* de hartstocht van HEITINK voor de kerk (ondanks negatieve ervaringen en kritische observaties) | |
* markante typeringen die bewijzen dat HEITINK nog net dicht bij het concrete leven staat als toen hij ons pastoraat bijbracht | |
* terechte kritische vragen bij gegroeide vanzelfsprekendheden (zoals het functioneren van kindercommunie en leesroosters) | |
* praktische voorstellen en suggesties tot verbetering van de kerkelijke en gemeentelijke praktijk |
- op pag. 80 laat HEITINK Jezus eerst 40 dagen in de woestijn verblijven en vervolgens gedoopt worden, terwijl Mattheus, Marcus en Lucas Jezus' verzoeking laten volgen op Zijn doop | |
- volgens pag. 121 wilde Paulus niet meer aan een tafel zitten met Petrus, terwijl het volgens Galaten 2:11-14 Petrus is die niet langer met de niet-Joden wil eten | |
- volgens pag. 261 worden in Galaten 2: 9 Petrus en Paulus steunpilaren genoemd, terwijl het in deze tekst gaat over Petrus, Johannes en Jacobus |
hoofdstuk: | |||
Kerk als instituut: | vier doelstellingen: | ||
factor cultuur | > inculturatie | 2 | |
factor identiteit | > integratie | 4 | |
factor werfkracht | > evangelisatie | 6 | |
factor leiding | > organisatie | 8 | |
Kerk als gemeenschap: | vier functies | ||
factor opvoeding | > initiatie | 3 | |
factor lidmaatschap | > participatie | 5 | |
factor ritueel | > congregatie | 7 | |
factor spiritualiteit | > contemplatie | 9 |
Judaisten | Judees christendom |
Synoptisch christendom |
Paulinisch christendom |
Johanneïsch christendom |
Gnostiek |
1. | Classis en synode hebben bijna niets te zeggen over het plaatselijke kerkelijke leven. Als er plaatselijk iets misgaat, kan niet onmiddellijk van bovenaf worden ingegrepen. Daarom wordt regelmatig de roep om een bisschop gehoord, met name voor de aansturing van predikanten. |
2. | Uitgangspunt van de PKN is de territoriale gemeente. HEITINK spreekt van uitverkiezing volgens de spelregels van de postcodeloterij (pag. 272). Perforatie van gemeentegrenzen (op pag. 271-272 gebruikt HEITINK deze hervormde term, die in de kerkorde van de PKN niet gebruikt wordt) blijft een noodoplossing. In bijvoorbeeld Amerika is vrijheid van gemeentekeuze het uitgangspunt, met als gevolg marktwerking en concurrentie tussen gemeenten. |
3. | Veel gemeenten zijn in de praktijk modaliteitsgemeenten. Daardoor voelen andersdenkende gemeenteleden zich buitengesloten. Daarom pleit HEITINK voor ruimte voor andersoortige gemeenten: mentale, functionele en categoriale gemeenten. Participatie zal steeds sterker gaan berusten op persoonlijke voorkeur van gemeenteleden. |
4 | Binnen de PKN bestaat er nog steeds een verschil in kerkgevoel tussen hervormd en gereformeerd. Hervormden denken meer van bovenaf (de éne landelijke Kerk) - gereformeerden meer van onderop (de plaatselijke gemeenten). Hervormden leggen meer nadruk op het bijzondere ambt (met name dat van predikant) als Christusrepresentatie - gereformeerden zien het ambt meer als verbijzondering van het ambt aller gelovigen. HEITINK ziet als specifieke taak van het ambt: de geestelijke kwaliteit van de gemeente bewaken en bevorderen: geestelijk leiderschap. Hij denkt vanuit de éénheid van de ambten. In bepaalde situaties zouden daartoe bekwame ouderlingen incidenteel kunnen voorgaan in de dienst van het Woord en door de gemeente aangewezen diakenen het avondmaal kunnen bedienen (pag. 276). |
5 | Veel gemeenten
worden te klein. HEITINK ziet voor kleine gemeenten drie mogelijkheden:
1) Klein maar dapper doorgaan met meer nadruk op de kwaliteit dan op de kwantiteit. 2) Profilering om uit een brede regio een specifiek publiek te trekken. 3) Regionalisering door samenwerking van gemeenten (en hun predikanten) in een bepaald gebied. HEITINK ziet het meest in (3) regionalisering. De kerkorde van de PKN biedt daarvoor verschillende mogelijkheden. |
6 | Het predikantschap was lange tijd een zijnsberoep (je bent altijd dominee) en een vrij beroep (je moet je taak zelf invullen). Het streven van de Bond van Nederlandse Predikanten naar een veertig-urige werkweek noemt HEITINK bijna een belediging voor dit beroep. Je kunt niet de voorrechten van een vrij beroep combineren met de arbeidsvoorwaarden van een dienstverband (pag. 281). Verder wil hij - terecht - wat tegenwicht bieden tegen de sfeer van tobberigheid die al geruime tijd om het predikantschap heen hangt. Er wordt wat afgeklaagd door dominees ... Vooral als het over hun werktijden en arbeidsvoorwaarden gaat (pag. 282). - Een specifiek knelpunt:steeds meer dominees gaan in deeltijd werken. Vaak is dat een bewuste keuze van de predikant(e). Maar de gemeenten maken van de nood een deugd: ze beroepen in deeltijd omdat ze geen voltijder meer kunnen betalen, niet omdat het werk is afgenomen. Voor de predikant betekent het dat zij / hij (vaak: zij) voortdurend haar / zijn tijd moet bewaken en prioriteiten moet stellen. Voor de gemeente betekent het dat er weinig tijd overschiet voor innovatie: alle beschikbare domineesuren gaan zitten in binnengemeentelijk werk (kerkdiensten en pastoraat). Voor de kerk als geheel betekent het dat er steeds minder predikanten tijd beschikbaar stellen voor classis of synode. Dit alles vraagt om kerkelijk beleid. De inhoud van de functie-omschrijving van deeltijdpredikanten zal kritisch moeten worden getoetst op haar realistisch gehalte en aan de levensvatbaarheid van de gemeente (pag. 287). |
1 | Verbetering van de afstemming tussen kerkeraden, classes en synode. De classis moet beter worden toegerust voor haar scharnier-functie tussen gemeenten en landelijke kerk. Met name zou de classis zeggenschap moeten krijgen over het personeelsbeleid in de regio. HEITINK pleit voor een landelijke dienstverband en een regionale aanstelling van alle medewerkers (predikanten). Qua beroepingswerk zouden de gemeente dus zeggenschap moeten inleveren - gecompenseerd door bovenplaatselijke zeggenschap van de gemeente. Geen hiërarchie zonder democratie (pag. 294). |
2 | Samenbundeling van gemeenten tot regio-gemeenten met een omvang van vier tot zes predikantsplaatsen. HEITINK noemt als maatschappelijke analogie de plaatselijke Rabobanken, die tot streek-banken zijn samengebundeld. |
3 | Landelijke en regionale aansturing van het personeelsbeleid. Binnen elke regio een team van predikanten en kerkelijke werkers, onder leiding van een senior-predikant. Daarmee voorwaarden scheppen voor de vorming van open gemeenten. |
4 | Inspirerend geestelijk leiderschap. De traditie van het christelijk geloof geschiedt niet enkel schriftelijk en mondeling, maar ook door inspirerende voorbeelden: identificatie-figuren (zoals de geloofsgetuigen uit Hebreeën 11). Geestelijk leiderschap vraagt visie en charisma. |
1 | Het traditionele levensgevoel met nadruk op de grootheid van God en de nietigheid van de mens. In het Godsbeeld ligt de nadruk op Gods almacht, verkiezing en voorzienigheid. Geloven is voor waar houden van de rechte leer. In de geloofstaal overheersen woorden als geborgenheid, veiligheid en zekerheid. Het huwelijk geldt als een onverbrekelijk goddelijk verbond. |
2 | Het moderne levensgevoel legt alle nadruk op de vrijheid, zelfbepaling, onafhankelijkheid, zelfstandigheid, mondigheid en verantwoordelijkheid van de mens. Je moet het helemaal zelf doen (pag. 304). Het christelijk geloof is een verbond: we zijn Gods partner op aarde (BERKHOF). Het huwelijk geldt als een onderlinge overeenkomst van gelijkwaardige partners. Een variant van het moderne levensgevoel is het kritische levensgevoel: sterk emancipatoir gericht en politiek bewust. Analyses van klassen- en belangen-tegenstellingen gelden als fundamenteel. God wordt gezien als partijganger der armen. |
3 | Het post-moderne levensgevoel betekent het einde van de grote verhalen. Mensen leven bij ik denk van wel of ik vind van niet. Ieder construeert zijn of haar eigen verhaal. Levensbeschouwing heeft iets van een koud buffet (pag. 307): je schept op wat je lekker vindt, uit alle mogelijke tradities en religies. Tegelijk bespeurt HEITINK ook een nieuwe vrijmoedigheid. Christenen komen weer openlijk uit voor hun geloof. Christelijke wetenschappers stellen tegenover de evolutie-theorie het concept van het intelligent design. Christelijke auteurs schamen zich niet voor hun geloof. In deze discussies houden theologen zich nog teveel op de achtergrond. |
2. Inculturatie | Er is een nieuwe openheid voor religie en levensbeschouwing. Laten kerk en gemeenten zich rekenschap geven van hun verantwoordelijkheid naar buiten toe. Laten kerken en christenen in de samenleving meepraten en meewerken. |
3. Initiatie | Besteed grote aandacht aan de inwijding van jongeren in het leven van de gemeente. Herstel de catechese in ere. |
4. Integratie | Zoek naar de eenheid in het geloof (die iets anders is dan eenvormigheid). Voer het debat rond de waarheidsvraag met verve. |
5. Participatie | Een concentrisch gemeente-model biedt mogelijkheden voor verscheidenheid in deelname, dichter bij en verder van de kern. Dat vraagt om een differentiatie van lidmaatschap. Bezoekwerk blijft van grote waarde. |
6. Evangelisatie | De kerk moet weer groeien. Allerlei organisaties doen aan ledenwerving. Waarom zou de kerk hierin achterblijven? |
7. Congregatie | De verscheidenheid van kerkgangers vraagt om verscheidenheid van kerkdiensten. De plaats van kinderen in de dienst vraagt alle aandacht. De toelating tot het avondmaal vraagt om een positieve heroverweging. |
8. Organisatie | Regionalisering vraagt om versterking van het classicale niveau. Predikanten kunnen per regio gaan samenwerken in teamverband, onder leiding van een senior-predikant. Meer hiërarchie moet wel worden gecompenseerd met meer demokratie. |
9. Contemplatie | Het is een wezenlijke taak van de gemeente het geloofsgesprek tot ondersteunen en mensen te helpen hun geloof te verdiepen. Pastorale zorg moet worden aangevuld met geestelijke begeleiding. |