J.FOKKELMAN / W. WEREN: De bijbel literair. Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties. Meinema Zoetermeer 2003. 767 pagina's.
De bijbel is niet enkel het heilige boek van het Jodendom (Tenach) en Christendom (Oude Testament en Nieuwe Testament). Het is ook een hoogtepunt binnen de wereld-literatuur. Als zodanig wordt de bijbel in dit boek behandeld. Behandeld in de dubbele zin van het woord.
Behandeld wordt heel de bijbel. Ook de deutero-kanonieke boeken komen aan bod - voor protestanten zoals ik minder bekend terrein. Alles bij elkaar een enorme klus. Het boek is dan ook meer dan 750 bladzijden dik. En het is geschreven door zo'n 40 deskundigen. Ieder neemt een of meer bijbelboeken voor haar of zijn rekening. Kwaliteit en benadering verschillen. Sommige auteurs geven weinig meer dan een korte samenvatting van "hun" bijbelboek, ongeveer zoals de uittreksels die ik op de middelbare school schreef van de boeken van mijn lees-lijst. Den Dulk schrijft over de brieven aan Timotheus en Titus actualiserend: een (goede) preek. De analyses van redacteur Fokkelman (Inleiding, Psalmen en Hooglied) zijn verrassend en ook geestig.
Behandeld wordt de bijbel als literatuur. De bijbelboeken worden beschreven in hun literaire vorm. Van bijna ieder bijbelboek wordt een indeling gegeven. Taal en stijl worden gekarakteriseerd. Met name de concentrische structuur A B C D C' B' A' wordt telkens aangewezen (vaak overtuigend, soms een beetje gezocht). Van de verhalende bijbelboeken wordt het plot geanalyseerd. Verbanden worden gelegd niet enkel binnen maar ook tussen de verschillende bijbelboeken (inter-tekstualiteit).
De inhoud van zo'n handboek kort weergeven is natuurlijk onbegonnen werk. Daarom een aantal opmerkingen bij dit boek.
1. Een literaire analyse van de bijbelboeken is niets
nieuws. Tijdens mijn studie in Kampen (1971- 1980) heb ik
niet anders meegemaakt.
* Begin jaren '70 leerde de oudtestamenticus prof. J.L. Koole ons
al letten op de concentrische structuur ("de envelop").
Ook in zijn commentaar op Deutero-Jesaja wijst Koole
herhaaldelijk "ringconstructies" aan.
* Al veel eerder schreef zijn nieuwtestamentische collega, prof.
H.N. Ridderbos in zijn Korte Verklaring op Mattheus dat je
Mattheus kunt indelen in vier nagenoeg precies gelijke delen
... gelijk bijv. uit de telling der vss. blijken kan. Ridderbos
zat dus vijftig jaar geleden al te tellen bij het exegetiseren.
Zijn vierdeling van Mattheus:
..... a. 1:1 -9:34 : Jezus afkomst, geboorte en optreden
..... b. 9:35 -16:12: De worsteling om Israëls behoud
..... c. 16:13 -23:39: De naderende scheiding
..... d. 24 -28: Jezus' einde en toekomst
Op college leerde Ridderbos ons nog een nadere verdeling binnen
deel a. Na de verzoeking in de woestijn komen in Mattheus 4 drie
thema' s aan de orde:
(1) 4:12-17: prediking van het evangelie
(2) 4:18-22: roeping van leerlingen
(3) 4:23-25: genezing van zieken
In de volgende hoofdstukken worden deze drie thema' s uitvoeriger
uitgewerkt:
(1) 5- 7: uitwerking van de prediking in de bergrede
(3) 8- 9: uitwerking van de genezingen in de
"wondercapita"
(2) 10: uitwerking van de roeping van de leerlingen in de
uitzendingsrede
Volgens Ridderbos is het déze drieslag (prediking -
genezingen -
discipelen) die aansluitend in Mattheus 11: 2 wordt benoemd als de
werken van de Christus: het drietal ambtshandelingen van de
Messias. Een literaire indeling als deze zou in het boek van
Fokkelman c.s. niet hebben misstaan. Maar Schmidt (die er
Mattheus behandelt) deelt Mattheus net weer anders in - met het
voorbehoud: Heel wat structurele voorstellen zijn zinvol,
maar
weinig voorstellen zijn dwingend (pagina 501). Een
voorbehoud dat voor heel wat indelingen in dit boek geldt...
2. Inderdaad kan een literaire analyse van een bijbelgedeelte de betekenis verhelderen. Ik geef een eigen voorbeeld. In 1Koningen 19: 9-18 (de openbaring van de Heer aan Elia op de Horeb) komt de structuur 3 + 1 viermaal voor:
A: viervoudige klacht van de profeet (vs 10):
a. Uw verbond verlaten
b. Uw altaren omvergehaald
c. Uw profeten gedood
d. ik alleen overgebleven
B: verschijning van de Heer (vs 11-12)
a. niet in de storm
b. niet in de aardbeving
c. niet in het vuur
d. maar in het suizen van een zachte koelte
A' : viervoudige klacht van de profeet (vs 14):
a. Uw verbond verlaten
b. Uw altaren omvergehaald
c. Uw profeten gedood
d. ik alleen overgebleven
B': viervoudig woord van de Heer (vs 15-18):
a. Hazaël koning over Aram
b. Jehu koning over Israël
c. Elisa profeet in uw plaats
d. nog 7000 overgelaten
De hoofdstructuur is A B A' B'. A en A' zijn identiek. B (de verschijning van de Heer) en B' (het woord van de Heer) corresponderen met elkaar. Binnen elk van de vier delen vinden we vier regels (a. b. c. d. ). Daarvan zijn a., b. en c. parallel, en d. staat apart*). Uit het tweede deel (B) blijkt dat het gáát om regel d: niet in storm, aardbeving of vuur, maar in de zachte koelte. Dat geldt ook in A en A': de diepste klacht van Elia is zijn eigen eenzaamheid. En het geldt vooral voor B'. Zoals het geweld van storm, aardbeving en vuur voor de HEER uitgaan, maar de HEER was daarin niet, zo gaat het geweld van Hazaël, Jehu en Elisa vóór de HEER uit, maar de HEER is daarin niet. En zoals Elia de HEER ervaart in het suizen van de zachte koelte, zo is de HEER te ervaren in Zijn 7000 onopvallende getrouwen. Dat is tegelijk Zijn antwoord aan Zijn eenzame profeet. A d, B d, A' d en B' d corresponderen met elkaar. Zo werpt de analyse licht op de betekenis. - *) Deze structuur van 3 + 1 vinden we vaker. Driemaal begrijpt Samuel niet dat de HEER hem roept, pas de vierde keer antwoordt hij: spreek HEER, want Uw knecht hoort (1Samuel 3: 2-10). Driemaal zendt Saul tevergeefs boden om David te arresteren, daarna gaat hij zelf (1Samuel 19:18-24).
3. Terug naar Fokkelman c.s. De bijbel als literatuur behandelen betekent ook dat de hoofdpersonen worden besproken zoals je personages van een roman kunt bespreken; ook de Hoofdpersoon God. Mijn vraag is of dat altijd adekwaat is aan de tekst. Twee voorbeelden van pagina 84. God geeft aan Mozes de Tien Geboden. Het is God blijkbaar duidelijk geworden dat met zijn volk meetrekken en bij hen zijn niet voldoende is. "God" is hier een personage die gaandeweg wijzer wordt. Het is voor mij de vraag of dat beeld van God uit Exodus spreekt. Even verderop deze zelfde bladzijde krijgt Mozes de twee stenen tafelen, maar Van die platen heeft hij niet lang plezier, omdat Aaron tijdens Mozes' afwezigheid op aandringen van het volk een stierkalf van goud heeft gemaakt - goed dat de Egyptenaren de Israelieten hadden voorzien van sieraden, die nu als materiaal voor het beeld kunnen dienen. Mozes kreeg de stenen tafelen natuurlijk niet om er "plezier" van te hebben. Wel vaker treft me in dit boek dit badinerende toontje. En de suggestie dat de Israelieten sieraden hadden meegekregen uit Egypte om nu in de woestijn materiaal te hebben voor het gouden kalf, is inderdaad puur literair gedacht: zoals Agatha Christie vaak al op de eerste bladzijde een aanwijzing verstopt naar de uiteindelijke ontknoping.
4. Nog meer vragen riep dit boek bij me op. Hoe stellen deze
auteurs zich eigenlijk de bijbelschrijvers voor? en
hoe de
mensen voor wie zij in eerste instantie schreven? Ik deel hun
mening dat de bijbelschrijvers bijzonder doordacht en afgewogen
schreven. Tot een tekst met een complexe structuur waren ze zeker
in staat. Maar hoe hebben ze ooit zulke grootschalige
concentrische teksten kunnen schrijven - zonder tekstverwerker?
Louter op hun (artistieke) gevoel? Of door te kwartetten met hun
kladblaadjes?
En voor welk publiek schreven zij? Veel
bijbelteksten zijn
niet geschreven om te worden gelezen maar om te worden gehoord.
Neem al die mensen ("het gehele volk") die in Nehemia 8
stonden te luisteren naar de voorlezing van de Wet door Ezra -
een Schriftlezing die een hele dag duurde. Zouden die in de
voorgelezen woorden al die concentrische structuren en
intertekstuele verbanden hebben opgemerkt? zo vroeg ik mij af.
Antwoord op deze vragen kreeg ik niet van Fokkelman, maar van
mijn collega A. Jobsen: Uit studies naar
de verhalen
bij schriftloze volken is gebleken, hoe groot de spankracht van
het geheugen is. Daarbij worden verschillende technieken
gebruikt. Het tellen van woorden bijvoorbeeld. Structuren waarin
herhaling en thematische herkenning een rol speelt. Juist de
literaire structuren kunnen van groot belang geweest zijn bij het
doorgeven van de aanvankelijke mondelinge teksten. Het moment van
het vastleggen van de canonieke mondelinge tekst in een
schriftelijke is dan een spannend moment. Daarnaast zijn er
waarschijnlijk teksten van het begin af aan alleen in
schriftelijke vorm weergegeven. Dat laat onverlet de grote
invloed van inspiratie, vaak van God gegeven inspiratie die we
voor de Schriften mogen veronderstellen.
Daarmee herinnerde hij mij aan een interessante opmerking van
Julius Caesar over de Gallische druïden
(Panoramix en
consorten dus) in de Commentarii de bello Gallico VI 14: De
druïden hebben vrijstelling van militaire dienst en van alle
belastingen. Daar zulke voordelen aangemoedigd maar ook uit
zichzelf komen er velen bijeen voor de studie, of ze worden er
door hun ouders en familie heengezonden. Men zegt dat ze daar een
groot aantal verzen uit hun hoofd leren. Velen van hen blijven
wel 20 jaar in opleiding. Ze menen dat het van Godswege niet
geoorloofd is die (godsdienstige) dingen aan het schrift toe te
vertrouwen, terwijl ze verder voor bijna alles, publiek en
privé, het Griekse schrift gebruiken. Zelf denk ik dat ze
dit om
twee redenen hebben bepaald: omdat ze niet willen dat hun leer
onder het volk bekend wordt; en omdat ze niet willen dat de
leerlingen door op het schrift te vertrouwen hun geheugen minder
trainen; zoals dat bij de meeste mensen gaat, dat ze door de
veiligheid van het schrift hun motivatie en vermogen om uit het
hoofd te leren verliezen.
5. De bijbel literair - het gaat om de eigen wereld die verhaal en gedicht oproepen. De dunne lijntjes met de ontstaanssituatie gaan verloren door de voortgang in de tijd (pagina 13). Deze zinnen in de inleiding wekken de indruk dat de relatie met de historische werkelijkheid er helemaal niet meer toe doet (de historische werkelijkheid in de dubbele zin van: 1. de beschreven geschiedenis en 2. de historische situatie van de schrijver zelf). In sommige bijdragen wordt een bijbelboek inderdaad zó beschreven: zoals je een roman zou kunnen analyseren, of desnoods een stripverhaal. Zo wordt het boekje Jona knap geanalyseerd - maar de historische profeet Jona (2Koningen 14:25) wordt opmerkelijk genoeg helemaal niet genoemd; toch intertekstualiteit bij uitstek! Andere auteurs schenken (terecht) wél aandacht aan de geschiedenis; zo wordt de bespreking van Koningen gevolgd door de (vermoedelijke) jaartallen van de koningen van Israël en Juda (pagina 201). Bij Ezra en Nehemia kun je om historische achtergrond-informatie eigenlijk niet heen (en die wordt dan ook gegeven). Literair en historisch sluiten elkaar niet uit, maar hebben elkaar nodig. Ik herinner aan de fundamentele stelling van H.W. DE KNIJFF dat de tweeledigheid van 'Woord' en 'geschiedenis' in de bijbel zelf wezenlijk verankerd is (Sleutel en slot. Beknopte geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek. Kampen 1980, pagina 173).