Wie zeggen de mensen dat Ik ben? - Twee boeken over Jezus

VOORAF

Jezus staat centraal in het christelijke geloof. Daarom is de christologie (= de leer over Jezus) het hart van de christelijke theologie. Eind jaren '90 verschenen over Jezus twee belangrijke boeken: H.M. KUITERT, Jezus: nalatenschap van het christendom. Schets voor een christologie. Baarn, 1998, 317 pag.; en A. VAN DE BEEK, Jezus Kurios. Christologie als hart van de theologie. Kampen 1998², 275 pag. Om het verschil (zo niet de tegenstelling) tussen beide boeken te zien, hoeven we ze niet eens open te slaan. Een blik op de omslag van beide boeken spreekt al boekdelen.
* Op de voorkant van het boek van Kuitert staat de ondertitel nalatenschap van het christendom tegen de achtergrond van een landkaart van Europa. Die combinatie gaf me een schok. In zijn inleiding en in deel V maakt Kuitert duidelijk wat hij bedoelt met nalatenschap. Jezus liet de kerk na (...), en de kerken hebben op hun beurt weer de kerkelijke Christus nagelaten aan Europa. ... Europa zelf zie ik weer als een nalatenschap van de kerkelijke Christus. Christus getransformeerd tot cultureel christendom (Kuitert pag. 22). Ondanks alle mogelijke kritiek heeft Kuitert een positieve kijk op Europa. Zelf ben ik veel somberder over Europa. Bij het "christelijke" Europa moet ik óók denken aan heksenvervolging en ketterverbranding, kolonialisme en imperialisme, in de twintigste eeuw twee wereldoorlogen tussen "christelijke" naties, pogroms en Auschwitz, en in de éénentwintigste eeuw grenzen gesloten voor Afrikaanse migranten en Syrische vluchtelingen. Vandaar mijn schok bij de voorkant van het boek.
* Op de voorkant van het boek van Van de Beek staat een karikatuur uit het oude Rome, gekrast in steen: een figuurtje aanbidt een gekruisigde met een ezelskop. "Alexamenos aanbidt zijn God" staat erbij geschreven. Deze karikatuur lijkt Christus en Zijn volgeling(en) voor te stellen, al is dat niet helemaal zeker. In elk geval vat deze afbeelding trefzeker het boek van Van de Beek samen. Deze krassen zonder enige kunstzinnige waarde zijn voor mij het symbool voor Gods aanwezigheid in de wereld. Het is nooit helemaal duidelijk of het wel over Hem gaat. En als het over Hem gaat, is Hij bespottelijk. Hij is een zwakke God die zich aan het kruis laat doden. Dat is geen God, maar een ezel. En wie Hem aanbidt, is Hem gelijk (Van de Beek pag. 4). God is Jezus, de Gekruisigde. Van de Beek blijft het herhalen. God kruisigt zichzelf (Van de Beek pag. 155), God is dood en begraven (Van de Beek pag. 158). Het indringende boek van Van de Beek roept de vraag op: gaat God op in Jezus?
Kort na het verschijnen van beide boeken (1998) schreef ik een kort artikel waarin ik ze met elkaar vergeleek. Nu in 2020, 22 jaar later, door de corona-krisis veel thuis, heb ik dat artikel omgewerkt en uitgewerkt.

1. KUITERT

De kern van het boek.

1. Het gaat in het geloof om God. Geloven is leven voor Gods aangezicht als leven in verantwoordelijkheid als mens, die weet van Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid, weet van schuld, berouw en verzoening (Kuitert pag. 188). Op pag. 199-200 zegt Kuitert daarover schitterende dingen: 1. weten van de afstand tussen God en mens; 2. God kennen als onze Schepper; 3. leven voor Gods ogen; 4. met God omgaan; 5. je verantwoordelijk weten voor mens en wereld; 6. leven met onoplosbare raadselen; 7. God en de naaste liefhebben; 8. geloven dat Gods vriendschap eeuwige vriendschap is. Op pag. 292 vat Kuitert de inhoud van het geloof hartverwarmend samen: dat God mens en wereld draagt, regeert, vergeeft, verzoent met zichzelf, de schuldige niet onschuldig houdt maar wel een nieuwe kans geeft na elke schipbreuk, de kleinen opvangt, de moeden kracht geeft, de bangen bergt, de stervenden opvangt aan verre kusten, kortom: een schuilplaats voor wie zich tot Hem wendt, nu en in het uur van zijn dood. 
Enkele opmerkingen bij dit uitgangspunt van Kuitert.
a) Het gaat in het geloof om God. Dat lijkt een open deur, maar het is tegelijk het grootste probleem dat Kuitert heeft met de klassieke christologie: die brengt gelovigen er toe om van Jezus een Tweede God te maken (Kuitert pag. 212 - de uitdrukking komt van Justinus Martyr, een kerkvader van rond 150 na Christus, Kuitert pag. 206). Moslims verwijten ons dat Jezus bij ons God van zijn plaats heeft verdrongen (Kuitert pag. 210) - iedere christen die wel eens met moslims over geloven praat, weet hoe moeilijk het is om uit te leggen dat wij geloven in Jezus als de Zoon van God, laat staan als God de Zoon.
b) Het gaat in het geloof om God. Geloof (in de zin van: de geloofsleer) is voor Kuitert een zoekontwerp. Het werkt zoals het spelletje: Ik zie, ik zie wat jij niet ziet - en het is ... blauw! Je kijkt om je heen en opeens zie je allerlei blauwe dingen, die je eerder niet had opgemerkt. Zo helpt het geloof (de geloofsleer) ons op weg om God te vinden (Kuitert pag. 151). Als we zodoende God vinden, vinden we de zekerheid des geloofs (een bevindelijke term, maar Kuitert is dan ook een bevindelijke schrijver). De klassieke christologie betekent een verdubbeling van zoekontwerp: naast het zoekontwerp van God-in-de-hemel komt het zoekontwerp van God-op-aarde (= Jezus). Naast de bevindelijke zekerheid aangaande God-in-de-hemel komt de historische zekerheid over God-op-aarde (= Jezus); en daarmee maken we ons afhankelijk van historisch onderzoek naar de mens Jezus (Kuitert pag. 154) - en Kuitert toont zeer uitvoerig aan dat de resultaten van dat onderzoek buitengewoon ongewis zijn (Kuitert pag. 25-86).
c) Het gaat in het geloof om God. Kuitert gaat dan ook niet mee met het project van Karl Barth om van de christelijke theologie één enorme concentratie op Jezus Christus te maken (Kuitert pag. 211). Voor Barth is Christus niet een Tweede God (zie hierboven) maar de éne en enige zelfopenbaring van God. Kuitert noemt nog niet het boek van Van de Beek (zie onder - beide boeken verschenen ongeveer gelijktijdig) maar hij zou tegen Van de Beek waarschijnlijk het zelfde bezwaar hebben als tegen Barth.
d) Het gaat in het christelijk geloof om God, om de God van Israël. Christenen geloven in dezelfde God als Joden. Aan dat geloof heeft Jezus inhoudelijk niets toegevoegd. We kennen God uit de Schriften van Israël, die wij als christenen "het Oude Testament" noemen (Kuitert pag. 188-191). Met name de gereformeerde christenheid heeft dat altijd beseft. De gereformeerde vroomheid is van huisuit Psalmen-vroomheid. Tot 1933 hadden de gereformeerden in hun erediensten genoeg aan de oudtestamentische Psalmen. Gods verborgen omgang vinden zielen waar Zijn vrees in woont (Psalm 25, Kuiterts lievelings-psalm). Barmhartig is de Heer en zeer genadig (Psalm 103); daarvoor hadden de gereformeerden geen nieuwtestamentische Jezus-liederen nodig. Kuitert denkt aan die tijd met weemoed terug (Kuitert pag. 216). Ik sta van harte in deze zelfde traditie. Toen ik op 15 juli 2018 afscheid nam als predikant, was het thema van de dienst Leven met Psalmen, en in die dienst hebben we enkel Psalmen gezongen.
e) Kuitert noemt in dit verband (Kuitert pag. 190) met ere twee Nederlandse theologen die ieder op eigen wijze het Oude Testament in zijn eigen waarde lieten: A.A. van Ruler (overleden in 1970) vond dat je het Nieuwe Testament best een 'aanhangsel' van het Oude kon noemen. Het Oude Testament is voor Van Ruler de eigenlijke Bijbel, het Nieuwe is "slechts" het verklarende woordenlijstje achterin. Aan K. H. Miskotte (overleden in 1976) danken we de term 'het tegoed van het Oude Testament': tal van onderwerpen zoals politiek en sexualiteit komen in het Nieuwe Testament niet of nauwelijks aan de orde, we moeten ervoor bij het Oude Testament zijn.
f) In het christelijk geloof gaat het niet om Jezus, maar om God, zij het God met het merkteken Jezus (Kuitert pag. 212). De christenheid zou er goed aan doen haar verering van Jezus terug te leiden tot verering van God (Kuitert pag. 210). In een interview illustreerde Kuitert dat eens met een anekdote uit Amerika. Een calvinist ligt op zijn sterfbed. Een evangelische vriend komt hem bezoeken en wil hem bemoedigen. Soon you will see Jesus! De stervende calvinist schudt met zijn laatste krachten zijn hoofd. Not Jesus - God!

2. Jezus leefde zo'n 2000 jaar geleden. Vrijwel niemand twijfelt aan de historische persoon Jezus van Nazareth. Maar wat weten we over Zijn leven? Het Nieuwe Testament begint met de vier Evangeliën: verhalen over en woorden van Jezus. Het is op zich al verrassend dat de christelijke kerk in haar Heilige Schrift deze vier Evangeliën naast elkaar heeft staan: vier verschillende geschriften die zich qua feiten en qua boodschap niet makkelijk laten harmoniseren (Kuitert pag. 76-77). Dat gegeven werd aanleiding tot een kritische benadering van de vier Evangeliën en een zoektocht naar de zogenaamde historische Jezus (Kuitert pag. 27). Het begin van deze kritische zoektocht wordt gemarkeerd door de Wolffenbütler Fragmente van Reimarus (gestorven in 1768) (Kuitert pag. 27). Kuitert geeft een overzicht van het historisch-kritische onderzoek naar Jezus vanaf Reimarus (Kuitert pag. 27-41). Albert Schweitzer (1875-1965), niet enkel zendingsarts in Lambarene in Gabon en groot Bach-kenner, maar ook belangrijk theoloog, trok tenslotte de conclusie dat al het onderzoek naar de "historische Jezus" tot mislukken gedoemd was (Kuitert pag. 42-59): ieder nieuw "leven van Jezus" was niet het resultaat van historisch onderzoek, maar veeleer de wensdroom van de onderzoeker, terug geprojecteerd in het verleden (Kuitert pag. 51). Kuitert vertelt hoe het sindsdien verder is gegaan met de theologische bezinning rond Jezus (Kuitert pag. 60-144): van Bultmann (1884-1976) volgens wie het niet gaat om de historische Jezus maar om de verkondigde Christus (Kuitert pag. 69-71) - tot de "wilde christologieën" (Kuitert pag. 140-144): concepten waarin de autoriteit van de kerkelijke Christus wordt uitgeleend aan bijvoorbeeld het feminisme, New Age of sociale actie: Jezus als trekpaard, als garantie of als aanbeveling ... christenen kunnen niet kritisch genoeg zijn als het om de vraag gaat waarvoor die autoriteit wordt gecharterd (Kuitert pag. 143). Ik ga met grote sprongen heen door dit (overigens interessant geschreven) deel van het boek, want het is allemaal enkel oprit naar het betoog van Kuitert zelf. Dat betoog begint in feite op pagina 153: Veel [over Jezus] is onzeker, historisch gesproken, veel bestaat uit gis- en raad-werk, maar er is ook veel wat vaststaat. In elk geval staat één ding vast als een huis: Jezus was een jood, zijn godsdienst was de joodse religie, hij geloofde op joodse wijze in God (Kuitert pag. 153). Het grote bezwaar tegen de klassieke christologie van Jezus als God-op-aarde is: Jezus zelf zou er niet in hebben kunnen geloven.  ... een jood kan zichzelf niet Zoon van God (in trinitarische zin) noemen. Dat is fundamenteel in strijd met zijn geloof (Kuitert pag. 154). Dat geldt ook voor drie belangrijke auteurs van het Nieuwe Testament: Jacobus (broer van Jezus, van wiens hand een brief in het Nieuwe Testament is opgenomen, Kuitert pag. 157), Johannes (die Jezus en God niet identificeert, al lijkt hij te balanceren op de rand van identificatie, Kuitert pag. 157-159) en Paulus (die in zijn uitleg van Jezus een gelovige jood blijft, Kuitert pag. 160). Ze blijven alle drie binnen het joodse kader...: geen gelovige jood kan of zal ooit zeggen dat hij van Gods makelij is, God op aarde (Kuitert pag. 157). Dus ook Jezus niet; Jezus zag zichzelf als mens onder de mensen, zij het met een bijzondere relatie tot en een bijzondere opdracht namens Israëls God (Kuitert pag. 130). Kuitert kan dan ook weinig beginnen met de tweenaturenleer van de Oude Kerk, die gefixeerd is op de persoon van Jezus: Jezus als God + mens (Kuitert pag. 206 en 264).

3. Waar is dan de betekenis van Jezus? Dat ook voor niet-Joden de weg tot de God van Israël wordt geopend (Kuitert pag. 160-167). Dat was beslist niet vanzelfsprekend. Zelfs niet voor Jezus Zelf! Hij zag Zijn taak in eerste instantie beperkt tot Zijn eigen Joodse volk: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls (Mattheus 15:24). Eigen volk eerst, zegt hij zelfs, als een vreemdelinge hem aanklampt om hulp (Matteüs 15:21-28). Pas na lang aandringen laat hij zich overhalen, schoorvoetend gaat hij over de streep (Kuitert pag. 165). Het is met name het geloof van niet-Joden dat Hem over die streep trekt: O vrouw, groot is uw geloof! (Mattheus 15:28, tot de Kananese vrouw). Zelfs in Israël heb Ik een zó groot geloof niet gevonden! (Lucas 7: 9, tot de hoofdman van Kapernaum). Heel herkenbaar: het persoonlijke contact met mensen buiten onze eigen kring verruimt onze blik. Later zal het ook de Joodse volgelingen van Jezus veel moeite kosten niet-Joden te accepteren (Kuitert pag. 165). Voor Petrus is er een hemels visioen voor nodig om hem tot die stap te bewegen (Handelingen 10) - en ook daarna nog voelt hij de druk van zijn Joodse achterban (Galaten 2:11-14). Voor Paulus zijn er een verschijning van de Levende Heer Zelf en een hemelse opdracht via Ananias voor nodig om hem te richten op de niet-Joodse volkeren (Handelingen 9). En pas na ampele beraadslaging komen de leiders van de eerste christelijke gemeente tot de uitspraak dat niet-Joden niet eerst Jood hoefden te worden (inclusief besnijdenis, spijswetten en sabbat) om christen te worden.
Hoe kwamen ze aan de idee dat God ook voor niet-joden openstaat? (Kuitert pag. 165) - Kuitert noemt een drietal factoren: 1) de teleurstellende ervaring dat veel Joden de boodschap van Jezus afwezen; 2) het besef dat Israël een heilsfunctie heeft voor de wereld (zoals de Knecht van de HEER in Jesaja 49: 6 wordt gesteld tot een licht voor de volkeren, opdat Mijn heil reike tot het einde der aarde) en 3) de grote verbreiding van de Joden door het Romeinse Rijk (Kuitert pag. 165-167).
Kuitert leest het zogenaamde zendingsbevel in Mattheus 28 (maak alle volkeren tot Mijn leerlingen) niet als een opdracht om mensen te dwingen christen te worden, maar als de vrijheid voor niet-joden om de God van de joden als hun God te beschouwen (Kuitert pag. 163). Kuitert geeft in zijn betoog een centrale plaats aan Paulus (Kuitert pag. 160). Er is geen spoor van tegenspraak tussen Jezus' religie en die van de christen Paulus (Kuitert pag. 161). De betekenis van Jezus, als toevoeging aan het joodse zoekontwerp, is dat Jezus de weg naar God (de God van de joden) voor niet-joden is geworden (Kuitert pag. 161). Als Paulus aan de mensen Jezus preekt, betekent dat dat hij hun de God van de Joden ook als de God van/voor niet-Joden preekte (Kuitert pag. 162; 193-194). En zo schrijft Paulus het ook in zijn brieven: in Christus is de scheidsmuur tussen Joden en niet-Joden weggebroken (Efese 2:11-22 - Kuitert pag. 163); God was in Christus doende de wereld met Zichzelf te verzoenen (2Corinthe 5:19 - Kuitert pag. 169). Niet enkel het Joodse volk, maar de wereld: álle volkeren! Het onderscheid tussen Jodendom en Christendom zit dus niet in de inhoud (wie is God), maar in de reikwijdte (álle volkeren zijn Gods volk) (Kuitert pag. 313).
Hierbij nog enkele opmerkingen.
a) Nog afgezien van de verschillende Bijbelteksten die Kuitert terecht aanhaalt: het lijkt me een onmiskenbaar historisch feit dat dankzij (de volgelingen van) Jezus het geloof in de God van Israël verbreid is over de hele wereld. Niet in die zin dat christenen Joden zijn of zouden moeten worden: Kuitert is huiverig voor het aanschurken van christenen tegen het jodendom (Kuitert pag. 187). Maar - puur historisch al - danken we (wij als Christenen) aan Jezus de Schriften van Israël, die wij het Oude Testament noemen. Zonder Jezus zouden wij als meer of minder edele Germanen nog steeds de heidense afgoden aanbidden - dankzij Jezus kennen we de God van Israël, weten we van Zijn heilzame geboden (wat niet wil zeggen dat we er altijd naar leven), en zingen we de Psalmen van Israël. Halleluja!
b) Ik veroorloof mij een historische speculatie: wellicht dankt ook de Islam haar universaliteit aan Jezus. Mohammed kende Joden en Christenen. De Koran trekt vele lijnen door van de Schriften van Israël: de éne God, het beeldverbod, de sociale gerechtigheid. Met het christelijk geloof heeft de Islam de universele reikwijdte gemeen: omdat er maar één God is, moet die éne God er wel zijn voor alle mensen.

4. Volgens Paulus is de God van de Joden ook de God van de niet-Joden (Kuitert pag. 168). Daarmee lopen ook wij als niet-Joden op tegen wat karakteristiek voor de God van de joden is ... de verzoening (Kuitert pag. 168).
Zelf kom ik tot de zelfde conclusie via een omweg. De godsdienst van Israël heeft een duidelijk ethische inslag. De HEER sluit Zijn verbond met Zijn volk met als verbondsoorkonde de Tien Geboden. De profeten van Israël benadrukken keer op keer dat God niet gediend is van godsdienst zonder gerechtigheid. Wat de HEER van Zijn volk vraagt is niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God (Micha 6: 8 NBG). Jezus staat in deze ethische traditie: behandel andere mensen zó als je zelf behandeld wilt worden, want dat is de wet en de profeten (Mattheus 7:12 // Lucas 6:31). Maar daarmee ligt de lat hoog. Rechtzinnigheid, liturgie en spiritualiteit - dat is allemaal niet zo moeilijk. Maar gerechtigheid en liefde - daaraan hebben we onze handen vol, daarin schieten we tekort: in de liefde tot God en onze medemensen (Heidelbergse Catechismus zondag 2). Vandaar juist in Jodendom en Christendom het probleem van de schuld en de behoefte aan verzoening. Zo kom ik weer terug bij Kuitert. 
Aan Paulus wordt vaak verweten dat hij de simpele navolging van Christus heeft bedorven door een ingewikkelde theorie over verzoening en rechtvaardiging. Kuitert neemt het op voor de apostel. Paulus heeft niet alles verpest. Verzoening is een wezenlijk element in de Joodse godsdienst, in de vorm van het jaarlijks terugkerende ritueel van de Grote Verzoendag (Kuitert pag. 168). Paulus geeft aan Jezus een sleutelrol in dat ritueel van de verzoening, en daarmee stelt hij dat ritueel open voor niet-joden. In de persoon van Jezus krijgt de wereld haar zondebok, en in de Goede Vrijdag haar Grote Verzoendag (Kuitert pag. 169). Aansluitend geeft Kuitert een uiteenzetting over ritueel en metafoor (Kuitert pag. 171-186). De centrale vraag daarin is: is er dan een ritueel nodig om Gods toorn af te wenden (Kuitert pag. 176-177)? Moest Jezus sterven omdat God vertoornd is op ons? Moderne christenen reageren op met die vraag direct met: "Natuurlijk niet, God is toch liefde!" Gods toorn is uit de mode. Kuitert trekt zich van de mode weinig aan: Alle grote religies weten van een vertoornde God (ook Jodendom en Christendom). Die God moet verzoend worden, zijn toorn gesust (Kuitert pag. 172). Daarom grijpt een mens naar verzoenende rituelen, die Gods toorn moeten afwenden (Kuitert pag. 176). Dus niet God heeft het ritueel van de verzoening nodig, maar wij mensen. We beseffen dat we schuldig staan tegenover God, en het ritueel is een poging om het van beneden goed te maken bij Boven (Kuitert pag. 177). Moet God dan door het ritueel gunstig worden gestemd? (Kuitert pag. 177) Nee, want het ritueel is opgenomen in de door God Zelf gegeven wetten. Dat betekent: God aanvaardt het rituele spel. Hij speelt het als het ware mee. God dacht al gunstig over Zijn volk voordat zij probeerden hem - via riten - gunstig te stemmen (Kuitert pag. 178).
Kuitert verwijst in dit verband naar Leviticus 16: de bepalingen over Grote Verzoendag. Veelbetekenend is ook Leviticus 17:11, waar de HEER verbiedt om bloed te eten, want Ik heb u het bloed op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen (NBG): de HEER Zelf geeft aan het bloed die verzoenende betekenis! Zo kan de apostel Johannes over de dood van Jezus schrijven: Het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde (1Johannes 1: 7). Dezelfde Johannes schrijft niet dat God zó vertoornd op ons was dat Jezus in onze plaats moest sterven, maar dat God de wereld zo lief had dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft (Johannes 3:16). En voor Paulus is het bewijs van Gods liefde dat God zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft (Romeinen 8:32). Over de vraag of en waarom Jezus moest sterven, schreef ik een apart artikel.
Volgens Paulus heeft God de moord op Jezus van Nazareth ten goede gekeerd. Jezus is er het Licht voor de volken (= de heidenen) mee geworden. Wat zeg ik: God heeft dat volgens hem (= Paulus) al bedacht zolang Hij God is! (Kuitert pag. 186). Jezus is dus niet "het antwoord op alle vragen", maar speciaal op één vraag: het probleem van 'schuld en boete', waarvan de wortel ligt in de menselijke verantwoordelijkheid en het weet hebben daarvan (= het geweten) (Kuitert pag. 315). Verzoening en vergeving, dáárvoor moeten we bij Jezus zijn. Zoals in Mattheus 1:21 Zijn naam wordt uitgelegd: Hij zal Zijn volk redden van hun zonden. En zoals volgens de Heidelbergse Catechismus we de Middelaar en Verlosser nodig hebben om onze zonden te verzoenen (zondag 5 en 6).

