GERBEN HEITINK, Biografie van de dominee. Ten Have Baarn 2001(± 300 pag.)

Heitink (1938) studeerde in Kampen theologie; in 1965 werd hij predikant in Elst; in 1970 wetenschappelijk medewerker in Kampen, en in 1988(?) hoogleraar aan de VU. Zelf heb ik van hem les gehad in pastoraat. Hieronder volgt een kort overzicht van de inhoud van het boek.


PREDIKANT, KERK EN SAMENLEVING.

In de middeleeuwse katholieke kerk was de gelovige voor zijn heil aangewezen op de priesters. De reformatie beoogde het priesterschap van alle gelovigen. Vanwaar dan toch de dominee? Heitink tekent in zijn boek de geschiedenis van het predikantschap in met name protestants Nederland. Hij schrijft vanuit de hypothese dat ontwikkelingen in het predikantschap moeten worden begrepen vanuit ontwikkelingen in de kerk, en die weer vanuit ontwikkelingen in de samenleving. Onze huidige situatie is die van het (post)modernisme (Troeltsch: Es wackelt alles!). We zien terugkijkend de ontwikkeling van volkskerk naar "kerk als vereniging" naar persoonlijke vroomheid.

1. DE BAKERMAT VAN HET PREDIKANTSCHAP (1500-1560)

Voor LUTHER is het (kerkelijk) ambt geworteld in het algemeen priesterschap. Het is sterk functioneel: alle christenen zijn priesters maar niet allen zijn predikant. Ook BUCER ging uit van het algemeen priesterschap. Het ambt van predikant vraagt gaven en studie. CALVIJN neemt zijn uitgangspunt in Christus, Die zijn gemeente regeert door Woord en Geest, door de dienst van mensen (funcftioneel). Het gezag van het ambt is het gezag van het Woord. Vanuit eigen situatie en ervaring vindt hij in de bijbel drie ambten: predikant, ouderling en diaken. In Genève vielen burgerlijke en kerkelijke gemeente grotendeels samen. In de praktijk was het geestelijke gehalte van de gemeente laag. Vandaar CALVIJNs nadruk op onderricht. Bij BEZA wordt het ambt meer regeer-ambt vanwege de verzelfstandiging van de kerk ten opzichte van de overheid. Binnen de kerkeraad werden de predikanten toon-aangevend. In de Nederlandse Geloofs Belijdenis wordt het gezag van het ambt (als regeer-ambt) zaak van belijden (art. 30). Belangrijke broedplaats voor de nederlandse protestantse kerk was de vluchtelingengemeente in London ± 1550, waar de ambtsdragers werden gekozen door de gemeente en het ambt dienst des Woords was aan de gemeente; de bevestigingsvragen van Micron werden tot voor kort nog gebruikt.

De reformatie zocht naar een bijbelse visie op het ambt (met voorbijgaan aan de vrouwen). In het Nieuwe Testament vinden we globaal twee modellen: 1) In Romeinen, Corinthiërs en Efesiërs de charismatische gemeente waarbinnen profeten enz. (Efese 4:12) als specifieke taak dienstbetoon (diakonia) hebben; 2) In Timotheus en Titus de drieslag episkopos - presbyteros - diakonos, die zich later zou ontwikkelen tot de hiërarchie van bisschop - priester - diaken. De katholieke traditie zet model 2) voort. De reformatie combineerde de drieslag uit model 2) met de gemeentelijkheid van model 1). Maar vooral sinds BEZA werd het ambt steeds sterker: regering. En kan dienaar van het Woord en regeerder van de kerk samengaan?

2. EEN OPENBAAR AMBT IN EEN PUBLIEKE KERK (1560-1795).

In Wezel en Emden (±1570) werd de blauwdruk getekend voor de Gereformeerde Kerk in Nederland. De kerkeraad kreeg een zware stem in de verkiezing van ambtsdragers. Elke hiërarchie (heerschappijvoering) werd afgewezen. Maar de predikant kreeg een speciale positie. In 1573 koos Willem van Oranje voor de gereformeerden. Het calvinistische Nederland identificeerde zich sterk met het bijbelse Israël. Maar het ideale calvinstische Nederland is een mythe. De strenge zondagsheiliging kwam pas later. De kerk werd een publieke kerk. De overheid benoemde en betaalde de predikanten. De kerk was er voor iedereen (ook om kinderen te laten dopen of huwelijken te sluiten). De invloed van de predikanten was groot. Hun ambt had een publiek karakter. Hun taak was prediking, bediening van de sacramenten, en herderlijke zorg en tucht. Rond 1600 waren en ± 1100 predikanten. Steeds meer nadruk werd gelegd op universitaire opleiding - met (ook toen al!) de klacht dat die te weinig praktisch was. De preken waren lang en leerstellig. De middagdiensten werden vaak slecht bezocht; maar de dominees moesten er mee doorgaan, al preekten ze enkel voor hun eigen gezin (pag. 65). De gemeente werd bestuurd door de kerkeraad (ouderlingen liefst uit de regentenstand). Het aantal ouderlingen was vrij klein (in Amsterdam slechts 12). De dubbelheid van calvinistische minderheid en publieke kerk riep de spanning op tussen preciezen en rekkelijken. Men onderscheidde tussen lidmaten (die door belijdenis waren toegelaten tot het avondmaal en onderworpen aan de tucht) en liefhebbers (een veel ruimere kring). De dooppraktijk was ruim: aan geen kind mocht de doop geweigerd worden. De vroomheid was praktisch. Kerk en school waren nauw verbonden. Er bestond spanning tussen armenzorg door de overheid (Yperse stelsel) en de diakonie (Geneefse stelsel) - tot na de Tweede Wereldoorlog.

In de 18e eeuw neemt de subjectiviteit toe: het bevindelijke subject (Nadere Reformatie) en het rationele subject (Verlichting). De zg. biddagbrieven van de overheid vormden een bindmiddel tussen staat en kerk; in 1649 vinden we in zo'n brief voor het eerst het begrip "vaderland". Godsdienst en deugd horen bij elkaar, en vaderlandsliefde is een belangrijke deugd. De preken worden "systhetisch", met veel toepassing beantwoordend aan de religieuze behoeften van de toehoorders. HELLENBROEK schreef zijn katechisatieboekje en in 1773 verscheen de Statenberijming van de Psalmen. Onder de predikanten nam de mobiliteit langzaam toe. Er ontstand een loopbaanperspectief: van dorp naar kleine stad naar grote stad. Predikanten werden geacht veel te studeren. Zij werden een zelfstandige en gesloten beroepsgroep van gegoede burgers, geroepen tot verheffing van het volk.

3. DE PREDIKANT ALS VOLKSOPVOEDER NUMMER 1 (1795-1848).

In 1796 werd (voor het eerst) de scheiding van kerk en staat afgekondigd. Alle gezindten moesten gelijk worden behandeld. De kerk verloor haar invloed op het onderwijs. In 1814 kreeg de Hervormde Kerk weer een speciale plaats: de koning werd opperkerkvoogd. De ambtenaar JANSEN stelde het Algemeen Reglement van 1816 op. De kerk werd een kerkgenootschap (vereniging vanuit de subjectieve behoefte van de leden). De kerk werd top-down georganiseerd. De predikanten moesten zich verenigen in ringen. Ze moesten zich kleden als deftige burgers (geen ambtsgewaad!). Ze moesten zelf de lezingen en liederen voor de kerkdienst gaan kiezen. Er werden kerkdiensten voorgeschreven voor Goede Vrijdag, Oudjaar en Nieuwjaar (voordien niet gebruikelijk, pag. 92).

De predikant had als taken: voorgaan, onderwijzen, opzicht en tucht. Kerkewerk was grotendeels domineeswerk; de dominees waren eigen baas. De predikant als voorganger: de diensten waren weinig stijlvol - de lezingen stonden los van de preek; de preek bestond uit uitleg, uiteenzetting en toepassing (die de kerkgangers het meeste boeide). De preken waren intellectueel en burgerlijk: over Gods leiding, de waarheid van het christendom en de betrachting van de deugd (gemeenteleden die meer wilden, kwamen samen in conventikels). De predikant als katecheet: een nieuwe taak voor de dominee (voorheen katechiseerde de schoolmeester).. De predikant als pastor: vóór de viering van het avondmaal deed de predikant de ronde door de gemeente (5 minuten per adres); voorts bracht hij ziekenbezoek - bij uitvaarten was zijn aandeel bescheiden (schriftlezing en gebed). - De afgescheiden predikanten waren veel minder bestudeerd en deftig dan de hervormde.

4. PREDIKANT TUSSEN RICHTINGEN, PARTIJEN EN DENOMINATIES (1848-1892).

Godsdienst en kerk waren belangrijke maatschappelijke verbanden. In 1848 werden kerk en staat definitief gescheiden. De Herv. Kerk werd een denominatie onder andere. Het christendom verkerkelijkte: nooit was Nederland zo kerkelijk als tussen ± 1850 en 1960 (en nóg is Nederland naar verhouding kerks!). De kerk werd een vereniging - mensen kozen zelf voor het lidmaatschap. Dominee werd van openbaar ambt tot binnenkerkelijk beroep. Bij de praktische theoloog prof. MUURLING zien we een differentiatie binnen het predikantschap van ambt, persoon en beroep. MUURLING zag als taken van de predikant: helpen, leiden en besturen (procesmatig-agogisch). Van de predikant werd steeds meer gevraagd. De professionalisering begint:
1. ± 1850 worden er provinciale predikanten-verenigingen opgericht.
2. in 1854 beveelt de hervormde synode de zwarte toga met bef en baret aan.
3. het aantal promoties neemt toe (verwetenschappelijking van de theologie)
4. de beroepsgroep sloot de gelederen tegenover oefenaars.
De (herv.) predikanten kwamen meest uit de middenklasse, vaak uit predikantenfamilies. Het domineesgezin had een voorbeeldfunctie. Het tractement was vaak laag, maar het maatschappelijk aanzien hoog. Predikanten werden bekend als dichters. De hervormde kerk werd centraal bestuurd - de gereformeerde kerken waren plaatselijk zelfstandig. Pas in 1922 zijn alle collatierechten afgeschaft. In de hervormde kerk stonden verschillende richtingen tegenover elkaar (Groningers, modernen, apologeten, ethici). De predikanten werden richting-gebonden.

Als illustratie: het predikantswerk van ds. KUIJPER in Amsterdam (vanaf 1870). De herv. gemeente van Amsterdam was één gemeente met 10 kerkgebouwen en met enkel voor het pastoraat van de 27 predikanten geografische wijken (per wijk zo'n 6000 à 7000 zielen). Het kerkbezoek was slecht en het aantal katechisanten gering. De predikanten waren eigen baas over hun werk; KUYPER vond naast zijn pastoraat tijd voor zijn perswerk. Hij streefde naar de opsplitsing van de gemeente in kerspels (mentaliteitsgemeenten). Binnen deze zelfstandige parochies kon de predikant "huisvriend" van zijn gemeenteleden worden (BAVINCK pleitte voor splitsing van elke kerk van meer dan 1000 leden en verzelfstandiging van kerken in stadsdelen en dorpen, pag. 158). KUYPER geloofde in demokratie en marktwerking, ook in de kerk (down-top); de plaatselijke kerk was ecclesia completa; het kerkverband was een confederatie. Maar de kerk was voor KUYPER breder dan de kerk-als-instituut; later als politicus ging KUYPER maar zelden meer naar de kerk. Ook zijn politieke en journalistieke werk was voor hem "kerk" (-als-organisme).

5. PREDIKANTEN TUSSEN ONTKERSTENING EN VERZUILING (1892-1960)

De samenleving was ± 1900 duidelijk verzuild. De gereformeerde emancipatie liep uit op verstarring. De hervormden kozen voor het ideaal van de Christus-belijdende volkskerk. De predikanten droegen het stempel van een bepaalde groepering. Gereformeerde predikanten waren minder ambtelijk (geen toga) en minder deftig dan hun hervormde collega's. Hervormde predikanten stonden "op een predikantsplaats" (een zelfstandige rechtsfiguur "bij" de gemeente - een constructie uit het katholieke kerkrecht) - gereformeerde predikanten werden door de gemeente beroepen en voelden zich daardoor meer representant van de gemeente.

De kerk was een zelfstandig verband in de samenleving geworden. Vandaar de vraag naar de (her)kerstening van de samenleving. HEITINK schetst daarvoor drie modellen:

1) Het gereformeerde model. De kerk is een vrije kerk van mondige christenen. De kerk-als-instituut (de ambtelijke organisatie) staat ten dienste van de kerk-als-organisme (het leven van de christenen, de invloed op het volksleven). De predikant is hier enkel een binnenkerkelijke figuur, tot toerusting van de gemeenteleden. Pas later werd de kerk-als-organisme ingevuld door de christelijke organisaties (antithese).

In 1937 discussiëerden BROUWER en NOORDMANS over de vraag: komen onze huidige drie ambten voort in het Nieuwe Terstament? In het begin van de 20e eeuw werd de godsdienstpsychologie omarmd (in de Geref. Kerken: tot 1921- het sterfjaar van BAVINCK). In het pastoraat bleef de psychologie aan invloed winnen. Voor door BARTH geïnspireerde predikanten was heel hun werk: verkondiging. In 1939 discussiëerden NOORDMANS en VAN DER LEEUW over de liturgie. Hoe vernieuwt God ons: door de incarnatie > het offer van Christus waaraan wij deel krijgen in het sacrament (VAN DER LEEUW) of door Woord en Geest in de prediking (NOORDMANS)? Het hervormde Dienstboek (in ontwerp) van 1955 was een compromis tussen beide visies. Tijdens de bezetting dwongen sommige predikanten respect af door hun moed. De Vrijmaking in oorlogstijd was onbegrijpelijk.

2) Het hervormde model: Christus-belijdende volkskerk. De kerk voelt zich verantwoordelijk voor heel het volk. Ze is geroepen de geboden Gods voor te houden aan de overheden (kanselboodschappen en herderlijke schrijvens). De hervormde kerkorde van 1951 was opgebouwd vanuit apostolaat (deelhebben aan de missio Dei) en belijden (de actualiteit van het getuigenis). Voor VAN RULER ging uiteindelijk alles om de eschatologie = de voltooiing van de schepping in het Rijk Gods. Voor HOEKENDIJK was de kerk "enkel" een functie van het apostolaat en diakonaat. In de doorbraak werd de verzuiling doorbroken.

Rond 1960 begon in de Geref.Kerken de schifting tussen verontrusten en vooruitstrevenden. In 1961 begint met De Achttien het Samen-op-Weg-proces.

6. PROFESSIONALISERING, PERSONALISERING EN CLERICALISERING VAN HET BEROEP (1960-heden (1): ontwikkelingen).

Toenemende sociale differentiatie: de privé-wereld, de sociale wereld en de publieke wereld vallen uitéén. Daardoor privatisering van de godsdienst: beperking tot de persoonlijke levenssfeer - voor zover mensen er behoefte aan hebben. Toenemende functionele differentiatie van de predikant: toenemend onderscheid tussen persoon (behoefte aan vrije tijd en privacy), ambt (toga!), en beroep (competentie = geschiktheid + bekwaamheid + bevoegdheid). Het gaat om de samenhang van deze drie elementen, anders dreigen resp. personalisering, clericalisering en professionalisering.

In de jaren '60 zakt de autoritaire cultuur in. De vaderen zijn niet meer. Nederland ontkerkelijkt. Geloven spreekt niet meer vanzelf. De mesostructuren verdwijnen (oa. de kerk). Secularisatie lijkt een doem. Maar wat bedoelen we ermee? Het is duidelijk dat het kerkelijk leven terugloopt; maar de religiositeit? of mist de kerk de boot?

3) Het oecumenische model: Kerk voor anderen. BONHOEFFER voorzag een gesaeculariseerde samenleving. Hij vroeg erkenning van de mondigheid van de moderne mens. De kerk kan enkel dienend in de wereld staan: er zijn voor anderen; bidden en onder de mensen het goede doen. Dat vraagt de geloofs-discipline van gebed, viering en meditatie; en een gemente als dragende gemeenschap. Predikanten kunnen enkel leven van giften of erbij gaan werken. Ook LANGE pleitte voor belangeloze presentie in de samenleving (Ladenkirche).

In de Geref. Kerken verscheen in 1969: Kerk in perspectief. Het gaat uit van de roeping en mondigheid van de gemeente. Niet het ambt, maar de gemeente is draagster van alle bedoelingen van de kerk. Het werk van de predikant is aanvullend en toerustend (onjuiste uitleg van Efese 4:12). Wat is dan nog het eigene van het ambt? - FIRET: de bewaker van de bedoelingen van de kerk: de gemeente bewaren bij haar geheim. - In de Ned. Herv. Kerk verschenen over het ambt de rapporten Van Ruler-Dokter (1965) en Berkhof (1968): ambt is Christus-representatie. Veel gemeentelijker denkt DINGEMANS: het ambt is "enkel" dienst aan de gemeente. - HEITINK: De verhouding ambt-gemeente is contextueel bepaald. Een volkskerk vraagt om ambtelijk leiderschap - een mondige gemeente kan veel zélf.

In de 20e eeuw verscheen de predikante. In 1911 werd mw. Zernike de eerste vrouwelijke predikant in Nederland (doopsgezind). In 1959 werd mw. Jansen de eerste hervormde, en in 1970 mw. Van Egmond de eerste gereformeerde vrouwelijke predikant. Is de vrouwelijke predikant anders? Vaak worden ze wel anders bejegend.

Sinds eind jaren '60 kwam de politiek de kerk binnen. De Vredesweek bracht oorlog in de kerk. KUITERT hield het liever bij de Lutherse twee-rijken-leer. Het Conciliair Proces was minder controversieel.

De opleiding werd meer praktijkgericht. De KPV verbond geloof en ervaring; met nadruk op persoon en functie.

Vanaf deze tijd vinden we drie tendenzen:
1) Professionalisering. FIRET onderscheidde het hermeneutisch en het agogisch aspect in het pastoraal optreden. Risico: agogisering van het predikantschap: alle heil verwachten van veranderings-processen. HANS ACHTERBERG (De markt van welzijn en geluk, 1980) waarschuwde: hulpverlening schept nood en maakt afhankelijk. Risico van sexueel misbruik in een pastorale relatie. Een goede functionele relatie schept wederzijds vrijheid: maximale nadering met behoud van distantie (RÜMKE).
2) Personalisering. De predikant wordt steeds meer afgerekend op zijn persoon (als gelovige en als mens). In profielschetsen valt meer nadruk op persoonlijke eigenschappen. Steeds meer valt de kerk samen met de persoon van de dominee. In een volkskerk is de dominee het gezicht van de kerk. De predikant wordt afhankelijk van zijn populariteit. Predikanten gaan lijden onder een hulpverleners-syndroom en burn-out.
3) Clericalisering. Sinds de jaren '50 vraag om apostolische successie en handopleegging. Het Lima- of BEM-rapport (1982) van Wereldraad en Rome benadrukt het gewijde ambt en de drieslag bisschop-presbyter-diaken. Ook in de SoW-proeve voor de bevestiging van ambtsdragers is gekoze voor de éénmalige bevestiging. Het Lima-rapport betekent een sacramentele predikant en een hiërarchische bisschop. In de liturgie draagt de predikant een toga en reikt de communie uit.

Intussen zijn de SoW-kerken pluraal geworden: Ik geloof een heilige, algemene, plurale kerk. Er ontstaan mentaliteits-gemeenten op hetzelfde grondgebied. Predikanten worden partijgangers. Omgaan met pluraliteit wordt één van de belangrijkste maar moeilijkste taken van de predikant.

7. DE DOMINEE GAAT VOORBIJ (1960-heden (2): ontwikkelingen).

Sinds de jaren '60 wordt het predikantschap sociologisch onderzocht. De werkweken zijn lang; vrije tijd en werktijd zijn moeilijk te scheiden. Predikanten gaan twijfelen aan de zin van hun werk. De dominee is het visitekaartje van de kerk. Hij is de enige beroepskracht in een vrijwilligersorganisatie. De werkdoelen zijn open; het werk is ongestructureerd en oeverloos. Hervormde predikanten staan vrijer tegenover de geemente dan gereformeerde. Tegenwoordig wordt uitgegaan van een werkweek van 14 dagdelen = 46 uur. Tijd is geld: wat is het rendement van de gewerkte uren? NAUTA verwacht het einde van de dominee als vrijgestelde beroepskracht. VAN NIJEN beziet het werk van de predikant vanuit het begrip competentie = bevoegdheid + bekwaamheid + geschiktheid. Tegenwoordig valt veel nadruk op de persoon van de dominee.

De ontwerp-kerkorde van de SoW-kerken spreekt van het openbaar ambt van Woord en sacrament (een lutherse formulering). Openbaar klinkt maatschappelijk en gemeentelijk (dienst van de gelovige in de samenleving), maar de toespitsing is binnenkerkelijk en vooral gericht op de predikant. Naast ambtdragers kent de kerk tegenwoordig vele functionarissen "ter ondersteuning van beroepskrachten en vrijwilligers" (onjuiste formulering: predikanten zijn geen beroepskrachten en ouderlingen / diakenen zijn geen vrijwilligers). Dit betekent een complete cultuuromslag (pag. 231). Ook predikanten gaan zich gedragen als functionarissen. Maar er groeit verzet tegen de kerkelijke bureaukratie.

Het werk van de predikant is gedifferentieerd in een aantal rollen, die elk een ontwikkeling doormaken. De kerkdienst werd van preekdienst tot viering (lezingen volgens het rooster, vaak kunstmatig met elkaar verbonden; verkondiging wordt uitleg; schuldbelijdenis en genadeverkondiging worden kyrie en gloria; het sacramentele overheerst). De dominee wordt ambtelijker (toga) - de ouderling wordt huiselijker (trui). De casualia worden belangrijker. De geloofsoverdracht had vroeger de vorm van katechese door de dominee. In geref. Ermelo ontstond in 1974 de huiskatechese door gemeenteleden. Door gezinscommunie komt het belijdenis-doen in de lucht te hangen. Sterk toegenomen is het kringenwerk. Pastoraat werd van verkondiging van het Woord aan de enkeling tot een helpende relatie met een therapeutisch accent. Zich terugtrekken op de rol van pastor kan een ongewenste versmalling van het christelijk geloof betekenen. Gemeente-opbouw hield vroeger in: voorzitten van de kerkeraad - nu wordt er gevraagd om beleid en planning ("een gezamenlijke trektocht"). Maar "de missionaire gemeente" is meestal meer vrome wens dan empirisch feit. De geloofsinhoud lag vroeger vast in de belijdenis. Nu is de aandacht verschoven naar de geloofsbeleving (spiritualiteit). De predikant krijgt de rol van mystagoog: begeleider op de innerlijke reis (met als limiet de gnostiek). De bijdrage van het calvinisme is de combinatie van deemoed en daadkracht, verinnerlijking en samenleving.

Naast gemeente-predikanten kwamen er andere specialisaties. Geestelijke verzorgers richten zich op de mens als geest. Ze zijn in dienst van een instelling; wie betaalt, bepaalt. Godsdienstleraren werken in het spanningsveld tussen de christelijke traditie en de leefwereld van de leerlin-gen. Diakonale predikanten werken o.a. in binnensteden en industriepastoraat.

Tenslotte schrijft HEITINK over de verwikkelingen rond de predikantsopleiding van de SoW-kerken. Het uitvallen van de VU (waaraan hij zelf doceert) zit hem blijkbaar niet lekker.

8. OVER DE TOEKOMST VAN EEN "OVERBODIG" BEROEP.

Wie heeft er nog behoefte aan een dominee? Maar wat functioneel gezien overtollig is, kan juist bijzonder waardevol zijn! - Het binnenkerkelijke predikantschap is nog maar betrekkelijk jong (19e eeuw). In de laatste decennia werd het schaap met de vijf poten verslonden door de vergader-tijger (pag. 266). Hoe verder? De toegenomen nadruk op de persoon van de predikant is riskant; algauw wordt hij religieus entertainer. Het ambt, sinds de jaren '60 opgeofferd aan de demokratisering, krijgt weer meer vorm - vooral liturgisch (toga). Het beroep vraagt om deskundigheidsbevordering - met als risico deskundigheidsmacht. Het gaat om de integratie van persoon, ambt en beroep in een geloofwaardig, dienstvaardig en hoogwaardig pastoraal leiderschap - op de maat van een mensje uit het stof opgerezen (CALVIJN).

We moeten ons niet blindstaren op het pastorale grondmodel (één mens, één gebouw, één gebied). Onze tijd vraagt om specialisatie, differentiatie, teamwork en loopbaanontwikkeling; met doorbreking van de grenzen van de territoriale gemeente. Het ambt heeft de taak de gemeente te bewaren bij haar identiteit; als zodanig is het onmisbaar. Maar HEITINK is huiverig voor een sacramenteel en heilsbemiddelend ambt (Lima-rapport). Ook ziet hij niets in een hiërarchische bisschop (Lima-rapport), misschien wel iets in een bovenplaatselijke senior-predikant.

Hiervoor behandelde HEITINK 3 modellen voor de relatie kerk-samenleving. Twee moderne ontwikkelingen: 1) BONHOEFFER verwachtte de a-religieuze mens, maar veel moderne mensen zijn wél religieus: er is veel geloof buiten de kerk. 2) er is veel pluraliteit in zingeving en behoefte aan spiritualiteit. De kerk mag zich bewust zijn van wat ze te bieden heeft! Van het gereformeerde model leren we de waarde van de kerk-als-organisme: de kerk-als-instituut is een leergemeenschap om de gelovigen toe te rusten. Van het hervormde model leren we vrijmoedigheid om te spreken in de samenleving (bijdrage aan het morele beraad). Van het oecumenische model leren we erkenning van de mondigheid van de mens. Zo komt HEITINK tot het model open kerk: toerusting van de gemeenteleden + gerichtheid op de samenleving. We moeten leren denken vanuit de behoeften van mensen: 1) om ergens bij te horen; 2) aan zingeving; 3) aan informatie; 4) aan ritualisering in overgangs-situaties en 5) aan diakonale hulp. Kernwoord is gastvrijheid. Maak gebruik van de moderne media. HEITINK denkt aan een regionale gemeente waarin een team van predikanten werkt, met name gericht op de mensen buiten de kerk. Binnen dat team is er ruimte voor gematigde specialisatie (pastoraat - educatie - opbouwwerk). Maar élke predikant is hermeneut tussen traditie en ervaring. Predikanten moeten een loopbaan-perspectief krijgen: predikant in opleiding> junior-predikant > predikant > senior-predikant. Door bijscholing kan men promoveren en meer gaan verdienen. Zo kan men zonder verhuizen beginnen aan nieuwe uitdagingen. - Predikantschap blijft een aangevochten beroep: ook een predikant wordt niet uit werken gerechtvaardigd, maar leeft van vreemde vrijspraak: coram Deo.

Na deze uitvoerige samenvatting een korte reactie. Als historisch overzicht is de biografie van de dominee boeiend. We worden ons bewust van enkele ingrijpende ontwikkelingen, oa. die van publieke kerk (gemeente en samenleving vielen samen) naar de gemeente-als-vereniging (met in de 19e eeuw een opleving van de kerkelijkheid!). De tegenwoordige problemen van het predikantschap worden herkenbaar getekend. Het is de vraag hoe reëel HEITINKs oplossingen zijn. Niet elke dominee is geschikt voor teamwork. Niet elke gemeente voelt zich écht geroepen om missionair te zijn. Soms doet HEITINK ook duidelijke keuzes, bijv. tégen het sacramenteel opwaarderen van kerkdienst en voorganger, en vóór de VU als predikants-opleiding van de SoW-kerken.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA