J.HENDRIKS: Terug naar de kern. Vernieuwing van de gemeente en de rol van de kerkeraad, pleidooi voor een 'gezamenlijke trektocht', Kampen, 1995².

In de tijd dat HENDRIKS dit boek schreef, had hij de dagelijkse leiding van het Instituut voor Praktische Theologie aan de Vrije Universiteit. Dit boek is een logisch vervolg op zijn eerdere Een vitale en aantrekkelijke gemeente. Model en methode van gemeenteopbouw, Kampen, 1992, waarin hij pleit voor een charismatisch gemeente-model. Ik geef een schematisch overzicht van de mijns inziens meest relevante paragrafen. Dit artikel is een bewerking van een notitie uit 1996.

1. Vernieuwing van de kerkeraad is belangrijk voor de gemeente als geheel en voor de ambtsdragers.

11 Het lijkt de kerkeraad te ontbreken aan voldoende zin.
Er is een diep verlangen naar vernieuwing van de kerk. De kerkeraad zou daaraan leiding moeten geven, maar het gaat niet goed met de kerkeraad. De kerkeraad is bezig met van alles en nog wat, maar nauwelijks met de opbouw van de gemeente. Zó heeft de gemeente weinig aan het werk - en de kerkeraad zelf ook niet. HENDRIKS gebruikt daarvoor telkens de twee woorden: ambtsdragers ervaren te weinig effect en te weinig vreugde aan hun werk. Gevolg: het wordt steeds moeilijker om ambtsdragers te vinden.

12 Via onderzoek wordt gezocht naar de centrale problemen van de kerkeraad en een oplossing daarvoor.
HENDRIKS grijpt hier terug op zijn eerdere boek over Een vitale en aantrekkelijke gemeente. Daarin heeft hij betoogd dat voor de vitaliteit en aantrekkelijkheid van een gemeente vijf factoren essentieel zijn:
1. een positief klimaat
2. een stimulerende leiding
3. een adekwate structuur
4. inspirerende doelen en aantrekkelijke taken
5. een stimulerende identiteitsconceptie
Die vijf factoren vormen een systeem, dat wil zeggen: ze hangen onverbrekelijk samen.

I. POSITIEBEPALING

2. De eigenlijke opdracht van de kerkeraad is de aandacht van de gemeente te richten op haar kern.

21 Om de krisis te overwinnen moet de kerk terug naar haar kern.
a. De huidige samenleving wordt gekenmerkt door een aantal spanningsvelden:
1. enerzijds enorme (technische) mogelijkheden - anderzijds enorme (maatschappelijke) problemen, zoals de verhouding tussen bevolkingsgroepen en de verdeling van de welvaart.
2. enerzijds de secularisatie (die de klassieke christelijke geloofsbeleving onder druk zet) - anderzijds binnen en buiten de kerken een tegenbeweging (vraag naar zingeving en spiritualiteit) in een pluralisme van geloofs-overtuigingen.
3. enerzijds individualisering (zich uitend in mondigheid én vereenzaming, met als gevaren individualisme en onverschilligheid voor anderen, en ook met als gevolg distantie ten opzichte van maatschappelijke organisaties zoals de kerk) - anderzijds nieuwe bindingen (aan een vriendenkring, levensstijl, enz.).
b. De kerk verkeert in een krisis. De genoemde ontwikkelingen leiden tot een krisis in
1. het geloof van de gelovigen (secularisatie en pluralisme)
2. de vormgeving van de gemeente (individualisering en vrijblijvendheid).
3. de "missie" (= taak, roeping) van de kerk in de samenleving.
De gemeente verkeert in een krisis door onduidelijkheid over twee vragen: Wie zijn we als kerk nu eigenlijk? en wat is onze missie? Met andere woorden: onduidelijkheid over onze identiteit. Vaak versterkt een te negatief zelfbeeld het krisisgevoel nog. Deze situatie vraagt niet maar om verbetering, maar om vernieuwing: terug naar de kern.

22 De kern van het gemeente-zijn: de verborgen omgang - gemeenschap - dienst.
Wat is die kern van het gemeente-zijn? Vaak wordt de trits vieren - leren - dienen genoemd; ook nog andere drieslagen zijn voorgesteld. HENDRIKS beargumenteert in een uitvoerig betoog zijn keuze voor de hierboven genoemde drieslag, mede naar aanleiding van Marcus 3:13-15:
    1. De verborgen omgang met God Die ons geroepen heeft, persoonlijk (in de spiritualiteit) en gezamenlijk (in de liturgie)
        - tegenover de secularisatie.
    2. Gemeenschap met elkaar: een relatie waarin men naar elkaar omziet en elkaar van dienst is
        - tegenover individualisme en onverschilligheid.
    3. Dienst aan de samenleving in woord en daad
        - tegenover de verleiding om alle energie te steken in het eigen overleven.
Deze kern is ondeelbaar. Als één van deze drie dimensies uitvalt, is de gemeente geen gemeente meer. Iédere activiteit, groep enz. in de gemeente moet op één of andere manier elk van deze drie dimensies vertonen. Bijvoorbeeld een kerkdienst moet zowel iets hebben van omgang met God, als van gemeenschap met elkaar, als van dienst in de samenleving. Dat is ook de reden dat de trits leren - vieren - dienen tekort schiet. In het vieren (kerkdienst) zitten álle drie de dimensies (als het goed is). Het leren is gericht op álle drie de dimensies: omgang met God leren, gemeenschap leren, dienst leren. HENDRIKS' boek loopt dan ook uit op een pleidooi voor "de lerende gemeente".

23 De eigenlijke functie van het ambt: de aandacht richten op de kern.
We zijn geen kerkeraad / ambtsdrager om van alles en nog te regelen en organiseren, maar om de aandacht van de gemeente en al haar groepen steeds weer te richten op die kern van verborgen omgang - gemeenschap - dienst. Niet gebiedenderwijs: zó moet het! - maar vragenderwijs, om de betrokkenen (gemeente / groepen / gemeenteleden) te helpen in hun eigen leerproces.

3. De kerkeraad kan zich met meer vreugde en effect aan zijn eigenlijke functie wijden als vijf factoren op een bepaalde manier worden gevuld.

31 Het gaat er in de kerkeraad ten diepste om de kern van het gemeente-zijn in de gemeente aan de orde te stellen en in haar eigen midden te beleven.
"En in haar eigen midden te beleven": ook voor de kerkeraad zélf zijn de genoemde drie dimensies wezenlijk:
- omgang met God (wat méér is dan de vergadering openen "op de gebruikelijke wijze")
- gemeenschap met elkaar
- dienst naar buiten (in dit geval met name de dienst van de kerkeraad aan de gemeente als geheel, haar aandacht te richten op de kern).
Enkel zó kan een kerkeraad vitaal en aantrekkelijk worden. Daarvoor zijn dezelfde vijf factoren essentieel die een geméénte vitaal en aantrekkelijk maken (klimaat - leiding - structuur - doelen / taken - identiteit)

32 De vijf factoren kunnen zó worden 'gevuld' dat zij de vreugde en het effect bevorderen.
HENDRIKS werkt deze vijf factoren ten aanzien van de kerkeraad als volgt uit:
a) Een duidelijke identiteits-conceptie die antwoord geeft op de twee vragen:
    1. Wat is onze missie/taak als kerkeraad?:  finaliseren = de gemeente betrekken op haar kern:  verborgen omgang - gemeenschap - dienst
    2. Wie zijn we als kerkeraad?: een dienst-groep: dienen in de zin van helpen / de mogelijkheden van mensen verruimen:
        uitgaande van hún vragen, door gezamenlijk beraad, door ondersteuning, zonder zweem van hiërarchie.
b) Inspirerende doelen / taken:
    verbonden met wezenlijke problemen,
    samenhangend met de kern van het gemeente-zijn,
    rekening houdend met onze mogelijkheden,
    door allen gedeeld.
c) Leiding als pastorale dienst: pastoraal = met zorg voor de zaak + voor de mensen.
    Dat betekent ten aanzien van de verhouding tot (taak)groepen, commissies enz.:
    * helpen en ondersteunen door aandacht voor hun werk én voor hen zelf.
    * ruimte scheppen door groepen in te schakelen in het geheel.
    * inspireren door uit te stralen dat hun werk belangrijk is.
d) Een open klimaat waarin mensen van hart tot hart met elkaar durven spreken;
    voorwaarde: elkaar aanvaarden en elkaar zien als subject; niet uitgaan van de te vervullen taken maar van de aanwezige gaven (charisma's).
e) Een platte organisatie-structuur van de gemeente, met korte afstand tussen leiding en groepen / gemeenteleden en met spreiding van macht.

33 De vijf factoren vormen een samenhangend systeem.

34 Op deze manier werken bevordert de zin van en in de kerkeraad.
De kracht van HENDRIKS boek is zijn positieve benadering:
de problemen zijn groot, maar we behoeven niet bij de pakken neer te zitten:
verbetering (meer effect en vreugde) is mogelijk!

II. HET ONDERZOEK

4. Een diagnose: sterke en zwakke punten van de kerkeraad.

41 Een gevarieerde groep kerkeraden wordt onderzocht op problemen die scherp gedefinieerd worden. Het IPTVU heeft dit onderzoek uitgevoerd door:
1. een enquete onder 25 (meestal: gereformeerde) kerkeraden verspreid over het land met behulp van een formulier van liefst 75 doordachte vragen.
2. een participerend onderzoek door het nauwkeurig observeren en analyseren van 10 willekeurige kerkeraadsvergaderingen.
Bedoeling is het opsporen van bij kerkeraden algemeen levende problemen. HENDRIKS definieert nauwkeurig en kwantitatief wanneer hij spreekt van een "probleem" en wanneer zo'n probleem "algemeen" mag heten (als in meer dan 30% van de kerkeraden een bepaald punt als problematisch wordt beleefd).

42 De uitkomsten van het onderzoek.
Uit het onderzoek blijkt geen duidelijk verband tussen persoonskenmerken van de geënquêteerden (ervaring, participatiegraad, sekse, leeftijd, ligging) en het ervaren van problemen. Het onderzoek toont zowel positieve als problematische punten in de kerkeraden. Tussen de kerkeraden zijn grote verschillen: in sommige is de situatie gunstig, in andere ongunstig. De vier vragen waarbij de grootste problemen aan de dag kwamen zijn:
=  Met betrekking tot werkgroepen, commissies enz. in de gemeente:
    Vr.39: Kent u de problemen waar deze groepen voor staan?
    Vr.40: Bevordert u de samenwerking tussen deze werkgroepen?
=  Vr.59: Komt bij besprekingen van agendapunten, bij gelegenheid, ook uw eigen diepere overtuiging ter sprake? (uw eigen dromen van de kerk, uw eigen twijfel, hoop, beeld van de gemeente in de samenleving)
=  Door praktische álle kerkeraden wordt als probleem ervaren:
    Vr. 71: In hoeverre slaagt u er als kerkeraad in tijd te besteden aan de vraag
    of uw gemeente in de diepere zin van het woord werkelijk gemeente van de Heer is?
HENDRIKS analyseert vervolgens de gegevens uitvoerig aan de hand van "de vijf factoren":
a) Het klimaat is doorgaans goed, maar probleemvelden zijn openheid en besluitvorming.
b) Ook de leiding wordt gewaardeerd, maar zij schiet tekort in toerusting en wederzijdse hulpverlening leiding - kerkeraadsleden.
c) Qua structuur is vooral de relatie tot werkgroepen enz. problematisch (Vr. 39-40); die blijkt in een werkgroepen-structuur niet beter dan in de klassieke structuur.
d) De doelen / taken zijn nauwelijks inspirerend: de feitelijke kerkeraads-bezigheden zijn nóch met echte problemen, nóch met de kern van gemeente-zijn verbonden; bovendien komen de eigen overtuigingen van kerkeraadsleden op de vergaderingen niet ter sprake (Vr.71-59); op deze punten is de onvrede groot.
e) De identiteit van de kerkeraad (dienstgroep tot opbouw van de gemeente) komt niet uit de verf (Vr.71!); door tijdgebrek komt men daaraan niet toe.
Het participerende onderzoek bevestigt de resultaten van de visitatie-enquete: op de kerkeraadsvergaderingen gaat de meeste tijd zitten in regelen.
De conclusie is dat er 3 hoofdproblemen zijn:
1. te weinig aandacht voor de kern van de zaak.
2. geen inhoudelijk gesprek met werkgroepen enz. over deze kern.
3. te weinig bezinning en daardoor te weinig gesprek van hart tot hart.
Conclusie: de kerkeraden worden overladen met regelzaken, maar komen aan hun eigenlijke ambt (de gemeente bepalen bij haar kern) niet toe. Het ambt is vacant. In andere kerkgenootschappen is de situatie waarschijnlijk niet veel beter.
Het ambt is vacant. Die conclusie correspondeert met een ander boek uit ongeveer dezelfde tijd: E.H.PETERSON, Dragende Delen. Pastor zijn op authentieke wijze. Gorinchem, 1993, vertaling van het Amerikaanse Working the Angles. PETERSON schrijft over de Amerikaanse predikanten: ze verzaken hun taak. Ze hebben het razend druk met op de winkel passen, maar verzaken hun specifieke ambt: ervoor zorgen dat de gemeente op God gericht blijft (wat HENDRIKS zou noemen: de kern van de zaak). PETERSON roept predikanten op de drie hoekpunten (angles) van hun ambt weer serieus te nemen: het gebed, het lezen van de Schrift en het geven van geestelijke begeleiding. Kenmerkend verschil:
- PETERSON schrijft in zijn Amerikaanse situatie voor / over predikanten (meer solistisch)
- HENDRIKS in onze Nederlandse situatie voor / over kerkeraden (meer team work).

III. OPLOSSEN VAN PROBLEMEN.

5. Zes vuistregels voor het aanpakken van problemen.

51 Er zijn vier factoren die het oplossen van problemen beïnvloeden: ten goede of ten kwade:
A. de uitgangssituatie die de spankracht van de kerkeraad bepaalt.
B. het karakter (vooral: de complexiteit) van het probleem.
C. de methode, met name de mate waarin gewone gemeenteleden serieus worden genomen.
D. de werkwijze: meer of minder systematisch.

52 Van de vier factoren worden zes praktische vuistregels afgeleid.
Dit is het meest praktische deel van het boek met sprekende praktijkvoorbeelden!
1) Houd rekening met de spankracht van de kerkeraad. Naarmate de vijf factoren (klimaat - structuur - doelen / taken - leiding - identiteit) gunstiger zijn, kan een kerkeraad meer aan; meer aanpakken dan je aankunt leidt tot mislukking en frustratie en verslechtert de situatie!
2) Houd rekening met de complexiteit van de problemen, qua
    DIEPTE:
    = oppervlakkige problemen zijn op te lossen door bijsturen.
    = dieperliggende problemen vragen om heroriënteren.
    = fundamentele problemen vereisen vernieuwen.
    BREEDTE:
    hoe breder een probleemsituatie verworteld is, hoe moeilijker ze is op te lossen.
    URGENTIE:
    - niet-urgente problemen worden te vaak voor ons uitgeschoven.
    - urgente problemen worden te vaak overhaast "aangepakt".
    Vaak is het wijs het probleem een tijdje in de week te leggen.
3) Werk volgens de methode van de gezamenlijke trektocht. Vaak werken we volgens "de georganiseerde reis": een taakgroep doet een voorstel - de kerkeraad neemt het over - de gemeentevergadering dient om de gemeenteleden te informeren / overtuigen; gevolgen: minder goodwill voor het voorstel - minder deelname aan de gemeentevergaderingen - minder betrokkenheid bij de gemeente. HENDRIKS pleit in het hele boek vurig voor "de gezamenlijke trektocht", waarbij de gemeente zélf subject van het bezinningsproces wordt en de kerkeraad de kern van het gemeente-zijn in het oog houdt: "de gezamenlijke trektocht" is uiteindelijk efficiënter, past beter in de huidige mondige samenleving, en past bij het wezen van de christelijke gemeente.
4) Versterk de motivatie, vooral door weerstanden te verminderen.In bijna elk probleem zijn stimulerende en remmende krachten. Meestal proberen we een probleem op te lossen door de stimulerende krachten te vergroten; het is echter doorgaans doelmatiger én pastoraler de remmende krachten te verkleinen. Pak bijvoorbeeld het probleem van de vacatures niet aan door de morele druk op mensen om ja te zeggen te vergroten, maar door hun moeiten met taken te verkleinen!
5) Werk dakpansgewijs: knip een probleem uitéén in kleine afgeronde stukken die in elk geval binnen één seizoen kunnen worden afgewerkt en waarbij volgende stukken kunnen worden aangesloten.
6) Werk systematisch! HENDRIKS publiceerde al in 1979 het vliegermodel met acht stappen:
    1. motivatie bepalen mede gezien spankracht en complexiteit
    2. probleem scherp definiëren
    3. probleem analyseren en betrekken op een visie
    4. werkdoelen vaststellen
    5. prioriteiten stellen
    6. planning maken: wie wat wanneer?
    7. plannen uitvoeren
    8. evalueren
Op 5 punten gaat het nogal eens fout:
    - 1. het probleem wordt niet scherp gesteld
    - 2. zonder definitie / analyse / visie direct werkdoelen stellen
    - 3. visie formuleren vóór het probleem is geanalyseerd
    - 4. werkdoelen formuleren die te los staan van probleem / analyse / visie
    - 5. gaandeweg het spoor bijster raken
Een mislukt proces verslechtert de situatie!

53 Het proces van gemeente-opbouw: wegen en wagen.
Deze vuistregels staan niet haaks op spiritualiteit; ze zijn zelf spiritueel geladen, als ze worden ingepast in een proces van gemeente-opbouw; onder andere omdat ze de mensen (gemeenteleden) als subject serieus nemen.

6. Oplossen van eenvoudige problemen: verbeteren door bijsturen.
Niet alles kan en niet alles hoeft opgelost te worden. Sommige belangrijke problemen kunnen met weinig moeite worden opgelost. Problemen die niet diep liggen en niet breed verankerd zijn, worden vaak al opgelost door ze aan de orde te stellen. Periodieke evaluatie is daartoe een praktisch model. Al eeuwen kennen we censura morum. Die kunnen we effectief en functioneel maken door onszelf regelmatig inhoudelijk te bevragen op de vijf factoren (klimaat - leiding - enz.)

7. Oplossen van complexere problemen: verbeteren door heroriëntering.
Bij complexere problemen zijn achterliggende waarden en bestaande belangen in het geding. Heroriëntering is dan nodig. Die is ook mógelijk met inachtneming van de zes vuistregels. Essentieel is de methode van de gezamenlijke trektocht.

8. Oplossen van diep en breed verankerde problemen: de noodzaak van vernieuwing.
Dit zijn problemen waarbij de vormgeving van de kerkeraad zelf en de wijze van gemeente-zijn moeten worden vernieuwd. De enquete leverde er drie op:
1) Kerkeraden hebben moeite om leiding vorm te geven als pastorale dienst (pastoraal = aandacht voor mensen + aandacht voor de zaak), met name in hun verhouding tot groepen (taakgroepen, commissies, enz.).
2) Kerkeraden komen onvoldoende toe aan de kern van het gemeente-zijn, onder meer omdat regelzaken alle tijd opslokken.
3) In de kerkeraad is onvoldoende ruimte en tijd voor een gesprek van hart tot hart over de eigen diepste overtuiging.
Deze problemen hangen samen met het karakter van de doorsnee-gemeente als een "belerende gemeente". "Belerend" herinnert aan een achterhaalde visie op onderwijs, waarin de leerling object van het onderricht is: een leeg vat dat door de leermeester met kennis wordt gevuld. Zó is in de belerende gemeente de gemeente / het gemeentelid object van de besluitvorming van bovenaf. De kerkeraad staat er bovenaan (het klassieke model) of centraal (het werkgroepen-model of functionele model); de kerkeraad dient over alles te beslissen. De gang van zaken is: "De werkgroepen bedenken de plannen, de kerkeraad beslist, de gemeente wordt geacht te doen waartoe door de kerkeraad is besloten". HENDRIKS pleit vurig voor een ander type gemeente: de lerende gemeente. Het gaat om samen leren in een doorgaand proces van doen > bezinnen > denken > beslissen > doen > enz.: Het gaat dus om leren gericht op handelen; groeien in de drie essentiële dimensies van gemeente-zijn (verborgen omgang - gemeenschap - dienst; het is het ambt van de kerkeraad om dát te bewaken!): een leerproces volgens de methode van de gezamenlijke trektocht; een leerproces waarvan de gemeente zélf subject is.

9. De 'lerende gemeente' is een alternatief.
Achtereenvolgens zijn 3 modellen van probleem-aanpak in gemeenten toegepast:
a) Sinds de jaren '60 het expert-model. De kerkeraad benoemt een werkgroep van deskundigen. Werkgroep en kerkeraad beslissen. De gemeente wordt vervolgens ingelicht "om het besluit te verkopen". Methode van de georganiseerde reis. De gewone gemeenteleden worden gezien als object. Dit leidt tot conflicten en afhaken ("ze zoeken het nou verder ook zelf maar uit").
b) Sinds de jaren '70 het samenwerkingsmodel. De gemeenteleden worden gezien als mondige mensen en als het eigenlijke subject van het proces. De leiding moet non-directief zijn. Nadelen: het ambt verliest zijn functie en conflictueuze (bijvoorbeeld politieke) thema's worden vermeden.
c) Ook sinds de jaren '70 het actie-model. Actiegroepen proberen besluiten over mn. maatschappelijke vraagstukken (bijvoorbeeld kernwapens) door te drukken - de gemeente(leden) worden weer object. De georganiseerde reis in nieuwe gedaante. Van de weeromstuit gaat het ambt (kerkeraad, synode) de eenheid (zo niet de lieve vrede) verdedigen.
HENDRIKS pleit voor een 4e model: het leermodel van dé gezamenlijke trektocht, waarbij
= de mensen (gemeenteleden) subject worden: primair uitgaan van hún vragen en ervaringen!
= het ambt (de kerkeraad) aandacht blijft vragen voor de kern van gemeente-zijn: verborgen omgang - gemeenschap - dienst.
De lerende gemeente vereist een adekwate structuur:
- niet de klassieke structuur met de kerkeraad bóven de werkgroepen en commissies.
- niet de functionele structuur waarbij de kerkeraad is opgebouwd uit taakgroep-voorzitters.
maar de charismatische structuur
(zie ook reeds: Een vitale en aantrekkelijk gemeente, 114-119).
HENDRIKS geeft van deze structuur een schema waarin tot uitdrukking komt:
1) de lerende gemeente is open naar de samenleving.
2) de gemeente-vergadering is het eigenlijke beleids-orgaan.
3) groepen communiceren direct onderling met elkaar.
4) de kerkeraad staat helemaal ónderaan: heeft dienende functie.
a) De taakgroepen (HENDRIKS spreekt van ambtsgroepen) krijgen een complete taak gedelegeerd en zijn zélf beslissingsbevoegd - maar essentieel is dat ze voortdurend zorgen voor feedback uit de gemeente! Mensen worden voor een ambtsgroep gevraagd op grond van hun gaven (charisma's), oa: kennis van het thema - talenten inzake leerprocessen - inbreng vanuit verschillende spiritualiteiten.
b) Deze structuur is plat en eenvoudig. De ambtsgroepen hoeven niet (mondeling of schriftelijk) te rapporteren naar de kerkeraad (klassieke structuur); ze zijn ook niet door taakgroep-voorzitters vertegenwoordigd in de kerkeraad (functionele structuur); maar zij zijn relatief autonoom en zelfregulerend.
c) De integratie verloopt hier op vier manieren:
    1. Door een gedeelte identiteitsconceptie
Groeit er een verscheidenheid van identiteiten, dan acht HENDRIKS een verscheidenheid van gemeenten, elk met een duidelijke eigen identiteit, beter dan een verlammende en alle energie opeisende pluraliteit.
    2. Door directe en informele contacten tussen de groepen!
    3. Door de gemeente-vergadering als hét centrale beleids-orgaan.
    4. Door de leiding als pastorale dienst: zorg voor de mensen + zorg voor de zaak
d) Noodzakelijk voor de lerende gemeente zijn open communicatie, aanvaarding en vertrouwen.
De functie van het ambt / de kerkeraad is voorwaarden-scheppend door
1. de aandacht in de gemeente steeds weer te richten op de kern; de kerkeraad doet dit niet gebiedenderwijs, maar vragenderwijs.
2. gemeenteleden / groepen te helpen, te ondersteunen, ruimte te geven en te inspireren zónder bemoeizucht maar met belangstelling.
Een goede contactvorm is op-bezoek-gaan; bijvoorbeeld:
* ambtsdragers gaan op (groot)huisbezoek.
* ambtsdragers gaan op bezoek bij ambtsgroepen.
* ambtsgroepen gaan op bezoek bij elkaar.
In dit model zijn de drie grootste problemen van kerkeraden structureel opgelost!

Naschrift: HENDRIKS schreef zijn boek binnen de contekst van de Gereformeerde Kerken in Nederland van 1995. Veel gemeenten hadden nog het klassieke model van de leiding-gevende kerkeraad. Maar steeds meer gemeenten gingen over op een taakgroepen-model (de Gereformeerde Kerk van Goes zette die stap in 1994). Inmiddels zitten we met de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland. Daarin is het klassieke model van de leiding-gevende kerkeraad toonaangevend. De kerkeraad met werkgroepen wordt toegestaan; misschien kunnen we beter zeggen: getolereerd (ordinantie 4.10). Heeft het model van HENDRIKS binnen de PKN enige kans van slagen? Daarover ten slotte enkele opmerkingen.
  1. HENDRIKS heeft mijns inziens gelijk als hij de taak van het ambt omschrijft als: de gemeente steeds weer bepalen bij haar kern. Verder maakt hij veel praktische opmerkingen die voor het functioneren van een kerkeraad nog altijd van belang zijn.
  2. In de praktijk blijkt aan het model van HENDRIKS wel het risico te kleven van een chaos, waarin niemand meer weet wie voor wat verantwoordelijk is. Voor een predikant kan het lastig zijn in zo'n ongestructureerde situatie te werken. 
  3. Zowel kerkordelijk als organisatorisch moet wel duidelijk zijn wie er ambtsdragers zijn. Volgens de kerkorde let het nauw bij de verkiezing tot het ambt; is de verkiezing niet volgens de regels verlopen, dan is er geen wettige kerkeraad. In de praktijk blijkt het steeds moeilijker om ambtsdragers te vinden: niet enkel vanwege de factoren die HENDRIKS behandelt, maar ook omdat gemeenteleden het te druk hebben en niet bestuurlijk gemotiveerd zijn.
  4. Naast predikant (en dus lid van een kerkeraad) ben ik scriba van een classis. Veel van wat HENDRIKS schrijft over de kerkeraad, geldt ook voor classicale vergadering en synode: niet opgaan in regel-zaken, maar terug naar de kern!
terug naar boeken

TERUG NAAROPENINGSPAGINA