C.J. DE KRUIJTER: Zoeker naar waarheid en zekerheid. Dominee D. P. M. Huet (1827-1895) als opwekkingsprediker en 'christen-spiritist', 2014, 135 pag.


De Kruijter schreef een boeiend boek over ds. D.P.M. Huet (1827-1895). In het volgende artikel ga ik in op één aspect van het leven van Huet: zijn bemoeienis met het spiritisme. Ik verbind gegevens uit het leven van Huet met eigen ervaringen en gedachten.

1.  Levenden en gestorvenen.

11. Gevoel van verbondenheid.
    Wanneer ik aan het eind van een katechisatieles vraag: "Waar zullen we voor bidden?", loop ik een goede kans dat één van de katechisanten zegt: "O ja, voor de slachtoffers van dat vliegtuigongeluk!". Wat ik dan concreet voor die slachtoffers moet bidden? er zijn mensen omgekomen en daar valt nu niets meer aan te veranderen. Uit het antwoord van de jongeren spreekt vooral bewogenheid met de mensen die verongelukt zijn, dus: laten we voor hen bidden.
    Bij een begrafenis of crematie heeft de herdenking door familieleden soms de vorm van een toespraak tot de overledene: "Bedankt voor alles, mam. Rust zacht!" Of de spreker in zo'n geval werkelijk denkt dat moeder hem hoort? Het toespreken van moeder is vooral uitdrukking van een sterke verbondenheid, ook na haar overlijden. Zoals ook bij de weduwe die nog jaren na het overlijden van haar man elke avond tegen zijn foto zegt: "Welterusten".
    Uit deze beide voorbeelden spreekt een onberedeneerd gevoel van verbondenheid over de dood heen: alsof we nog iets voor de overledenen kunnen doen en alsof zij ons nog kunnen horen.

12. De katholieke traditie.
   
De verbondenheid tussen levenden en overledenen is in de katholieke traditie doordacht en omschreven. Mensen vragen een gestorvene om voorspraak (bij God) - een uitzonderlijke gelovige op wiens voorspraak tot twee maal toe een aantoonbaar wonder is geschied, komt in aanmerking voor heiligverklaring.
    De voorbede voor de overledenen heeft een plaats in het eucharistische gebed. Heer, herinner U de namen / van hen die gestorven zijn (Gz 273 in het Liedboek van 1973 / 730 in het Nieuwe Liedboek van 2013, waar vers 4 is weggelaten). De uitvaartmis heeft het karakter van een gebed voor de overledene: Requiem aeternam dona eis, Domine: Heer, geef hun eeuwige rust. Wat kan deze voorbede de overledenen baten? De katholieke traditie heeft de leer van het vagevuur ontwikkeld: een toestand van loutering na het sterven, onderweg naar de hemelse zaligheid. Door de voorbeden van de nabestaanden kan deze weg worden bekort. Vanuit de schat der kerk kan de kerk een aflaat verlenen voor de tijdelijke straffen in het vagevuur. Het is te begrijpen dat nabestaanden bereid zijn / waren hiervoor te betalen. Wie zou het verblijf van een lieve vader of moeder in het vagevuur niet willen bekorten? Het is duidelijk dat deze leer de deur opent tot kerkelijk machtsmisbruik en emotionele chantage.