4. Het laatste deel van het boek van Kuitert begint met een paragraaf onder de titel: Een kapstok-christologie voor wie aan God wil doen (Kuitert pag. 263-277). De klassieke christologie richt zich vooral op de vraag wie Jezus is: God-op-aarde. Dat dogma wijst Kuitert af als overdreven vorm van verering (Kuitert pag. 264) - met als argument dat Jezus, als Jood, Zichzelf nooit kan hebben gezien als God-op-aarde (zie boven, en Kuitert pag. 154). Maar de vraag wie Jezus is (Zijn persoon) komt voort uit het belang van wat Jezus doet (Zijn werk). Dat laatste hebben de reformatoren, in het bijzonder Calvijn, uitgewerkt in de leer van het Drievoudig Ambt van Christus (Kuitert pag. 264). Jezus is een persoonsnaam, Christus is oorspronkelijk een functie-aanduiding: Gezalfde, Messias. Kortweg: Jezus is Zijn Naam, Christus is Zijn ambt. Aan dat ambt onderscheidden de kerkvaders en in hun spoor de reformatoren drie aspecten: profeet - priester - koning.
In de Heidelbergse Catechismus vinden we het Drievoudig Ambt van Christus in zondag 12 vraag 31: Waarom is Jezus de Christus, dat is een Gezalfde, genaamd? - Omdat Hij door God de Vader verordineerd is, en met de Heilige Geest gezalfd tot onze hoogste Profeet en Leraar, Die ons de verborgen raad en wil Gods aangaande onze verlossing volkomen geopenbaard heeft; en tot onze enige Hogepriester, Die ons met de enige offerande Zijns lichaams verlost heeft, en voor ons met Zijn voorbidding steeds tussentreedt bij de Vader; en tot onze eeuwige Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert, en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt.
Kuitert zet binnen de drieslag profeet - priester - koning zijn eigen accenten.
a) Jezus als profeet (Kuitert pag. 265-269):  Profeet is zijn eerste en oudste eretitel (bijvoorbeeld Lucas 7:16: een groot profeet is onder ons opgestaan). Sterker: Jezus past deze titel toe op Zichzelf: Geen profeet is aangenaam in zijn vaderstad (Lucas 4:24). Als onze profeet leert Jezus ons bidden (Ga in je binnenkamer, Mattheus 6: 6) en sterven (In Uw handen beveel Ik Mijn geest, Lucas 23:46). En vooral leert Hij ons - in het spoor van het Oude Testament (Kuitert pag. 266) - om God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf (Mattheus 22:34-40 en Lucas 10:27). Met Zijn Bergrede blijft Jezus een onruststoker. Niet zo gauw tevreden zijn met jezelf, al was het alleen maar dat (Kuitert pag. 267). Onze vaderen (Kuitert doelt op Luther, Calvijn en ook de Heidelbergse Catechismus) waren wel zo wijs om te zeggen dat de Bergrede niet bedoeld is voor de staat, maar voor de kerk. Op "de boze niet weerstaan" en "de andere wang toekeren" kun je - volgens Kuitert - geen rechtspraak of politiek baseren (Kuitert pag. 266-267). Een moderne actualisering van Jezus als profeet is Jezus als goeroe (Kuitert pag. 267-269). De testvraag blijft: ben ik bezig mijn verantwoordelijkheid uit te besteden, of leer ik van deze leraar juist hoe ik haar moet gebruiken? (Kuitert pag. 269).
b) Jezus als priester (Kuitert pag. 269- 271): De priesterlijke rol van Jezus, zijn zelfovergave als offer, voert ons allereerst naar het verleden ... naar de verzoening. Prediking en Avondmaal verwijzen terug naar Jezus als priester die zichzelf heeft geofferd (Kuitert pag. 269). Maar Jezus is niet enkel onze priester in het verleden, maar ook in het heden. De brief aan de Hebreeën werkt dat thema breed uit: Jezus als onze Middelaar, Die bij God voor ons pleit (zo ook Paulus in Romeinen 8:24). Want de communicatie met God is niet vanzelfsprekend. Daarom bidden we "in Jezus' Naam". Daarmee herinneren we onszelf aan onze zwakke positie ten aanzien van Boven. Vandaar ons inbrengen van Jezus als onze priester (Kuitert pag. 270-271).
c) Met Jezus als koning (Kuitert pag. 273) heeft Kuitert de meeste moeite, omdat "koning" algauw wordt opgevat als "heerser". In dit verband bespreekt Kuitert de verschillende manieren waarop Kuyper en Schilder, Bonhoeffer en Barth christendom en politiek verbinden. Zelf ziet Kuitert iets anders in het koninklijk ambt van Christus. Het verwijst naar het visioen van het Koninkrijk Gods, dat bestemd is voor álle volkeren. De geheelde wereld is de wereld zonder ethnische beperkingen ... Het koninklijk ambt van Christus krijgt zijn eigenlijke kans in een multiculturele samenleving (Kuitert pag. 273).
Kuitert noemt de klassieke leer van het drievoudig ambt van Christus een kapstok-christologie omdat verschillende christenen er hun voorkeuren aan kunnen ophangen. Bij 'profeet' kunnen christenen aanhaken voor wie Jezus een grote innerlijke inspiratie vormt. Behoudende christenen (zowel katholiek als protestant) worden primair getroffen door Jezus als priester die ons verzoent met God. Bij Jezus die Gods Koninkrijk preekte, zullen bij uitstek de maatschappelijk en politiek geïnteresseerde christenen zich thuisvoelen (Kuitert pag. 274). Bóven de klassieke christologie heeft de invalshoek van het Drievoudig Ambt het enorme voordeel dat Jezus niet de concurrent van God wordt ("God-op-aarde"), terwijl de sleutelpositie die Jezus in het christendom bekleedt er niet geringer van wordt (Kuitert pag. 264). Ik voeg daar zelf nog aan toe dat deze invalshoek meer hoop geeft voor het gesprek over Jezus met Jodendom en Islam.

5. Ik begon dit artikel met de omslag van het boek, waarop tegen de achtergrond van een kaart van Europa de titel staat afgedrukt: Jezus, nalatenschap van het christendom. In zijn laatste paragrafen licht Kuitert die titel toe. Paragraaf 18 heet: De kerk als nalatenschap van Jezus. Het blijft een heikele vraag of Jezus de kerk heeft gewild (Kuitert pag. 278). Maar een andere organisatievorm voor het christelijk geloof is er niet, we moeten het er dus mee doen (Kuitert pag. 279). Inmiddels lopen de kerken leeg maar tegelijkertijd wemelt het van de religie en religieuze entrepreneurs - een kwestie van religieuze honger, die blijkbaar niet door de kerken wordt gestild  (Kuitert pag. 282). Wat in elk geval blijft is de sociale functie van de kerk. Dat vraagt van de gevestigde kerken om prioriteit te verlenen aan de pastorale zorg: een mens wil bij name genoemd worden, kerk of kroeg, hij komt waar ze hem kennen (Kuitert pag. 284). Maar vooral moeten de kerken doen waarvoor ze er zijn: de christelijke geloofstraditie doorgeven aan volgende generaties (Kuitert pag. 286). Daarbij zullen ze, als bij een verhuizing, moeten achterlaten wat opgebruikt is en bewaren wat ze niet kwijt willen (Kuitert pag. 290-292): het geloof in God Die mens en wereld draagt, een schuilplaats voor wie zich tot Hem wendt, nu en in het uur van zijn dood (Kuitert pag. 292). - Maar er is meer christendom dan wat we tegenkomen in de kerken. Abraham Kuyper onderscheidde de kerk als instituut (de kerkelijke organisatie met haar kerkdiensten) en de kerk als organisme (de kerkmensen die als christenen deelnemen aan de cultuur). Het christendom gaat dus niet op in haar kerkelijke vorm. Kuitert ziet onze Westerse cultuur als een eigensoortige vorm van christendom (Kuitert pag. 293): cultureel christendom. Daarover handelt paragraaf 19: Jezus als nalatenschap van de kerk. Cultureel christendom (Kuitert pag. 293-310). Het christendom laat de kerkelijke Christus (= Jezus zoals de christelijke kerk Hem door de eeuwen heen heeft geloofd en beleden) na aan Europa, aan de Westerse cultuur (Kuitert pag. 297-298). De kerkelijke Christus is een religieuze erfenis: op telkens weer nieuwe manieren speelt Hij een rol in het geloof van mensen (Kuitert pag. 298). Maar Hij is ook een culturele erfenis: "cultureel christendom" (Kuitert pag. 298). Daarvan noemt Kuitert twee elementen: de moraal (Kuitert pag. 299-303) en de taal (Kuitert pag. 299-307):
De moraal van Europa is christelijk (Kuitert pag. 299) - neem alleen al het geweten, het nimmer zwijgende verantwoordelijkheidsgevoel van de Europeanen (Kuitert pag. 302). De logica van de moraal is de wederkerigheid: Wat gij wilt dat de mensen u doen, doet gij hun desgelijks - de gulden regel van Jezus in Mattheus 7:12, die bepaald niet exclusief christelijk is (Kuitert pag. 302-303).
Christelijke taal, of ze nu woorden of beelden gebruikt, Europa heeft er eeuwen mee en van geleefd (Kuitert pag. 303) - ook de muziek mag worden genoemd. In de klassieke gereformeerde theologie horen Woord en Geest bij elkaar: in de macht van de woorden bewijst zich de Geest (Kuitert pag. 305 - de lievelingspsalm van Kuitert is Psalm 25: HEER, ai maak mij Uwe wegen / door Uw Woord en Geest bekend).

Vragen aan Kuitert.
  1. Een moeilijk te doordenken punt bij Kuitert blijft de metafoor. Metafoor betekent: het is niet zo maar het lijkt erop. Gods mensvormigheid als metafoor (Kuitert pag. 174-176), daarover schreef Kuitert al in 1962 zijn proefschrift. Ook verzoening is een metafoor en wordt gevierd in een ritueel, en God aanvaardt het rituele spel. Hij speelt het als het ware mee (Kuitert pag. 178). Maar wordt verzoening zo geen vertoning? en "moest" Jezus dáárvoor sterven?
  2. Ook verschillende Evangelieverhalen over Jezus kun je lezen als exempels, als mythen: ze hoeven niet waar gebeurd te zijn om toch waar te wezen. Zo hebben de verhalen over de opwekking van de jongeling van Naïn en van Lazarus niets te maken met "waar gebeurd"; ze bedoelen: Jezus is de dood meester (Kuitert pag. 120-121). Dat de Evangelieverhalen veel méér betekenen dan enkel historie, zal zeker waar zijn. Maar loopt Kuitert niet het risico zelf te bepalen wat er wel en niet gebeurd kan zijn?
  3. De zelfde vraag geldt vooral voor de stelling van Kuitert: Jezus, als Jood, kan Zichzelf niet hebben gezien als Zoon van God (Kuitert pag. 154). Dat klinkt heel plausibel - tenzij Jezus het tóch gedaan heeft, op z'n minst indirect (Mattheus 11:27; Lucas 22:70-71). Ter vergelijking: de stelling: Paulus, als Jood, kan Jezus niet hebben gezien als Zoon van God klinkt éven plausibel - maar Paulus (op wie ik zo dol ben, Kuitert pag. 180) doet dat toch voortdurend: Romeinen 1: 3-4, 5:10, 8:29-32, enz.). Natuurlijk: niet in trinitarische zin (Kuitert pag. 154) - dat hele dogma moest nog uitgevonden worden of - zo u wilt - uitgewerkt, maar toch... Het betoog van Kuitert is gebaseerd op de veronderstelling dat een mens de opvattingen van z'n eigen groep niet te boven of te buiten kan gaan. Maar die veronderstelling is onjuist. Wat denkt u bijvoorbeeld van: Kuitert, als gereformeerd theoloog, kán niet in twijfel hebben getrokken dat Jezus Zichzelf zag als de Zoon van God ?
  4. In zijn betoog geeft Kuitert aan Paulus een centrale plaats (Kuitert pag. 160). Nu was voor Paulus de ontmoeting met de Levende Heer het beslissende keerpunt in zijn leven (Handelingen 9 en Galaten 1:15-16) en de opstanding van Christus het hart van het Evangelie (1Corinthe 15: 1-20). De opstanding van Christus is voor Paulus het begin van de opstanding der doden (1Corinthe 15:20). - Over de opstanding van Jezus schrijft Kuitert: Geloven in Jezus' opstanding is geloven dat vriendschap met de eeuwige God eeuwige vriendschap is. Via de Paasverhalen wordt ons Jezus' betekenis voor mens en wereld, en zijn betekenis voor ons persoonlijk, nu en in het uur van onze dood uitgebeeld (Kuitert pag. 242). Die uitleg van de troost en de betekenis van Pasen vind ik prachtig, maar ik vraag me af: waar is de Levende Heer Zelf gebleven?
  5. In het verlengde hiervan een opmerking over de christelijke verwachting. Die heeft altijd twee kanten: we verwachten iets en we verwachten Iemand. Wij verwachten naar Gods belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont (2Petrus 3:13) // Wij verwachten de Heer Jezus Christus als Verlosser (Filippenzen 3:20) - overigens staan er in het Grieks verschillende woorden voor "verwachten". We bidden: Uw Koninkrijk kome! maar ook Amen, kom, Here Jezus! (Openbaring 22:20). In Openbaring 20-21 klinkt de belofte van het nieuwe Jeruzalem, stad zonder rouw en verdriet (Openbaring 21: 4) - en de persoonlijke belofte: Ik kom spoedig! (Openbaring 22:20). Voor mijn gevoel gaat het om zijde en keerzijde van dezelfde verwachting. In zijn paragraaf over de wederkomst van Christus en het laatste oordeel (Kuitert pag. 243-248) legt Kuitert de nadruk vooral op het messiaanse verlangen: het verlangen naar een gave wereld, naar gerechtigheid (en gerechtigheid betekent óók vergelding: de bijltjesdag van het Koninkrijk Gods, anders wordt het onrecht nooit gewroken; Kuitert kan het niet laten op die wraak te hopen als ik denk aan mijn doodgemartelde neef - Kuitert pag. 247). Achter de horizon worden al onze tranen afgewist. Indien daar niet, dan nergens (Kuitert pag. 248). Het is me allemaal uit het hart gegrepen. Maar Kuitert legt meer nadruk op de verwachting van Gods Koninkrijk dan op de verwachting van Jezus: meer messiaans verlangen dan verlangen naar de Messias.
  6. Sommige lezers zullen de vraag stellen of Kuitert niet te argeloos het koninklijk ambt van Christus z'n kans ziet krijgen in een multiculturele samenleving (Kuitert pag. 273), waarbij dan nog de vraag open blijft of multicultureel ook multireligieus omvat. Kuitert publiceerde zijn boek in 1998. Sindsdien hebben we vreselijke aanslagen beleefd, van New York (9/11) tot Utrecht (de tramschutter maart 2019). In verschillende landen namen de spanningen tussen bevolkingsgroepen en religies toe: van Indonesië tot India. En niet alle multiculturele wijken in Nederland zijn een succes. Toch val ik hierin Kuitert bij, tegen alle populistische partijen in Nederland en populistische presidenten in de wereld in. Wat God voor ogen heeft, is een grote schare, die niemand tellen kan, uit alle volk en stammen en natiën en talen, die de lof zingen van onze God Die op de troon gezeten is en van het Lam (Openbaring 7: 9-10).
  7. Bij Kuitert lijkt Jezus enkel voor de heidenvolkeren van belang lijkt te zijn: Jezus opent voor ons de weg tot de God van Israël. Maar volgens het Nieuwe Testament is Jezus er allereerst voor Zijn eigen Joodse volk. Letterlijk van de wieg (Mattheus 2: 2) tot het kruis (Mattheus 27:37) is Jezus de Koning der Joden: de Messias van Israël: gekomen tot heil van allereerst het Joodse volk (Mattheus 1:21 en 15:24), vervolgens na Zijn opstanding óók (Mattheus 28:19) van de niet-Joodse volkeren (vgl. bijv. ook Lucas 2:32 en Romeinen 1:16). Aan het eind van de Romeinenbrief vat Paulus het samen als volgt: Christus ​is een dienaar van de ​Joden​ geworden om hun te tonen dat God trouw is en om de beloften aan de aartsvaders te vervullen, maar hij is ook gekomen om de heidenen in staat te stellen God te loven om zijn ​barmhartigheid (Romeinen 15: 8- 9 NBV). 
  8. Kuitert is veel traditioneler dan zijn meeste critici vrezen. Hij sluit aan bij lijnen in de reformatorische theologie. Evenals de reformatoren spreekt Kuitert over Gods toorn die moet worden verzoend. Net als Luther leert Kuitert van Paulus de rechtvaardiging door het geloof. Van Calvijn leert Kuitert het Drievoudig Ambt van Christus. Ook volgens de Heidelbergse Catechismus is Christus allereerst goed voor verzoening en vergeving. Evenals de reformatoren wil Kuitert de Bergrede niet opvatten als een politiek program. Goed-gereformeerd houdt Kuitert van de Psalmen. Het draait om Jezus, maar het gaat om God, dat is een kerngedachte van Van Ruler. Kuitert is een bevindelijke schrijver: Gods verborgen omgang vinden / zielen waar Zijn vrees in woont (Psalm 25). Toch mag je vragen: een christologie die zich zó ver verwijdert van het belijden van de Oude Kerk (Nicea en Chalcedon): staat die nog wel in de traditie van het christelijke belijden?
2. VAN KUITERT NAAR VAN DE BEEK

Van (de gereformeerde) Kuitert naar (de hervormde) Van de Beek is niet minder dan een cultuurschok. 
  1. Kun je bij Kuitert vragen of hij nog wel staat in de traditie van het christelijke belijden, Van de Beek staat zó midden in de brede en diepe stroom van concilies, confessies en kerkvaders, dat het lijkt alsof die de laatste (ant)woorden hebben gesproken.
  2. Kuitert begint zijn boek met een uitvoerige bespreking van het kritische onderzoek naar Jezus sinds Reimarus (de zoektocht naar de historische Jezus, de literaire analyse van de Evangeliën, de hermeneutische analyse van "verstaan") - Van de Beek begint zijn boek met een uitvoerige bespreking van de kerkvaders, concilies en confessies.
  3. Inhoudelijk begint Kuitert zijn betoog bij Jezus als Jood (Kuitert pag. 155-156). Voor Kuitert is de minimale maatstaf voor een christologie het Joodse Godsgeloof van Jezus (Kuitert pag. 144-146): er is maar één God: God-in-de-hemel - Van de Beek ontwerpt eerst een hooggestemde christologie (Jezus is God-op-aarde) en komt pas helemaal aan het eind bij Israël: Zonder Israël kan men de betekenis van Jezus niet verstaan. Hij is de Christus: de Messias van Israël (Van de Beek pag. 276). Het is dan de vraag of hij zijn christologie nog aan een Jood kan uitleggen.
  4. Analoog is de tegenstelling tussen beiden ten aanzien van Maria. In de Oude Kerk was er een heftig geschil over de vraag of we Maria de moeder van Christus (christotokos) of de moeder Gods (theotokos) moeten noemen (Van de Beek pag. 18). Van de Beek kiest zelf voor theotokos. - Kuitert benadrukt dat ook de religie van Maria de Joodse was. In 'de moeder Gods' ... geloven, zou haar zelf onmogelijk geweest zijn (Kuitert pag. 160).
  5. Volgens Kuitert hebben we Jezus niet nodig om te weten wie God is. Dat wist Israël immers al! Inhoudelijk voegt Jezus niets toe aan het Joodse Godsgeloof. - Van de Beek citeert herhaaldelijk met instemming de Romeinse bisschop Zephyrinus (±200 na Christus): Ik ken één God, Christus Jezus en buiten Hem geen ander die geboren is en geleden heeft (Van de Beek pag. 14). Alles hangt ervan af of we belijden God alleen in Christus te kennen (Van de Beek pag. 71).
  6. Daarom betekent Hij predikte hem Jezus (Handelingen 8:35) voor Kuitert: hij maakte hem de God van Israël bekend als de God voor alle volkeren (Kuitert pag. 193) en voor Van de Beek: Jezus als persoon komt binnen in zijn bestaan (Van de Beek pag. 183). Daarom is bidden tot Jezus voor Kuitert afgoderij, en dus een grove ketterij (Kuitert pag. 219) en voor Van de Beek teken van de vereenzelviging van Jezus met God (Van de Beek pag. 113-115).
  7. Zonder hem met name te noemen geeft Van de Beek Kuitert terecht weer met Al het spreken over God is spreken over 'boven', en kan slechts in metaforische of symbolische taal plaats vinden. Daartegenover kiest Van de Beek zelf voor de realiteit van de incarnatie. De taal van het Evangelie is de taal over reële ervaringen met God in ons midden (Van de Beek pag. 102). 
  8. Daarom gaan Kuitert en Van de Beek ook verschillend om met de Evangelie-verhalen. Lijkt Kuitert zelf uit te kunnen maken wat er wel of niet gebeurd kan zijn (bijv. de opwekking van Lazarus niet, zie boven), Van de Beek acht het niet mogelijk om achter de evangeliën terug te gaan. ... Of we de getuigen betrouwbaar vinden, hangt tenslotte af van hun overtuigingskracht zelf  (Van de Beek pag. 124). Het gaat daarbij om het totaalbeeld dat de Evangeliën van Jezus schetsen, waarbij details soms verrassend Jezus' betekenis kunnen verhelderen (Van de Beek pag. 125).
  9. Als ik Kuitert goed begrijp, is voor hem de betekenis van Jezus vooral informatief: dankzij Jezus kennen wij als niet-Joden de God van Israël, als de God Die de wereld met Zichzelf verzoent - voor Van de Beek is de betekenis van Jezus realistisch: God Zelf draagt onze schuld. Kuitert gebruikt de tegenstelling metafoor / ritueel < > realistisch (Kuitert pag. 185-186).
  10. Zowel Kuitert (Kuitert pag. 232-248) als Van de Beek (Van de Beek pag. 123-179) behandelen wat de Apostolische Geloofsbelijdenis zegt over Jezus. Dat biedt een interessante mogelijkheid om beide theologen te vergelijken. Als illustratie één voorbeeld: de regel nedergedaald ter helle. Van de Beek schrijft daarover: God is naar de hel gegaan. En dat was nodig, want daar bevonden zich veel mensen en daar bevond zich de brandhaard van het kwaad. ... Aan de mensen in de hel brengt Jezus het Evangelie: Hijzelf deelt hun lot (Van de Beek pag. 161). Nu geeft Calvijn aan de regel nedergedaald ter helle een andere inhoud: het gaat niet om iets ná de dood van Jezus (toen Jezus stierf, zei Hij immers: "het is volbracht"), maar om iets tijdens Zijn leven: Zijn lijdensweg en Godverlatenheid (Calvijn Institutie II 10-12 en Heidelbergse Catechismus antwoord 44). Van de Beek kent de uitleg van Calvijn natuurlijk, maar ziet er het risico in dat we de realiteit van de hel vergeten (Van de Beek pag. 162) - Kuitert vindt deze uitleg van Calvijn een mooi voorbeeld van Umdeutung: een uitspraak zo uitleggen dat hij wat anders gaat zeggen dan hij zegt (Kuitert pag. 232). Als Calvijn dat doet, zijn we dus in goed gezelschap als we teksten (ook Bijbelteksten) die zich aandienen als historische feiten opvatten als inkleding, niet als "echt gebeurd". Calvijn doet wel vaker aan Umdeutung, bijvoorbeeld als hij Genesis 3:21 (En de HEER God maakte voor de mens en voor zijn vrouw kleren van vellen en bekleedde hen daarmee) niet letterlijk opvat (dit voorbeeld ontleen ik aan Hartvelt, Omgaan met het verleden, pag. 105).
  11. Jezus (als nalatenschap) lijkt bij Kuitert bijna helemaal op te gaan in onze Westerse cultuur (Kuitert pag. 293-310) - Jezus (als persoon) komt bij Van de Beek kritisch binnen in iedere cultuur (Van de Beek pag. 185); maar het meest kritisch in onze westerse cultuur (Van de Beek pag. 219).
  12. Kuitert schrijft geen theologie (Kuitert pag. 22) - Van de Beek schrijft een dogmatische studie (Van de Beek pag. 9). Opvallend is het verschil in stijl. Kuiterts boek is een pleidooi: terug naar geloven als relatie met God (Kuitert pag. 313). Kuitert schrijft in een redelijke argumenterende stijl, vaak uitdagend en soms ironisch. Hij geeft informatie en conclusies ter overweging. Je hoeft het niet met hem eens te zijn, even goede vrienden. Nog afgezien van de inhoud: ik lees hem graag. - Van de Beeks boek is veel meer een handboek christologie - maar geschreven in een persoonlijke getuigende stijl: Hij is in mijn leven gekomen en Hij laat mij nooit meer los (Van de Beek pag. 15). Van de Beek schrijft bezwerend, bijna dwingend. Je voelt je bijna schuldig als je het niet met hem eens bent.
3. VAN DE BEEK

De kern van het boek.

Geloof is de relatie van Jezus Christus en mij. Het gaat om Hemzelf en niemand anders (Van de Beek pag. 15, 231). Hij is God in ons midden (Van de Beek o.a. pag. 90, 102, 109-123). Als echt mens draagt Hij ons zondige mens-zijn (Van de Beek o.a. pag. 44-45) - enkel doordat Hij echt God is, kan Hij ons verlossen (Van de Beek o.a. pag. 26) - de gedachtengang ligt in de lijn van HC zondag 6. Van de Beek zegt het Cyrillus (± 430) na: werkelijke verlossing is er alleen als God Zelf ons menselijk bestaan aanneemt ... door het mens-zijn zelf aan te nemen. Al het menselijke moet door Hem aangenomen worden (Van de Beek pag. 20). Want wat niet is aangenomen is niet verlost en wie geen God is, kan niet verlossen (Van de Beek pag. 51).

Overzicht van de inhoud.

I. Van de Beek begint met een overzicht van de discussies over Christus in de Oude Kerk. Hij zet daarbij twee toonaangevende theologische scholen tegenover elkaar: de Antiocheense en de Alexandrijnse school. Volgens Van de Beek zijn deze twee scholen karakteristiek voor twee bewegingen die in de kerkgeschiedenis voortdurend aanwezig zijn. De éne richting, in de geest van de Antiochenen, meer rationeel en optimistisch over de menselijke mogelijkheden (ik moet daarbij denken: zoals Kuitert) - de andere, in de geest van de Alexandrijnen, zich diep bewust van het menselijke tekort en van de noodzaak van Gods ingrijpen tot onze verlossing (Van de Beek pag. 24). Verrassend vond ik dat Van de Beek de alexandrijnse theologie (Athanasius ca 295-373) typeert als concreet-realistisch en de antiocheense theologie (Nestorius 381-451) als abstract-idealistisch; ik had me dat eerder andersom voorgesteld. Van de Beek kiest duidelijk voor Athanasius: in Christus deelt God Zelf ons leven en daardoor redt Hij ons (Van de Beek pag. 27). Hier staat niet minder dan onze verlossing op het spel. Want wat niet is aangenomen is niet verlost (daarom moet Christus ten volle mens zijn) en wie geen God is, kan niet verlossen (daarom moet Christus ten volle God zijn) (Van de Beek pag. 51). Vandaar de hartstocht waarmee Van de Beek de orthodoxe leer van het vere deus vere homo (waarachtig God en waarachtig mens, Van de Beek pag. 75-76) verdedigt. - In de discussie tussen de Oosterse en de Westerse kerk of de Geest uitgaat van de Vader of van de Vader en de Zoon (in het Latijn: filioque) kiest Van de Beek met de kerkvader Tertullianus voor de formulering: van de Vader door de Zoon (Van de Beek pag. 62-65, 121).

II. Daarna gaat Van de Beek na wat het Nieuwe Testament ons over Jezus zegt. Jezus is de Heer (Van de Beek pag. 107-123), zoals God de Heer is - er is geen onderscheid te maken tussen de Here God en de Here Jezus (Van de Beek pag. 112-113). Uit het Nieuwe Testament als geheel blijkt dat we Jezus met God moeten vereenzelvigen (Van de Beek pag. 113). Vervolgens behandelt Van de Beek uit het Nieuwe Testament Jezus' optreden (Van de Beek pag. 126-133) en Jezus' doop (Van de Beek pag. 133-137) - de omgekeerde volgorde zou mij logischer lijken. Daarna wat de Twaalf Artikelen over Jezus vertellen, waarbij hij steeds Jezus = God in ons midden onderstreept:
* Geboren uit de maagd Maria: God Zelf gaat uit een meisje groeien (Van de Beek pag. 144), waarmee Van de Beek in feite kiest voor de in de Oude Kerk omstreden titel moeder Gods van Maria (Van de Beek pag. 20-21).
* Geleden: Het is geen lolletje om God te zijn op aarde (Van de Beek pag. 148).
* Gekruisigd: God vervloekt Zichzelf... God kruisigt Zichzelf ... (Van de Beek pag. 155); God neemt de schuld der wereld op zich en daarmee uit (Van de Beek pag. 156).
* Gestorven en begraven: God is dood en begraven (Van de Beek pag. 158).
* Nedergedaald ter helle: Jezus gaat als bevrijder het eigen domein van het kwaad binnen en verkondigt de verlossing van hen die onder de macht van de duivel gevangen zaten (Van de Beek pag. 163).
* Opgestaan: God Zelf heeft ons menselijke bestaan meegenomen uit de macht van de dood (Van de Beek pag. 169).
* Opgevaren: de plek van Jezus is naast God Zelf, op één en dezelfde stoel (Van de Beek pag. 172).
* Die zal wederkomen: Jezus is de komende Rechter in het goddelijke gericht (Van de Beek pag. 175).

III. Jezus komt als persoon in ons leven en spreekt ons aan (Van de Beek pag. 182). In elke cultuur! Van de Beek behandelt een aantal modellen om de betekenis van Christus weer te geven, uit verschillende culturen. 
* Anselmus (± 1100) leefde in een tijd toen mensen verlangden naar een rechtvaardige heerser. God is de Rechtvaardige Heerser bij uitstek: ómdat Hij rechtvaardig is, is Hij goed (Van de Beek pag. 191 - een verschil met HC vr/aw 11: wel barmhartig ... maar ook rechtvaardig, als een tegenstelling). In Christus' dood wordt er geboet voor onze zonden, omdat Christus tegelijk mens + God is (Van de Beek pag. 191-192).
* In Afrika kan men Jezus onze grootste voorouder noemen. Daarover schrijft Van de Beek verrassend positief: zo doet men recht aan het corporatieve denken van het Nieuwe Testament (Van de Beek pag. 201): ook onze voorouders horen bij ons bestaan (Van de Beek pag. 198-199).
* Veel kritischer is Van de Beek op de theologie van de vooruitgang, waarin Jezus geldt als inspirator voor een betere wereld; dat is een theologie die past bij mensen die het kunnen of willen maken in de wereld ... Christus past niet in de westerse cultuur. Want Hij komt voor het verlorene... de westerse mens heeft God allang gedood en de kerken zijn nog slechts zijn begraafplaatsen (Van de Beek pag. 218-219).
* Jezus als bevrijder dan, zoals in de bevrijdingstheologie in Afrika en Latijns-Amerika? - De vrijheidsstrijders van vandaag zijn vaak de onderdrukkers van morgen (Van de Beek pag. 223) en alle preken over christelijke naastenliefde hebben weinig effect gehad (Van de Beek pag. 230). Jezus kwam niet om de wereld te verbeteren, maar om de wereld te dragen (Van de Beek pag. 226).
* De evangelicals weten zeker dat Jezus reddend ingrijpt. Ze vergeten dat Jezus in deze wereld aanwezig was als de Gekruisigde (Van de Beek pag. 240).
* Christenen in Zuid-Oost-Azië stellen Christus vaak voor als centrum van de kosmos. Deze kosmische betekenis van Christus (Christus als een kosmisch principe van eenheid en beweging) wordt verbonden met gedachten uit de brieven aan de Kolossenzen en aan Efese (Van de Beek pag. 244-245). Voor Van de Beek is Christus vooral het hoofd van Zijn gemeente: de vermoeiden en belasten die zich scharen rond Zijn kruis (Van de Beek pag. 253-254).

IV. In het laatste hoofdstuk vraagt Van de Beek zich af wat geloof in Jezus betekent tegenover de andere godsdiensten. Die vraagt klemt vooral omdat Van de Beek voortdurend benadrukt: God = Jezus. Betekent dat niet logischerwijze een absolute afwijzing van elke andere godsdienst? - Van de Beek noemt zijn standpunt unicisme: in de historische persoon van Jezus ontmoeten wij als christenen God. Zó zijn wij door Hem aangesproken. Dat spreken wij uit tegenover anderen, als een uitnodiging aan hen - zonder te dwingen en te oordelen (Van de Beek pag. 265-268). Speciaal gaat Van de Beek in op de Islam: alles wat klassieke westerse christelijke theologie over God zegt, wordt ook in de Islam over Hem gezegd (Van de Beek pag. 270): Hij is groot en Hij is goed. Zondag 10 uit de Heidelbergse Catechismus [over Gods voorzienigheid] zou ook een islamitische tekst kunnen zijn (Van de Beek pag. 270). Voor de Islam is het struikelblok ons geloof dat God in Jezus mens werd, en dat Hij plaatsvervangend onze schuld droeg (Van de Beek pag. 274). Dat neemt niet weg dat christenen en moslims goed samen kunnen leven (Van de Beek pag. 275). Ik vind het bijzonder waardevol dat Van de Beek in dit boek het gesprek met de Islam opent. Het geloofsgesprek tussen moslims en christenen is in de 21 eeuw van levensbelang. Wat Van de Beek formuleert als eerste struikelblok (dat God in Jezus mens werd), formuleren orthodoxe moslims veelal met de woorden van de Kor'an: Ongelovig waren zij, die zeiden: Allah is één van drie. Maar geen god is er dan een Enig God (Sura 5:73); zegt niet: Drie. Houdt daarmee op; dat is beter voor u (Sura 4:171). Niet is het aan Allah, dat Hij zich een zoon zou nemen (Sura 19:35); Allah is een enig god; vér is het van zijn lofprijzing dat Hij kinderen zou hebben (Sura 4:171). De Masich, 'Isa zoon van Marjam, is slechts een boodschapper van Allah ... Niet zal de Masich versmaden een dienaar te zijn van Allah (Sura 4:171-172). Deze teksten uit de Kor'an verwijten aan christenen dus dat we tekort doen aan de Eenheid van God (Deuteronomium 6: 4); dat we God "Vader" noemen (Vader van Jezus, Onze Vader); en dat Jezus voor ons méér is dan de Knecht des Heren. Naar mijn ervaring kunnen moslims het Onze Vader helemaal meebidden - behalve de eerste twee woorden: Onze Vader.

Vragen aan Van de Beek.
  1. In deel I van zijn boek tuigt Van de Beek een indrukwekkende christologie op, met een beroep op kerkvaders en concilies. Vervolgens gaat hij in deel II terug naar het Nieuwe Testament: hoe leren we Jezus kennen in de bronnen? Voor mijn gevoel is dat de omgekeerde wereld. Natuurlijk ben ik niet zo naief om te denken dat je zomaar blanco en onbevangen de Bijbel kunt lezen. Je brengt altijd je eigen vooronderstellingen mee, ook je gelovige en theologische vooronderstellingen. Je bril bepaalt in belangrijke mate wat en hoe je ziet. Daarvan moeten we ons bewust zijn. Maar voor mijn gevoel is deel I (de christologie van kerkvaders en concilies) zó massief, dat deel II dat enkel nog maar kan bevestigen. Daar krijg ik een onbehaaglijk gevoel bij.
  2. Daarbij aansluitend: mijns inziens zegt Kuitert terecht: christelijk geloof kan moeilijk iets heel anders zijn dan het geloof van Jezus Zelf. Van daaruit heeft Kuitert moeite met Jezus als een tweede God, God-op-aarde.  - Zelf denk ik aan het diepzinnige begrip anhypostasie: de mens Jezus heeft geen eigen hypostase [= zelfstandigheid]; het is de persoon van de Logos die het menszijn draagt (Van de Beek  pag. 45 en 192). Met die gedachte staat Van de Beek in de klassieke dogmatische traditie (bijvoorbeeld Heppe-Bizer, Die Dogmatik der Evangelisch-Reformierten Kirche, pag. 324). Van Ruler vatte de anhypostasie eens op zijn eigen markante wijze samen met: Er is nooit een 'meneer Jezus' geweest, maar altijd alleen maar God-de-Zoon-in-het-menselijke-vlees (Van Ruler, Theologisch Werk I, pag. 178). Maar het begrip anhypostasie roept al onder theologen misverstanden op (Van de Beek pag. 45 noot 161). Zelf heb ik er  nooit goed raad mee geweten. Zou Van de Beek de anhypostasie aan Jezus Zelf hebben kunnen uitleggen? Zou de Heer van dit dogma niet verbaasd hebben opgekeken?
  3. Van de Beek identificeert God en Jezus. Daarvoor beroep hij zich op vele kerkvaders en concilies. Ook ik wil graag bijbels en orthodox geloven. Maar is dat hetzelfde als God = Jezus? Schrift en belijdenis spreken over God en Jezus als over Vader en Zoon. Daaruit blijkt een zeker onderscheid. De Heer van de wijngaard stuurt ten einde raad zijn zoon; en pas nadat die is vermoord, komt hij zelf (Lucas 20: 9-19). En in Johannes 3:16 staat er niet dat God de wereld zo lief had dat Hij Zichzelf gaf, maar: dat Hij Zijn Zoon gaf. - De klassieke dogmatiek heeft van dit onderscheid natuurlijk ook altijd geweten. In dit verband voert Van de Beek het extra calvinisticum ten tonele (Van de Beek pag. 49-53). Die term kan misverstanden oproepen. Het gaat er niet om dat het Calvinisme iets extra's meent te hebben. Het gaat ook niet om een gedachte waarop het Calvinisme het monopolie heeft. Het is wel een gedachte die in het Calvinisme een belangrijke rol speelt, met name in de Avondmaalsleer. Zo kort mogelijk gezegd: de goddelijke natuur van Christus is er ook buiten (Latijn: extra) Zijn menselijke natuur. Calvijn schrijft hierover in Institutie II:XVI 14 met een beroep op Augustinus (Calvijn wilde niet voor een nieuwlichter worden aangezien). De Heidelbergse Catechismus verwoordt het extra calvinisticum in vraag en antwoord 48: Sinds Zijn hemelvaart is Christus naar Zijn menselijke natuur gezeten aan de Rechterhand van de Vader - naar Zijn godheid, majesteit en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons. Nu gaat het volgens mij in het extra calvinisticum om de verhouding tussen de goddelijke en de menselijke natuur van Christus (hoe moeilijk het ook is ons die verhouding concreet voor te stellen) - terwijl Van de Beek het extra calvinisticum toepast op de verhouding van Jezus en God: God is groter dan het menselijke bestaan van Jezus (Van de Beek pag. 49)
  4. De laatste 10 regels van dit dikke boek zijn gewijd aan JEZUS EN ISRAËL (Van de Beek pag. 276-277). Zonder Israël kan men de betekenis van Jezus niet verstaan. Hij is de Christus: de Messias van Israël (Van de Beek pag. 276). Daarom wil Van de Beek aan dat onderwerp later een afzondelijke studie schrijven. Dat heeft hij gedaan in 2002:  De Kring om de Messias - Israel als volk van de lijdende Heer, 453 pag. Opnieuw een zeer markant en nog dikker boek - Van de Beek heeft zich zeker niet makkelijk afgemaakt van Jezus en Israël. Toch krijg ik opnieuw het gevoel van de omgekeerde wereld. Als we zonder Israël de betekenis van Jezus niet kunnen verstaan, had de volorde van beide boeken dan niet omgekeerd moeten zijn? Terwijl Jezus Kurios eindigt met Jezus en Israël, begint het Nieuwe Testament daar juist mee. In Mattheus 1 is Jezus Christus de zoon van David, de zoon van Abraham (Mattheus 1: 1) - Joodser kan het niet (zij het dat Jezus' niet-Joodse voormoeders met ere worden genoemd: Thamar, Rachab, Ruth, de vrouw van Hethiet Uria); en het kind van Maria heet Jezus omdat Hij het is, Die Zijn volk zal redden van hun zonden (Mattheus 1:21) - Zijn volk (in het Grieks: laos): het Joodse volk, het volk Israël. De wijzen uit de heidense volkeren zoeken Hem als de Koning der Joden (Mattheus 2: 2) en als de Koning der Joden is Hij gestorven (Mattheus 27:37). Pas ná Zijn opstanding, helemaal aan het einde van Mattheus, gaat Zijn Evangelie uit naar alle (heidense) volkeren (in het Grieks: ethnè). Dat lijkt mij de Bijbelse volgorde: eerst de Jood, dan ook de Griek (Romeinen 1:16). Dus niet met Israël eindigen, maar met Israël beginnen.
4. TUSSEN KUITERT EN VAN DE BEEK

Kuitert en Van de Beek staan vaak lijnrecht tegenover elkaar. Het lijkt haast een dilemma: óf Kuitert óf Van de Beek. Liever bepaal ik echter op onderdelen mijn standpunt, nu eens dichter bij de één, dan weer bij de ander.
  1. Bij mijn uitleg van de Bijbel laat ik mij (met Van de Beek) liever leiden door wat de Bijbelschrijvers vertellen, dan door wat er (volgens onze moderne westerse maatstaven) gebeurd kan zijn. Dat geldt voor de wonderen van Jezus, maar vooral voor Pasen: de Heer is waarlijk opgewekt, Jezus leeft! Vanuit dat geloof in de Levende Heer zijn de Evangeliën geschreven - in die zin zijn ze meer getuigenis dan geschiedenis. De verhalen zijn letterlijk veel-betekenend. Er staat meer dan er staat. Maar dat is iets anders dan vanuit onze maatstaven uitmaken wat er wel en niet gebeurd kan zijn.
  2. Met Kuitert geloof ik: het gaat om God (de God van Israël!). Jezus is niet de bestemming, maar de weg (Kuitert pag. 314; vgl. Joh. 14:6); niet het doel, maar het middel:
  3. de Middelaar (1Timotheus 2: 5) Die ons met God verzoent: Hij verlost ons van het grote probleem van het kwaad (als schuld en als macht). Met Kuitert zegt ik: Jezus is niet de oplossing voor álle levensvragen, maar is er speciaal voor de verzoening (Kuitert pag. 314-315) - met Van de Beek zie ik de verzoening niet als een ritueel spel, maar als realiteit: God lost ons probleem op, of met de woorden van Van de Beek: God neemt de schuld der wereld op zich en daarmee uit (Van de Beek pag. 156).
  4. Wat Jezus' God-zijn betreft: misschien is het verschil tussen Kuitert en Van de Beek kleiner dan het lijkt. Voor ons horen God en Jezus zó bij elkaar, dat we ze eigenlijk niet kunnen scheiden. Kuitert spreekt over Jezus zeggen en God bedoelen (Kuitert pag. 230) - Van de Beek herinnert er aan dat het in het Nieuwe Testament vaak moeilijk is uit te maken of Heer betekent: de Here God of de Here Jezus (Van de Beek pag. 112-113). Bidden tot Jezus is dan niet zoveel anders dan bidden tot God.
  5. Met Van de Beek vrees ik dat Jezus als de Levende Heer wel eens ontzettend kritisch zou kunnen staan juist tegenover onze moderne westerse (christelijke en na-christelijke) cultuur.
5. DE LEVENDE HEER

Na al de geweldige geleerdheid van Kuitert en Van de Beek heb ik niet de pretentie het verlossende woord te schrijven. Maar als u belang stelt in mijn eigen benadering, de volgende overwegingen.

In de christologie gaat het om twee vragen: wie Jezus is (met name in Zijn relatie tot God) en wat Jezus doet (voor ons). Die twee vragen hangen met elkaar samen maar ze vallen niet samen. Je kunt de christologie ook niet beperken tot één van beide vragen. Voor ons gevoel draait de oudkerkelijke christologie (de tweenaturenleer van Chalcedon) helemaal rond de vraag wie Jezus is (al laat Van de Beek zien dat hier voor de kerkvaders onze verlossing op het spel staat) - een christologie die helemaal draait rond de vraag wat betekent Jezus voor mij kan heel vroom en bevindelijk, existentieel of spiritueel klinken, maar laat wezenlijke vragen onbeantwoord. Allebei deze vragen dus, in hun samenhang: wie is Jezus en wat doet Jezus.

Het lijkt logisch om voor informatie over Jezus allereerst te kijken naar de vier Evangeliën (en, zo u wilt, andere bronnen zoals het Evangelie van Thomas, maar die laat ik verder buiten beschouwing). De vier Bijbelse Evangeliën vertellen over het (laatste deel van) het leven van Jezus, uitlopend op de geschiedenis van Zijn dood en begrafenis. Wat er ná de begrafenis van Jezus gebeurde (de opstanding en de hemelvaart van Jezus), vormt kwantitatief maar een klein deel van de Evangeliën, om precies te zijn 5 van de 89 hoofdstukken: Mattheus 28, Marcus 16, Lucas 24 en Johannes 20-21. Maar het gezonde verstand begrijpt en de exegese bevestigt dat de Evangelisten (en de bronnen waaruit zij hebben geput) over het leven van Jezus vertellen vanuit hun geloof in de Levende Heer.

Met de Levende Heer bedoel ik: Jezus nu. Het gaat dus om het onderscheid tussen Jezus tijdens Zijn leven op aarde, van Zijn geboorte tot Zijn dood - en Jezus sinds Zijn opstanding en hemelvaart. Het gaat me dus om iets anders dan het onderscheid dat bijvoorbeeld Bultmann maakt tussen de "historische Jezus" (Jezus zoals Hij geleefd heeft) en de "gepredikte Christus" (Jezus zoals de eerste christenen in Hem geloofden).

Daarom stel ik voor om ons uitgangspunt te nemen in Bijbelgedeelten die spreken over Jezus als de Levende Heer. We vinden die met name in Handelingen, de apostolische brieven, en de Openbaring. Bijbelboeken die zijn geschreven door of in elk geval teruggaan op de eerste volgelingen van Jezus. Dat waren Joden, ook als zij over Jezus dingen schreven die Kuitert niet van Joden verwacht. We zullen zien dat in deze teksten voor ons tweetal vragen wie Jezus is en wat Jezus doet heel wat te vinden is. Ik kan in de verste verte niet volledig zijn, ik beperk me tot een aantal voorbeelden.
* De Pinksterpreek van Petrus (naar de weergave van Lucas in Handelingen 2:14-36) loopt uit op het getuigenis dat God Jezus tot Heer en tot Christus heeft gemaakt (Handelingen 2:36). Daarvoor beroept Petrus zich op Psalm 110 (Handelingen 2:34-35):  De HEER heeft gezegd tot mijn Heer: zet u aan Mijn rechterhand - Psalm 110 is in het Nieuwe Testament de meest geciteerde Psalm; de Evangeliën vertellen dat Jezus Zelf deze Psalm aanhaalt in Zijn eigen "christologie": Mattheus 22:43-45 // Marcus 12:35-37 // Lucas 20:41-44. Terug naar de Pinksterpreek van Petrus. Petrus spreekt niet zozeer over wie Jezus is, maar over wat God aan Jezus heeft gedaan: God heeft Jezus tot Heer en Christus gemaakt. Wanneer heeft God dat gedaan? toen Hij Jezus opwekte uit de dood en verhoogde aan Zijn rechterhand. Daardoor heeft God Jezus tot Heer gemaakt. Dat woord heeft in het Grieks, net als in het Nederlands, de dubbelzinnigheid die we horen in de aangehaalde Psalm 110: HEER (de Godsnaam JHWH) of Heer (heer en meester) of allebei tegelijk (in het Grieks is er geen onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters: HEER = Heer =  heer). Oftewel: sinds de opstanding en hemelvaart van Jezus is het moeilijk om onderscheid te maken tussen de HERE God en de Here Jezus. Daarom kan Petrus in zijn Pinksterpreek (Handelingen 2:21) Joel 3: 5 aanhalen: ieder die de Naam van de HEER aanroept, zal behouden worden (in het Hebreeuws staat hier de Godsnaam JHWH) - en tegenover het Sanhedrin verklaren dat er maar één Naam is gegeven om daardoor behouden te worden - de naam van de Here Jezus (Handelingen 4:10-12). In beide aangehaalde teksten uit Handelingen komt het woord behouden voor, en de Pinksterpreek van Petrus loopt uit op datzelfde woord: laat u behouden uit dit verkeerde geslacht (Handelingen 2:40 NBG). De inhoud van dit behoud (dus de betekenis van Jezus voor ons) vat Petrus samen in de vergeving van onze zonden en de gave van de Heilige Geest (Handelingen 2:38).
* Wat we hoorden van Petrus (in de weergave van Lucas), horen we ook van Paulus in zijn brief aan de Romeinen: het Evangelie van Christus is een kracht tot behoud (Romeinen 1:16), in de vergeving van onze zonden (Romeinen 3- 7; de uitdrukking vergeving van zonden in Romeinen 4: 7 in een citaat uit Psalm 32: 1 - zelf spreekt Paulus meestal over onze rechtvaardiging) en in de gave van de Geest (Romeinen 8). Het Evangelie van Christus omschrijft Paulus aan het begin van de Romeinenbrief als het ​evangelie​ over Zijn Zoon, een mens voortgekomen uit het nageslacht van ​David, aangewezen als ​Zoon van God​ en door de ​heilige​ Geest bekleed met macht toen Hij, ​Jezus​ ​Christus, onze ​Heer, opstond uit de dood (Romeinen 1: 3- 4 NBV). Ook hier ligt de nadruk op wat God aan Jezus gedaan heeft: bij Zijn opstanding uit de dood heeft God Jezus aangewezen of aangesteld als Zijn Zoon en door de Heilige Geest bekleed met macht.
1) Van hieruit grijp ik terug op het Evangelie van Lucas. In Lucas 1:35 zegt de engel Gabriël tegen Maria: Het heilige dat in jou verwekt wordt, zal Gods Zoon genoemd worden. Vanuit een christologie die  gericht is op Wie Jezus is (zoals de christologie van de kerkvaders en concilies) zouden we verwachten  "... is Gods Zoon". Maar dat zegt Gabriël niet, hij zegt: "... zal Gods Zoon genoemd worden". Ik ga er van uit dat hij daarmee niet doelt op hoe mensen Jezus zullen noemen, maar hoe God Jezus zal noemen. In het verhaal van Lucas doet God dat bij twee gelegenheden. Bij Jezus' doop zegt de Stem uit de hemel: Gij zijt Mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik Mijn welbehagen (Lucas 3:22 NBG). En bij Jezus' verheerlijking op de berg herhaalt dezelfde Stem: Deze is Mijn Zoon, de uitverkorene, hoort naar Hem(Lucas 9:35 NBG). Zoals Gabriël Maria voorzegt: God noemt Jezus Zijn Zoon. Nu kan noemen in dit verband twee betekenissen hebben: noemen in de zin van constateren (God spreekt uit dat Jezus Zijn Zoon is) of noemen in de zin van benoemen (God stelt Jezus aan tot Zijn Zoon). Die laatste betekenis speelt zeker mee. Niet dat Jezus vóór Zijn doop (Lucas) of vóór Zijn opstanding (Paulus) nog niet de Zoon van God was. Wat Lucas betreft: al als jongen van twaalf jaar zegt Jezus: Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader - en daarmee bedoelt Hij tot verwarring van Zijn ouders niet Jozef, maar God (Lucas 2:49). Wat Paulus betreft: toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet (Galaten 4: 4) - dat suggereert dat Jezus al vóór Zijn geboorte de Zoon van God was. Maar in de aangehaalde teksten uit Romeinen en Lucas ligt de nadruk op wat God aan Jezus gedaan heeft: God heeft Jezus benoemd tot Zijn Zoon.
2) Deze invalshoek brengt ons in de buurt van het adoptianisme: de opvatting dat Jezus een perfect mens was, die bij Zijn doop door God is geadopteerd als Zijn Zoon en vervuld met Zijn Geest. Er bestonden en bestaan allerlei varianten van adoptianisme. De orthodoxie heeft het adoptianisme als ketterij afgewezen. Van de Beek doet dat ook (Van de Beek pag. 99-100). Zijn bezwaar is dat het adoptianisme niet duidelijk kan maken hóé we door Jezus worden verlost. In moderne varianten van het adoptianisme komt het er op neer dat Jezus een geïnspireerd en inspirerend voorbeeld was; dat wij worden geroepen om in Zijn Geest te leven; en dat het op die manier beter zal worden met de mensen. Van de Beek vindt dat te optimistisch. Ik denk dat hij daar gelijk in heeft. Maar de Bijbelteksten over Jezus Die door God wordt aangesteld als Zijn Zoon, komen bij Van de Beek niet goed uit de verf.
* Eén van de belangrijkste christologische teksten in de brieven van Paulus is Filippenzen 2: 5-11 (ik citeer NBG): Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader! Deze passage is ook daarom zo belangrijk, omdat - volgens exegeten - Paulus hier een reeds bestaande en dus oudere hymne aanhaalt. Dan zou het hier gaan om één van de oudste passages uit het Nieuwe Testament, veel ouder dan de Evangeliën, veel dichter bij de tijd van Jezus Zelf. Over deze tekst zijn bibliotheken volgeschreven. Ik beperk me tot een paar opmerkingen.
a) Laat die gezindheid bij u zijn welke ook in Christus Jezus was: een oproep om te leven in de Geest van Jezus, Jezus als voorbeeld van zelfverloochening en gehoorzaamheid. Deze passage is dus niet theoretisch-dogmatisch, maar praktisch-ethisch.
b) Jezus was - blijkbaar vóór Zijn menswording - in de gestalte Gods en gelijk aan God. We noemen dat Zijn pre-existentie: wat Jezus was vóór Zijn geboorte als kind van Maria. Maar de gebruikte uitdrukkingen zijn beslist voorzichtiger dan Jezus = God. En vooral: ze worden niet gebruikt om aan te duiden dat Jezus tijdens Zijn leven goddelijk was (en dáárdoor bijvoorbeeld wonderen kon doen) maar om aan te geven waarvan Jezus afstand heeft gedaan.
c) Tegenover de gestalte van God staat de gestalte van een dienstknecht. Tegenover het Gode gelijk zijn staat aan de mensen gelijk geworden. In het Grieks is de laatste formulering iets anders, maar de bedoeling is duidelijk en wordt ten overvloede nog eens benadrukt door in Zijn uiterlijk als een mens bevonden. Later zal Johannes in zijn Evangelie en brieven genoodzaakt zijn het nog duidelijker te schrijven: het Woord is vlees geworden (Johannes 1:14).
d) De dood van Jezus wordt getypeerd door het woord gehoorzaam. Als Jezus in de Evangeliën zegt: De Zoon des Mensen moet veel lijden ... is dat het moeten van de gehoorzaamheid. Jezus leest in de Schriften (wat wij nu noemen: het Oude Testament) de weg die Hij moet gaan, en Hij gehoorzaamt aan die opdracht van Zijn Vader. Ook de veel later geschreven Hebreeënbrief legt een (ietwat ander) verband tussen het lijden en de gehoorzaamheid van Jezus: Hij heeft de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden (Hebreeën 5: 8).
e) Daarom heeft God Jezus ook uitermate verhoogd en Hem de Naam boven alle naam gegeven. Het gaat hier - net als in de eerder aangehaalde teksten Romeinen 1 en Handelingen 2 - om wat God aan Jezus heeft gedaan. Als beloning voor Zijn gehoorzaamheid heeft God Jezus uitermate verhoogd (we denken daarbij aan Jezus' opstanding en hemelvaart) en Hem de Naam boven alle naam geschonken. Als Jood denkt Paulus daarbij ongetwijfeld aan de Heilige Godsnaam JHWH. De HEER deelt Zijn Heilige Naam met Jezus. Zoals Petrus zei in zijn Pinksterpreek: God heeft Jezus tot Heer gemaakt (zie boven). Sindsdien is het vaak moeilijk om te onderscheiden tussen de Here God en de Here Jezus. Jezus is Heer! Daarin zit ook de bovengenoemde dubbelzinnigheid. Enerzijds is HEER de Naam van de God van Israël - anderzijds beleden de christenen in het Romeinse Rijk: niet de keizer, maar Jezus is Heer.
f) De verwachting is dat eenmaal alles en iedereen dat zal erkennen: dat in de naam van Jezus zich alle knie zal buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Here! De formulering herinnert aan Jesaja 45:23, waar de HEER zegt: voor Mij zal elke knie zich buigen, bij Mij zal elke tong zweren. Wat volgens Jesaja geldt voor de HERE God, geldt volgens Paulus voor de Here Jezus. Aan de verwachting van Jesaja dat alle knie zich zal buigen voegt Paulus toe: van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn.
Dat doet ons denken aan Mattheus 28:18, waar Jezus na Zijn opstanding zegt:: Mij is gegeven alle gezag in hemel en op aarde. Daarin onderstreep ik twee woorden: 1) Gegeven - door God. Ook hier gaat het om wat God aan Jezus doet. God heeft aan Jezus wereldwijd gezag gegeven, voortaan moeten alle mensen luisteren naar Jezus. 2) Gezag: Zowel NBG als NBV vertalen: macht. Met die vertaling ben ik niet gelukkig; ze suggereert (al)macht, alsof alles wat er gebeurt (voorspoed en rampspoed om het even) het werk van Jezus is. In het Grieks staat er exousia = bevoegdheid, gezag (zie bijvoorbeeld Mattheus 8: 9). Gezag vraagt om erkenning en gehoorzaamheid. Vandaar: ... leer alle volkeren te leven volgens Mijn geboden - de geboden van de Bergrede. Die gelden voortaan voor alle mensen.
g) Jezus is HEER, Hij heeft van Godsnaam ontvangen. Maar van concurrentie God - Jezus is geen sprake: ...tot eer van God, de Vader!
Volgens Filippenzen 2 is Jezus al van meet aan méér dan een gewoon mens: in de gestalte God, Gode gelijk. Maar de nadruk ligt op wat God aan Jezus doet: God doet Jezus delen in Zijn heerlijkheid. De Here God en de Here Jezus vallen niet samen, maar zijn - sinds God Jezus heeft verhoogd - nauwelijks meer te onderscheiden.
* Veel gedachten uit Filippenzen 2 komen we in andere bewoordingen tegen in de veel later geschreven brief aan de Hebreeën. Hebreeën 1 schetst met woorden uit de Psalmen de verhoging van Jezus; Hebreeën 1: 6 vat ik op als: wanneer God Zijn eerstgeboren Zoon weer binnenleidt in de [hemelse] wereld - het gaat hier dus over wat wij noemen: de hemelvaart van Jezus. Wij denken daarbij meestal aan Jezus' afscheid van Zijn leerlingen (Lucas 24 en Handelingen 1) - Hebreeën 1 vestigt onze aandacht op Jezus' hernieuwde introductie in de hemel. Sinds Zijn hemelvaart is Jezus onze Hogepriester in de hemel - ook hier met alle nadruk op wat Gód aan Jezus doet: niemand matigt zichzelf de priesterlijke waardigheid aan, maar men wordt ertoe geroepen door God (Hebreeën 5: 4- 6). De hoofdzaak van de brief is dat wij een eeuwige Hogepriester hebben, gezeten aan de rechterzijde van Gods troon in de hemelen (Hebreeën 8: 1). Globaal gesproken heeft een (hoge)priester een dubbele taak: offeren en voorbede doen. Jezus heeft ééns voor altijd voor ons het offer gebracht van Zijn eigen leven (o.a. Hebreeën 7:27 en 9:11-15) - daarbij denkt de schrijver aan Jezus' dood aan het kruis (Hebreeën 12:2 en 13:12). Maar ook ná Zijn opstanding en hemelvaart gaat Jezus' priesterlijke werk door. Hij leeft altijd om voor ons te pleiten (Hebreeën 7: 25). Die laatste gedachte vinden we door het hele Nieuwe Testament heen. Bij Zijn laatste Avondmaal met Zijn leerlingen zegt Jezus tegen Petrus: Ik heb voor jou gebeden, dat je geloof niet zou bezwijken (Lucas 22:32). Die éne regel (Jezus' voorbede voor Petrus) werkt de evangelist Johannes uit in een heel hoofdstuk: het zogenaamde Hogepriesterlijk gebed in Johannes 17 (Jezus' voorbede voor al Zijn leerlingen, nu en in de toekomst - Johannes 17:20). In zijn eerste brief schrijft Johannes: We hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de hele wereld (1Johannes 2: 1- 2). Ook hier de twee priesterlijke taken, ditmaal in omgekeerde volgorde: de voorbede bij God en het offer der verzoening (vergelijk 1Johannes 1: 7: het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde). En om nog één keer terug te komen op Paulus' brief aan de Romeinen: Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is: de opgewekte, Die ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons pleit (Romeinen 8:34 NBG). Jezus als priester die voor ons bidt tot God en als advocaat die voor ons pleit bij God - uit dat beeld spreekt een zekere tweeheid: Jezus en God. Maar geen tegenstelling, alsof God vertoornd is en door Jezus tot vriendelijker gedachten gebracht zou moeten worden. Bij de grote pleitbezorgers in het Oude Testament: Abraham (Genesis 18) en Mozes (Exodus 32) lokt de HEER Zelf hun voorbede uit. Het is God Zelf Die Jezus heeft aangesteld tot onze Hogepriester (Hebreeën 5: 4- 6) om voor ons het offer der verzoening te brengen aan het kruis en om voor ons te bidden bij God.
* Het laatste Bijbelboek heet Openbaring van Jezus Christus. Geen openbaringen over allerlei gebeurtenissen in heden of toekomst, maar de éne Openbaring van Jezus Christus. Christus openbaart hier Zichzelf op heel verschillende manieren. Ik noem er enkele:
- In Openbaring 1 overweldigend als de Levende Heer: Ik ben dood geweest, en zie: Ik ben levend tot in alle eeuwigheden; en Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk (Openbaring 1:18).
- In Openbaring 5 als het Lam, dat geslacht is (waarschijnlijk een verwijzing naar Jesaja 53: 7: als een lam dat ter slachting geleid wordt...) maar dat staat (Jezus is opgestaan!), en dat waardig is de verzegelde boekrol (ik vat die boekrol op als: Gods beleidsplan van de wereldgeschiedenis) te nemen en te openen - vanaf Openbaring 5 heet Jezus in het boek Openbaring zo'n 28x het Lam.
- In Openbaring 12 als het kind van de vrouw, dat plotseling werd weggevoerd naar God en Zijn troon (Openbaring 12: 5) - we denken hierbij aan Jezus' hemelvaart.
- In Openbaring 19 als de Ruiter op het witte paard, Die overwinnend uittrekt over de wereld als Koning der koningen en Heer der heren (Openbaring 19:11-16).
In Openbaring valt me op dat God en Jezus telkens naast elkaar worden genoemd: Hem Die op de troon gezeten is en het Lam zij de lof en de eer ... (Openbaring 5:13); verberg ons voor het aangezicht van Hem Die gezeten is op de troon en voor de toorn van het Lam (Openbaring 6:16); ze stonden voor de troon en voor het Lam (Openbaring 7:9); De zaligheid is van onze God Die op de troon gezeten is en van het Lam (Openbaring 7:10); het koningschap van de wereld is gekomen aan onze Heer en aan Zijn Gezalfde (Openbaring 11:15); Nu is verschenen ... het Koningschap van onze God en de macht van Zijn Gezalfde (Openbaring 12:10); als eerstelingen voor God en het Lam (Openbaring 14: 4); Zij zullen priesters zijn van God en van Christus (Openbaring 20: 6); want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam (Openbaring 21:22); de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam (Openbaring 21:23); een rivier van water des levens ontspringende uit de troon van God en van het Lam (Openbaring 22:1); en de troon van God en van het Lam zal daarin zijn  (Openbaring 22: 3). Steeds worden God en Jezus in één adem genoemd. Daaruit spreekt enerzijds hoe nauw God en Jezus met elkaar verbonden zijn - anderzijds vallen God en Jezus niet samen: het woordje "en" blijft er tussen staan.
* Het één-na-laatste vers van Openbaring (en dus van de hele Bijbel) luidt: Hij Die van deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig! Amen. Kom, Heer Jezus! (Openbaring 22:20). Daarin horen we de oude roep, ons overgeleverd in de Aramese taal van de eerste christenen: Manatha (1Corinthe 16:22): Onze Heer is gekomen! of: Heer, kom! Zoals ik hierboven al schreef: de christelijke verwachting heeft twee kanten: we verwachten iets (Uw Koninkrijk kome!) en we verwachten Iemand (Kom, Heer Jezus!). Jezus is niet enkel de Levende, maar ook de Komende (Mattheus 11: 3). Daarover schrijven Handelingen, de apostolische brieven en Openbaring met verschillende begrippen en beelden.
a) De profeten van het Oude Testament kondigen de Dag van de HEER aan, de Dag waarop de HEER zal komen om Zijn volk recht te doen. Die Dag is nabij (Joel 1:15, 2: 1 en 3:14; Zefanja 1: 7 en 14). Verschillende profeten waarschuwen daarbij wel dat we onszelf niet bij voorbaat rijk moeten rekenen: Wee hun die verlangen naar de Dag van de HEER! Wat toch zal de Dag van de HEER voor u zijn? Duisternis is hij, en geen licht! (Amos 5:18, vergelijk ook Joel 2: 2 en Zefanja 1:15). In het Nieuwe Testament is de Heer zowel de Here God als de Here Jezus (zie boven). Daarom is de Dag van de Here God de Dag van de Here Jezus: de Dag waarop Jezus zal komen om recht te doen. In zijn toespraak op de Areopagus zegt Paulus dat God een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man (= Jezus), die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken (Handelingen 17:31). De Dag van de Here God = de Dag van de Here Jezus. Die Dag is een dag van oordeel, dan komt het er op aan: om onberispelijk te zijn op de dag van onze Heer Jezus (1Corinthe 1: 8 en Filippenzen 1:10); om behouden te worden op de Dag van de Heer (1Corinthe 5: 5); en vrijmoedigheid te hebben op de Dag van het oordeel (1Johannes 4:17). De Corinthiërs zullen op de Dag van de Here Jezus trots kunnen zijn op de apostel Paulus, en hij op hen (2Corinthe 1:14, vergelijk ook Filippenzen 2:16).
b) Wanneer komt de Dag van de Heer? Paulus waarschuwt tegen de gedachte (misschien voortkomend uit geestelijk enthousiasme) dat de Dag van de Heer al aangebroken zou zijn (2Thessalonicenzen 2: 2). Petrus daarentegen heeft te kampen met spotters die van heel de Dag van de HEER niets meer terecht zien komen (en dat blijkbaar wel een geruststellend idee vinden); Petrus antwoordt daarop: Dat het zo lang duurt, komt omdat de Heer zo veel geduld met jullie heeft, Hij geeft jullie nog de kans om je te bekeren (2Petrus 3: 3- 9). Hij voegt daar direct aan toe: De Dag van de Heer zal onverwachts komen, als een dief (2Petrus 3:10, vergelijk 1Thessalonicenzen 5: 2 en 4, en ook Openbaring 3: 3 en 16:15), zoals ook Jezus al had gezegd (Mattheus 24:43-44 en Lucas 12:39-40). We moeten er dus altijd rekening mee houden dat de Dag nabij is (Romeinen 13:12; Hebreeën 10:25). De Heer zal spoedig komen, schrijft de Hebreeënbrief: Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten (Hebreeën 10:37 NBG met een citaat uit Habakuk 2: 3). En daarmee zijn we weer terug bij het één-na-laatste vers van de Bijbek: Ja, Ik kom spoedig! (Openbaring 22:20).
b) Nog even terug naar 2Petrus 3. In verband met de Dag van de Heer (2Petrus 3:10) en de Dag van God (2Petrus 3:12) gebruikt Petrus het woord parousia (2Petrus 3: 4 en 12). In het Nederlands wordt het Griekse woord parousia (= aanwezigheid of aankomst) soms onvertaald weergegeven met paroesie en soms wordt het vertaald met komst (NBG, NBV) of vrij vertaald met wederkomst (vanuit de gedachte: Hij is al een eerste keer gekomen, als de mens Jezus van Nazareth - we verwachten Zijn tweede komst of wederkomst; maar dat "weder-" zit niet in het Griekse woord parousia). In de Evangeliën komt het woord parousia in deze betekenis voor in Mattheus 24: in vers 3 het teken van Uw komst en in vers 27, 37 en 39 de komst van de Zoon des Mensen). Vooral komt het woord parousia voor in de apostolische brieven: 1Corinthe 15:23; 1Thessalonicenzen 2:19; 3:13; 4:15; 5:23; 2 Thessalonicenzen 2: 2: 1; 2: 8; (in 2Thessalonicenzen 2: 9 gaat het over de parousia van de wetteloze mens); Jacobus 5: 7; 2Petrus 1: 16; 3: 4; 3:12 en 1Johannes 2:28.
c) In het eerste hoofdstuk van Openbaring staat een soort losse profetie: Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen (Openbaring 1: 7). Dat Jezus zal (weder)komen met de wolken herinnert aan Daniël 7:13: Met de wolken des hemels kwam Iemand gelijk een Mensenzoon. Jezus Zelf verwijst naar deze profetie (Mattheus 24:30 // Marcus 13:26 // Lucas 21:27) - de wolken zijn verhulling én openbaring van Goddelijke majesteit. Bij Zijn hemelvaart onttrekt een wolk Jezus aan de ogen van Zijn leerlingen, maar hun wordt gezegd: ​Jezus, die uit jullie midden in de hemel is ​opgenomen, zal op dezelfde wijze terugkomen als jullie Hem naar de hemel hebben zien gaan (Handelingen 1:11). Volgens de profetie uit Openbaring 1: elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken (een verwijzing naar Zacharia 12:10) zal Jezus, de Levende, eens zichtbaar zal zijn voor alle mensen: voor degenen die Hem hebben liefgehad en voor degenen die Hem hebben afgewezen (en voor degenen die Hem niet hebben gekend, maar zij worden in dit verband niet genoemd). Nú al is Jezus de Levende, maar we zien Hem niet: Hem hebt gij lief, zonder Hem gezien te hebben; in Hem gelooft gij, zonder Hem thans te zien (1Petrus 1: 7- 8). Dán zullen we Hem werkelijk zien. Dat zal niet enkel de bevestiging van het Evangelie van Christus zijn, maar ook een onvoorstelbare verandering van onszelf: Uit de hemel verwachten wij onze Redder, de ​Heer​ ​Jezus​ ​Christus ... die ons armzalig lichaam gelijk zal maken aan Zijn verheerlijkt lichaam (Filippenzen 3:20-21 NBV). Wanneer ​Christus, uw leven, verschijnt, zult ook u, samen met Hem, in luister verschijnen (Colossenzen 3: 4 NBV); Wat we zullen zijn is nog niet geopenbaard, maar we weten dat we aan Hem gelijk zullen zijn wanneer Hij zal verschijnen, want dan zien we Hem zoals Hij is (1Johannes 3: 2 NBV).

Er zouden nog veel meer teksten te noemen zijn. Maar wat leveren de aangehaalde Bijbelgedeelten op over de vragen wie is Jezus en wat doet Jezus?
  1. God en Jezus (de Levende) worden in één adem genoemd, zoals in Openbaring: God en Christus, God en het Lam. God en Jezus vallen niet samen ("en" blijft er tussen staan), maar wij (als christenen, levend na Pasen en Hemelvaart) kunnen God en Jezus niet meer scheiden.
  2. Want God heeft Jezus doen delen in Zijn heerlijkheid: God deelt met Jezus Zijn Naam: de naam HEER - sindsdien zijn de Here God en de Here Jezus nauwelijks meer te onderscheiden.
  3. Wat betekent dit voor ons? in elk geval de volmacht van Jezus (naar Hem moeten we luisteren!), de voorbede van Jezus (Hij pleit voor ons bij God) en de verwachting van Jezus (Hij zal komen met Gods Koninkrijk - dan eindelijk zullen we Hem zien).
  4. God deelt met Jezus Zijn heerlijkheid, omdat Jezus Hem heeft gediend, tot en met het offer van Zijn leven. Dat vraagt van ons de bereidheid tot opoffering (Filippenzen 2). Door Jezus op te wekken uit de dood, verklaart God dat de gekruisigde Jezus geen vervloekte misdadiger is, maar de Rechtvaardige; en daarmee verklaart God in Hem ook ons schuldige mensen rechtvaardig (Romeinen 4:25: overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt tot onze rechtvaardiging).
  5. Vanuit het geloof in de Levende Heer vertellen de Evangeliën ons de woorden en daden van Jezus van Nazareth. Ze vertellen méér dan geschiedenis van lang geleden - ze vertellen het verhaal van de Heer Die leeft en komt.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA