laatste woord van de zegen niet vrede is.

Bij de zegen (Numeri 6:22-27) is een punt van discussie de vertaling van de werkwoordsvormen: de HEER zegene u (aanvoegende wijs) of de HEER zegent u (aantonende wijs)? Een onderscheid als aantonende / aanvoegende wijs bestaat ook in het Hebreeuws; maar het is niet bij alle Hebreeuwse werkwoorden te zien.Van de zes werkwoorden van de zegen zijn er maar twee waar het onderscheid zichtbaar is, en die twee ( de HEER doe lichten en de HEER geve) zien er uit als een aanvoegende wijs (in de Hebreeuwse grammatica: jussivus). De meeste vertalingen geven de zegen dan ook weer als een wens; bijvoorbeeld de Nieuwe Bijbel Vertaling: moge de HEER u zegenen ... JOBSEN beroept zich op zijn leermeester JAGERSMA voor de opvatting dat de zes werkwoordsvormen van de zegenspreuken juist niet als iussivusvorm beschouwd moeten worden ... Jagersma voorkomt met zijn argumenten het idee, dat de zegen 'misschien' gegeven zal worden. Overigens wordt zijn visie niet breed nagevolgd (pag. 100). De geleerden zijn het over deze kwestie blijkbaar niet eens - dus ik kan enkel bescheiden zwijgen. Duidelijk is in elk geval wel de Griekse vertaling (Septuaginta): die vertaalt alle werkwoordsvormen van de zegen in de wens-vorm. Omdat de Septuaginta een oer-oude (pakweg 300 voor Christus) Joodse interpretatie weergeeft, hecht ik aan dit gegeven grote waarde. Ik spreek zelf de zegen dan ook uit in de wens-vorm: de HEER zegene u ...
Numeri 7:
stapellied bij de inwijding
De zegen (Numeri 6:22-27) en de kandelaar (Numeri 8: 1-4) omsluiten Numeri 7, door Jobsen getypeerd als Het stapellied bij de inwijding. - Op het eerste gezicht behoort dit gedeelte tot één van de monotoonste gedeelten van de Bijbel - maar JOBSEN weet er boeiend over te vertellen. Zo citeert hij de Midrasj over de zeven inwijdingen:
1) de inwijding van de schepping in Genesis 2:1.
2) de inwijding van de woning in Numeri 7:1.
3) de inwijding van de eerste tempel (vgl. Psalm 30:1).
4) de inwijding van de tweede tempel in Ezra 6:17.
5) de inwijding van de herbouwde muur in Nehemia 12:27.
6) de (her)inwijding van de tempel die wordt gevierd met het Chanoekafeest.
7) de inwijding van de komende wereld (vgl. Jesaja 30:26).
Het stapellied bij de inwijding loopt uit op Numeri 7:89, volgens JOBSEN wellicht ... één van de kernzinnen in het geheel van het boek Numeri (pag. 106). In de NBG-vertaling luidt dit vers: Wanneer nu Mozes de tent der samenkomst binnenging om met Hem te spreken, dan hoorde hij een stem, die tot hem sprak van boven het verzoendeksel, dat op de ark der getuigenis was, van tussen de beide cherubs, en Hij sprak tot hem. Er is een parallel met Leviticus 16: Aäron en na hem zijn opvolgers gaan op Grote Verzoendag het heiligdom binnen om bloed te sprenkelen op en voor het verzoendeksel. Juist deze parallel maakt duidelijk hoe uniek de positie van Mozes is. Mozes is niet gebonden aan een bepaald tijdstip. Mozes voltrekt geen ritueel. Mozes neemt het initiatief om 'de stem' te horen. Strikt genomen heeft Mozes in deze rol ook geen opvolger (pag. 114). 
Numeri 8:
wijding van de Levieten
Zoals op Numeri 1-2 (de twaalf stammen) Numeri 3-4 (de Levieten) volgt, zo volgt op Numeri 7 (de offergaven van de twaalf stammen) Numeri 8:5-26 (de wijding van de Levieten). Nader toegespitst: Numeri 8:5-22 vertoont vooral raakvlakken met Numeri 3 (over de toewijding van de Levieten aan de HEER) - Numeri 8:23-26 vormt een aanvullen op Numeri 4 (over de taakverdeling van de Levieten) (pag. 118). In Numeri 8 worden de Levieten 20x genoemd: tienmaal in 8:5-15 (over het ritueel van de wijding) en tienmaal in 8:16-26 (over de positie van de Levieten). Ook nu blijkt, hoezeer het tellen van kernwoorden resultaat oplevert (pag. 124). - Aanleunend tegen de NBG-vertaling van vers 11 en 15 schrijft JOBSEN over Aäron: Hij beweegt de Levieten als een beweegoffer voor het 'aangezicht' van de HEER vanuit de Israëlieten en over Mozes: Hij voltrekt ook het beweegoffer waarbij hij de Levieten heen en weer beweegt voor de HEER (pag. 120-121). Hoe moet ik me dat voorstellen? De NBV maakt ervan dat Aäron en Mozes de Levieten als offergave aan de HEER moeten aanbieden. De notie van het bewegen is daarmee verdwenen. - Belangrijk lijkt me vooral de conclusie: Israël wordt hier primair getekend als cultusgemeenschap. De Levieten spelen daarin een centrale en bemiddelende rol. Het 'tekort' van de Israëlieten wordt 'gecompenseerd' door de Levieten (pag. 123).
Numeri 10:
Chobab
Intrigerend is de passage over Chobab (Numeri 10:29-32). Mozes dringt erop aan dat Chobab mee gaat als gids. Wie was Chobab? Hij wordt geintroduceerd als de zoon van de Midianiet Rehuel, de schoonvader van Mozes (Numeri 11:29). Overigens komen er voor de schoonvader van Mozes twee namen voor: Rehuel en Jetro. Chobab zou dan de broer van Zippora en de zwager van Mozes zijn. Verderop in de Bijbel wordt Chobab genoemd in Richteren 4:11. Daar is sprake van de zonen van Chobab, de zwager van Mozes, die worden aangeduid als Kenieten (hetgeen een relatie met Kaïn suggereert; vgl. ook Richteren 1:16). De vrouw van één van hen, Jaël, speelt een heldinnenrol bij de bevrijding van Israël (Richteren 4 en 5). Deze vermeldingen in Richteren suggereren dat Chobab inderdaad met Israël is meegegaan. Volgens JOBSEN ligt het in Numeri 10 subtieler. De eigenlijke gids van Israël is de HEER (vers 33 - pag. 151). 
Numeri 10:
Sta op, HEER
Ook Numeri 10:35-36 hebben mij altijd geïntrigeerd:
     Wanneer de ark opbrak, zei Mozes:      
     Sta op, HEER, opdat Uw vijanden verstrooid worden
        en Uw haters van Uw aangezicht wegvluchten.
     
     En wanneer zij bleef rusten, zei hij:
     
     Keer weder, HEER, tot de tienduizenden der duizenden Israëls.

De eerste spreuk doet denken aan Psalm 68: 1: God staat op, Zijn vijanden worden verstrooid; Zijn haters vluchten voor Zijn aangezicht (door Händel schitterend getoonzet in zijn anthem Let God arise). Het lijkt de taal van de heilige oorlog. Maar het kan ook een kritische reflectie zijn op de heilige oorlog. De HEER trekt ten strijde (gesymboliseerd door de ark) - dus het volk hoeft zelf geen heilige oorlog te voeren. Later blijkt dat de symboliek van de ark in de oorlog misbruikt kan worden (1Samuel 4). Ook het heroïsche reuzengetal de tienduizenden der duizenden Israels herinnert aan de oorlogsretoriek. Zowel vers 34 als vers 36 wordt afgesloten door de Hebreeuwse letter nun op z'n kop. Mogelijk een kritische kanttekening van de Masoreten. De beide nuns zijn wel in verband gebracht met de dissidente profeten Eldad en Medad uit Numeri 11:26-30 (pag. 152-153). Volgens een middeleeuwse traditie zouden de verzen 35-36 ontleend zijn aan een apokrief boek van Eldad en Medad (pag. 169).
Numeri 12:
Mirjam, Aäron en Mozes
Ook Numeri 12 roept veel vragen op. Mirjam en Aäron hebben kritiek op Mozes vanwege zijn Ethiopische (NBG) of Nubische (NBV) vrouw en vanwege zijn unieke relatie met de HEER. Wie was de hier bedoelde vrouw: de zelfde als Zippora (bekend uit Exodus 2- 4) of een tweede echtgenote? JOBSEN houdt het erop dat Zippora en deze Kusjitische vrouw één en dezelfde persoon zijn. Maar wat is het probleem van Mirjam met Zippora? De tekst zwijgt erover, daarmee allerlei veronderstellingen oproepend. Zippora was een Midianitische, en uit Numeri 25 en 31 blijkt dat Midianitische vrouwen gevaarlijk waren. Mirjam kan ook jaloers geweest zijn op de erepositie van de buitenlandse Zippora als echtgenote van Mozes. Maar ook is wel verondersteld dat Mirjam het opneemt voor Zippora, omdat Mozes omwille van zijn profetische taak haar verwaarloost (pag. 174-175).

Verder valt in deze perikoop de aanduiding van Mozes op: de man Mozes was zeer zachtmoedig (vers 3). Sommige uitleggers zien hierin een aanduiding van de zwakheid van Mozes: hij kan het allemaal niet meer aan. Anderen vatten zachtmoedig op als integer: door zijn integriteit kan Mozes de drager van de dabar-relatie zijn. Over deze unieke relatie gaat het in vers 6- 8. Aan profeten openbaart de HEER Zich indirect (in visioenen en dromen) - aan Mozes rechtstreeks: van mond tot mond. Mozes aanschouwt daarbij de gestalte van de HEER: in deze uitdrukking komt de nabijheid van de HEER bij Mozes zo indringend mogelijk tot uiting, zonder dat een laatste grens wordt overschreden (pag. 178).  

Als straf voor haar kritiek wordt Mirjam melaats. Als priester pleit Aäron voor haar. Daarop bidt Mozes voor Mirjam tot God, zij het met zeer korte woorden, in een minimalistisch smeekgebed (pag. 179). Suggereert JOBSEN dat Mozes niet erg van harte voor zijn kritische zus bad? (op pag. 286 schrijft JOBSEN: Mozes pleit met veel passie voor Mirjam bij de HEER (Num. 12:13) - dat klinkt anders). In elk geval: na zeven dagen wordt Mirjam (blijkbaar genezen) weer opgenomen in de gemeenschap. Ondanks dit familieconflict hebben Mozes, Aäron en Mirjam een soort triade gevormd (pag. 180).
Numeri 13-14:
de twaalf verspieders













Het verhaal van Numeri 13-14 staat bekend als "de twaalf verspieders". JOBSEN spreekt van een theologisch trauma (pag. 182). Op de grens van het beloofde land worden twaalf verspieders (één uit elke stam) uitgezonden. Hun tocht is heeft eerder een liturgisch dan een militair karakter (pag. 185-187): een feestelijke pelgrimage voorafgaand aan het eigenlijke binnentrekken van het land door alle Israëlieten (pag. 185). Na 40 dagen keren ze terug. Tien van de twaalf  brengen een negatief rapport uit. Hun perspectief verschuift van een liturgisch-theologisch naar een geografisch-militair standpunt (pag. 190): Kanaän is onneembaar. Daarop komt het volk in opstand. Het werkwoord dat hiervoor wordt gebruikt, komt alleen voor in de rebellie-teksten in Exodus 15-17 en hier in Numeri 14-17; voorts enkel in Jozua 9:18. Traditoneel werd het vertaald met murmureren, maar het is sterker: rebellie (pag. 191). Daarmee wekt het volk de toorn van de HEER op. De HEER kondigt Mozes aan Zijn volk met de pest te slaan en uit te roeien, en hem (Mozes) in hun plaats te maken tot een volk, groter en machtiger dan dit (Numeri 14:12). Volgens JOBSEN heeft deze aankondiging waarschijnlijk de bedoeling om een pleitrede van Mozes uit te lokken, zoals eerder in de krisis rond het gouden kalf (Exodus 32); en zoals Hij in Genesis 18 de pleitrede van Abraham voor Sodom uitlokte (pag. 195). In het algemeen kun je zeggen dat Gods krasse oordeelsaankondigingen in de Bijbel vrijwel allemaal de bedoeling hebben om niet gerealiseerd te worden; hetzij doordat de goddelozen zich bekeren (Ninevé op de prediking van Jona); hetzij doordat de oordeelsaankondiging een pleitrede oproept (Abraham voor Sodom). Indrukwekkend in de pleitrede van Mozes is zijn beroep op de 'eigenschappen' van de HEER, waarbij hij de HEER Zelf citeert (Exodus 34:6-7).
Bezoeken Eén punt uit de uitleg van JOBSEN wil ik apart noemen. In vers 18 vertaalt de NBG dat de HEER de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht; de NBV vertaalt: Hij laat voor de schuld van de ouders de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde (vgl. Exodus 20:5: het tweede van de Tien Geboden). In het Hebreeuws staat hier het werkwoord paqad, dat in Numeri 1-4 een grote rol speelt in de betekenis tellen (aan de daar genoemde getallen ontleent het boek Numeri zijn naam). JOBSEN acht de vertaling straffen of vergelden onjuist, zeker met betrekking tot de volgende generaties. Paqad heeft eerder de betekenis zorgzaam omzien naar. Paqad komt ook voor in Numeri 16:29, waar Mozes over Korach en de zijnen zegt: treft hen hetzelfde lot als ieder ander (= een natuurlijke dood), dan heeft de HEER mij niet gezonden (NBV). JOBSEN acht ook hier de vertaling tellen mogelijk: indien zij geteld worden, zoals elk mens geteld wordt (verwijzend naar de telling van Israël als Pesach-gemeenschap) (pag. 236).
Numeri 15:
toch hoop
Boven Numeri 15 staat in de NBV het opschrijft: Regels en voorschriften. Er lijkt geen enkel verband te bestaan met het voorafgaande en het vervolg. JOBSEN wijst wel degelijk een verband aan. Dit cultisch-juridische intermezzo vormt te midden van de rebellie-cyclus een contrast binnen een contrast (pag. 206). Dat blijkt al direct in Numeri 15: 2: Wanneer jullie komen in het land, dat Ik jullie ter woning geven zal: ondanks de voorafgaande en volgende rebellie is de landbelofte van de kant van de HEER ongebroken (pag. 207); vgl. ook vers 18 (pag. 211). In het beloofde land is ook ruimte voor de vreemdeling (Numeri 15:14-16). Dit lijkt op gespannen voet te staan met het uitbannen van de zeven volken uit het land Kanaän, zoals dat een rol speelt in het boek Jozua. Kennelijk gaat het niet om het uitbannen van mensen die tot een ander volk behoren, maar gaat het van meet af aan om het bestrijden van een mentaliteit die op gespannen voet staat met de Tora. Het boek Jozua roept niet op tot genocide, maar tot het implanteren van de Tora in het land dat de HEER geeft (pag. 210).

In Numeri 15:22-36 wordt het onderscheid gemaakt tussen onopzettelijke en opzettelijke zonde. Mensen kunnen uit onwetendheid falen. Dat kan collectief (Numeri 15:22-26) en individueel (Numeri 15:27-29). De HEER wijst een (cultische) weg ter verzoening. Maar een mens kan ook met voorbedachten rade (NBV), willens en wetens (NBV), doelbewust (JOBSEN) zondigen (Numeri 15:30). Daarop staat excommunicatie, die de doodstraf kan impliceren (pag. 212-215). Als een voorbeeld van opzettelijke zonde wordt verteld hoe iemand het sabbatsgebod schendt door hout te sprokkelen: hij wordt gestenigd (Numeri 15:32-36). JOBSEN tekent daarbij aan dat het sabbatsgebod in teksten vóór de ballingschap nauwelijks een rol speelt (uitgezonderd Amos 8: 5). Ná de ballingschap wordt het sabbatsgebod identiteits-bepalend voor de Joodse gemeenschap (voorbeeld: Nehemia 13:15-20). Schending van de sabbat wordt een symptoom van algemene minachting van de regels op het gebied van de gerechtigheid. Numeri 15 weerspiegelt het belang dat de strikte naleving van het sabbatsgebod eeuwen later kreeg (pag. 217-218). Evenals de sabbat zijn de gedenkkwasten tot de dag van vandaag een zichtbare uitdrukking van de identiteit van het Joodse volk. Het gebod van de gedenkkwasten (tsitsit) vinden we in Numeri 15:37-41 (pag. 218-220). De functie van de tsitsit is ernaar te kijken en dan alle geboden van de HEER te gedenken. ... De zichtbaarheid van de tsitsit heeft als effect dat men niet blindelings achter zijn impulsen aangaat (pag. 218). JOBSEN besluit deze paragraaf met een opmerking over de huidige Joodse praktijk.
Numeri 16:
rebellie van Korach c.s.
Na het cultisch-juridische intermezzo van Numeri 15 vormt de opstand van Korach en de zijnen (Numeri 16 - pag. 222-246) het hart van de rebellie-cyclus. Het is een gecompliceerd verhaal. Er lijken verschillende verhaallijnen door elkaar te lopen (pag. 222). Enerzijds de opstand van de Leviet Korach, die zich opwerpt als tegenkandidaat voor het leiderschap van Mozes èn als tegenkandidaat voor het priesterlijke leiderschap van Aäron (pag. 225)  - anderzijds de opstand van de Rubenieten Datan en Abiram (en On, die enkel in vers 1 wordt genoemd), die vooral uit zijn op materiële belangen (pag. 229). Numeri 16 begint het Korach nam. De NBG vult aan: "een aantal mannen". Volgens JOBSEN kan dit (agressieve) nemen ook betrekking hebben op één of meer cultische voorwerpen, met de bedoeling daarmee een priesterlijke taak op zich te nemen, bijvoorbeeld de verderop genoemde vuurpannen. Er kan sprake zijn van een machtsstrijd binnen de groep van Kehatitische Levieten (pag. 224, vgl. pag. 228). Mozes, die veel belang hecht aan zijn relatie met de Levieten, probeert ze los te weken uit het kamp van Korach (pag. 233). In deze krisis moet Mozes zijn toevlucht nemen tot een Gods-oordeel: "Indien de HEER iets nieuws zal scheppen, zodat de grond zijn mond zal opensperren en hen verzwelgen met alles wat hun toebehoort, zodat zij levend in het dodenrijk zullen dalen, dan zult gij weten, dat deze mannen de HEER gesmaad hebben". Nauwelijks had hij al deze woorden uitgesproken, of de grond spleet onder hen, en de aarde opende haar mond en verzwolg hen met hun huisgezinnen en met alle mensen die bij Korach behoorden en met alle have. Zo daalden zij, met al de hunnen, levend in het dodenrijk; en de aarde overdekte hen, zodat zij uit het midden der gemeente omkwamen (Numeri 16:30-33 NBG). Als de Heer iets nieuws schept, gebeurt er iets ongehoords (pag. 237). De onderwereld is eerder een leenbegrip uit de gedachtenwereld van het Midden-Oosten dan een kernbegrip van het Oude Testament (pag. 237 - blijkbaar bedoelt JOBSEN: uit deze tekst moet je geen dogmatische conclusies over het hiernamaals trekken). Het splijten van de aardbodem is een tegenhanger van het splijten van de zee in Exodus 14:16 (pag. 237-238). Alle mensen die bij Korach behoorden: volgens Numeri 26:11 horen de zonen van Korach niet bij de slachtoffers. In de tweede telling worden de Korachieten meegeteld (Numeri 26:58). In de liturgie spelen de Korachieten ... een belangrijke rol als tempelzangers. Ze worden nadrukkelijk genoemd bij de Korachitische psalmen en in 2Kron. 20:19 (pag. 239). JOBSEN noemt als een interessante theorie dat de Korachieten een vooraanstaande positie zouden hebben bekleed in de cultus van Dan. Na de val van het Noordelijke Rijk zouden ze een plaats hebben willen innemen in de cultus in Jeruzalem. Dat conflict zou haar weerklank vinden in de geschiedenis van de opstand van Korach. In elk geval hebben de Korachieten na de ballingschap volledig geparticipeerd als Levitische tempelzangers in de cultus in Jeruzalem (pag. 239). 
Numeri 18-19:
priesters en Levieten - de rode koe en het reinigingswater
Na de opstand van Korach en de zijnen (Numeri 16) met als epiloog de geschiedenis van de bloeiende staf van Aäron (Numeri 17 - pag. 247-253) volgt opnieuw een cultisch-juridisch intermezzo (Numeri 18-19). In Numeri 18 (pag. 254-267) wordt de verhouding tussen priesters en Levieten opnieuw gespecificeerd. Het geheel van Numeri 18 wil een balans laten zien tussen het heilige en het profane. Met name vs 32 geeft de ernst van de situatie weer (pag. 267).

In Numeri 19 staan voorschriften over de rode koe en het reinigingswater, en over het ontzondigen van wie een lijk aanraakt. Het ritueel van de rode koe is ook binnen de oudtestamentische wetgeving uitzonderlijk (het verbranden van de rode koe is in elk geval beslist géén offer, pag. 273). In de rabbijnse traditie geldt het als fundamenteel onbegrijpelijk. Het wordt wel geplaatst in een messiaans perspectief: sinds Mozes zou de rode koe negen maal volgens het voorschrift van Numeri 19 zijn verbrand; de tiende zal verbrand worden door de Messias, om het Joodse volk te reinigen van hun overtredingen (pag. 272-273). Wat JOBSEN niet vermeldt: deze verwachting is in het huidige Israël explosief materiaal. Zo was er in 1997 veel publiciteit rond het rode kalfje Melody dat volgens sommige rabbijnen geheel zou voldoen aan Numeri 19: een teken dat de tijd van de herbouw van de tempel aanbreekt. Pogingen om de tempel te herbouwen leiden natuurlijk onmiddellijk tot ernstige politieke problemen.

Het tweede deel van Numeri 19 geeft regels voor de reiniging van iemand die in aanraking is gekomen met een lijk. Volkeren in de omgeving van Israël kennen dodencultus, spiritisme en voorouderverering. Israël moet zich daar verre van houden. Aanraking met een lijk maakt onrein. De scheiding onrein - rein wordt scherp gemarkeerd (pag. 277-282).
Numeri 20:
dood van Mirjam - zonde van Mozes en Aäron
Numeri 20: 1-13 vormt het slot van de rebelliecyclus (pag. 283). Met Numeri 20:14 begint een nieuwe episode  (pag. 297). Inderdaad begint (in de Hebreeuwse Bijbel) bij Numeri 20:14 een nieuwe seder. Dat wil niet zeggen, dat er zonder meer een cesuur ligt tussen Numeri 20: 1-13 en 14:29 (pag. 283). Numeri 20 begint met de dood van Mirjam en eindigt met de dood van Aäron. Bovendien is de plaats van handeling van vers 1 tot vers 22 Kades. In verschillende opzichten heeft Numeri 20 dus een interne samenhang. Het hoofdstuk begin met een datum: in de eerste maand. JOBSEN neemt aan dat het gaat om de eerste maand (de maand van Pesach) van het veertigste jaar (het laatste jaar van de woestijntocht (pag. 285)). De dood van Mirjam wordt opmerkelijk beknopt verteld. Van rouwgebruiken na haar dood is in de tekst geen sprake (pag. 285). Desondanks neemt JOBSEN aan dat de dood van Mirjam Mozes en Aäron diep aangrijpt (pag. 286). Op de dood van Mirjam volgt direct een ingrijpende krisis. Aanleiding is het gebrek aan water. De rabbijnse traditie legt een verband met de dood van Mirjam: de Israëlieten in de woestijn genoten drie weldaden: het manna (verbonden aan Mozes), de heerlijkheid van de HEER (verbonden aan Aäron) en de waterbronnen (verbonden aan Mirjam) (pag. 286). Er ontstaan een situatie die herinnert aan Exodus 17: 1- 7: Massa en Meriba (pag. 287). JOBSEN vermeldt de overeenkomsten en verschillen tussen Exodus 17 en Numeri 20 (pag. 287-295). In Exodus 17 moet Mozes met zijn staf op de rots slaan; dan stroomt er water uit de rots. In Numeri 20 moet Mozes tot de rots (klip) spreken; JOBSEN verwijst hierbij naar de dabar-relatie tussen de HEER, Mozes en Israël (pag. 292 en 295). Maar Mozes spreekt niet - evenals in Exodus 17 slaat hij. Daarmee miskennen hij en Aäron het leiderschap van de HEER. Daarom zullen jullie dit volk niet in het land brengen dat Ik het geef (Numeri 20:12). JOBSEN tekent daar terecht bij aan: Bij veel lezers roept dit oordeel van de HEER bevreemding op. Zelfs commentatoren hebben het over een relatief licht vergrijp. In het bovenstaande hebben we aangegeven, dat daarvan geen sprake is (pag. 296). Niet enkel moderne westerse lezers hebben last van die bevreemding. Ik denk aan de manier waarop in Deuteronomium 1:37; 3:26 en 4:21 op dit drama wordt teruggezien. Daarbij wordt benadrukt dat de schuld lag bij het volk; vgl. Psalm 106:33. Je kunt daarin een solidariteit tussen leider en volk lezen, tot in de schuld.

Van een heel andere orde blijft voor mij de vraag naar de verhouding tussen Exodus 17 en Numeri 20. Twee verhalen over water uit de rots. Er lijkt sprake te zijn van een herhaling van de gebeurtenissen. Het Meribamotief komt zo voor aan het begin van de woestijnreis ... en aan het einde van de woestijnreis (pag. 287). "Meribamotief" klinkt alsof het om een puur literaire werkelijkheid gaat. Volgens de orthodoxe bijbelse geschiedenis gaat het natuurlijk gewoon over twee verschillende gebeurtenissen, waar veertig jaar tussen ligt. Bronnensplitsende exegeten hebben er twee verschillende tradities in gelezen van één verhaal (mogelijk: van één geschiedenis). Opmerkelijk is in elk geval dat de plaatsnaam Meriba (van het werkwoord rib = twisten) uit Exodus 17:7 in deze geschiedenis weer opduikt: dit is het water van Meriba (Numeri 20:13); bij de wateren van Meriba-Kades in de woestijn Sin (Deuteronomium 32:51). Hoe ligt de verhouding nu precies? Dezelfde vraag kun je stellen ten aanzien van andere overeenkomsten tussen Exodus en Numeri, zoals de kwakkels (Exodus 16 // Numeri 11; pag. 161).
Numeri 20:
Israël en Edom
Na de rebellie-cyclus begint in Numeri 20:14 een nieuwe episode. In Numeri 20:14-21 wordt verhaald over de confrontatie met Edom (pag. 297-303). Door heel de Bijbel heen zijn verhoudingen tussen broers delicaat. Met Kain en Abel ging het al mis. Het is wel een zegen als het goed gaat tussen broers (Psalm 133). De verhouding tussen de broers Ezau en Jakob was wisselend (Genesis 25 tm 36). De relatie tussen hun nakomelingen, de Edomieten en de Israëlieten, eveneens. Volgens Deuteronomium 2:29 gaven de Edomieten aan de Israëlieten toestemming om door hun land te trekken - wellicht geschreven in een tijd dat de betrekkingen tussen Israël en Edom vriendschappelijker waren (pag. 298). Volgens Numeri 20:14-21 weigert Edom aan Israël de doortocht - een latere versie ... waarin de traumatische ervaringen rondom de vernietiging van de stad Jeruzalem en het gebrek aan respect en solidariteit van Edom zijn verwerkt (pag. 298, vgl. 302). Hetzelfde trauma klinkt door in Ezechiël 25 en 35, Jeremia 49, Obadja, Psalm 137 en Klaagliederen 4 (pag. 299).
Numeri 20:
dood van Aäron
Begon Numeri 20 met de dood van Mirjam - het hoofdstuk eindigt met de dood van Aäron (Numeri 20:22-29). Aäron sterft op de berg Hor, een naam die associaties oproept met Horeb (pag. 305). Daarbij zegt de HEER dat Aäron wordt vergaderd tot zijn volken (Numeri 20:26) - die formulering kwalificeert de persoon die overlijdt tot een rechtvaardige (pag. 306). Daardoor verzacht de HEER de scherpe kanten van het oordeel dat Aäron het beloofde land niet mag binnengaan (pag. 306). Een begrafenis wordt niet vermeld. Doordat er geen exacte plaats voor Aärons graf is aan te wijzen, wordt een cultus rond zijn persoonlijkheid voorkomen. Heel het huis Israëls beweent Aäron dertig dagen (Numeri 20:29): de rouwperiode na het overlijden van familieleden. Heel het huis Israëls: De dood van Aäron maakt van het volk een eenheid. Op die manier wordt duidelijk dat de dood van Aäron een verzoenend effect heeft (pag. 308).
Historie en waarheid Volgens DE KNIJFF (Sleutel en slot, Beknopte geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek) ligt de essentie van hermeneutiek in de spanningsverhouding van historie en waarheid. Waarheid wordt uitgedrukt in taal. De Bijbel is literatuur. JOBSEN noemt Numeri een zorgvuldig gecomponeerde literaire tekst (pag. 19) met sleutelwoorden, inclusies en allerlei andere stijlmiddelen. Maar waarheid functioneert binnen een historische werkelijkheid. Daarnaar verwijst JOBSEN als hij (zij het voorzichtig) de rebellie-verhalen in verband brengt met de prediking van profeten als Jeremia en Ezechiël (rond het jaar 600 vóór Christus), en de cultisch-juridische passages met de Joodse gemeenschap na de ballingschap (pakweg 500 vóór Christus) (pag. 16-17). Ook allerlei specifieke thema's uit Numeri (zoals de verhouding tussen priesters en Levieten; de heiliging van de sabbat; de relatie tussen Israël en Edom; enz.) verbindt hij met de veronderstelde ontstaanstijd van het boek. Dat is logisch. Elke wezenlijke tekst wordt geschreven vanuit de actualiteit. Maar behalve de historie van het schrijven (het Joodse volk rond de ballingschap) is er de beschreven historie (het volk Israël in de woestijn). Hoe ligt hier de verhouding tussen waarheid en historie? Ik spits mijn vraag toe op de twee "hoofdpersonen" van Numeri: Mozes en God.
  • Wie is Mozes? Ik begrijp best dat een historicus over Mozes niet zo bar veel kan zeggen. Onze enige bronnen zijn de bijbelse verhalen van eeuwen na dato. Maar wie is de Mozes van het boek Numeri? Is Mozes in wezen een literaire figuur, zoals Olivier B. Bommel (dan valt er nog een heleboel over hem te vertellen - over O.B.B. zijn diepgravende psychologische verhandelingen geschreven)? - Of is Mozes in wezen een historische persoon (al kennen wij hem enkel via een lang cumulatief proces van [her]interpretaties)? Die vraag is voor de uitleg van belang. Eén voorbeeld. In Numeri 20 sterft Mirjam. Over de gevoelens van haar broers Mozes en Aäron wordt in de tekst niets vermeld, maar JOBSEN neemt aan dat de dood van Mirjam Mozes en Aäron diep aangrijpt (pag. 286). Die veronderstelling lijkt eerder te slaan op de historische persoon Mozes dan op de literaire figuur Mozes.
  • Wie is God? Volgens sommige theologen "bestaat" God enkel binnen het kader van verhalen. Is de God van het boek Numeri in wezen een literaire figuur? Voor ons Westerse gevoel is de God van Numeri soms veel-eisend, gewelddadig en onredelijk. Maar zolang Hij enkel een literaire grootheid is, liggen we daar niet wakker van. - Of is de God van het boek Numeri een realiteit door de hele geschiedenis heen: in Israëls geschiedenis (in de woestijntijd en rond de ballingschap), in onze eigen tijd en in ons eigen leven? Dan is God misschien ook vandaag weerbarstiger dan ons lief is.
terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA