KOMEN ALLE GODSDIENSTEN OP HET ZELFDE NEER?
DE VRAAG
Als je - zoals ik - ruim 50 jaar beroepsmatig (student theologie en
gemeente-predikant) met godsdienst bezig bent, wordt die vraag je af en
toe gesteld. Vaak met een verondersteld positief antwoord: alle
godsdiensten komen toch in wezen op het zelfde neer? Van meelevende
gemeenteleden heb ik die vraag niet zo vaak gehoord. Net zoals
schaatskampioenen of Ajax-supporters maar zelden de vraag stellen of
alle sporten toch niet eigenlijk op hetzelfde neerkomen. Maar voor mij,
als absolute a-sportivo, is het allemaal één pot nat:
tennis of hardlopen, schaatsen of schaken: allemaal willen ze winnen en
het ziet er allemaal akelig vermoeiend uit, het komt allemaal op het
zelfde neer. Zo zijn het naar mijn ervaring ook vooral de religieuze ruim- en
vrij-denkers, die zich liever verre houden van concrete godsdienstige
verplichtingen (ceremonieel en spiritueel, dogmatisch en financieel),
die hun vrijblijvendheid verpakken in de retorische vraag: alle
godsdiensten komen toch eigenlijk op het zelfde neer?
In dit stukje geef ik een aantal overwegingen rondom die vraag. Wie het
verder wil lezen in de verwachting van een antwoord ja of een antwoord
nee, kan zich de moeite beter besparen. Ik heb al erkend dat ik zelf zo geen
religie-kampioen, dan toch in elk geval een religie-supporter ben (voor de
beeldspraak zie boven).
§ 1. Komt alle schilderkunst op het zelfde neer?
Eerst enkele overpeinzingen bij een min of meer analoge vraag: komt
alle schilderkunst op het zelfde neer? Ik moet bekennen dat ik voor
schilderkunst even weinig gevoel heb meegekregen als voor sport. Als
middelbare scholier heb ik eens tijdens een schoolreisje naar Amsterdam
het Rijksmuseum bezocht, met als hoogtepunt uiteraard de Nachtwacht.
"Ontroert dit kunstwerk je?" wilde de begeleidende lerares weten. Nu na
meer dan 50 jaar herinner ik me die vraag nog omdat hij me grotelijks
in verlegenheid bracht. Het gewenste antwoord was hoogstwaarschijnlijk
ja, maar de eerlijkheid verbood me die leugen. Ik heb geen oog voor
beeldende kunst en de wanden van mijn huis worden dan ook door geen
enkel schilderij gesierd.
Ik zou me dan ook goed kunnen vinden in de volgende redenering.
Schilders werken met verschillende kleuren, met alle kleuren van de
regenboog. Al die kleuren samen vormen wit. Niet als je alle verven
door elkaar mengt, dan krijg je (ik herinner het me nog van de
kleuterschool) een viezigheid die ongewenste associaties oproept. Wel
als je de kleurenschifting (van de regenboog in de wolken, van het prisma uit de
natuurkundeles) omkeert, de omgekeerde weg zeg maar: van regenboog tot
zonlicht, van kleurenspectrum tot wit licht. Alle kleuren samen vormen wit.
Alle schilderkunst bij elkaar komt dus goed beschouwd neer op wit. Alle
musea kunnen dus gerust al hun schilderijen (van de Mona Lisa via de
bovengenoemde Nachtwacht tot Picasso en Mondriaan) wegdoen, en in elk
museum één mooie witte lamp plaatsen. Nu zou ik me
natuurlijk kunnen vermommen als kunstenaar en me met een witte lamp als
het ultieme kunstwerk vervoegen bij de diverse museum-directeuren. Als
ik mijn rol heel overtuigend weet te spelen, zou er misschien wel
één zo gek kunnen zijn om voor mijn ultieme kunstwerk een
zaaltje vrij te maken. Maar dan als excentrieke kunst-uiting náást al de
bestaande. Ik verwacht niet dat ik de directeur van het Rijksmuseum zo
gek zou kunnen krijgen om vervolgens de Nachtwacht bij het grof vuil te zetten. Zo
gaat het ook met religieuze genieën die beweren dat alle
godsdiensten op het zelfde neerkomen en dat zij de ultieme religie
brengen die alle bestaande religies overbodig maakt. De directeuren van
de bestaande godsdiensten peinzen er niet over hun eigen tenten te
sluiten. Hooguit wordt er voor het éne geloof "waar alle bestaande
godsdiensten op neer komen" een apart kerkje gebouwd
náást alle reeds bestaande godshuizen.
§ 2. Komen alle religieuze gevoelens op het zelfde neer?
Ik sluit nog even aan bij de artistieke vergelijking van daarnet. Je
zou de stelling kunnen verdedigen dat alle mensen in principe een
gevoel voor schoonheid hebben. Dat gevoel kan beter of slechter
ontwikkeld zijn. Het kan zich op verschillende soorten schoonheid
richten. Zo heb ik persoonlijk geen gevoel voor schilderkunst, maar
muziek kan mij roeren tot tranen toe. Let wel: niet alle muziek, ook
niet al die muziek die volgens de kenners tot kunst gerekend moet
worden. Maar sommige muziek zeer beslist wel, zoals het slotkoraal van
het Weihnachtsoratorium van Bach (Tod, Teufel, Sünd und Hölle / Sind ganz und gar geschwächt; Bei Gott hat seine Stelle / das menschliche Geslecht)
en sommige delen van de Messiah van Händel (zoals het Hallelujah). Voor mij hoort bij de
schoonheid van muziek duidelijk óók de schoonheid van de
eventuele tekst, maar dit terzijde. Mensen hebben in principe een
gevoel voor schoonheid, daar ga ik even vanuit: een menselijk vermogen
om schoonheid te ervaren. Ik vergelijk dat gevoel met een klavier. Op
een klavier kun je eindeloos veel verschillende melodieën spelen.
Maar al die verschillende melodieën speel je op een eindig aantal
toetsen. Mensen kunnen bijna eindeloos veel verschillende
schoonheidservaringen hebben, van de Messiah van Händel (zie
boven) via de Nachtwacht (zie nog verder naar boven) tot de zon in de
zee zien zakken; van een blik door een microscoop op een microbe tot
een blik door een telescoop op een ver verwijderd sterrenstelsel. Eindeloos veel verschillende schoonheidservaringen - maar
we ervaren ze met ons eindige menselijk schoonheidsvermogen. Daarom is
het geen wonder dat het mensdom, qua schoonheid, al gauw in herhalingen
valt. Als je mensen bevraagt op schoonheid, dan zul je (vermoed ik) nogal wat overeenkomstige verhalen horen.
Voor onze fysieke zintuigen geldt het zelfde. Met onze ogen kunnen we
naar heel verschillende dingen (en mensen) kijken - maar het aantal
mogelijkheden om te zien is eindig: we kunnen enkel licht waarnemen
tussen infrarood en ultraviolet in, en dan moet het ook nog een zekere
minimale lichtsterkte hebben. Verschillende diersoorten zoals bijen schijnen wel
ultraviolet licht te kunnen zien. Ander voorbeeld: het is algemeen bekend dat honden veel beter kunnen ruiken
dan wij. Maar honden horen ook meer dan wij: ons menselijk
gehoor is beperkt tot een golflengte van 20 - 20.000 hertz; een hond
kan tonen horen binnen het bereik van 15 - 50.000 hertz. - maar zelfs
het uitstekende gehoor van een hond is eindig.
Van deze analogieën (meer dan analogieën zijn het niet) terug
naar ons onderwerp: godsdienst. We kunnen spreken over
godsdienst in de zin van gevoel voor religie, het vermogen tot
religieuze ervaring. Omdat dat een menselijk vermogen is, is het een
eindig vermogen - maar mensen kunnen er eindeloos veel verschillende
ervaringen mee opdoen. Zeer uiteenlopende ervaringen, vandaar de zeer
uiteenlopende wereldreligies én de veelkleurigheid binnen elk
van die wereldreligies. Maar het religieuze klavier van het menselijke
gemoed heeft maar een eindig aantal toetsen - daardoor alleen al laten
zich de structurele overeenkomsten tussen al die verschillende religies
en de stromingen daarbinnen verklaren (daarover meer in § 6. Wat is godsdienst?). Zulke opvallende overeenkomsten
dat de vraag kan opkomen: komen alle godsdiensten eigenlijk niet op het
zelfde neer?
GODSDIENSTEN EN GODSDIENST
§ 3. Herkenning ...
Over godsdienstgrenzen heen kunnen godsdienstige gevoelens je een
gevoel van herkenning geven (niet toevallig gebruik ik tweemaal het
woord "gevoel"). Ik teken daarbij aan dat je je daarbij ook vreselijk
kunt
vergissen, omdat je de contekst van die gevoelens van anderen makkelijk
kunt misverstaan. Een paar persoonlijke voorbeelden van zulke
herkenning.
In de vierde klas van het gymnasium vertaalden we woordje-voor-woordje
Homerus. De Ilias begint met het conflict tussen Agamemnon (de
opperbevelhebber van de Grieken) en Achilles (hun grote held). Agamemnon
pakt Achilles het krijgsgevangen meisje Briseis af. Achilles voelt zich
vreselijk verongelijkt. Hij gaat naar het strand en klaagt daar zijn
verdriet bij zijn moeder, de zee-godin Thetis:
"Moeder, nu gíj mij baarde, en 'k nochtans kortstondig zal leven,
Moest dan toch Zeus, de Olympiër, heer van den hooggaanden donder,
Eér mij verlenen, voor 't minst. En wat gaf hij mij? Niets dan oneer!
Mij heeft Atreus' zoon, wijdheersende vorst Agamemnon,
Grievend beledigd: míjn eergeschenk heeft hij, roofde het zelve."
(Ilias A regel 352-356 metrische vertaling Kuiper)
Ik herinner me nog dat ik toen (meer dan 50 jaar geleden) dacht:
zó bad Achilles tot de godin die zijn moeder was - zó kun
je als christen je nood klagen bij God, onze Hemelse Vader. Twee totaal
verschillende godsdiensten: de Homerische godenwereld doet ons vaak
denken aan een klucht (ik kom daar zo nog even op terug). Bovendien heb ik niks met al dat oorlogvoeren
van de Ilias, inclusief het sexuele misbruik van krijgsgevangen meisjes. En
toch iets van herkenning: dat roepen "uit diepten van ellende" (Psalm 130).
Veel later, ik was al predikant, las ik in een zomervakantie de Koran,
in de plechtige vertaling van prof. dr. J. H. Kramers. Ik was er diep
van onder de indruk. Het meest van de eerbied voor God, die spreekt uit
de Koran. God is alles-bepalend. Zoals ik mijn pagina met Wijsheden begin met: God komt per definitie op de eerste plaats.
Dat herken ik ook in de Koran. Zonder dat ik daarmee een moslim
geworden ben. - Ik moet in dit verband denken aan prof. Van de Beek,
die in zijn boek Eén mens maakt het verschilschrijft
dat de terrorist die voor God zijn leven waagt of geeft (zoals
Osama bin Laden) hem liever is dan de opportunist die religie (Islam of
Christendom) schaamteloos misbruikt voor eigen belangen.
Na mijn emeritaat kreeg ik persoonlijk contact met een moslim-familie.
Toen zij het moeilijk hadden, zei ik: "ik zal voor jullie bidden" en
zij gaven aan dat ze dat fijn vonden. Toen ik vervolgens zelf in het
ziekenhuis terecht kwam, hebben zij gebeden voor mij. Ik weet niet
precies of "voor iemand bidden" in de Islam helemaal de zelfde vorm en
inhoud heeft als in het Christendom (trouwens: ook in het Christendom
heeft "voor iemand bidden" nogal wat varianten, van een kaarsje opsteken tot een dwingend smeekgebed). Maar ik voelde een
duidelijke verbondenheid, over godsdienstgrenzen heen.
Volgens het Boeddhisme is alle bestaan lijden, en de oorzaak daarvan is
de begeerte. De begeerte houdt het vliegwiel van de wedergeboorte (en
dus van het bestaan en dus van het lijden) aan de gang. Ik vat het heel
kort en waarschijnlijk niet helemaal nauwkeurig samen, ik ben geen
deskundige op het terrein van het Boeddhisme en de boeddhistische
denkwereld staat ver van ons westerse mensen af. Ik wil ook niet te
makkelijk de begeerte uit de tweede edele waarheid van de Boeddha en
het Tiende Gebod Gij zult niet begeren
over één kam scheren. (Een onderscheid zou kunnen zijn: Het Bijbelse gebod luidt Gij zult niet begeren het huishouden van uw naaste.
Door die laatste woorden komt de nadruk te liggen op begeerte als bron
van jaloersheid op een ander, als bedreiging van de relaties tussen
mensen.) Dit gezegd hebbende: mensen willen
zoveel. Té veel. Moderne westerse mensen willen nog veel meer
dan de tijdgenoten
van de Boeddha: meer, groter, verder, sneller, duurder, luxueuzer. Uit
mijn
jeugd herinner ik me drie toetjes: yoghurt, vanillevla en chocoladevla
- nu zie ik er in het schap wel 367, als het er geen 583 zijn. De
commercie praat ons verlangens en behoeften aan. We need a holiday!
roept de radio-reclame van Wunweb ons toe. Met al die verlangens en
behoeften verwoesten we de wereld. Een beetje minder willen,
alstublief. Breng uw begeerte tot rust. Zo niet vanwege de
spiritualiteit, dan wel vanwege de ecologie (en vanwege de naaste, zie het Tiende Gebod).
Nog iets dat me aanspreekt in het Boeddhisme is de eerbied voor het
leven. Het Boeddhisme heeft een neiging tot vegetarisme (ik druk me
voorzichtig uit - en theorie en praktijk dekken elkaar niet volledig).
Het verhaal gaat dat de Boeddha tijdens de laatste maaltijd van zijn
leven varkensvlees zou hebben gegeten, maar volgens verschillende
uitleggers moet je dat anders interpreteren. Zelf ben ik al zo'n 45
jaar vegetariër (geen veganist: ik gebruik wel zuivel en loop op
leren schoenen). Daarin sta ik dichter bij het Boeddhisme dan bij het
Christendom (Jezus at volgens Lucas 24:42-43 zelfs ná Zijn
opstanding gebakken vis, vergelijk ook Johannes 21:13).
Ook denk-matig zijn er momenten van herkenning. Aan de Boeddha stelde
een leerling de vraag: "Bestaat het zelf?". De Boeddha zweeg. Daarop
vroeg de leerling: "Bestaat het zelf dan niet?". Opnieuw zweeg de
Boeddha. Een analoog gesprek wordt verhaald over de vraag: "Bestaat de
Boeddha aan gene zijde van de dood?" (J. A. Blok, Woorden van den Boeddha,
pag. 98-103). Deze leergesprekken doen me denken aan discussies binnen
de christelijke theologie over de vraag: "Bestaat God?". Ik noteer het
verschilpunt: het boeddhistische leergesprek gaat over het bestaan van
het zelf, de christelijke discussie over het bestaan van God; ik kom
daar verderop nog even op terug. Maar de overeenkomst treft me. Bestaat God?
- volgens veel christelijke theologen niet, want "bestaan" is een
hoedanigheid van schepselen: stenen, poezen, mensen en engelen bestaan
- en God is geen steen, poes, mens of engel. Maar toen ds. Klaas
Hendrikse in 2007 een boek schreef met de titel Geloven in een God die niet bestaat,
viel heel rechtzinnig Nederland over hem heen. Sinterklaas bestaat niet
(wel in het kinderleven en zeker in de commercie; maar niet in het echt) -
maar God is geen Sinterklaas.
§ 4. ... en vervreemding.
Naast herkenning is er ook vervreemding: dingen die ingaan tegen je
verstand of je gevoel. Nu zijn verstand en zeker gevoel persoonlijk.
Vervreemding is dus (ook) een persoonlijke kwestie. Ik benoem
vervreemding in drie soorten.
a) Tegenover andere religies.
In andere religies zijn er dingen die me aanspreken (herkenning, zie
boven), maar ook dingen die me bevreemden of zelfs afstoten. Deels
natuurlijk omdat het gaat om voorstellingen, rituelen, leefregels en
gebruiken waarmee ik niet ben opgegroeid: ik heb ze pas later leren
kennen, en dan nog van de buitenkant: vaak uit boeken. Maar dan nog. Ik
geef een paar voorbeelden.
Hierboven schreef ik over het gebed "uit
de diepten" van Achilles; maar ook over de klucht van de Homerische
godenwereld: goden en godinnen die elkaar voor de gek houden en
bestrijden, de goden met hun vele slippertjes met menselijke vrouwen
(al die Griekse vorsten moesten immers hun stamboom kunnen terugvoeren
op een godheid). Je vraagt je af of Homerus die goden zelf serieus nam.
Die goden zíjn ook niet serieus, want ze hebben het eeuwige
leven en de eeuwige jeugd. En eindeloos = waardeloos. Daarom zijn de
Homerische helden zoveel serieuzer dan de Homerische goden: die helden
(uitgezonderd misschien Odysseus enigszins) zijn in wezen tragische figuren: ze
leven maar kort, ze gaan hun spoedige heldendood tegemoet.
Met alle respect voor de moslim-terrorist die voor
Allah zijn leven opoffert (zie boven): ik geloof niet in een god die de
aanslagen van 9/11 (2001 World Trade Center) gebiedt of op z'n minst goedkeurt. De god van IS
(Islamitische Staat) is niet de mijne.
Tijdens mijn studie en ook
later heb ik het een en ander gelezen over de boeddhistische dogmatiek.
Die is mij te gecompliceerd en cijfermatig.
En in de boeddhistische leer mis ik God: de Schepper van hemel en
aarde, voor Wiens Aangezicht wij leven. Theologie is hier voor mijn
gevoel bijna filosofie; zie het voorbeeld dat ik hierboven noem: het
leergesprek van de Boeddha gaat over de vraag "Bestaat het zelf?" - de
discussie in de christelijke theologie over de vraag: "Bestaat God?" (nauwkeuriger: over de vraag "Wat betekent het werkwoord bestaan precies als we spreken over God?).
Om daar nog even op door te gaan: ik herinner me een diepgaand gesprek
met een Nederlander die zich sterk tot de Indische spiritualiteit
aangetrokken voelde. Aan het eind was zijn conclusie: het verschil
tussen ons (tussen hem en mij) is heel simpel het verschil tussen Twee
en Eén. Twee:
God en de werkelijkheid - Eén: God is de werkelijkheid en de
werkelijkheid is God. Ik hoefde enkel maar tot het diepere inzicht te
komen dat Twee (God en de
werkelijkheid) in wezen Eén is, dan was ik even wijs als hij en dan waren we het dus eens. Ik voelde
me door die redenering wel een beetje geannexeerd. Volgens Joden,
christenen en moslims is er
een absolute tegenstelling tussen transcendentie en immanentie, tussen
de Schepper en Zijn schepping, tussen God en ons. Al wordt in elk geval
in het Christendom die kloof van Gods kant overbrugd in de menswording
van Gods Zoon (met Kerst) en in de
uitstorting van Gods Geest (niet alleen met Pinksteren, maar letterlijk
van Genesis 1 tot en met Openbaring 22). Maar dan nog blijft God God
en worden wij nooit God (bewaar ons voor machthebbers met goddelijke
pretenties en allures).
b) In eigen huis.
Spannender wordt het met de vervreemding en bevreemding thuis, in de eigen religie,
voor mij dus: in het Christendom. Meestal beseffen we niet hoeveel
bevreemdends er in onze eigen godsdienst zit. Ik denk dat dat voor alle
godsdiensten geldt. Alle wereldgodsdiensten zijn duizenden jaren oud -
de Islam is de jongste (Mohammed predikte in de zevende eeuw, toch ook
al zo'n 14 eeuwen geleden). Godsdiensten hebben de neiging om zeer
conservatief te zijn: ze bewaren teksten, gedachten en gebruiken door
de eeuwen heen. Geen wonder dat er in elke godsdienst allerlei
elementen zitten die ons als moderne mensen bevreemden. Als we ze ons
realiseren. Maar daar zit nu juist het punt. Alles went. En wat we
gewend zijn, bevreemdt ons niet meer. Het verspreidt veeleer een geur
van heiligheid. Nico Dekkers vertelt uit de indische traditie het
leerzame verhaal over de kat. Toen de goeroe ging zitten voor het
avondgebed, liep de kat van de ashram
(gemeenschap) om hem heen en leidde de gelovigen af. Daarom beval de
goeroe om de kat tijdens het avondgebed vast te binden. Dat werd een
ritueel in de ashram: tijdens
het avondgebed moest er een kat worden vastgebonden. Ter verklaring van
dat ritueel werden er later diepzinnige boeken geschreven (Nico
Dekkers, Terugtocht naar het Paradijs,
pag. 31). Ook in het christendom worden er vele katten vastgebonden en
vele diepzinnige boeken geschreven. Zo kennen veel kerken het gebruik
om vóór de Schriftlezing links en recht van de Bijbel een
kaars aan te steken. Vroeger nodig om voldoende licht te hebben om te
lezen, tegenwoordig door het elektrische licht overbodig. Daarom
wordt aan het aansteken van die kaarsen tegenwoordig veelal een diepzinnige
symbolische verklaring gegeven.
Maar die kaarsen zijn peanuts
vergeleken bij de échte stenen des aanstoots (binnen het Christendom, want daar heb ik het hier over). Misschien wel de
grootste: het heilige boek van het Christendom (de Bijbel) bestaat voor
driekwart uit het heilige boek van een ándere godsdienst: de
joodse Tenach (die wij als christenen het Oude Testament noemen). Nog
even afgezien van de eigendomsrechten (Joden zouden met goed recht
tegen christenen kunnen zeggen: blijf van ons Heilige Boek af) -
christenen lezen het Oude Testament als Heilige Schrift alsof het de
gewoonste zaak van de wereld is, maar dat is het natuurlijk niet.
Iemand die dat scherp heeft verwoord was de Duitse theoloog Adolf von
Harnack (1851-1930): Het Oude Testament in de 2e eeuw te verwerpen zou
een fout zijn geweest die de grote kerk terecht afgewezen heeft; het in
de 16e eeuw te handhaven was een noodlottigheid waaraan de Reformatie
zich nog niet onttrekken kon; het echter na de 19e eeuw nog te bewaren
als een kanonieke oorkonde van het protestantisme is het resultaat van
religieuze en kerkelijke verlamming. Nu ben ik geen leerling van Von Harnack - eerder van Van Ruler
voor wie het Oude Testament de éigenlijke Bijbel was (en het
Nieuwe Testament het verklarende woordenlijstje achterin); en van Bavinck die over selectief Bijbelgebruik schrijft: Het ergst en meest verspreid is de verwerping of veronachtzaming van het Oude Testament (Gereformeerde Dogmatiek I, pag. 665). Maar ik ben
me maar al te goed bewust van de enorme problemen die we ons daarmee op
de hals halen. Zonder originaliteit te pretenderen noem ik er twee:
- Het Oude Testament bevat een forse hoeveelheid liturgische
voorschriften, spijswetten en reinheidsregels waar wij als christenen niets mee kunnen
en daarom ook niets mee doen. Wie de Bijbel "van kaft tot kaft" leest,
kan de neiging voelen om bijvoorbeeld de offerwetten uit Leviticus 1- 7
maar over te slaan. Als christenen brengen we geen offers (tenminste
niet in de letterlijke zin). De theologen onder ons weten dat deze wetten belangrijk zijn
(ze vormen het hart van de Tora!). Maar voor onszelf zijn ze hoogstens
een interessante bron van informatie over een bepaald stadium van de
godsdienst van Israël of (symbolisch opgevat) een heenwijzing naar
het offer van Christus (Hebreeën 8-10).
- Het Oude Testament bevat ook een forse hoeveelheid geweld. Er is wel
eens betoogd dat koning David (lees bijvoorbeeld 2Samuel 8) anno nu zou
worden aangeklaagd wegens oorlogsmisdaden.
Nu kun je daartegen inbrengen dat het de HEER behaagd heeft Zich
te verbinden met een volk (Abraham en zijn nakomelingen: het volk
Israël - het Joodse volk); en een volk handhaaft zich te midden
van de volkeren nu eenmaal met militaire middelen. Of dat argument
steekhoudt voor het Internationale Gerechtshof van de Verenigde Naties,
is de vraag. En afgezien van deze juridische vraag: wat moeten we (als
christenen) met al dat geweld? Ik herinner me een verhaal uit mijn
studententijd. Een medestudent pochte dat hij over élke tekst
een preek kon maken. Die opschepperij drong ook door tot het
deputaatschap (zeg maar: de commissie) dat hem zijn kerkelijke examen
moest afnemen. Als preektekst gaf het deputaatschap hem toen op 1Samuel
15:33b: Daarop hieuw Samuel Agag aan stukken voor het aangezicht des HEREN te Gilgal. Maak daar maar eens een stichtelijke christelijke preek over.
Het Oude Testament is het Heilige Boek van het Jodendom; pas in tweede
instantie (dankzij de Jood Jezus) is het óók òns
Heilige Boek. Maar het Nieuwe Testament is van meet aan het
christelijke Heilige Boek (al was Jezus Zijn leven lang een Jood en
zijn belangrijke delen van het Nieuwe Testament door Joden geschreven).
Maar ook het Nieuwe Testament stelt ons (als moderne christenen) voor
grote problemen. Eén daarvan heb ik aan de orde gesteld in mijn
afscheidsdienst als predikant op 15 juli 2018: de Bijbel
(óók het Nieuwe Testament) denkt absoluut zwart-wit. Zalig gij armen - wee u gij rijken,
zegt Jezus in Lucas 6. Nu zijn de meesten van ons (vergeleken met
talloze medemensen op deze aarde) bepaald niet arm - maar bij "rijken"
denken we toch eerder
aan Bill Gates, Elon Musk en hun companen. Wij zelf zitten ergens tussenin. Wij zijn
niet wit en we zijn niet zwart, wij zijn genuanceerde grijstinten. Maar
die kent de Bijbel (óók het Nieuwe Testament) niet. De arme Lazarus wordt door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten - de rijke man komt terecht in de vlammen van de hel (Lucas 16).Vijf
maagden zijn wijs en mogen het feest meevieren - vijf zijn dwaas en
vinden de deur gesloten (Mattheus 25). Verderop in dat zelfde hoofdstuk
horen we Jezus' indrukwekkende profetie van het laatste oordeel, waarin
alles aankomt op onbaatzuchtige barmhartigheid: de minste broeders van
Christus wel of niet te eten gegeven, enz. De rechtvaardigen (dat
zijn hier: de barmhartigen) gaan in tot het eeuwige leven - de
onbarmhartigen naar de eeuwige straf (aan het einde van dit artikel kom
ik terug op dit hoofdstuk). Zwart - wit: dat gaat zo door tot
de laatste bladzijde van het Nieuwe Testament: Gelukkig
zijn zij die hun kleren wassen: zij kunnen over de levensboom
beschikken en zullen de stad (het Nieuwe Jeruzalem) door de poorten binnengaan. Buiten is de
plaats voor de honden die zich bezighouden met toverij en ontucht, met
moord en afgodendienst, voor iedereen die de leugen koestert en ernaar
handelt
(Openbaring 22:14-15). In veel christelijke gezinnen
hing vroeger de plaat van de brede en de smalle weg aan de muur. Het
beeld van de twee wegen is Bijbels (Psalm 1: 6; Mattheus 7:13-14), al
is de invulling ervan op de plaat wel wat gedateerd (op de brede weg
ontmoeten we onder meer het theater en de zondagstrein). Het gaat me om
die
twee wegen, uitlopend op eeuwig behoud of eeuwig verderf. Op dat
eeuwige behoud vertrouwen we (of hopen we in elk geval) - met dat
eeuwige verderf hebben veel moderne christenen moeite; en mede daarom
ook
met dat zwart/wit. Ik zie de plaat van de twee wegen tegenwoordig niet
zo vaak meer aan de muur hangen. Daar zijn we te genuanceerd voor
geworden.
c) De eigen praktijk.
Een derde vorm van vervreemding thuis (in onze eigen godsdienst) zit in de praktijk. We hebben
de neiging om de praktijk van ànderen (bijvoorbeeld: aanslagen
van moslim-terroristen) te vergelijken met onze eigen theorie
(bijvoorbeeld:
Jezus leert ons de liefde tot onze
naasten). Op die manier win je altijd. Als we kijken naar onze eigen
christelijke praktijk, wordt het veel moeilijker. Om u een
ontmoedigende litanie van ellende te besparen, houd ik het kort. In de
Middeleeuwen werden er in het christelijke West-Europa duizenden
vrouwen
als heks gemarteld en verbrand (lees de Malleus Maleficarum oftewel de Heksenhamer). In de godsdienstoorlogen van de
zestiende en zeventiende eeuw (zoals onze Tachtigjarige Oorlog) zijn
vreselijke oorlogsmisdaden gepleegd (door katholieken en protestanten
over en weer; dus allemaal door christenen onder elkaar). In de laatste tijd
komt er steeds
meer aandacht voor de schandelijke slavernij in de zeventiende en
achttiende eeuw (ik teken daarbij aan dat het doorgaans Afrikaanse
stammen waren die elkaar tot slaaf maakten; maar het waren veelal
west-europese christenen die verdienden aan het verhandelen en
tewerkstellen van de tot slaaf gemaakten). In de Eerste en Tweede
Wereldoorlog stonden in Europa "christelijke" landen tegenover elkaar;
Nazi-Duitsland vermoordde zes miljoen Joden (het nationaal-socialisme
was als zodanig meer heidendom dan christendom; maar het Duitse volk
bestond voor het overgrote deel uit gedoopte christenen). Ik schrijf
dit artikel in 2022, tijdens de vreselijke oorlog
van Rusland en Oekraine: twee christelijke landen (nog wel van dezelfde
christelijke denominatie: oosters-orthodox), met de zegen van patriarch
Kirill van
Moskou - wat staan wij als christenen opnieuw voor gek. Vervreemding
door wat mede-christenen allemaal kunnen verenigen met hun
christelijke geloof; en mogelijk is dat wederzijds - hoe vervreemdend
ben ik
misschien zelf voor mede-gelovigen, wie weet. Waar het me hier om gaat:
als je godsdiensten al met elkaar zou willen vergelijken,
vergelijk dan theorie met theorie (bijvoorbeeld Koran en Bijbel, hoe
vreselijk moeilijk dat al is) en praktijk met praktijk (al even
moeilijk).
§ 5. Open en gesloten geest.
In 1960 publiceerde Milton Rokeach (1918-1988) het boek The Open and Closed Mind. Sindsdien zijn open geest en gesloten geest
gangbare begrippen geworden. Ik probeer een uitvoerig onderwerp kort
samen te vatten. Het gaat om de vraag inhoeverre men zijn theorie en
praktijk kan en wil bijstellen op grond van nieuwe informatie en nieuwe
ervaringen. De "men" uit de vorige zin kan zijn: een persoon (dan
spreekt haar / zijn psychische structuur een stevig woordje mee); een
organisatie; een groep; een ideologie of religie. Mensen enz. met
een open mind staan open voor nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Mensen enz. met een closed mind
houden nieuwe inzichten buiten de deur om hun bestaande theorie en
praktijk te handhaven. Ik werd tot deze paragraaf geïnspireerd door de cultuur-psycholoog Han Fortmann (Als ziende de Onzienlijke II, pag. 491-494). Fortmann, zelf Rooms-Katholiek, noemt als voorbeeld van een geïnstitutionaliseerde closed mind de
Index van verboden boeken van de Rooms-Katholieke Kerk. Door de Index
(1559-1966) werd informatie geweerd die het geloof van de Kerk zou
kunnen
bedreigen. Lange tijd stond ook de Bijbel op de Index, want als
gelovigen zelf in de Bijbel zouden gaan lezen, zouden ze wel eens op
ketterse gedachten kunnen komen. Om dezelfde reden leggen totalitaire
regimes graag de informatie-voorziening (tegenwoordig: het internet)
aan banden, bijvoorbeeld momenteel de Russische overheid inzake de
oorlog tegen Oekraine. Informatie is gevaarlijk, want informatie kan
mensen aan het denken zetten.
Waarom deze paragraaf over open en gesloten geest? Omdat het mij opvalt dat we binnen alle religies (en ideologieën) allebei
tegenkomen. Enerzijds mensen en stromingen die het gesprek aangaan met
andersdenkenden en andersgelovigen, mèt het risico dat ze
door dat gesprek zelf misschien wel anders gaan denken en geloven
- anderzijds mensen en stromingen die alle verandering van hun eigen
theorie en praktijk bij voorbaat uitsluiten en die daarom geen enkel
belang hebben bij enig gesprek, behalve misschien als gelegenheid om te
getuigen van hun eigen gelijk. In de jaren '70 toen ik theologie
studeerde, was in de zendingswetenschap (missiologie) "de dialoog" een
actueel punt van discussie. Gaat het in de ontmoeting met andere
religies om getuigen van het Evangelie of om wederzijds gesprek? Mijn
punt is dat we - voor mijn gevoel - in alle religies zowel open geest
als gesloten geest tegenkomen.
Gesloten geesten kunnen komen tot vreselijke religieuze conflicten. De
Kruistochten tegen de moslims in het Heilige Land (met als nevendoel,
denk ik, het vergroten van Westerse invloed op het erf van de Oosterse
Kerken), katholieken
tegenover protestanten in Noord-Ierland, moslims tegenover hindoes in
India, moslim-terroristen in New York (9/11) en Parijs (Bataclan 2015),
ik kan de trieste lijst zonder moeite nog veel langer maken. Je hoort
soms de kreet "alle oorlogen komen voort uit de godsdienst". - Naar
mijn overtuiging is godsdienst vrijwel nooit de énige drijfveer.
Ik noem als voorbeeld het begin van onze Tachtigjarige Oorlog
(1568-1648). Op de lagere school kreeg ik die voorgeschoteld als een
godsdienstoorlog: protestantse Nederlandse vrijheidsstrijders wierpen
het onderdrukkende katholieke Spaanse juk af. Later werd mij duidelijk
dat er veel
meer factoren meespeelden, bijvoorbeeld economische. Als Philips II aan
de Nederlanden niet de tiende penning (een soort btw van 10%, we zouden er nu voor tekenen) had opgelegd,
dan weet ik nog niet zo zeker of wij wel in opstand waren gekomen.
Godsdienst is zelden of nooit de énige reden om te gaan vechten. Maar
àls mensen eenmaal willen vechten, is godsdienst wel olie op het
vuur: "Dieu le veut!"
Terug naar het begrippenpaar open geest versus gesloten geest. Dat onderscheid is natuurlijk niet waardenvrij. Ik ken veel mensen die van zichzelf vinden dat ze een open mind hebben; en ik ken niemand die trots is op een gesloten geest. Closed mind
geldt als dogmatisch (in dit verband bepaald geen compliment) en star,
onverdraagzaam (tegenover andere meningen en godsdiensten) en
autoritair (anderen jouw mening en levenswijze opleggen). Dat wil je
natuurlijk niet zijn. Wij zelf hebben natuurlijk een open mind.
Dan staat u natuurlijk open voor de volgende informatie uit de Bijbel.
Van alle koningen van Israël en Juda is volgens het Bijbelboek
2Koningen (hoofdstuk 22-23) koning Josia (648-609 voor Christus) de
allerbeste. Met heel zijn hart en
met heel zijn ziel en met heel zijn kracht keerde Josia terug tot de
HEER en leefde hij overeenkomstig alle wetten van Mozes, zoals geen van
zijn voorgangers of opvolgers ooit gedaan heeft (2Koningen
23:25). Josia maakte radicaal een einde niet alleen aan alle vormen van
heidense religie (de verering van Baäl en Asjera, Kemos, Milkon en
Moloch; de geestenbezweerders, raadplegers van schimmen, huisgoden, afgoden, 2Koningen 23:24); maar ook aan de verering van de HEER in de verspreide lokale heiligdommen (de offerhoogten).
Voortaan was alleen de verering van de HEER toegestaan, en dan nog
enkel en alleen in de tempel in Jeruzalem. Bij zijn reformatie ging
Josia rigoreus te werk: Op de altaren in Samaria bracht hij de priesters van de offerplaatsen ten offer
(2Koningen 23:20). Onverdraagzaam en autoritair - en toch, nee: en
juist daarom volgens de Bijbelschrijver de allerbeste koning, zoals geen van zijn voorgangers of opvolgers ooit gedaan heeft.
Ik kan het niet laten om terzijde bij de rigoreuze reformatie van Josia nog twee opmerkingen te maken:
1) We zouden verwachten dat de HEER Josia voor zijn radicale trouw zou
belonen met een lang en gelukkig leven. Maar al op 39-jarige leeftijd
sneuvelt Josia in een oorlog tegen farao Necho van Egypte (2Koningen
22: 1; 23:29). Eén van de raadsels uit de Bijbelse geschiedenis.
2) Het effect van de radicale zuivering van Josia is van korte duur.
Zijn zoons en opvolgers Joahaz en Jojakim vervielen alweer in de oude
fouten (2Koningen 23:30-37). Zo'n 20 jaar later ziet de profeet
Ezechiël tot zijn ontzetting de
tempel in Jeruzalem alweer vol afgoderij (Ezechiël 8).
§ 6. Wat is godsdienst?
In de jaren '70 studeerde ik theologie in Kampen. Onze docent
godsdienstwetenschap was prof. dr. D.C. Mulder (1919-2014). Ik vond hem een uitstekende docent. Het is
waarschijnlijk veelbetekenend dat ik bijna alle stencils, syllabi en
college-dictaten van mijn studie inmiddels heb opgeruimd, behalve de
syllabus Inleiding in de godsdienstwetenschap
van prof. Mulder. Ik neem daaruit hier beknopt iets over.
Godsdienstwetenschap is geen theologie of filosofie van de religie,
maar beschrijft godsdienst als cultuurverschijnsel. Het gaat hier dus
even niet om de vraag "wat is de ware godsdienst?". Mulder geeft als
definitie van religie: religie is de betrokkenheid op een andere beslissende werkelijkheid. Binnen religie komen we overal vier elementen tegen:
a. de andere werkelijkheid: geesten, machten, goden, God, het goddelijke, het nirvana, enz.
b. de (kosmische of zedelijke) orde die vanuit die andere werkelijkheid wordt opgelegd;
c. de disharmonie, het onheid, het tekort;
d. het heil, de verlossing, de opheffing van het tekort.
Bovendien onderscheidt Mulder binnen de religie de volgende aspecten:
a. het cultische aspect: gebed, eredienst, aanbidding;
b. het mythische aspect: wereldbeschouwing, inzicht (vaak in heilige geschriften);
c. het heils-effectuerende aspect (met een misverstandwekkende term ook wel magisch genoemd);
d. het sociaal-ethische aspect.
Ten slotte onderscheidt Mulder drie groepen fenomenen der religie:
a. de andere wereld: goden, geesten, machten, doden, oertijd, eindtijd, hemel, dodenrijk, hel.
b. de manifestatie van de andere wereld: schepping, ordening,
voorzienigheid; en de openbaring (het meest markant in heilig woord,
heilige schrift en incarnatie).
c. de omgang met de andere wereld in liturgie, rite en offer en in de
weg naar het heil (van magie tot aan geloof, ethiek en mystiek).
De definitie betrokkenheid op een andere beslissende werkelijkheid
omvat niet enkel godsdiensten met een persoonlijke God (zoals Jodendom,
Christendom en Islam), maar ook bijvoorbeeld het Boeddhisme (in sommige
varianten van het Boeddhisme spelen God of goden geen wezenlijke
rol).
Waar het me hier om gaat: het bovenstaande schema maakt ons er opnieuw van
bewust hoezeer de verschillende religies in structureel opzicht op
elkaar lijken. In structureel opzicht: inhoudelijk zijn er werelden van
verschil (niet enkel tussen de verschillende religies, maar ook binnen
één en de zelfde religie - zie boven). Maar structureel een heleboel overeenkomsten. Ik noem er
één die Mulder in zijn schema niet expliciet benoemt: de
persoon van de geestelijke. Die speelt in veel religies een markante
rol: de indische goeroe, de keltische druïde, de Siberische sjamaan, de joodse rabbijn,
de islamitische imam, de katholieke priester, de protestantse dominee.
Die kun je niet allemaal over één kam scheren. Zelfs al
binnen het Christendom niet: vanouds had de priester vooral een
cultische en de predikant een onderwijzende rol. Maar in (bijna) alle
godsdiensten speelt de geestelijke een rol ergens tussen de andere beslissende werkelijkheid
enerzijds en de gelovigen anderzijds. Na mijn intrededienst in mijn
eerste gemeente (Scharendijke, op 08 mei 1983) zei de voorzitter van de
kerkenraad in zijn toespraak: vanaf nu ben je Verbi Divini Minister:
dienaar van het Goddelijke Woord. Vanaf die zondag had ik de taak (dat
betekent "ambt" letterlijk: taak) om Gods Woord (in de Bijbel) te
bemiddelen naar de gemeente.
Bij zoveel structurele overeenkomsten tussen de verschillende religies
komt eens te meer de vraag op: waarin zit dan eigenlijk het wezenlijke
verschil?
GODEN EN GOD
§ 7. De vele goden.
Als de verschillende religies qua religieuze gevoelens en qua structuur zoveel overeenkomsten vertonen (zie
boven § 3, 5 en 6), zit het essentiële onderscheid dan in die andere beslissende werkelijkheid (zie
boven)? Is het punt dat verschillende
godsdiensten verschillende goden dienen (aanbidden, vereren, geloven
in, bidden tot)? Of komen juist die verschillende goden en daarmee dus
ook de bijbehorende godsdiensten in wezen op het zelfde neer? Wellicht
gaat áchter al de bekende goden (van Wodan tot
Baäl, van
Shiva tot Allah, van Zeus tot JHWH) de éne Onbekende en
Onkenbare God schuil. Die Onbekende en Onkenbare
God manifesteert zich dan in al die uiteenlopende goden. Zich
manifesteren: dat is de éne denkrichting: van de Onbekende en
Onkenbare God naar ons mensen. In de omgekeerde
denkrichting uitgedrukt: al die zo verschillende menselijke godsbeelden
verwijzen allemaal naar de éne Onbekende en Onkenbare God
eráchter.
Onbekend en Onkenbaar: wij kunnen God niet kennen. God gaat ons begrip
te boven. Menselijk kennen
werkt met onderscheidingen en
kwalificaties. De bekende goden hebben dan ook allemaal hun
eigenschappen. Wodan heeft maar één oog, Zeus
is duidelijk mannelijk, Barmhartig en genadig is de HEER (Psalm 103: 8 - evenals Allah, Sura 1: 3). Maar de éne God áchter de vele goden gaat alle
onderscheidingen en kwalificaties te boven: Hij is niet mannelijk
óf
vrouwelijk, niet persoonlijk óf onpersoonlijk, niet oneindig
óf eindig,
niet enkelvoudig óf meervoudig, niet transcendent óf
immanent - Hij /
Zij / Het gaat al die dilemma's te boven. Voor zover we over deze Grote
Onbekende iets zouden willen zeggen, lijkt de enige mogelijkheid een theologia negativa:
zeggen wat Het / Zij / Hij niet is - maar zelfs dát is Hij / Zij /
Het niet. Zó is er door de eeuwen heen over gefilosofeerd. Is dit het verlossende antwoord op onze vraag?
* Dat God ons menselijke begrip te boven gaat, is een besef dat we
overal tegenkomen. God is de Oneindige en wij mensen zijn eindig (ook in ons begrip); en finitum non capax infiniti = het eindige kan het oneindige niet vatten. Bavinck begint zijn uiteenzetting over God met een
indrukwekkende paragraaf over De onbegrijpelijkheid Gods (Gereformeerde Dogmatiek II,
pag. 1-29). Hij verwijst daarbij naar de notie van de onkenbaarheid van
God in het Hindoeïsme en de Islam, in de Griekse filosofie (onder
meer Plato en Plotinus) en de gnostiek. Uit de geschiedenis van de
christelijke theologie citeert hij onder vele anderen Augustinus en
Johannes Damascenus, Dionysius Pseudo-Areopagita en de middeleeuwse
scholastici, en de reformatoren Luther, Zwingli en Calvijn. Sinds
Immanuel Kant staat het in West-Europa buiten discussie: wij kunnen God
niet kennen.
* Als we ons allemaal, ieder op haar of zijn eigen manier, richten op
de Grote Onbekende áchter alle bekende goden, komen al de
verschillende godsdiensten met hun al even
verschillende goden inderdaad in wezen op het zelfde neer. Dan kunnen
we elkaar allemaal respecteren. Dat is in elk geval winst bij alle
religieuze onverdraagzaamheid.
* Op deze manier worden de goden of de God Die wij kennen tot een
soort masker waarachter het of de Eigenlijke
onkenbaar schuilgaat. We kennen Het / Haar / Hem nooit écht. Godsdienst wordt een mysterie in het kwadraat.
Voor mijn gevoel wordt God zo wel heel erg abstract. Gelukkig volgen in de Gereformeerde Dogmatiek II van Bavinck na de éne paragraaf over De onbegrijpelijkheid Gods twéé paragrafen over De kenbaarheid Gods (pag.
29-74); en daarna nog zo'n 350 pagina's over Gods Wezen en
eigenschappen. Wij kunnen God niet kennen - maar God maakt Zichzelf
bekend; en Gods openbaring is geen schijn, maar realiteit.
* Vooral in de Indische religies (en bij hen die zich door
het Oosten laten inspireren) leeft sterk de gedachte dat in wezen alles
één is (zie boven § 4). Dan is het niet zo'n probleem dat ook alle
goden in wezen op het zelfde neerkomen (hoewel de natuur wel eens
sterker is dan de leer: ook aanhangers van de indische religies komen
soms tamelijk onverdraagzaam uit de hoek). In de religies die
teruggaan op Abraham, ligt dat veel moeilijker. Daarover gaan de
volgende paragrafen.
§ 8. De éne God.
Geen andere goden voor Mijn aangezicht, zo
luidt het eerste (niet toevallig het eerste!) van de Tien Geboden: geen
Baäl, geen Astarte, geen Moloch, geen Zeus, geen Artemis
(Handelingen 19:28) of hoe ze allemaal ook mogen heten: want Ik, de HERE, uw God, ben een naijverig God (Exodus 20: 5 NBG). Naijverig
betekent zoveel als: Hij duldt geen
concurrenten. Geen andere goden naast Hem; laat staan in plaats van
Hem. Hét Bijbelverhaal hierbij is de geschiedenis van Elia en de
450 Baälsprofeten op de Karmel (1Koningen 18). Elia stelt het volk
voor de keus: Hoe lang blijft u nog op twee gedachten hinken? Als de HEER God is, volg Hem dan; is Baäl het, volg dan hem.
Het gaat niet primair om de theoretische vraag of er wel of niet maar
één God bestaat; het gaat om de praktische vraag welke
macht de eretitel "God" verdient en het daarom waard is om gediend te
worden. Je dient òf Baäl, òf de HEER; allebei
tegelijk kan niet. Elia daagt vervolgens de Baälsprofeten uit: U moet de naam van uw god aanroepen, en ik zal de naam van de HEER aanroepen. De god die antwoordt met vuur, is de ware God.
Eén kan er maar de ware God zijn: òf de HEER, òf
Baäl. Het gaat niet maar om een verschil tussen twee religies, het
gaat om de absolute tegenstelling tussen twee goden. Doordat de HEER
antwoordt met vuur, bewijst Hij de ware God te zijn. Alle Israëlieten zagen het, en allen wierpen zich voorover op de grond en riepen: ‘De HEER is God, de HEER is God! En ómdat de goden elkaar uitsluiten, dáárom sluiten de godsdiensten elkaar uit: Toen
zei Elia tegen hen: ‘Grijp de profeten van Baäl; laat niet
één van hen ontkomen!’ De profeten werden
gevangengenomen, en Elia liet hen afdalen naar het dal van de Kison,
waar hij hen ter dood liet brengen.
Het zou best kunnen zijn dat de theologie van Elia exclusiever was dan
die van de Baälsprofeten. Net zoals de Indische volkeren, de
oude Grieken en Romeinen, en onze Germaanse voorouders hadden de oude Kanaänieten meerdere goden
naast elkaar. Dan is één god meer of minder niet zo'n
principieel probleem. Voor de Baälsprofeten waren de
dienst aan Baäl en de dienst aan de HEER waarschijnlijk wel te
combineren. Uit de Bijbelse verhalen en uit archeologische vondsten
blijkt dat ook veel Israëlieten daar geen moeite mee hadden. Elia
had er wèl onoverkomelijke moeite mee. Niet hinken op twee
gedachten.
Eén kan er maar de Levende God zijn. En Hij verdraagt geen
zogenaamde "goden" naast Zich. In de profetische geest van Elia voert
ruim twee eeuwen later koning Josia zijn rigoreuze reformatie door (zie
boven § 5). Weg met de verering van "andere goden".
§ 9. Jodendom - Christendom - Islam.
Deze zelfde profetische geest werkt door in de drie monotheïstische
religies Jodendom, Christendom en Islam. Met monotheïstisch bedoel
ik méér dan enkel de theoretische overtuiging dat er slechts
één God bestaat. Met theorie op zich schieten we niet op. U gelooft dat God de enige is? Daar doet u goed aan. Maar de demonen geloven dat ook, en ze sidderen,
schrijft Jacobus (2: 19 - zie over de eerste aangehaalde woorden
hieronder bij het Jodendom). - In verband met het eten van vlees
afkomstig uit de heidense tempels (de abattoirs van de klassieke oudheid)
schrijft Paulus: wij weten dat alle
afgoden in de hele wereld niets voorstellen en dat er maar
één God is. Ook al zijn er zogenaamde goden in de hemel
of op aarde – en zo zijn er immers heel wat goden en heren
–, wij weten: er is één God, de Vader, uit wie
alles is ontstaan en voor wie wij zijn bestemd, en één
Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven.
Maar niet iedereen bezit deze kennis. Sommigen van u zijn zo aan hun
afgod gewend dat ze het offervlees nog altijd als een offer aan die
afgod zien (1Corinthe 5: 4- 7). De wereld is vol goden. Want
mensen geloven erin. Daardoor bepalen die goden hun leven. Maar
Joden en christenen weten beter. Er is maar één God en
één Heer. Laat Die heel ons leven bepalen! - Niemand
kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben,
of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten.
Jullie kunnen niet God dienen én de Mammon,
zegt Jezus
(Mattheus 6:24). Jezus speculeert er niet over of het Geld ("das
Kapital") al dan niet een metafysische grootheid (een god) is. Jezus
waarschuwt ons dat er in ons leven naar één grootheid kan
zijn van
wie we uiteindelijk ons heil verwachten en voor wie we dus álles
overhebben: Geld of God. Het is òf òf. Allebei tegelijk
kan niet (al proberen we dat nu 2000 jaar later nog steeds).
a) Jodendom.
U gelooft dat God de enige is? hoorden
we hierboven Jacobus zeggen. Jacobus verwijst hier naar het Sjema, het
centrale belijdenis van het Jodendom, gereciteerd in het ochtend-
en avondgebed. Het Sjema begint met Deuteronomium 6: 4:
Hoor Israël, de HEER is onze God, de HEER is één (NBG) /
is de enige
(NBV). De twee geciteerde vertalingen verwijzen al naar
accentverschillen bij de uitleg: gaat het erom dat de HEER
één is in de zin van ongedeeld en daarom volkomen
betrouwbaar (zoals we spreken van "een mens uit één
stuk"); of gaat het erom dat de HEER de énige God is en
dús de énige Heerser over hemel en aarde (zodat we met
geen andere goden of machten te maken hebben); of spreekt deze
belijdenis de keuze uit om enkel en alleen de HEER te dienen? Het gaat
hier hoogstens om accentverschillen, de verschillende interpretaties sluiten
elkaar niet uit. Ook Jezus citeert het Sjema, goed Joods, als Hem
gevraagd wordt naar het grootste oftewel belangrijkste gebod:
Het
eerste is: Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is
één, en gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel
uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel
uw kracht. Het tweede is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Een ander gebod, groter dan deze, bestaat niet (Marcus 12:29-31 NBG - ook hier heeft de NBV:
Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer).
In een leerzaam artikel over het Sjema vermeldt rabbijn Evers de
verschillende interpretaties van het woord "Eén" naast elkaar.
Zijn artikel begint met
Het eerste
gebod van de Tien Geboden duidt op onze overtuiging, dat G’d
Eén is. Wij gaan er prat op dat wij het monotheïsme als
eerste hebben ingevoerd. Rabbijn Evers legt dus een duidelijk verband
tussen het Sjema en het eerste van de Tien Geboden als uitingen van
het monotheïsme. - Historisch gezien blijft de vraag intrigerend naar het
verband tussen de Egyptische farao Echnaton en de Bijbelse persoon
Mozes. Mozes groeide op aan het Egyptische hof. Farao Echnaton voerde
het monotheisme in in Egypte - Mozes leerde de Israëlieten:
de HEER is Eén.
Er
bestaan theorieën dat de Aton-religie van Achnaton het ontstaan of
de ontwikkeling van het jodendom - en daarmee indirect het christendom
- heeft beïnvloed. Een van de aanwijzingen hier is de hymne voor
Aton, gevonden in Amarna, die een opvallende gelijkenis vertoont met de
Bijbelse Psalm 104. Daar Achnatons regering in de meest geaccepteerde
chronologie ergens in de tijd viel, dat de Israëlieten hun
ballingschap in Egypte hadden, is een dergelijke invloed zeer wel
mogelijk (Wikipedia). Het monotheïsme van Echnaton was een
eendagsvlieg, het werd al gauw weer afgeschaft, Egypte keerde terug
naar de oude vertrouwde goden-in-het-meervoud. Het monotheïsme van Mozes, daar
heeft rabbijn Evers gelijk is, heeft de wereld veranderd.
In het zelfde leerzame artikel schrijft rabbijn Evers:
Het
credo van het Jodendom ‘Sjema Jisraëel’, hoor
Israël, HaSjeem is onze G’d, HaSjeem is Eén’
heeft overigens universele betekenis. Wij zijn geen stammengodsdienst.
Ons geloof is bedoeld voor de hele wereld. Deze (sic)
vers ‘Sjema
Jisraëel’ betekent in feite ‘hoor Israël,
G’d die nu nog onze G’d is zal eens Eén zijn voor de
hele wereld’. Dat klinkt volkomen logisch. Als er maar
één God is, moet die wel God zijn voor alle mensen. Maar
in de laatste geciteerde zin zit een zekere spanning tussen het "nu
nog" en het "eens". Nú is de HEER nog de God van Israël en
het Joodse volk is Zijn uitverkoren volk:
Israël, dat Ik heb uitgekozen
- dit profetische woord uit Jesaja 44: 2 is een samenvatting van een
diepe geloofsovertuiging door heel het Oude Testament vanaf Genesis 12
- een overtuiging die doorloopt in het Nieuwe Testament, want
De genade die God schenkt neemt Hij nooit terug, wanneer Hij iemand roept maakt Hij dat niet ongedaan (Romeinen
11:29). Het Joodse volk is en blijft het volk van God. Mijns inziens
moeten het christelijke geloof, de christelijke theologie en de christelijke kerken daar
fundamenteel van uitgaan. In mijn afscheidsdienst als predikant op 15 juli 2018 heb ik dat
nog eens benadrukt. Hier ligt - denk ik - ook de geestelijke achtergrond
van het telkens
weer opkomende antijudaïsme: jaloersheid op de unieke positie van
het Joodse volk. - De HEER is de God van Israël; daarom is het
Jodendom in de geschiedenis niet altijd erg missionair
geweest. Soms wel, bijvoorbeeld rond het begin van onze jaartelling, de
tijd waarin de Tenach was vertaald in het Grieks (de wereldtaal van die
tijd) en waarin veel Godvrezenden actief meeleefden met het Jodendom en
sommige niet-Joden als proselieten toetraden tot het Jodendom. Tegenwoordig voor
mijn gevoel minder: je zult niet zo gauw een Jood met tractaatjes langs
de deuren
zien gaan om mensen tot het Jodendom te bekeren. Kán dat
eigenlijk wel, als je geen geboren Jood bent (= geboren uit een Joodse
moeder)? - Iets wat in zekere zin samenhangt met de speciale plaats van
het Joodse volk is de fundamentele betekenis van de aloude taal van dat
volk
(het Hebreeuws) in de Joodse godsdienst. De éigenlijke Tenach is
de Hebreeuwse Tenach. Om op
zijn 13e jaar Bar Mitswa te worden, moet een Joodse jongen een stuk uit
de Hebreeuwse Bijbel kunnen voorlezen.
b) Islam.
Voor gelovige moslims komt de Koran regelrecht uit de hemel. Zonder te
kort te willen doen aan de inspiratie van Mohammed: de meeste westerse
deskundigen zien een historisch verband tussen Jodendom en Christendom enerzijds en de Islam anderzijds. De
Joodse geloofsbelijdenis
De HEER is Eén (Deuteronomium 6: 4) en het eerste van de Tien Geboden
... geen andere goden herkennen we in de centrale geloofsbelijdenis van de Islam:
Er is geen God dan Allah. De Koran zelf ziet hierin de beslissende overeenkomst met de mensen van het Boek (= Joden en christenen):
Zeg:
"O, mensen van het Boek, komt tot één woord, waarin wij
met elkander overeenstemmen: dat wij niemand dan Allah aanbidden en dat
wij niets met Hem vereenzelvigen en dat sommigen onzer geen anderen tot
goden nemen, buiten Allah" (Soera 3:64).
Niets met Hem vereenzelvigen - J. H. Kramers vertaalt:
dat wij Hem niets tot genoot geven; de zonde, die Kramers met een plechtig woord aanduidt met
genotengeverij:
andere goden vereren naast God. In de Islam is dat de ergst denkbare
zonde. Daarom waren orthodoxe moslims zo boos over de roman
De Duivelsverzen van Salman Rushdie.
Met
de duivelsverzen worden een of twee verzen bedoeld die Mohammed in
eerste instantie zou hebben uitgesproken, maar die later zouden zijn
vervangen. De engel Gabriël zou immers deze verzen niet hebben
overgebracht, maar Iblis, de duivel, zou deze op de tong van Mohammed
hebben gelegd. Zij zouden gevolgd zijn op ayat 19 en 20 van Soera De
Ster van de Koran. Hierin is sprake van al-Laat, al-'Oezza en Manaat,
drie godinnen die door de bewoners van Mekka werden vereerd
(Wikipedia). Er wordt gesuggereerd dat Mohammed zich om politieke
redenen zou hebben laten verleiden tot het vermelden van deze drie
godinnen. Later zou hij deze verzen hebben geschrapt. Hier zijn dus het
geloof in de éne God, de integriteit van de profeet Mohammed
en de volmaaktheid van de Koran in het geding. Het verhaal is geen bedenksel van Rushdie, het gaat hier om
een oude legende. Ik heb Rushdies boek
zelf niet gelezen, het thema is volgens Wikipedia eigenlijk de Engelse
immigratie-problematiek. Maar kort na het verschijnen van het boek sprak
Ayatolla Khomeini een fatwa uit over Rushdie (1989) en nog ruim 30 jaar nadien (12
augustus 2022) werd Rushdie door een aanslagpleger zwaar verwond. De
ontzetting over
De Duivelsverzen is nog niet geluwd. Want er is maar één God.
Wat voor Rabbijn Evers nog toekomstmuziek is (nú nog enkel de
God van Israël - eens de God voor de hele wereld), is voor de
Islam tegenwoordige realiteit. Er is maar één God, dus
Hij is de God voor alle mensen. Het Bijbelse verhaal van de schepping
van de mens vinden we in de Koran vele malen terug.
Hij begon de schepping van de mens uit klei. ... Dan vormde Hij hem en ademde hem van Zijn geest in (Soera 32: 7- 9). En "de mens" heeft hier het perspectief van "alle mensen". De laatste Soera, die
De Mensheid heet, begint met
Ik zoek mijn toevlucht bij de Heer der mensen, de Koning der mensen, de God der mensen
(Soera 114: 1- 3). Daarom zullen op de Jongste Dag alle mensen zich
tegenover God moeten verantwoorden (Soera 102: 8). In die zin bedoelt
de Islam de universele godsdienst te zijn.
Voor mijn gevoel (ik ben een westerse christen) staat daarmee op
gespannen voet dat de Islam altijd een min of meer Arabische religie is
gebleven. Natuurlijk: er is een grote veelkleurigheid: moslims in de
verschillende Arabische landen, moslims in Noord-Afrika, moslims in
Iran en in Turkije, moslims in Pakistan en in Indonesië (het land
met het
grootste aantal moslim-inwoners!), moslims in de Verenigde Staten en in
West-Europa. Maar voor alle moslims is het Heilige Boek de
Koran, en de echte Koran is de Arabische Koran. In wezen is die
onvertaalbaar. Al was het alleen maar omdat de Koran niet enkel een
tekst is met een betekenis, maar evenzeer een reciet met een klank.
Islamitische jongeren die opgroeien in bijvoorbeeld Nederland, ontkomen
er niet aan om Arabisch te leren om de Koran te kunnen reciteren. Het
Arabische karakter van de Islam is breder dan enkel de Arabische taal.
Er zit in de Islam - opnieuw: voor mijn gevoel - overal ter wereld een
stuk Arabische cultuur, die soms op gespannen voet staat met de cultuur
ter plaatse. Neem de verhouding tussen vrouwen en mannen. Het is een
misvatting dat in de Arabische landen vrouwen allemaal rechteloos
onderdrukt worden; maar er is wel een duidelijk
verschil in rol tussen vrouwen en mannen. Dat voelt anders dan
onze moderne Westerse cultuur waarin zelfs de woorden "vrouw" en "man"
al verdacht worden.
c) Christendom.
Ik begin met de
doorslaggevende overeenkomst tussen Jodendom, Islam en
Christendom: ook wij als christenen geloven in de éne
God: de God van Abraham. De Tenach van het Jodendom heeft als Oude Testament een ereplaats
gekregen in de christelijke Bijbel. Ook wij als christenen lezen daarin
De HEER is Eén (Deuteronomium 6: 4) en de uitwerking daarvan in bijvoorbeeld Jesaja 40-55:
Dit zegt de HEER, Israëls koning en bevrijder, de HEER van de hemelse machten: Ik ben de eerste en de laatste, er is geen god buiten Mij (Jesaja 44:6). In het Nieuwe Testament hoorden we Jezus al het Sjema citeren (Marcus 12:29) en Paulus betogen:
wij weten dat alle
afgoden in de hele wereld niets voorstellen en dat er maar
één God is (1Corinthe 5: 4). Ook het Christendom is zonder voorbehoud een monotheïstische godsdienst.
En een monotheïstische godsdienst moet wel een universele
godsdienst zijn. Als er maar één God is, moet Die wel God
van en voor alle mensen zijn. Dat is niet alleen een logische
conclusie. Het volgt ook rechtstreeks uit de boodschap van Jezus. Naar
mijn overtuiging preekt Jezus (Zelf orthodox Jood) niet een bepaalde nieuwe
religie, maar het universele menselijke principe van de barmhartigheid
(zie daarover verderop: § 13).
Daar komt nog iets anders bij. Voor mijn gevoel is het Christendom
in heel zijn geschiedenis soepeler omgegaan met taal en cultuur dan
Jodendom en Islam. Ik schreef hierboven dat voor de Islam de Arabische
Koran de enige échte is en voor het Jodendom de Hebreeuwse
Tenach de enige échte. Dat laatste is niet helemaal eerlijk. In
de eeuwen vóór Christus hebben Joden in Alexandrië
(Egypte) de Hebreeuwse Tenach vertaald in het Grieks: de Septuaginta.
Ongetwijfeld ten behoeve van de vele Grieks-sprekende Joden daar; en
ook - denk ik - om de Joodse Bijbel toegankelijk te maken voor
geïnteresseerde niet-Joden. "Vertaald in het Grieks" klinkt
simpel, maar het betekende ook een transformatie vanuit de Hebreeuwse
cultuur in de Hellenistische. Het Christendom heeft de Septuaginta
dankbaar overgenomen als Oude Testament en haar eigen heilige
geschriften (het Nieuwe Testament) eraan toegevoegd in het zelfde
Hellenistische Grieks. Dat vertaal-proces is sindsdien wereldwijd voortgegaan. De
Latijnse christenheid kreeg haar Latijnse Bijbel: de Vulgata. Sinds de
Reformatie was er helemaal geen houden meer aan: Luther vertaalde de
Bijbel in het Duits, ruim een eeuw later kreeg Nederland zijn
Staten-Vertaling. In de laatste twee eeuwen hebben de
Bijbelgenootschappen wereldwijd aan steeds meer mensen een Bijbel in
hun eigen taal gegeven. Sinds vorig jaar gebruik ik zelf de NBV21.
Natuurlijk, als predikant en theoloog moet je de
Bijbelteksten bestuderen in de grondtalen (Hebreeuws en Grieks).
Maar afgezien van de theologen: in tegenstelling tot zijn joodse of islamitische
leeftijdsgenoot kan een christelijke jongere haar / zijn Heilige
Schrift gewoon in het Nederlands lezen. Dat bedoelde ik met "soepeler
omgaan met de taal". - Ik voegde daaraan toe: "en met de cultuur". Het
Christendom blijkt zich in de loop der eeuwen nogal makkelijk te kunnen
aanpassen aan de cultuur waarin het verzeild raakt. Om maar
één voorbeeld te noemen: het Kerstfeest (voor veel
mensen, christenen en niet-christenen, hét christelijke feest
bij uitstek). Het Nieuwe Testament geeft ons weinig duidelijkheid over
de datum van Jezus' geboorte.
De gedachtenis van de geboorte van Jezus is later gekoppeld aan het heidense
midwinterfeest, het feest van de onoverwinnelijke zon (want na 21
december beginnen de dagen weer te lengen). "Verlichte Bomenfeest",
beter dan de Fabeltjeskrant kan ik het niet zeggen. In onze moderne
Kerst-sfeer en Kerst-commercie herken ik weinig Jezus
meer. Vergaande aanpassing aan niet-christelijke cultuur. U krijgt
misschien het gevoel dat ik daar niet helemaal gelukkig mee ben; en
gelijk hebt u.
Maar het échte probleem tussen Jodendom en Islam
énerzijds en Christendom ànderzijds zit juist in het
monotheïsme. Voor Joden en moslims is het glashelder: er is maar
één God. Maar hoe zit het dan met het christelijke geloof
in Jezus? - Volgens de eerste drie Evangeliën is Jezus door het
Sanhedrin ter dood veroordeeld omdat Hij pretendeerde de Zoon van God
te zijn (Mattheus 26:63-66; Marcus 14:61-64; Lucas 22:70-71). Nu kun je
betogen dat "Zoon van God" een eretitel is van de Messias (Mattheus 16:16 en Mattheus
26:63), zoals de Heer zegt van de koningen uit het Huis van David:
Ik zal een vader voor hem zijn en hij voor Mij een zoon
(2Samuel 7:14). Maar uit het geheel van het Nieuwe Testament blijkt dat
"Zoon van God" dieper steekt. Paulus citeert waarschijnlijk een oeroude
christelijke tekst als hij schrijft dat Jezus "aan God gelijk" was
voordat Hij "aan de mensen gelijk" werd (Filippenzen 2: 6- 7; in het
Grieks worden voor "gelijk" wel twee verschillende uitdrukkingen gebruikt).
Dat "aan God gelijk" wordt vooral duidelijk in heel het Evangelie van
Johannes.
Ik en de Vader zijn één (Johannes 10:30). En in het boek Openbaring komen we telkens uitdrukkingen tegen als
de troon van God en van het Lam
(Openbaring 22: 1 en 3; vergelijk ook 5:13; 6:16; 7: 9; 7:10; 14: 4;
21:22): God en het Lam (Jezus) naast elkaar. Vandaaruit in de
kerkgeschiedenis de ontwikkeling van Jezus als Zoon van God naar Jezus
als God de Zoon: de Tweede Persoon van de Heilige Drieëenheid. In
een eeuwen durende geestelijke (en ook politieke) worsteling heeft de christelijke kerk,
met de begrippen van haar eigen tijd, het niet anders kunnen zeggen. Ik heb
in de verste verte niet de pretentie dat ik het anno nu wèl
beter kan zeggen. Maar ik signaleer wel het probleem.
* Sommige
christenen zingen op zondag Trinitatis uit volle borst het Glorialied NL 705 mee:
Ere zij aan God, de Vader,
ere zij aan God, de Zoon,
eer de heilige Geest, de Trooster,
de Drie-enige in zijn troon.
zonder veel problemen en wellicht
zonder er veel bij te kunnen denken. Zou dat heel erg zijn, als de
Triniteit voor ons een onbegrijpelijk mysterie blijft? Mocht u de
Drieëenheid wèl begrijpen, leest u dan de uitvoerige uitleg
van Bavinck (
Gereformeerde Dogmatiek II, pag. 260-347); daarna snapt u er gegarandeerd niets meer van - en dat ligt niet aan Bavinck.
* De Reformatie heeft het Triniteitsdogma van de Oude Kerk onverkort
gehandhaafd. Het belang ervan (voor zover het Jezus betreft) wordt verwoord in zondag 6 van de
Heidelbergse Catechismus. We hebben Jezus nodig om te boeten voor onze
zonden; en dat kan Hij enkel als Hij niet enkel waarachtig en
rechtvaardig mens is, maar tegelijk óók waarachtig God,
opdat
Hij, uit kracht Zijner Godheid, de last van de toorn Gods aan Zijn
mensheid zou kunnen dragen, en ons de gerechtigheid en het leven zou
kunnen verwerven en wedergeven. Een theoloog als
Van de Beek heeft dat telkens indringend herhaald: Jezus = God Zelf Die onze schuld op Zich neemt. Zelf schreef ik over dit thema
een afzonderlijk artikel.
* Heel wat moderne christenen geloven (goed
monotheïstisch) in de Ene
God, en zien Jezus als de inspirerende leraar van geloofsvertrouwen,
van hoop, van barmhartigheid, van gerechtigheid, van menselijkheid, van
spiritualiteit. De wereld zou er veel mooier uitzien als we op z'n
minst dat allemaal van Jezus zouden willen leren. Maar het is beslist minder
dan de Oude Kerk en de Reformatie over Jezus beleden: Jezus als God de Zoon.
* Er zijn ook veel (met name
meer evangelische) christenen voor wie Jezus zo'n beetje de eigenlijke
God is. "God" voelt voor hen te algemeen en te vrijblijvend, "Jezus" voelt veel
persoonlijker. Ze bidden liever tot Jezus dan tot God.
Het is de vraag of ze daarmee altijd echt iets over of tot Jezus zeggen. Van
Kuitert leerde ik de uitdrukking "Jezus zeggen en God bedoelen".
Voor moslims in de christelijke triniteit een onoverkomelijk
obstakel. Jezus (Isa) wordt in de Koran met ere genoemd, de Koran
vermeldt over Hem zelfs wonderen die de Bijbel ons niet vertelt (Soera
19:29-33; 3:49 en 5:110). Maar noem Isa niet Zoon van God (Soera
19:35). De christelijke triniteitsleer klinkt in moslim-oren als: drie
goden, en is daarmee lijnrecht in strijd met het grote gebod.
O,
mensen van het Boek, overdrijft in uw godsdienst niet en zegt van Allah
niets dan de waarheid. Voorwaar, de Messias, Jezus, zoon van Maria was
slechts een boodschapper van Allah en Zijn woord tot Maria gegeven als
barmhartigheid van Hem. Gelooft dus in Allah en Zijn boodschappers en
zegt niet: "Drie (in één)." Houdt op, dat is beter voor
u. Voorwaar, Allah is de enige God. Het is verre van Zijn heiligheid,
dat Hij een zoon zou hebben. Aan Hem behoort wat in de hemelen en op
aarde is en Allah is als Bewaarder afdoende (Soera 4:171).
Waarlijk
zij lasteren God, die zeggen: "Allah is Eén der Drie." Er is
geen God dan de enige God. En indien zij niet ophouden met hetgeen zij
beweren, zal de ongelovigen een smartelijke straf overkomen (Soera 5:73).
Vanuit deze uitvoerige exercitie terug naar de vraag van dit artikel:
Komen alle godsdiensten op het zelfde neer? Ik concentreer die vraag hier nu op: Bidden Joden,
christenen en moslims tot dezelfde God? -
1) Ik leg mijn kaarten maar gelijk op tafel, ja, dat laatste volgens mij zeker wel:
we (Joden, moslims en christenen) bidden allemaal tot de God van Abraham. Ik schrijf dat als christen.
De meeste christenen zullen het er wel mee eens zijn dat Joden en
christenen bidden tot dezelfde God. Er zijn christenen (ook
christelijke theologen) die te vuur en te zwaard de stelling bestrijden
dat de islamitische Allah en de christelijke God de Vader dezelfde God zijn; volgens hen is Allah een
heidense Arabische stamgod. Zelf sta ik voor de stelling: moslims en
christenen bidden tot de zelfde God. Koran en Bijbel vertonen een grote
overeenstemming; ik durf de stelling aan dat bijvoorbeeld het Godsbeeld van de Bijbelse
profeet Ezechiël dichter bij dat van de Koran staat
dan bij dat van de gemiddelde christen hier in Goes.
2) We bidden allemaal tot de God van Abraham. Eens (op Vredeszondag 21
september 2014) heb ik daar hier in Goes een themadienst aan gewijd.
Drie invalshoeken naast elkaar. Voor Joden is Abraham de voorvader van
het Joodse volk; de HEER belooft Zijn zegen aan Abram en aan zijn
nageslacht, en via zijn nageslacht aan alle volkeren (Genesis 12). Voor
christenen is Abraham de vader van alle
gelovigen: Abraham geloofde God en het is hem tot gerechtigheid gerekenend (Galaten 3 NBG). Voor moslims is Ibrahim de eerste
monotheïst: hij slaat de afgodsbeelden kapot (Soera 6 en 21). Dat
Koran-verhaal over de beeldenstorm van Abraham is overigens van Joodse origine, de
christelijke kinderbijbel Woord voor Woord begint ermee.
3) We bidden allemaal tot de God van Abraham. Daarmee praat ik de verschillen in Godsbeeld niet weg. Om me te
beperken tot de verschillen tussen Islam en Christendom, gebruik ik als
vergelijking (vergelijkingen gaan altijd ergens mank) het beeld van
verschillende rollen. In de Islam is God duidelijk de Heer(ser). Jezus
leert ons Zijn Vader kennen als onze Vader in de hemel. Eén en
de zelfde persoon kan werkgever en vader zijn; maar zijn werknemers
kennen hem anders dan zijn kinderen; en zijn kinderen benaderen hem
op een andere manier dan zijn werknemers.
4) Joden, christenen en moslims bidden tot de zelfde God, volgens mij.
Ik zou er dan ook geen moeite mee hebben om als christen samen met
Joden en moslims te bidden. Je moet dat wel zorgvuldig doen. Wat kun
je samen wel bidden en wat niet? Als je als christen je gebed begint
met Onze Vader ... voelen waarschijnlijk Joden en zeker moslims zich al direct erg ongemakkelijk. De praktijk is
heel wat weerbarstiger dan een ruimhartige theorie.
5) Ik maak deze opmerkingen als christen. Het is niet gezegd dat Joden
en moslims ze kunnen delen. Ik schreef al dat moslims ons als
christenen ervan (kunnen) verdenken dat we eigenlijk drie goden aanbidden
("genotengeverij"). Nog afgezien van dogmatische verschillen: we moeten
ons als christenen realiseren dat Joden en moslims door de eeuwen heen
slechte ervaringen met ons hebben, van pogroms en kruistochten (met als
leus: Diex le veut!) tot de
holokaust. Ik kan het heel goed begrijpen als Joden en moslims ons niet
vertrouwen en er zeker geen behoefte aan hebben om samen met ons te
bidden.
GOD EN MENSEN
§ 10. Paulus op de Areopagus.
In het boek Handelingen (17:16-34) staat een opmerkelijk verhaal. Paulus bezoekt Athene, het
religieuze en filosofische centrum van Griekenland. Op de Areopagus
houdt hij een toespraak, die begint met: ‘Atheners,
ik heb gezien hoe buitengewoon godsdienstig u in ieder opzicht bent.
Want toen ik in de stad rondliep en alles wat u vereert nauwlettend in
ogenschouw nam, ontdekte ik ook een altaar met het opschrift:
“Aan de onbekende god”.
Wat dat opschrift precies bedoelt,
daarover is veel geschreven en gespeculeerd. Er is wel eens
verondersteld dat de Atheners bang waren dat ze bij al hun
godsdienstigheden misschien toch nog een godheid vergeten waren en dat ze
daarom voor alle zekerheid ook voor die onbekende vergeten godheid maar
een extra altaar hadden neergezet. Er is ook wel vermoed dat ze zoiets
bedoelden als wat ik hierboven (§ 7) aangaf: de Onbekende God
áchter alle bekende godinnen en goden; gezien de Griekse
filosofie van die tijd niet helemaal uitgesloten.
We laten deze
vermoedens voor wat ze zijn en luisteren verder naar Paulus.
Wat u vereert zonder het te kennen,
dat kom ik u verkondigen. De God die de wereld heeft gemaakt en
alles wat er leeft, Hij die Heer is van hemel en aarde, woont niet in
door mensenhanden gemaakte tempels. Hij laat zich ook niet bedienen
door mensenhanden alsof er nog iets is dat Hij nodig heeft, Hij die
zelf aan iedereen leven en adem en al het andere schenkt. Uit
één mens heeft Hij de hele mensheid gemaakt, die Hij over
de hele aarde heeft verspreid; voor elk volk heeft Hij een tijdperk
vastgesteld en Hij heeft de grenzen van hun woongebied bepaald. Het was
Gods bedoeling dat ze Hem zouden zoeken en Hem al tastend zouden kunnen
vinden, aangezien Hij van niemand van ons ver weg is. Want in Hem leven
wij, bewegen wij en zijn wij. Of, zoals ook enkele van uw eigen
dichters hebben gezegd: “Uit hem komen ook wij voort.” Dat
klinkt opvallend welwillend naar de aanhangers van de Griekse religie
en filosofiën (epicureeërs en stoicijnen). Hij citeert zelfs de oude Griekse dichter Aratus (circa 300 voor Christus).
Nu moeten we
daarbij wel een paar dingen bedenken.
(a) Het verhaal begint ermee dat Paulus hevig verontwaardigd raakte bij het zien van de vele godenbeelden in de stad. Die hevige verontwaardiging horen we ook in zijn brief aan de Romeinen: Vanuit
de hemel openbaart Gods toorn zich over al het kwaad en onrecht van hen
die met hun onrechtvaardigheid de waarheid geweld aandoen. Want wat een
mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar
heeft gemaakt. Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping
van de wereld zichtbaar in zijn werken: zijn eeuwige kracht en
goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is dus niets
waardoor zij te verontschuldigen zijn. Want hoewel ze God kennen,
hebben ze Hem niet de eer en de dank gebracht die Hem toekomen. Hun
overpeinzingen zijn volkomen zinloos en hun onverstandig hart is
verduisterd. Terwijl ze beweren wijs te zijn, zijn ze dwaas geworden en
hebben ze de majesteit van de onvergankelijke God ingewisseld voor
beelden van vergankelijke mensen, vogels, lopende en kruipende
dieren. Daarom heeft God hen uitgeleverd aan hun zedeloze begeerten,
waardoor ze hun lichaam onteren. Ze hebben de waarheid over God
ingewisseld voor de leugen; ze vereren en aanbidden het geschapene in
plaats van de schepper, die moet worden geprezen tot in eeuwigheid.
Amen (Romeinen
1:18-25). De Levende God kúnnen kennen en toch afgoden vereren -
dat los je niet op met voor alle zekerheid een extra altaar "voor de
onbekende God". Voor "alle religies komen op hetzelfde neer" moet je
niet bij Paulus zijn.
(b)
Je kunt in Handelingen 17 de welwillendheid van Paulus tegenover de heidense religie en
filosofie natuurlijk opvatten als retorische taktiek. Je vangt met
stroop nu eenmaal meer vliegen dan met azijn. Als Paulus zijn toespraak direct
begonnen was met zijn negatieve oordeel over de heidense religies
(Romeinen 1), dan waren zijn toehoorders onmiddellijk weggelopen. Om gehoor te
vinden, moet je aansluiting zoeken bij je publiek. Daartoe benadrukt
Paulus om te beginnen de gemeenschappelijke basis van de Atheners en hemzelf: het gaat
om de zelfde God: Wat u vereert zonder het te kennen,
dat kom ik u verkondigen. Let wel: Paulus spreekt hier niet over de bekende Griekse goden zoals
Zeus en Apollo, maar over de "onbekende god" van het altaar dat hij
gezien heeft. Ook het citeren van de (uiteraard heidense) dichter Aratus past in
dit verband.
(c) ... dat ze Hem (God) zouden zoeken:
"de HEER zoeken" is een uitdrukking die door heel het Oude Testament
heen vaak wordt gebruikt (met verschillende betekenis-nuances); opvallend vaak in de boeken 12Kronieken en in
de Psalmen. Zoek de HEER nu Hij Zich laat vinden, roep Hem terwijl Hij nabij is (Jesaja 55: 6). Jullie zullen Mij zoeken en ook vinden, als jullie Mij tenminste met hart en ziel zoeken
(Jeremia 29:13). Dit sleutelwoord voor de vroomheid van Israël
gebruikt Paulus hier voor de religie van de heidenen. Dat klinkt overigens heel
wat positiever dan wat die zelfde Paulus schrijft over zowel Joden als
heidenen: Er is geen mens die God zoekt (Romeinen 3:11 met een citaat uit Psalm 14: 2). Volgens Hebreeën 11: 6 is God een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken (NBG).
(d) Maar Paulus is niet naar Athene gekomen voor "meer
van hetzelfde"; hij komt met het Evangelie van Christus en de oproep
tot bekering, want God heeft bepaald
dat er een dag komt waarop Hij een rechtvaardig oordeel over de
mensheid zal laten vellen door een man die Hij voor dat doel heeft
aangewezen. Het bewijs dat het om deze man gaat, heeft Hij geleverd
door Hem uit de dood te doen opstaan.'
Toen ze hoorden van een opstanding van de doden dreven sommigen daar de
spot mee, terwijl anderen zeiden: 'Daarover moet u ons een andere keer
nog maar eens vertellen.' Zo vertrok Paulus uit hun midden
(Handelingen 17:31-33). De opstanding blijkt het breekpunt. Grieken
hebben nu eenmaal meer met eeuwige ideeën dan met lichamelijke
opstanding. Ondanks al zijn welwillendheid bereikt Paulus in Athene weinig.
Toch word ik getroffen door die uitspraak van Paulus Het was
Gods bedoeling dat ze Hem zouden zoeken en Hem al tastend zouden kunnen
vinden, aangezien Hij van niemand van ons ver weg is (Handelingen
17:27). Mensen
zoeken naar God. Misschien zoeken ze helemaal verkeerd (de godenbeelden
in Athene waar Paulus zich zo kwaad over maakt). Misschien weten ze
niet wat ze zoeken (het altaar "voor de onbekende god"). Misschien
vinden ze
iets dat nergens op lijkt, in elk geval niet op de Levende God (het geschapene in plaats van de Schepper,
Romeinen 1:25). Misschien vinden ze zelfs helemaal niks (ook in de tijd
van Paulus was er al een wijsgerig atheïsme, al vinden we in het
Nieuwe Testament daarop weinig reflectie). Maar toch: mensen zoeken naar God. Mensen tasten naar God. En dat is Gods bedoeling (het woord bedoeling is een verduidelijking van de NBV, in het Grieks staat er: ... om te zoeken). God heeft Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid aan mensen kenbaar gemaakt (Romeinen 1:20). God is van niemand van ons ver weg. Vandaar al die godsdiensten. Ze maken de bedoeling zichtbaar van de Schepper: dat mensen God zoeken.
§ 11. Herman Bavinck over de godsdiensten.
In verband met de (on)kenbaarheid van God (§
7) en in verband met het mysterie van de Drieëenheid (§
9) noemde ik Bavinck al even. Herman Bavinck (1854-1921) is de
grootste theoloog
van de Gereformeerde
Kerken geweest. Hij was eerst docent in Kampen, daarna hoogleraar in
Amsterdam (VU). Hij was verschrikkelijk geleerd, buitengewoon
gereformeerd èn buitengewoon genuanceerd (een zeldzame en
kostbare combinatie), heel gevoelig en diep gelovig. In zijn geweldige
(geweldig zowel kwalitatief als kwantitatief)
Gereformeerde Dogmatiek schrijft hij ook over de verschillende
godsdiensten. Zijn uitgangspunt is glashelder: het geloof in Christus
is de énige ware godsdienst. Maar zonder afbreuk te doen aan dat
uitgangspunt, schrijft hij verrassend open en fijngevoelig over
de andere godsdiensten. Ik citeer enkele passages uit zijn
Gereformeerde Dogmatiek deel I.
... ook in de godsdiensten is er eene
werking van Gods Geest en van zijne algemeene genade op te merken.
Calvijn sprak terecht van een semen religionis, een sensus divinitatis (Calvijn, Inst. I 3, 1- 3. I 4, 1. II 2, 18). Immers,
de godsdienststichters waren geen bedriegers en geen werktuigen van
Satan, maar mannen die, religieus aangelegd, voor hun tijd en voor hun
volk een roeping hadden te vervullen, en op het leven der volken
dikwerf een gunstigen invloed hebben uitgeoefend. De verschillende
godsdiensten, met hoeveel dwaling ook vermengd, hebben tot op zekere
hoogte de religieuze behoeften bevredigd en troost in de smart van het
leven geschonken. Niet alleen kreten van wanhoop, maar ook tonen van
vertrouwen, hoop, berusting, vrede, onderwerping, lijdzaamheid enz.
komen ons uit de heidenwereld tegen [Begrippen als berusting, onderwerping en lijdzaamheid zijn bij moderne christenen niet populair, maar Bavinck gebruikt ze in positieve zin]. Al
de elementen en vormen, die essentiëel zijn aan de religie,
Godsbegrip, schuldbewustzijn, behoefte aan verlossing, offerande,
priesterschap, tempel, cultus, gebed enz. komen verbasterd, maar komen
toch zoo ook in de heidensche godsdiensten voor. Zelfs ontbreekt het
hier en daar niet aan onbewuste voorzeggingen en treffende
verwachtingen van eene betere en zuiverder religie. Daarom staat het
Christendom niet uitsluitend antithetisch tegen het heidendom over; het
is er ook de vervulling van. Het Christendom is de ware, maar daarom
ook de hoogste en zuiverste religie, het is de waarheid van alle
godsdiensten (pag. 331-332). Bavinck sluit hier nauw aan bij Paulus' toespraak op de Areopagus.
Enkele bladzijden verderop schrijft Bavinck over de algemeene openbaring, in het Latijn: de revelatio generalis. God
openbaart Zich niet enkel door de Bijbel, maar veel breder: ... het
feit dat er uit de schepping, uit natuur en geschiedenis, uit hart en
geweten eene sprake Gods komt tot iederen mensch. Aan de macht der
revelatio generalis ontkomt niemand. De religie behoort tot het wezen
van den mensch (pag. 334). Doorgewinterde Barthianen gruwen hier
natuurlijk van: Gods enige woord is Christus (Theologische Verklaring van Barmen 1934). Maar voor Bavinck is het
duidelijk: In die algemeene openbaring heeft hij [de christen] ... een vaste bodem waarop hij alle niet-Christenen ontmoeten kan (pag. 334). Kuitert zou later (1977) die vaste bodem aanduiden als een
anthropologisch vloertje: geloven is allereerst een anthropologisch
gegeven, in de zin van: meegegeven met of eigen aan elk mens als
zin-ervarend en zin-gevend wezen (Wat heet geloven? pag. 74-75).
De verschillende godsdiensten vertonen volgens Bavinck ook allerlei structurele
overeenkomsten met de godsdienst van Israël en het Christendom, zoodat
zij samen tot één genus behooren; alle godsdiensten
hebben toch een dogma, een ethos, een cultus, een tempel en altaar, een
offerande en priesterschap enz. [hier gaat het dus over de verschillende manieren waarop mensen omgaan met God: de richting mensen > God]. Maar de bijzondere openbaring [waardoor God Zich richt tot mensen: de richting God > mensen] bedient
zich ook van zulke buitengewone middelen, waarvan de analogie bij de
verschillende godsdiensten voorkomt. Zij gebruikt theophanie, profetie
en wonder en acht zelfs lot en droom en visioen niet te gering, om ze
te bezigen als instrument. Zoo diep daalt het Goddelijke in het
menschelijke neer, dat de grenzen tusschen de bijzondere openbaring en
analoge verschijnselen in de godsdiensten soms moeilijk te trekken
zijn. Godspraak en orakel, profetie en mantiek, wonder en magie,
profetische en apostolische inspiratie eenerzijds en poëtische en
heroïsche inspiratie aan den anderen kant schijnen menigmaal
elkander te naderen (pag 358). Waarbij Bavinck wel benadrukt
dat er tussen de de heidense godsdiensten enerzijds en de godsdienst
van de Bijbel anderzijds bij alle formeele overeenkomst, een groot materiëel verschil bestaat (pag. 359).
Dat fundamentele verschil formuleert Bavinck kernachtig als volgt. In de heidensche godsdiensten is het de mensch, die God zoekt .... Maar in de Schrift is het altijd God, die den mensch zoekt (pag. 340; vergelijk deel III pag. 229: In Israëls religie is het niet de mensch, die God, maar God, die den mensch zoekt; vergelijk verder deel III pag. 553).
Daarbij drie opmerkingen.
a) Of de mens in alle andere godsdiensten God zoekt, kunnen wij als
christenen menen - enkel aanhangers van die godsdiensten zelf kunnen
dat bevestigen of ontkennen.
b) Maar in de Schrift is het altijd God, die den mensch zoekt - die zin doet me denken aan het ontroerende artikel 17 van de Nederlandse Geloofs-Belijdenis: Wij geloven dat onze goede God, door Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid, ziende dat zich de mens alzo [door de zondeval] in de lichamelijke en geestelijke dood geworpen en
geheel ellendig gemaakt had, Zichzelven begeven heeft om hem te zoeken,
toen hij al bevende voor Hem vlood, en heeft hem getroost, belovende
hem Zijn Zoon te geven ... Aan de Heidelbergse Catechismus
hebben mensen wel eens de indruk overgehouden dat Christus moest komen
omdat God zo vertoornd was op de mensen. De Nederlandse
Geloofs-Belijdenis weet beter: van meet
aan zoekt God de mens op en troost hem met de komst van Christus.
c) De uitspraak van Bavinck In de heidensche godsdiensten is het de mensch, die God zoekt.... Maar in de Schrift is het altijd God, die den mensch zoekt
laat de mogelijkheid open dat God de mens zoekt dóórdat
Hij de mens Hem laat zoeken. Want Bavinck verwijst hierbij expliciet
naar Handelingen 17:27 (zie boven: Het was
Gods bedoeling dat ze Hem zouden zoeken).
§ 12. Christus - de Samaritanen - barmhartigheid.
Aan het begin van dit artikel heb ik u al gewaarschuwd: ik ben
bevooroordeeld, ik ben zelf christen. Vanuit het geloof in Christus kun
je toch nooit zeggen dat alle godsdiensten op hetzelfde neerkomen? Alle
andere godsdiensten misschien wel, maar dan toch uitgezonderd de
christelijke godsdienst? Of om het wat scherper te stellen: misschien
komen alle godsdiensten wel op het zelfde neer (inclusief het
christendom); maar het christendom in zijn enorme variatie in alle
eeuwen, landen en kerkgenootschappen valt niet samen met Christus.
Gelukkig maar, als ik denk aan alle ontsporingen van het christendom,
die mij met vervreemding vervullen (zie daarover hierboven § 4).
Laat dan het christendom niet uniek zijn - Jezus is dat toch wel; en
daarmee de Vader van Jezus: de God van het christendom? Daarover enkele
overwegingen.
Hierboven (§ 10) schreef ik: Voor "alle religies komen op
hetzelfde neer" moet je niet bij Paulus zijn. Nog veel minder bij
Johannes. In zijn evangelie en zijn brieven staat de allesbeslissende
betekenis van Christus centraal. Alles-beslissend: het is alles of
niets. Jezus is het Woord van God waardoor alles is geworden, Hij is
het Licht voor alle mensen (Johannes 1). Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen (Johannes 1:18). God
had de wereld zo lief dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat
iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven
heeft. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een
oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door Hem te redden. Over
wie in Hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in
Hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam
van Gods enige Zoon (Johannes 3:16-18). Jezus zegt: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij
(Johannes 14: 6). Dit woord van Jezus wordt vaak aangehaald om de
unieke betekenis van Jezus te bewijzen. Jezus is niet een weg
(één van de vele religieuze wegen tot God), maar Jezus is
dé weg, de énige weg tot God. En bij de eerste afsluiting
van zijn evangelie schrijft Johannes: deze tekenen zijn
opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God,
en opdat u door te geloven leven ontvangt door Zijn naam (Johannes 20:31).
Over de vraag "komen alle godsdiensten op het zelfde neer?" heeft Jezus
niet gespeculeerd. Hij was dan ook niet gekomen om te theoretiseren of
te theologiseren. Maar Jezus was een Jood. De waarheid van de Joodse
godsdienst stond voor Hem buiten discussie. Jullie vereren wat je niet kent, wij vereren wat we kennen; de redding komt immers van de Joden,
zegt Hij tegen de Samaritaanse vrouw (Johannes 4:22). Wel heeft Hij -
als Jood! - forse kritiek op misstanden en ontsporingen binnen Zijn
eigen Joodse godsdienst. En herhaaldelijk spreekt Hij Zijn verrassing
uit over het geloof buiten het Jodendom. Over de centurio te Kapernaum: Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb Ik zo’n groot geloof gevonden!
(Mattheus 8:10 vergelijk Lucas 7: 9). Tegen de Kanaänitische vrouw die Hem om hulp vraagt
voor haar zieke dochter - na een aanvankelijke afwijzing: 'U hebt een groot geloof! Wat u verlangt, zal ook gebeuren.'
(Mattheus 15:28). En wanneer Hij tien melaatsen geneest en
slechts één, een Samaritaan, komt terug om Hem te
bedanken, zegt Hij: ‘Zijn er
niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? Wilde niemand
anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze
vreemdeling?’ Hij zei tegen de Samaritaan: ‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.’ (Lucas
17:17-19). Voor alle duidelijkheid: daarmee zegt Jezus niet dat de
Romeinse (centurio), Kanaänitische (moeder) en Samaritaanse
(genezen melaatse) godsdienst toch eigenlijk wel op het zelfde
neerkomen als het Jodendom. Maar Hij spreekt Zijn verrassing uit over
het geloof dat Hij ook bij deze concrete niet-Joodse mensen ontmoet. - Na het
aangehaalde woord over de centurio in Kapernaum vervolgt Jezus: Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen
en met Abraham, Isaak en Jakob zullen aanliggen bij het feestmaal in
het koninkrijk van de hemel! (Mattheus
8:11 vergelijk Lucas 13:29). Dat is een universeel
perspectief. - Nu vermoed ik dat Mattheus en Lucas bij deze
profetie (toen ze die
opnamen in hun evangelie) dachten aan de wereldwijde
verbreiding van het Evangelie in hun eigen tijd. Dat is dus wat anders dan:
alle godsdiensten zijn op weg naar het Koninkrijk van God. Voor de
evangelisten gaat het hier over de verbreiding van het Christendom,
denk ik.
Na de Samaritaanse vrouw (Johannes 4) en de
dankbare Samaritaan (Lucas 17) mag natuurlijk de
Barmhartige Samaritaan (Lucas 10) niet ontbreken.
Joden en Samaritanen waren zich goed bewust van het verschil in religie. Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden
(Johannes 4:20), zegt de Samaritaanse vrouw tegen Jezus. De twee
volkeren stonden vijandig tegenover elkaar. Joden gingen niet om met
Samaritanen (Johannes 4: 9) en Samaritanen weigerden Joden op weg naar
Jeruzalem gastvrijheid (Lucas 9:52) - in het Oosten een doodzonde!
Des te opvallender dat Jezus in het direct daarop volgende hoofdstuk (Lucas 10) de
gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan vertelt. Het verhaal is
bekend. Langs de weg ligt het slachtoffer van een roofoverval. Een
priester en een leviet komen voorbij - representanten van Jezus' eigen
godsdienst (intrigerend dat Jezus daarvoor de priester en de leviet
neemt, en geen farizeese rabbijn; maar dit terzijde). Zij kijken de
andere kant op en laten de stakker aan zijn lot over.
Maar de volgende passant, een Samaritaan, werd met ontferming bewogen
(NBG). Hij dacht: Wat vreselijk om daar zo zwaargewond aan de kant van
de weg te liggen. Stel je voor dat mij zo iets overkwam. En hij
aarzelde geen moment, maar verleende eerste hulp en voortgezette verzorging. Daardoor liet hij
zien dat hij de naaste was van het slachtoffer: door hem barmhartigheid
te bewijzen (Lucas 10:25-37). Met dit verhaal zegt Jezus niet: de Joodse
godsdienst en de Samaritaanse godsdienst komen op het zelfde neer.
Jezus zegt: waar het op aankomt, is barmhartigheid.
Ook volgens het evangelie van Mattheus. In het begin van de eerste grote toespraak van Jezus (de Bergrede) zegt Jezus: Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden
(Mattheus 5: 7). Als je barmhartig bent voor je medemensen (in nood),
dan zal God eenmaal barmhartig zijn voor jou. Met die zelfde boodschap eindigt de
laatste grote toespraak van Jezus (de Rede over de laatste dingen). Eenmaal zullen alle volkeren (alle heidense
volkeren inclusief hun heidense godsdiensten) verschijnen voor de
Mensenzoon (Jezus). Dan zal Hij hen oordelen - niet naar hun
religie(s), maar naar hun barmhartigheid: hebben ze de hongerige te
eten gegeven, de dorstige te drinken gegeven, de vreemdeling gastvrij
ontvangen, de naakte gekleed, de zieke en de gevangene bezocht? Ik
verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de
geringsten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij
gedaan. ... Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van deze
geringste mensen niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor Mij niet
gedaan (Mattheus 25:31-46).
We kunnen een interessante exegetische discussie beginnen over de vraag wie Jezus precies bedoelt met die geringste van Zijn broeders en zusters: Zijn weerloze Joodse volksgenoten? de vervolgde en verdrukte christenen? alle armen en verdrukten van deze aarde? - Voor de barmhartigen telt maar één ding: dit is een medemens in nood, die kan ik niet aan z'n lot overlaten, die moet ik helpen.
We hoorden Paulus tegen de Atheners op de Areopagus zeggen dat God eenmaal een rechtvaardig oordeel over de
mensheid zal laten vellen door een man die Hij voor dat doel heeft
aangewezen (Handelingen 17:31). Hier horen we welk kriterium die man (= Jezus) bij dat Laatste Oordeel hanteren zal: de barmhartigheid.
§ 13. Komen alle godsdiensten op het zelfde neer?
Aan het begin heb ik u al gewaarschuwd: verwacht geen simpel ja of nee.
Terugkijkend veeg ik enkele overwegingen bij elkaar.
1) De verschillende godsdiensten vertonen onderling veel en grote
overeenkomsten. Daardoor kunnen we al die verschillende religies onderbrengen onder de éne omvattende kategorie
"godsdienst".
2) De verschillende godsdiensten vertonen onderling ook enorme
verschillen. Die verschillen zijn er ook binnen elk van de
wereldgodsdiensten. Ook binnen het christendom.
3) Volgens sommigen zit
achter al die verschillende godinnen en goden de éne Grote
Onbekende. Als dat zo zou zijn, komen alle godsdiensten inderdaad in
wezen op het zelfde neer. Persoonlijk heb ik weinig met die Grote
Onbekende. Volens de Bijbel gaat het niet om de vraag of wij mensen God kunnen kennen, maar om het feit dat God Zich openbaart.
4) Voor mij als christen bidden Joden, christenen en moslims tot de
zelfde God: de éne God van Abraham. Of Joden en moslims samen met mij (als
christen) zouden willen bidden, dat kunnen ze enkel zelf bepalen. Als zij
dat niet zouden willen of kunnen, kan ik daar enkel maar alle begrip voor hebben.
5) Als christenen geloven we dat God (de God van Israël - de Vader van
Jezus) alle mensen gemaakt heeft met de bedoeling dat ze Hem zouden
zoeken (Handelingen 17:27). Mensen zoeken God omdat God mensen zoekt.
6) Maar waar het voor God (de God van Israël - de Vader van Jezus) uiteindelijk
op aankomt is niet godsdienstigheid (met al onze godsdienstige overeenkomsten en verschillen), maar barmhartigheid. Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profeten (Mattheus 7:12 en Lucas 6:31). Dat is de godsdienst van de Bijbel. Voor alle mensen.
PS: In dit artikel heb ik de
godsdiensten zo consequent mogelijk met een hoofdletter geschreven:
Islam, Jodendom, Boeddhisme, Christendom; de aanhangers met een kleine
letter: moslims, boeddhisten, christenen. Maar Joden met een
hoofdletter, omdat volk en religie bij hen vaak samenvallen.