13. De protestantse traditie.
    De laat-middeleeuwse aflaat-praktijk vormde een concrete aanleiding voor de Reformatie. De 95 stellingen van Luther (31 october 1517) waren allereerst gericht tegen de aflaathandel. Vanuit deze reactie laat zich de protestantse traditie verstaan.
    De Reformatie legt alle nadruk op de betekenis van het Evangelie tijdens ons leven. Tijdens ons leven moeten we Christus aannemen. Zolang we leven, leven we nog in het heden der genade: Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet (Psalm 95: 7- 8 / Hebreeën 3: 7- 8; 15).
    Ná het sterven valt er niets meer te redden. Waar de boom valt, daar blijft hij liggen (Prediker 11: 3). Na het sterven is er geen sprake van een tussentoestand of ontwikkeling, maar de liefdelozen zullen heengaan naar de eeuwige straf, de rechtvaardigen naar het eeuwige leven (Mattheus 25:46). Tussen beiden is er een onoverkomelijke kloof (Lucas 16:26).
    De kerk kan dus niets meer voor de overledenen betekenen. Voor Calvijn had een uitvaart geen kerkelijk karakter. De synode van Dordrecht van 1574 schafte de lijkpredicatiën af. Elke schijn van een zaligspreking van de overledene door de dominee moet worden vermeden. Tot 2004 kende de kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland wel een christelijke, maar geen kerkelijke begrafenis (GK-KO art. 87).
    Aanroeping van de heiligen of van andere schepselen is volgens zondag 34 van de Heidelbergse Catechismus zonde tegen het eerste gebod: geen andere goden vereren. Want Abraham weet van ons niet en Israël (= Jakob) kent ons niet (Jesaja 63:16): de overledenen hebben geen weet van de levenden. We hebben maar één Voorspraak bij de Vader: Jezus Christus, de Rechtvaardige (1Johannes 2:1).
    De natuur blijkt sterker dan de leer. Ondanks Calvijn bieden de verschillende protestantse kerken de mogelijkheid van een kerkelijke begrafenis (of crematie). In de reformatorische kerken ligt daarbij alle nadruk op het Evangelie voor de levenden (de nabestaanden), die nog in het heden der genade zijn - men is terughoudend met spreken over de overledene, omdat dat gemakkelijk persoonsverheerlijking ("over de doden niets dan goeds") en zaligspreking wordt. In het midden van de Protestantse Kerk ligt meer de nadruk op het herdenken van het leven van de overledene en het troosten van de nabestaanden.
    Zelf leid ik (op verzoek van de nabestaanden) regelmatig uitvaarten: begrafenissen (85%) en crematies (15%). De christelijke traditie ziet het begraven van overledenen als het zevende werk van barmhartigheid. De nabestaanden desgevraagd helpen bij de uitvaart van een geliefde is dus een diakonale taak. Een uitvaart is bovendien vaak een kostbaar pastoraal en missionair moment. Bij de uitvaart spreek ik zelf nooit de overledene toe (al geef ik wel de zegen aan alle aanwezigen, inclusief de overledene). In de geest van Calvijn wil ik voor mijzelf geen kerkelijke uitvaart.

14. Protestantisme en spiritisme.
    Het bovenstaande maakt duidelijk dat de verhouding tussen protestantisme en spiritisme moeizaam is. Het spiritisme gaat er immers van uit dat de geesten van overledenen zich kunnen manifesteren. Dat kunnen de geesten van onlangs gestorven geliefden zijn, maar ook de geesten van langer geleden overleden bekende of onbekende personen. Ze kunnen zich spontaan manifesteren maar ook worden opgeroepen in een séance. Ze kunnen zich manifesteren door bijvoorbeeld geluiden (kloppen) en door bepaalde daarvoor gevoelige mensen (mediums). In een séance kunnen de geesten antwoorden op aan hen gestelde vragen.

2.  Het boek over dominee Huet.

21. Het boek van C.J. de Kruijter.

     Dat protestantisme en spiritisme moeilijk te combineren zijn, blijkt ook uit het boek van C.J. (Kees) de Kruijter (voorheen archivaris en ambtelijk secretaris van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland) over ds. D.P.M. Huet (1827-1895). Ik mocht aanwezig zijn bij de presentatie van dit boek in Goes op vrijdag 16 mei 2014. Ds. Huet was hervormd predikant in Goes van 1878 tot 1895. De Hervormde Gemeente te Goes en de Gereformeerde Kerk van Goes zijn in 2000 / 2008 samengegaan in de Protestantse gemeente te Goes. Ik ben één van de predikanten van die gemeente. In die zin is ds. Huet een verre voorganger van me. Regelmatig preek ik in de Grote Kerk in Goes, waar ds. Huet in zijn 17 Goese jaren vele malen moet hebben gepreekt (omdat de Grote Kerk toen in Goes het enige hervormde kerkgebouw was).
    Tot dit boek wist ik niets van ds. Huet. Door dit boek heb ik hem enigszins leren kennen. Het is een fascinerend boek, boeiend en leesbaar geschreven, over een tamelijk onbekende geschiedenis. De Kruijter laat Huet zelf aan het woord door veelvuldig te citeren uit zijn correspondentie. Zo krijgen we een beeld van deze verre voorganger en allerlei mensen om hem heen, en van het geestelijke en kerkelijke klimaat van die dagen. We zijn De Kruijter dankbaar voor deze belangwekkende publicatie. Het boek is te bestellen bij het Bondsbureau van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, info@bondveg.nl.

22. Dominee Huet.
    Dammes Pierre Marie Huet (roepnaam Pierre) werd geboren in 1827 in Amsterdam [bron: overlijdensacte]. Hij studeerde theologie in Amsterdam en Leiden. Van 1858 tot 1867 was hij predikant in Zuid-Afrika: in Ladysmith en in Pieter-Maritzburg; in 1861 trouwde hij met Meinoutje Elia Robbé (1837-1904); in 1862 kregen ze een zoon: Pierre Emmanuel Huet. Van 1867 tot 1870 werkte Huet als reizend predikant van de Confessionele Vereniging in Nederland. Vanaf 1870 was Huet hervormd predikant te Veenendaal (1870), Dirksland (1871), Nunspeet (1875) en Goes (1878 tot zijn overlijden in 1895). In de periode 1885 tot 1890 was Huet een vooraanstaand representant van het christelijke spiritisme. Hij onderhield intensief (brief)contact met de bekende negentiende-eeuwse spiritiste Elise van Calcar-Schiotling (1822-1904). In 1890 keerde hij zich van het spiritisme af. In 1895 overleed hij in Goes [bron: overlijdensacte].

23. Zoeker naar waarheid en zekerheid.
    De ondertitel van het boek van De Kruijter typeert de persoonlijkheid van Huet. Ik moest bij verschillende passages van het boek denken aan het lied Opwekking 623: Wij verlangen naar echtheid; bewerk het diep in ons hart. De geestelijke verwantschap tussen deze negentiende-eeuwse dominee en het eenentwintigste-eeuwse opwekkingslied is niet toevallig. Huet was gegrepen door de opwekkingsbeweging van de Brighton-conferentie (1875). Uit die tijd dateert zijn vriendschap met Abraham Kuyper, in die tijd eveneens nog hervormd predikant en evenals Huet deelnemer aan de Brighton-conferentie. Zoeken naar waarheid en zekerheid deed Huet ook toen hij werd geconfronteerd werd met spiritistische manifestaties. Wat hij hoorde en zag kon hij niet loochenen, ook al was het moeilijk te rijmen met de protestantse geloofsleer (zie boven). Daarin was en bleef Huet een authentieke gelovige. Door deze instelling raakte Huet gaandeweg vervreemd van zijn vriend uit de Brighton-periode Kuyper, die de geloofsleer veel meer construeerde vanuit de gereformeerde belijdenisgeschriften en beginselen.

3. Huet en het spiritisme.

    Voor het historische relaas over Huet moet u echt het boek van De Kruijter zelf lezen. In het vervolg ga ik in op enkele thema's in verband met de spiritistische activiteiten van Huet. Huet stond open voor de manifestaties van geesten van overledenen en nam deel aan séances, maar hij was blijkbaar zelf geen medium en hij riep niet zelf geesten van overledenen op. Wel gaf het spiritisme hem in de periode 1885-1890 een andere visie op de geestelijke werkelijkheid, een visie die hij op verschillende manieren uitdroeg; maar (volgens hem zelf) niet of nauwelijks in zijn prediking.

31. Spiritisme tegenover materialisme.
   De Kruijter plaatst de belangstelling voor het spiritisme aan het eind van de 19e eeuw in het kader van de opkomende natuurwetenschappen. Steeds meer mysterieuze verschijnselen bleken wetenschappelijk verklaarbaar. Dat leidde in brede kring tot een gesloten materialistisch wereldbeeld. De enige realiteit is de materie, die beheerst wordt door natuurkundige en scheikundige wetten. "Gedachten zijn fosfor": te verklaren door chemische processen in onze hersenen. In die zin vertegenwoordigen spiritisten als Huet een tegenbeweging. In de manifestaties van geesten zagen ze het bewijs van een geestelijke wereld die de materie te boven gaat. Daardoor viel voor hen nieuw licht op de bovennatuurlijke verschijnselen, die in de bijbel voorkomen, zoals de verschijningen van engelen en van overledenen, het ontvangen van gezichten en openbaringen, de wonderen en genezingen, de gaven der profetie waardoor mensen kanalen werden van goddelijke ingevingen, de duiveluitdrijvingen, de opwekking van doden, de opstanding en hemelvaart van Jezus Christus, het pinksterfeest met de tekenen van wind, vuurtongen en de gave van het spreken in tongen 15). Volgens Huet bevestigde het spiritisme de waarheid van het christelijk geloof.
    In onze tijd zien we een analoge discussie. De neuroloog Swaab poneert in alle toonaarden: Wij zijn ons brein. De basis van gedachten en gedrag is gelegen in onze hersenen. De materie is dus de basis van de geest. Daartegenover verkondigt Van Lommel een eindeloos bewustzijn: een geestelijke wereld waarheen we op weg zijn, waarvan we tijdens ons leven (bewust of onbewust) de signalen opvangen en waarvan we bij een bijna-dood-ervaring al even een glimp mogen zien (vaak inclusief een kortstondige ontmoeting met overleden geliefden). Deze geestelijke wereld is primair en wezenlijk - de materiële wereld is secundair en voorbijgaand. Het klinkt aantrekkelijk in de theorie van Van Lommel een bevestiging te zien van ons christelijke geloof. De geest keert terug tot God die hem gegeven heeft (Prediker 12: 7). Er is een land van louter licht ...Daar is het altijd lentetijd ... (Gz 290 / NL 753). Voor we het eindeloze bewustzijn omarmen als het definitieve Godsbewijs, moeten we ons realiseren dat christelijk geloof en platoons idealisme niet samenvallen.
    De aanleidingen verschillen: toen manifestaties van de geesten van de overledenen - nu bijna-dood-ervaringen. De conclusies vertonen een sterke overeenkomst: in een overheersend natuurwetenschappelijk klimaat opkomen voor het geloof in een geestelijke wereld.

32. Pastorale ervaringen.
    “Ik had [vóór hij zich met het spiritisme ging bezig houden] volle zekerheid des geloofs en genoot vollen vrede. Maar ik heb met feiten te doen gekregen waarvoor ik, om het vreemdsoortige er van, niet op de vlucht ben gegaan, maar die ik ernstig en biddend heb onderzocht, en waardoor ik tot allerontzettendste maar ook tot allerheerlijkste ervaringen en tot licht in honderden mij vroeger onoplosbare raadselen ben gekomen” schreef Huet (§ 20). Hij is dus niet tot het spiritisme gekomen omdat het "gewone" christelijke geloof hem niet bevredigde. Hij is ook niet zozeer door studie op het spiritistische spoor gezet. Zijn spiritistische overtuiging is vooral ontstaan door zijn ervaringen in het pastoraat. De Kruijter vertelt erover. In Zuid-Afrika leerde Huet het geloof in geesten kennen. Later (1885) als predikant in Goes kreeg Huet te maken met spiritistische manifestaties in het gezin van Jacobus en Kommertje Oosterling-Vreeswijk, die hij al in Dirksland had leren kennen en die in 1884 naar Goes waren verhuisd. Al sinds hun huwelijk werden Jacobus en Kommertje gekweld door allerlei vreemde, geheimzinnige verschijnselen, die zich later concretiseerden in de verschijning van de vader van Jacobus, die negen jaar tevoren gestorven was en die hun huwelijk had tegengewerkt. Vanwege de ellende die vader Oosterling zijn zoon en schoondochter had aangedaan, kon hij geen rust vinden (§ 8). In de volgende jaren zou Huet nog meer pastorale ervaringen hebben met mensen die last hadden van verschijningen. Naarmate bekend werd dat hij openstond voor het spiritisme, zullen mensen makkelijker met hun ervaringen bij hem zijn gekomen.
    In de ruim dertig jaar dat ik zelf predikant ben, heb ik verscheidene verhalen gehoord van gemeenteleden die verschijningen van overleden familieleden hebben gezien; vaak herhaaldelijk en gedurende lange tijd. Gezien de pastorale geheimhouding kan ik daarover natuurlijk niet in details treden. De manifestaties verschillen van geval tot geval maar zijn vaak heel concreet. Vaak hebben deze verhalen de vorm van "ik weet natuurlijk heel goed dat mijn man is overleden (dan volgt soms de herinnering aan de begrafenis of crematie); maar ik zie hem daar op de bank zitten". In bijna alle gevallen wordt de verschijning van de overledene als negatief ervaren, soms zelfs als een voortdurende kwelling. Mensen gaan aan zichzelf twijfelen: "Dominee, word ik gek?". Ik kan me maar één positief verhaal herinneren: van een kind dat vertelde dat hij opa een huis met veel licht zag binnengaan. - Een casus waarin de manifestaties bijzonder belastend waren heb ik eens voorlegd aan een groep collega's. De conclusie was: het gaat hier om projectie van onverwerkte conflicten en onverwerkte rouw. Overleg met de huisarts van de betrokkene of die haar iets kan voorschrijven om haar hallucinaties te onderdrukken of haar kan doorverwijzen naar een psycholoog / psychiater. Ik denk dat dat in hulpverlenersland de heersende benadering is: "het zit tussen je oren". En wie ben ik om daar aan te twijfelen?
    Een enigszins verwant verschijnsel: mensen "voelen" soms het overlijden van een geliefde, soms op grote afstand, vóórdat het overlijdensbericht hen bereikt. Soms "zien" ze daarbij ook de stervende. Het lijkt wel of de stervende een sterk signaal uitzendt, dat op dat zelfde moment over grote afstand (telepathisch) door anderen wordt opgevangen. Verklaren kan ik dat verder niet. Ook niet, waarom zo iets in sommige gevallen wél en in andere gevallen niét gebeurt.

33. Gemeenteleden helpen.
   Manifestaties van overledenen kunnen mensen erg dwarszitten. Dat is mijn eigen pastorale ervaring, en ook Huet merkte dat in zijn tijd. Het echtpaar Oosterling had het moeilijk met de manifestaties van hun overleden (schoon)vader. De Kruijter tekent ons Huet als een predikant met een grote pastorale bewogenheid, die begaan was met de nood van zijn gemeenteleden, zowel geestelijk als praktisch. Het is te begrijpen dat hij zijn mensen wilde helpen. Dat ze bij hem een luisterend oor en een open hart vonden, zal hen zeker hebben geholpen. Dat is nog altijd het begin van alle pastoraat: aandacht, meeleven, respect. Dat is in anderhalve eeuw niet veranderd. Daarbij blijft altijd de vraag hoever je met mensen moet meegaan in hun beleving en voorstellingen - en op welk punt je kritische vragen mag en moet stellen. Je helpt mensen niet door ze te bevestigen in alle mogelijke waandenkbeelden. Maar de grens is moeilijk te trekken.

34. Boze geesten verjagen
    Eén van de manieren waarop Huet zijn geplaagde gemeenteleden hielp, was het verjagen van boze geesten. De Kruijter haalt verschillende voorbeelden aan uit de correspondentie van Huet. Als medium trad daarbij zijn dienstmeisje Pietje op. Zo werd een meisje, dat reeds enkele jaren vervolgd werd door een ongelukkige geest “en wel van een zedeloos heer, bij wien zij gediend had” van deze kwelling bevrijd (§ 21).
    Deze ervaringen vertonen overeenkomsten met exorcisme: het uitdrijven van boze geesten. Romanschrijvers en filmmakers weten met zulke griezelverhalen goed geld te verdienen - reden te meer voor brave dominees om zich er verre van te houden. De verhalen in het Nieuwe Testament over de uitdrijvingen door Jezus en de apostelen geven ons een ietwat ongemakkelijk gevoel. Als we moeten preken over Marcus 5: 1-10 // Mattheus 8:28-34 // Lucas 8:26-39 (het legioen demonen dat in de kudde varkens vaart), wijken we al gauw veiligheidshalve uit naar een symbolische uitleg. De vermakelijke geschiedenis van de zonen van Skevas (Handelingen 19:13-20) leert ons dat exorcisme geen spelletje is: als je er op eigen houtje mee experimenteert, kom je er niet zonder kleerscheuren af.
    Afgezien van ons ongemakkelijke gevoel, zie ik twee verschillen met de bezwering van geesten door Huet:
1) De demonen uit de Bijbelse verhalen nemen bezit van een mens. Het meisje uit het hiervoor genoemde voorbeeld werd achternagezeten door de geest van de zedeloze meneer; blijkbaar zette deze posthuum zijn ongewenste avances voort, maar het meisje bleef zichzelf. - Het geval van een jongen die onder invloed van een boze geest staat, die “vreeselijk kwaad wordt, gemeene taal spreekt, soms dreigt zijn zusje dood te steken” (§ 14) staat dichter bij de bijbelse verhalen over bezetenheid. - Nog het meest aan bezetenheid doen denken de ervaringen van mediums in een séance (zoals beschreven door Huet): het medium "wordt" de overledene, in lichaamshouding en gelaatsuitdrukking en uitingen herkenbaar voor hen die de overledene bij leven hebben gekend (§ 12). Dat kan een griezelig gezicht zijn.
2) De boze geesten die Huet wil verjagen, zijn geesten van overledenen (zie opnieuw het voorbeeld van de zedeloze meneer). De demonen uit de Bijbelse verhalen zijn manifestaties van het rijk van de duivel; voor zover ik weet worden demonen nergens in verband gebracht met overledenen.
    In 1885 (kort na het begin van zijn spiritistische activiteiten) bracht Huet een bezoek aan de Duitse opwekkingsprediker Christoph Friedrich Blumhardt (1842-1919) in Bad Boll in Württemberg. Huet sprak met Blumhardt over zijn ervaringen. Blumhardt waarschuwde Huet dringend: de geesten die zich voordoen als de geesten van overledenen, zijn bedriegers: demonische geesten (§ 14).

35. Rusteloze geesten verlossen.
    De geest van de (schoon)vader van Jacobus en Kommertje Oosterling kon geen rust vinden omdat hij tijdens zijn leven zo lelijk had gedaan tegen zijn zoon en schoondochter. De spiritiste Elise van Carcar adviseerde Huet om de geest “met liefde en zonder de minste vrees toe te spreken, zooals wij met een lijdenden broeder behooren te spreken, en hem de verzekering te geven, dat hem alles en alles wordt vergeven – dat zal hem rust schenken” (§ 10). We komen hier bij een volgend motief bij Huet: het verlossen van de geesten van overledenen, die geen rust kunnen vinden. Huet maakt het volgende onderscheid: “Er zijn goede geesten, de omgang met welke Godverheerlijkend is in hooge mate. Er zijn booze geesten, wier invloed op de menschen vreeselijk zijn kan. Er zijn ongelukkige naar redding dorstende geesten, aan wier heil te arbeiden niets minder Godverheerlijkend is dan de arbeid aan het welzijn van onze medemenschen op aarde” (§ 20). Aan die laatste kategorie geesten wilde Huet het Evangelie van Gods vergeving en genade brengen, zodat ze alsnog tot rust zouden komen. Hij deed dat gedreven door de goedheid en liefde van God.
    Opzienbarend en spraakmakend waren de manifestaties van de beroemde predikant ds. H.J. Budding (1810-1870), de vader der Afscheiding in Zeeland (1836) en de grondlegger van de Vrije Evangelische Gemeente van Goes. Budding was inmiddels vijftien jaar overleden, maar hij was nog niet vergeten. En nu verscheen hij. In verschillende seances zou Budding meegedeeld hebben, dat hij niet gelukkig was, omdat hij tijdens zijn leven “zoovelen van Gods kinderen had gestooten en hard behandeld.” Ook liet Budding weten dat hij na zijn overlijden nog veel had moeten leren en dat elk mens veel kan leren en dat leren ook zal voortzetten tot in de  eeuwigheid. Zelf had hij onder andere moeten leren om van zijn hoogmoed af te komen. Budding liet weten dat er na dit leven geen hemel of hel zijn; enkel de liefde telt (§ 18).
    Het motief van de rusteloze geesten is wijd verbreid. Veel Engelse kastelen danken er hun spook aan. Dat ná het sterven nog Evangelieprediking mogelijk is, zouden we kunnen lezen in de mysterieuze uitspraak over Christus: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach (1Petrus 3:18-20 - maar deze tekst laat vele interpretaties toe). Dat geesten ná het sterven nog rusteloos en schuldbewust zouden ronddolen tot zij het Evangelie van Gods genade aannemen om dan alsnog tot de eeuwige vrede in te gaan, staat wel op gespannen voet met de protestantse opvatting dat bij het sterven de wegen zich voorgoed scheiden: eeuwig wel of eeuwig wee.

36. God alles in allen.
   
Als Gods goedheid alles bepalend is en als ook na het sterven nog bekering en verlossing mogelijk is, dan opent zich een weg die Huet ook werkelijk betrad. Door het spiritisme had hij de zekerheid gekregen, dat “na de korte spanne levens hier op aarde, het lot van den sterveling niet, terstond na het verlaten van zijn vleesch, onherroepelijk voor eene nimmer, nimmer eindigende eeuwigheid was beslist!” (§ 15). Hij had een hoog gespannen verwachting van het spiritisme: “De onverschilligen en de zondaars, de wereldsche lieden en de schijnheiligen zal het doen beven voor het gericht; de stervenden troosten met de wetenschap van het land, waar zij heengaan; ouders, die treuren bij het verlies van onbekeerde betrekkingen, het uitzicht openen op hun uiteindelijke terechtbrenging en een zalig wederzien; de scheidsmuren tusschen menschen en menschen zal het verbreken; ja, de scheiding tusschen de levenden hier en de levenden ginds doen wegvallen (...) en eenmaal, wie zal zeggen na hoe lang en na hoe smartelijk proces nog van eeuwen en eeuwen en eeuwen, als de oplossing van alles: God alles en in allen!” (§ 15). Huet was gekomen tot de overtuiging dat het Gods bedoeling was dat alle mensen zalig zouden worden, dat alle dingen hersteld zullen worden, dat er een tijd zal komen waarin heel Israël (dus ook allen, die ongelovig gestorven zijn) zalig zal worden en God allen (Joden en Heidenen) barmhartig zal zijn (§ 15).
    Het spiritisme wordt hier dus verbonden met de verwachting dat we ook na ons leven een geestelijke ontwikkeling ten goede doormaken tot we tenslotte allen ingaan in de zalige gemeenschap met God. Daarbij werd in die tijd onderscheid gemaakt tussen spiritisme volgens Allan Kardec en (christelijk) spiritualisme. Het spiritisme werd verbonden met de oosterse gedachte van reïncarnatie: door een aantal opéénvolgende levens op aarde groeit de geest toe naar de eeuwige verlossing. De eerder genoemde Elise van Carcar wees deze gedachte krachtig af. Huet heeft tevergeefs getracht spiritisten en spiritualisten te verzoenen (§ 24). Deze controverse doet me denken aan een analoge discussie over het eindeloze bewustzijn van Van Lommel, dat door sommigen wel en door anderen niet wordt verbonden met reïncarnatie.
    Helemaal afgezien hiervan blijft de vraag naar wat Huet noemt: de oplossing van alles: God alles en in allen! (§ 15). - In het Nieuwe Testament vinden we twee lijnen, die moeilijk logisch te verbinden zijn:
a) Johannes de Doper en Jezus roepen op tot daadwerkelijke bekering met alle klem van het komende oordeel. De Messias zal komen om het graan te verzamelen in zijn schuur en het kaf te verbranden met onuitblusbaar vuur (Lucas 3:17). Jezus preekt Zalig gij armen en Wee u, gij rijken  (Lucas 6:20 en 24). Na zijn leven komt de rijke man in het hellevuur en Lazarus in de hemelse vreugde (Lucas 16:19-31). De Openbaring eindigt met tweeërlei toekomst-perspectief: Zalig zij die mogen ingaan door de poorten van het Nieuwe Jeruzalem - Buiten zijn ... (en dan volgt een opsomming van zondaars). Zulke teksten roepen ons dringend op om nú ernst te maken met Gods beloften en geboden. De volle nadruk ligt op onze verantwoordelijkheid.
b) De apostel Paulus legt alle nadruk op de overmacht van Gods liefde, die uiteindelijk sterker is dan alle weerstand van mensen en machten. God heeft hen allen [ = Joden én niet-Joden] onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen ...  Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen (Romeinen 11:32 en 36).  ...opdat in de naam van Jezus zich alle knie zal buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader! (Filippenzen 2:10-11).  ... opdat God zal zijn alles in allen (1Corinthe 15:28). Typerend voor deze uitspraken van Paulus is het woordje alle(n). De volle nadruk ligt hier op de uiteindelijke overwinning van de liefde van God. We noemen dat wel de wederherstelling aller dingen (met de nadruk op alle), naar de Griekse tekst van Handelingen 3:21: apokatastasis pantoon, NBV: de tijd ... waarin alles zal worden hersteld.
Zoals deze beide lijnen in de Bijbel naast elkaar staan, moeten we ze ook in hun tegenstrijdigheid naast elkaar laten staan. Ik voel er niet voor om voor de éne of voor de ándere te kiezen en daarop een dogmatisch systeem te bouwen.

37. Nieuw inzicht.
    Door het spiritisme had Huet meer inzicht gekregen in de bovennatuurlijke verschijnselen, die in de bijbel voorkomen, zoals de verschijningen van engelen en van overledenen, het ontvangen van gezichten en openbaringen, de wonderen en genezingen, de gaven der profetie waardoor mensen kanalen werden van goddelijke ingevingen, de duiveluitdrijvingen, de opwekking van doden, de opstanding en hemelvaart van Jezus Christus, het pinksterfeest met de tekenen van wind, vuurtongen en de gave van het spreken in tongen. Al wat van bovennatuurlijke aard in de bijbel wordt verteld, kon Huet door zijn nieuwe ervaring nu “eerst recht verstaan“ (§ 15). Huet verzette zich tegen de protestantse leer dat Christus de volkomen openbaring Gods is en dat wij daarom geen verdere openbaring nodig hebben. ... Hij geloofde in een voortgaande en toenemende openbaring. ... Volgens hem is de God van het spiritisme de Bijbelse God, zoals de geesten Hem kennen en openbaren en zoals een ieder onbevangen en onbezoedeld door theologische wanbegrippen kan voelen en begrijpen 20). Met Entdeckerfreude droeg Huet zijn nieuw-verworven inzicht uit. 
    Ik onderstreep hier het woord inzicht. Opnieuw zie ik een analogie in de betekenis die sommigen tegenwoordig hechten aan het "eindeloze bewustzijn". Door bepaalde ervaringen (of het nu spiritistische ervaringen, spirituele en mystieke ervaringen of bijna-dood-ervaringen zijn) worden inzichten ontsloten, die bevrijdend en verlossend zijn. Verlossing = bewustwording. Dat is een oude en eerbiedwaardige traditie, die van Socrates en Plato via de gnostiek uit de eerste eeuwen van onze jaartelling doorloopt tot nu toe, binnen en buiten het christendom. Daarmee is het nog niet dé Bijbelse en christelijke traditie. Ik houd het erop dat gerechtigheid en barmhartigheid méér zijn dan kennis en mystiek. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets (1Corinthe 13:2).

38. Spiritisme en magnetisme.
   
De Kruijter vermeldt ook dat Huet de spiritistische krachten wilde aanwenden om zieken te genezen. De eerder genoemde Jacobus Oosterling trad later op als medium en magnetiseur (§ 11 en 12). Het woord magnetiseur herinnert aan het "dierlijk magnetisme" van Mesmer (1734-1815), het aanwenden van bepaalde krachten bijvoorbeeld ter genezing. In de negentiende eeuw wereld spiritisme en magnetisme vaak in één adem genoemd. Huet geloofde in goede magnetiseerende geesten, al geloofde hij daarnaast ook in wonderen van genezing rechtstreeks door God (§ 21).
    In het Nieuwe Testament lezen we hoe Jezus en de apostelen zieken de handen opleggen ter genezing; er is in dat verband ook sprake van krachten (bijvoorbeeld Lucas 5:17 en Lucas 8:46). Paulus spreekt over gaven van genezingen (1Corinthe 12: 9), geschonken door de Heilige Geest. Ook dit is een terrein dat de gevestigde kerken grotendeels overlaten aan charismatische gemeenten en aan alternatieve genezers. In de Bijbel zie ik geen enkel verband tussen deze gaven van genezing en de geesten van overledenen.

4. Huets breuk met het spiritisme.

In 1890 brak Huet met het spiritisme. De Kruijter beschrijft uitvoerig de "bekering" van Huet en zijn vier conclusies over het spiritisme (§ 25), die ik hier tenslotte kort samenvat:
1. Het spiritisme is een realiteit, met andere woorden de verschijnselen en openbaringen van het spiritisme zijn van buitenaardse oorsprong.
2. De verschijningen in manifestaties zijn onbetrouwbaar. Ze zijn vaak het (bewuste of onbewuste) product van het medium zelf.
3. Het spiritisme is gevaarlijk. Wie zich ermee inlaat, weet niet wat hij doet, noch aan welke gevaren op lichamelijk, zedelijk en geestelijk gebied hij zich blootstelt.
4. Het spiritisme is zondig want het verloochent Christus als de Weg, de Waarheid en het Leven, erkent niet de Heilige Schrift als hoogste kenbron der Godsopenbaring en grijpt naar de boom der kennis ten koste van de toegang tot de boom des Levens.

De laatste levensjaren van Huet, de periode 1890 tot en met zijn overlijden in 1895, stonden volgens zijn vrienden in het teken van boetedoening. Dat blijkt ook uit een gedicht dat hij schreef over zijn leven, waarvan de laatste strofe luidt (§ 26):
En na zoo lang en zooveel kwaads,
Voor ’t ov’rig deel mijns levens
Wensch ‘k slechts naar de allerlaagste plaats;
’t Is de allerbeste tevens.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA