BIJBELKRING
FILIPPENZEN.
In
het winterseizoen 2008/9 hielden we in onze gemeente een Bijbelkring
rond de brief van Paulus aan de Filippenzen. Hieronder enige
achtergrond-informatie bij deze blijde brief. U kunt de volgende
artikelen lezen:
A. De gemeente en
de apostel.
B. Mensen in
Filippenzen.
C. In de Heer.
D. Vernedering en
verhoging.
E. Jodendom en
Christendom.
F. Verwachting.
A. DE
GEMEENTE EN DE APOSTEL
1. Filippi.
Philippi lag in noord-oost Griekenland
(Macedonië). Het was in de tijd van Paulus een belangrijke
stad
(Handelingen 16:12 NBV). Filippi wordt in Handelingen 16:12 NBG
genoemd: een
(Romeinse) kolonie.
Het woord kolonie
roept misverstanden op; de NBV vertaalt: een stad die
volgens Romeins recht wordt bestuurd.
In Filippi woonden mensen met allerlei achtergronden, maar
blijkbaar was er geen Joodse gemeenschap (in tegenstelling tot veel
andere steden die Paulus bezoekt).
2.
Paulus in Filippi.
In
Handelingen 16 reist Paulus door het huidige Turkije. In zijn
gezelschap bevinden zich in elk geval Silas (Handelingen 15:40),
Timotheus (vanaf Handelingen 16: 3) en Lucas (vanaf Handelingen
16:10) Tijdens een overnachting in Troas krijgt Paulus
een visioen van een Macedonische man die hem toeroept: Steek
over naar Macedonië en kom ons te hulp! (Handelingen
16: 9 NBV). Paulus beschouwt dat visioen als een boodschap van God en
steekt over naar Europa. Een historische gebeurtenis: het Evangelie
van Christus landt in Europa (ca. het jaar 50). De eerste belangrijke
Europese stad die Paulus bezoekt is Filippi (Handelingen 16:11-40).
Gedoopt worden in Filippi onder meer Lydia die
in purperstoffen handelde,
samen met haar huisgenoten (Handelingen 16:14-15) en de
gevangenbewaarder en zijn huisgenoten (Handelingen 16:23-34). Daarmee
is blijkbaar de grondslag gelegd van een christelijke gemeente. Uit
Handelingen 16:35-40 krijgen we de indruk, dat Paulus en Silas al
spoedig verder gereisd zijn. Het is mogelijk dat medewerkers van
Paulus in Filippi zijn achtergebleven om Paulus' werk voort te
zetten; in elk geval Lucas, die in Handelingen 16:10-18 in de
wij-vorm spreekt, maar in Handelingen 16:40 verder vertelt in de
zij-vorm: Na
hen bemoedigend te hebben toegesproken, vertrokken ze. In
het algemeen moeten we bedenken dat de bijbelse verhalen vaak enkel
de hoofdlijn schetsen. Er kan in Filippi veel meer zijn gezegd, gedaan
en gebeurd dan Lucas uitdrukkelijk vermeldt.
3.
De brief.
De
brieven van Paulus zijn gelegenheids-geschriften. Niet bedoeld om het
christelijke geloof systematisch uiteen te zetten, maar geschreven in
een concrete situatie. Verschillende brieven hebben een negatieve
aanleiding: in de gemeente van Corinthe heersen allerlei misstanden
(vandaar dat Paulus aan Corinthe een brief schreef met
tranen in zijn ogen,
2Corinthe 2: 4) en de Galaten hebben zich laten overhalen tot een
ander evangelie, dat geen echt evangelie is
(Galaten 1: 6- 7). De Filippenzen geven aan Paulus een positieve
aanleiding om te schrijven: ze hebben hem een (financiële)
ondersteuning gezonden (Filippenzen 4:10-20), overgebracht door
Epafroditus, Paulus' broeder,
medewerker en medestrijder
(Filippenzen 2:25-30 en 4:18). Paulus is daarvoor heel dankbaar. In
het algemeen is de toon van deze brief bijzonder hartelijk. Afgezien
van enige zorg over tweedracht binnen de gemeente (1:27; 2: 2- 4;
4:2) spreekt uit deze brief vooral verbondenheid in het geloof.
4.
Gevangenschap?
Veel uitleggers nemen aan dat Paulus zijn brieven aan de
Efesiërs,
Filippenzen, Colossenzen en Filemon heeft geschreven terwijl hij
gevangen zat. We moeten daarbij bedenken dat men in de oudheid niet
de gevangenisstraf van ons strafrecht kende. Gevangenschap was
voorlopige hechtenis, in afwachting van het vonnis; of machtsmisbruik
van een heerder die tegenstanders monddood wilde maken. Uit
Handelingen zijn ons twee gevangenschappen van Paulus bekend: te
Caesarea (Handelingen 23-26 rond het jaar 58) en te Rome (Handelingen
28 vanaf ongeveer het jaar 60). Veel uitleggers veronderstellen dat
deze brieven geschreven zijn tijdens een niet in Handelingen vermelde
gevangenschap in Efese (Handelingen 19) rond het jaar 53/54. Vanuit
Filippi kan Epafroditus makkelijker op-en-neer gereisd zijn naar
Efese dan naar Caesarea of naar Rome. Er
zijn ook uitleggers die in
twijfel trekken dat Paulus tijdens het schrijven van deze brief
gevangen zat. Het is ook mogelijk dat Paulus verwijst naar een
gevangenschap die al voorbij is. In
Filippenzen 1: 7, 13, 14 en 17 staat in het Grieks letterlijk: mijn
boeien,
zonder dat duidelijk wordt of Paulus zich op het moment van schrijven
nog in die boeien bevindt; het is ook mogelijk dat hij inmiddels weer
op vrije voeten is. Wel is duidelijk dat Paulus zich bewust is van
het levensgevaar dat hij omwille van het Evangelie voortdurend loopt.
Datzelfde geldt overigens ook voor de Filippenzen (1:29).
B. MENSEN IN
FILIPPENZEN
1. Timotheus.
Over
Timotheus is uit het Nieuwe Testament veel bekend. In Handelingen 16:
1- 3 wordt verteld hoe hij in het gezelschap van Paulus terecht kwam.
Timotheus was afkomstig uit Lystra (in het huidige Turkije). Hij had
een Griekse vader en een Joodse moeder. Timotheus vergezelde Paulus
bij diens oversteek naar Europa en tijdens diens verblijf in Filippi.
Als Paulus uit Berea moet uitwijken, blijven Silas en Timotheus daar
achter. Daarna moeten ze hem zo spoedig mogelijk volgen naar Athene
(Handelingen 17:14-15). Blijkbaar voegen ze zich pas bij Paulus als
die inmiddels is aangekomen in Corinthe (Handelingen 18: 5). Later
reist Paulus weer naar Klein-Azië. Van daaruit stuurt hij
Timotheus en Erastus naar Macedonië (dus weer naar de omgeving
van Filippi). Later pikt Paulus Timotheus en anderen daar (om precies
te zijn in Troas) weer op (Handelingen 20:4). Dit is de laatste
vermelding van Timotheus in Handelingen, maar hij kan ook na
Handelingen 20 met Paulus mee gereisd zijn. Timotheus is
mede-afzender van een aantal brieven van Paulus: 2Corinthe,
Filippenzen, Colossenzen, 1 en 2 Thessalonicenzen en Filemon. In
2Corinthe 1:19 noemt Paulus Silas, Timotheus en zichzelf in
één
adem. In Romeinen 16:21 brengt Paulus de groeten van Timotheus over.
Timotheus treedt herhaaldelijk op als afgezant van Paulus (1Corinthe
4:17 en 16:10; Filippenzen 2:19; 1Thessalonicenzen 3: 6). Paulus
schrijft aan hem twee persoonlijke brieven die in onze Bijbel bewaard
zijn gebleven. En aan het slot van de brief aan de Hebreeën
(13:23) lezen we: Wist
u dat onze broeder Timotheus is vrijgelaten? (deze
vermelding is een reden geweest om deze brief - waarschijnlijk ten
onrechte - toe te schrijven aan de apostel Paulus, en mede daaraan is
te danken dat de Hebreeënbrief is opgenomen in de Bijbel).
Alles
bij elkaar is Timotheus naast de apostelen één
van de
belangrijkste personen in de vroege christelijke kerk. - Ook uit
Filippenzen 2:19-24 blijkt hoezeer Paulus Timotheus waardeerde.
Paulus wil Timotheus binnenkort naar Filippi zenden om door hem te
vernemen hoe het met de Filippenzen gaat.
2. Epafroditus.
Zoveel
als we over Timotheus weten, zo weinig weten we over Epafroditus. Hij
wordt enkel genoemd in Paulus' brief aan de Filippenzen. In
Colossenzen 1:7 en 4:12 en in Filemon 23 noemt Paulus een zekere
Epafras als één van zijn medewerkers - volgens
sommige
uitleggers zijn Epafras en Epafroditus de zelfde persoon; andere
uitleggers bestrijden dat. - Epafroditus heeft goede gaven van de
Filippenzen meegebracht naar Paulus (Filippenzen 4:18 en 2:25).
Tijdens zijn verblijf bij Paulus is Epafroditus ernstig ziek
geworden, mogelijk door heimwee. Daarom stuurt Paulus hem nu naar
Filippi terug, mét deze brief voor de Filippenzen. We
krijgen
het gevoel dat Paulus het tegenover de Filippenzen voor Epafroditus
opneemt. Paulus noemt Epafroditus zijn broeder,
medewerker en medestrijder. Mogelijk
voorziet Paulus dat de Filippenzen Epafroditus zullen beschouwen als
een slappeling omdat hij voortijdig is teruggekeerd. Dat is hij
allerminst! Epafroditus heeft voor de zaak van Christus juist zijn
leven gewaagd. Daarom verdient hij respect: houd
mensen zoals hij in ere!
(Filippenzen 2:25-30).
3. Euodia, Syntyche, Syzygus (?) en Clemens.
Deze leden van de gemeente te
Filippi worden genoemd in Filippenzen 4:2-3. Euodia en Syntyche
worden opgeroepen tot eensgezindheid in de Heer. Paulus vraagt een
goede vriend van hem in Filippi hen daarbij te helpen, blijkbaar door
als bemiddelaar op te treden. Die goede vriend wordt niet met name
genoemd (maar sommige uitleggers vatten het Griekse woord voor
metgezel
(NBG) / vriend
(NBV) op als een eigennaam: Syzygus).
Euodia en Syntyche
gaan Paulus ter harte omdat ze samen met Paulus hebben gestreden voor
het Evangelie. In de oudste christelijke kerk spelen verschillende
vrouwen een belangrijke rol. De gemeente van Filippi is begonnen met
de bekering van Lydia de purperverkoopster (Handelingen 16: 14): de
eerste Europese christen was een christin. Paulus noemt Euodia en
Syntyche in één adem met Clemens en zijn overige
medewerkers, van wie de
namen in het boek van het leven staan.
Over Euodia en Syntyche, de vriend van Paulus (Syzygus?) en Clemens
is ons verder niets bekend.
C. IN DE HEER
1. Een kenmerkende uitdrukking.
Als
we Filippenzen lezen in de NBG-vertaling, komen we telkens
uitdrukkingen tegen als in
Christus Jezus
(1: 1), in
Christus (2:
1), in de Heer
(1:14). In de Griekse tekst komen deze uitdrukkingen ruim 20x voor in
deze vrij korte brief. De Filippenzen zijn heiligen
in Christus Jezus
(1:1 en 4:21). Paulus spreekt over in
de Heer zich bevinden (3:9
letterlijk), in
de
Heer (vast)staan
(4:1), in Hem (=
de Heer) alles kunnen
(4:13: alles kunnen doen of alles kunnen verdragen), in
de Heer zich verblijden
(3:1; 4:4; 4:10), in
de Heer Jezus hopen (2:19), in de
Heer vertrouwen (1:14 en 2:24) en in
de Heer roemen
(1:26 en 3: 3). Paulus doet in
Christus een beroep op
de Filippenzen (2:1 NBG), verzoekt hun Epafroditus in
de Heer te ontvangen (2:29)
en vermaant Euodia en Syntyche in
de Heer eensgezind te zijn
(4:2). Zelf zit of zat Paulus in
Christus gevangen
(1:13 - NBV: omwille
van Christus).
God roept ons in
Christus
(3:14); Hij zal in
Christus Jezus in al onze behoeften voorzien (4:19); en Zijn
vrede zal onze harten en gedachten behoeden in Christus Jezus (4:
7). Het is dus een kenmerkende uitdrukking voor deze brief. Helaas
worden er in de NBV verschillende omschrijvingen gebruikt; daardoor
verdwijnt het verband tussen deze teksten uit het zicht.
2. De Levende Heer.
Dit
grote aantal teksten maakt duidelijk wie Jezus is voor Paulus. Jezus
is méér dan een figuur uit het verleden. Het gaat
Paulus niet om de verhalen over rabbi Jezus Die vroeger rondtrok,
wonderen deed en preekte. Het gaat Paulus om de Levende Heer. Met
Pasen is er een nieuwe werkelijkheid aangebroken. De Levende Heer is
de realiteit waarbinnen wij leven. Met woorden uit een andere brief:
Indien wij al
Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer. Zo is dan wie
in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan; zie,
het nieuwe is gekomen
(2Corinthe 5:16). Voor het nieuwe bestaan, waarin de Levende Heer
alles-bepalend is, gebruikt Paulus het woordje in:
in de Heer, in Christus, in Hem.
"Binnen het
kader van de Levende Heer" zijn
de christenen in Filippi heiligen (1:1); zit of zat Paulus gevangen
(1:13); zijn christenen elkaars zusters en broeders (1:14); hebben de
Filippenzen reden om over Paulus te roemen (1:26); enz.
3. Andere uitdrukkingen
.Wat
het betekent in
de
Heer
te leven, omschrijft Paulus ook met andere uitdrukkingen. Het
leven is voor mij Christus
(1:21), want Hij
is mijn Heer (3:
8) - Paulus weet zich een dienstknecht
van Christus Jezus
(1: 1). Hij weet zich door
Christus Jezus gegrepen
(3:12). Hij wenst ons de
genade (en vrede) van de Heer Jezus Christus
toe (1: 2 en 4:23). We worden vervuld
van de vrucht van gerechtigheid door Jezus Christus (1:11)
en ervaren de
ontferming van Christus Jezus
(1: 8) en de
bijstand van de Geest van Jezus Christus
(1:19). Allemaal aanduidingen voor dezelfde werkelijkheid.
4. Ons
hele bestaan.
Met
leven "in Christus" bedoelt Paulus niet enkel ons
geloofsleven, maar ons hele bestaan. Paulus schrijft het heel
persoonlijk. Alles wat hij tot nu toe belangrijk vond, heb
ik om Christus' wil schade geacht. Voorzeker, ik acht zelfs alles
schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te
boven gaat. Om Zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het
voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen, en in Hem moge blijken
niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de
gerechtigheid door het geloof in Christus ...
(3: 7- 9): om
Christus' wil alles weggooien, en dat om Christus te winnen, om
Christus te kennen
(ook in 3:10), om
in Christus te geloven: dat
is een actieve geloofshouding. Niet als een prestatie, maar als
genade:
niet
alleen in
Christus te geloven, maar ook voor Hem te lijden
(1:29). Gelovigen (en zeker ambtsdragers) hebben de taak door hun
woorden en daden het Evangelie van Christus uit te dragen: de
zaak
(NBG) /
de
belangen
(NBV) van
Christus
Jezus te zoeken
(2:21), Christus
te prediken (1:15),
Christus te
verkondigen
(1:16 en 1:18), Christus
groot te maken: hetzij door mijn leven, hetzij door mijn dood (1:20).
Ook Epafroditus is om
het werk van Christus dicht bij de dood gekomen
(2:30). Het leven in Christus vraagt ons hele bestaan.
5. De Heilige Geest.
De
uitdrukking in
Christus
doelt op dezelfde werkelijkheid die Paulus in zijn brieven aan de
Romeinen en Corinthiërs (1 en 2) aanduidt met de
Geest. In
Filippenzen gebruikt Paulus het woord Geest / geest
maar enkele malen (1:19; 1:27; 2: 1; 3: 3; 4:23) - niet altijd is
duidelijk of het daarbij gaat om de Geest van God of onze menselijke
geest. Zowel bij de uitdrukking in
Christus als bij de
Geest
gaat het niet alleen over ons geloofsleven of onze religieuze
ervaringen, maar om ons hele bestaan.
D.
VERNEDERING EN VERHOGING
Door
heel de brief aan de Filippenzen heen speelt de gedachte van
vernedering en verhoging. In de Nederlandse vertalingen kunnen we dat
niet goed zien, omdat het Griekse woord voor nederig
(tapeinos)
wordt weergegeven met verschillende Nederlandse woorden. Het gaat om
vier belangrijke teksten in de brief.
1. De vernedering en verhoging van Christus (2: 5-11).
Christus Jezus was in de
gestalte van God, maar deed afstand van Zijn gelijkheid aan God, en
nam de gestalte van een slaaf aan en werd gelijk aan een mens. Hij
heeft Zichzelf vernederd en werd gehoorzaam tot de dood aan het
kruis. Paulus
schrijft hier over de weg die Jezus is gegaan. Zijn menswording
(Kerst) was al een vernedering, en Zijn kruisdood (Goede Vrijdag) was
de diepst mogelijke vernedering. Sommige uitleggers zien een
tegenstelling met Adam: Adam was geschapen in
het beeld van God
(Genesis 1:27) maar greep naar méér: het
gelijk zijn aan God
(Genesis 3: 5 NBG) - Christus was in
het beeld van God,
en deed afstand van het
gelijk zijn aan God.
Tegenover de
gestalte van God
staat de
gestalte
van een slaaf: het
menselijk bestaan. In de tijd van Paulus een aanstootgevende
uitspraak, want een slaaf was geen mens. Waarom is Jezus deze weg van
vernedering gegaan? uit gehoorzaamheid
(aan
God). Deze zelfde gedachte horen we in Jezus' lijdens-aankondigingen
(bijv. Lucas 9:22: de Zoon des Mensen moet
veel lijden) en in Jezus' gebed in Gethsemane (bijv. Lucas 22:42 NBG:
niet Mijn wil,
maar Uw wil geschiede).
Paulus zegt hier dus niet expliciet dat Jezus Zichzelf opofferde
óm
ons te verlossen - Jezus' gehoorzaamheid aan Gods opdracht krijgt
alle nadruk.
Dáárom
heeft God
Jezus ook nog meer verhoogd en Hem de Naam boven alle naam gegeven,
opdat in de Naam van Jezus alle knie zich zal buigen en elke tong zal
belijden: Jezus is HEER - tot eer van God de Vader. Hiervóór
ging het over wat Jezus heeft gedaan - hier gaat het om wat God doet:
Jezus heeft Zichzelf vernederd - God heeft Jezus verhoogd. Daar ligt
een verband tussen: omdat
Jezus Zichzelf vernederd heeft, daarom
heeft God Hem verhoogd: God heeft Jezus opgewekt uit de dood,
opgenomen in de hemel, en doen plaatsnemen aan Zijn rechterhand. Nog
meer
verhoogd: Jezus krijgt een nog grotere heerlijkheid dan die waarvan
Hij afstand heeft gedaan: Hij krijgt de allerhoogste naam: HEER (de
onuitsprekelijke Godsnaam JHWH) - overigens zonder dat dit ten koste
gaat van God Zelf (tot
eer van God de Vader):
God en Jezus vallen bijna samen (zoals in Openbaring in
één
adem: Hij
Die op de troon gezeten is en het Lam).
2. Christus' vernedering als voorbeeld van nederigheid (2: 3- 5).
Paulus
schrijft over de vernedering en verhoging van Christus met een
praktisch doel: onze onderlinge nederigheid
(NBG: ootmoedigheid
- NBV: bescheidenheid):
acht
de ander uitnemender (NBG)
/ belangrijker
(NBV) dan
uzelf; let niet [enkel] op uw eigen belangen, maar ook op die van de
ander.
Je kunt ook vertalen: let
niet [enkel] op je eigen gaven.
Zowel uit de brieven van Paulus (1Corinthe 12-14) als uit de
kerkelijke praktijk kennen we de neiging om de eigen (geestelijke)
gaven centraal te stellen en neer te zien op anderen (vgl. ook Lucas
18: 9-14). Paulus roept ons op om de gaven / belangen van de
ánder
centraal te stellen. Hierboven staat [enkel]
tussen [ ] omdat het
niet in de grondtekst staat; letterlijk staat
er: let
niet op je eigen belangen / gaven ...
Ook dit was en is een aanstootgevende uitspraak: nederigheid
/ ootmoedigheid / bescheidenheid
gold in Paulus' tijd als minderwaardig - zelfbewustzijn was het
ideaal; zoals tegenwoordig assertiviteit het ideaal is.
3.
Paulus' eigen vernedering als voorbeeld (4:11-13).
Paulus
kan ook zichzelf als voorbeeld stellen (3:17). Hij kent het hele
leven. Hij benoemt dat geheel van het leven in enkele
tegenstellingen. De eerste daarvan is vernederd worden /
zich
vernederen - overvloed hebben (4:12).
Vernederd
worden
kan doen denken aan alle ellende die Paulus heeft doorstaan bij zijn
werk (2Corinthe 11:23-29). Zich
vernederen
kan ook betekenen: vasten
(zichzelf
vrijwillig beperkingen opleggen voor God). Vanwege de tegenstelling
met overvloed
hebben
vertaalt de NBG: armoede
en de NBV: gebrek
lijden. Het is dus niet helemaal
duidelijk inhoeverre hier sprake is van een
vernedering door de omstandigheden (armoede),
door mensen (mishandeling) of door eigen keuze (vasten). Hoofdzaak is
hier dat Paulus tegen
alles (gebrek
én overvloed, enz) bestand
is door Christus Die hem
(en ons) kracht
geeft.
4. Onze eigen vernedering en toekomstige verhoging (3:20-21).
Wat
is het heil dat Christus ons schenkt? In verschillende
Bijbelgedeelten wordt dat heil verschillend benoemd: de vergeving van
onze zonden (Colossenzen 1:14 en Handelingen 2:38), vrede (Efese 2:17
en Lucas 2:14), kind van God zijn (Romeinen 8:14-16 en 1Johannes
3:1), eeuwig leven (Romeinen 6:23 en Johannes 3:16), enz. In
Filippenzen zegt Paulus het anders: wij
verwachten uit de hemel Christus als Heiland / Verlosser, Die ons
vernederd (NBV:
armzalig)
lichaam
gelijk zal maken aan Zijn verheerlijkt lichaam.
Met vernederd
/ armzalig lichaam
bedoelt Paulus heel ons menselijke bestaan met al z'n ellende:
zorgen, ziekte en zonden; en voor christenen bovendien nog de ellende
van de strijd voor hun geloof en tegen hun zonden. Onze verwachting
is dat het niet bij ellende zal blijven. Als we delen in de
vernedering van Christus, mogen we eenmaal ook delen in Zijn
verhoging (vgl. Filippenzen 3:10-11 en Romeinen 8:17). Christus
vernederde Zichzelf en werd daarom door God verhoogd (Filippenzen 2:
9-11) / verheerlijkt (Lucas 24:26 en 1Petrus 1:11). Met de goddelijke
kracht die Christus daarbij ontvangen heeft, zal Hij ons eenmaal doen
delen in Zijn verhoging / heerlijkheid. "Eenmaal" = bij
Jezus' wederkomst (wij
verwachten uit de hemel Christus
als
Heiland:
3:20) en onze opstanding uit de dood (3:11). Het heil van Christus
ligt hier duidelijk in de toekomst. Wat het delen in het
verheerlijkte bestaan van Christus concreet betekent, blijft nog een
verrassing.
5. Jezus' belofte over
vernedering en verhoging.
Over
vernedering en verhoging spreekt Jezus Zelf in Mattheus 23:12; Lucas
14:11 en Lucas 18:14:
Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden - wie zichzelf vernedert,
zal verhoogd worden.
Als wij tijdens ons aardse leven onszelf vernederen (ootmoed en
bescheidenheid tegenover God en mensen), zullen we eenmaal door God
Zelf worden verhoogd. Toen Paulus aan de Filippenzen schreef, waren
de Evangeliën nog niet op schrift gesteld - maar mogelijk
kende
Paulus dit woord van Jezus van horen zeggen.
E.
JODENDOM EN CHRISTENDOM
1. Vervangingstheologie?
Wij
zijn de besnijdenis
- schrijft Paulus aan de Filippenzen (3:3 NBG).
De besnijdenis
is aanduiding van het Joodse volk als volk van het verbond. Het lijkt
alsof Paulus bedoelt: de Joden dénken dat zij (nog steeds)
het
volk van God zijn; maar wij als christenen weten beter: wij als
christenen zijn nu het ware volk van God (besnijdenis
is dan figuurlijk bedoeld, want de Filippenzen waren Grieken en dus
niet letterlijk besneden). Paulus lijkt
hier een woordvoerder van de vervangingstheologie:
"De Joden hebben Jezus afgewezen en zijn daarom niet langer meer
het volk van God - het nieuwe volk van God is de christelijke kerk.
Het Joodse volk heeft in Gods plan geen bijzondere betekenis meer".
Deze visie was eeuwenlang gangbaar in de christelijke kerken. Met
name sinds de Tweede Wereldoorlog zijn we bijzonder kritisch geworden
op de vervangingstheologie. Mogen wij als christenen het Joodse volk
afschrijven? Bedoelt het Nieuwe Testament dat het Joodse volk is
afgeschreven? Bedoelt Paulus hier in Filippenzen 3 het Joodse volk af
te schrijven?
2. Het
conflict.
In
Filippenzen 3: 2 haalt Paulus fors uit naar de
honden, de slechte arbeiders, de versnijdenis
(NBG). Hij maakt niet precies duidelijk welke mensen hij bedoelt. Uit
het scheldwoord versnijdenis
(een karikatuur van besnijdenis)
wordt duidelijk in welke richting we moeten denken. De eerste
christelijke
gemeente bestond vrijwel geheel uit Joden die
tot het geloof in Jezus als de Messias waren gekomen. Zij hielden
zich aan de Joodse leefregels en de mannen waren uiteraard besneden.
Met name door het zendingswerk van Paulus traden ook veel mensen van
niet-Joodse afkomst toe tot de christelijke kerk. Dat leidde tot een
conflict. We lezen daarover in Handelingen 15 en in Paulus' brief aan
de Galaten. Sommige Joodse christenen eisten van de niet-Joodse
christenen dat zij (net zoals zijzelf) zich zouden laten besnijden en
zich zouden houden aan de Joodse leefregels (spijswetten, sabbat,
enz.). Volgens hen bestond het Christendom uit Jodendom + het geloof
in Jezus; om christen te worden moest je eerst Jood worden. Paulus
bestreed deze
opvatting emotioneel. Daarbij zal zeker een rol
hebben gespeeld dat hij zijn niet-Joodse bekeerlingen niet wilde
afschrikken met hoge eisen. Je als volwassen man laten besnijden en
je in een niet-Joodse omgeving (zoals Filippi) moeten houden aan
Joodse spijswetten en feestdagen is bijzonder veel gevraagd. Na
een stevige discussie geeft de synode van Jeruzalem Paulus tenslotte
gelijk: aan niet-Joodse christenen worden niet
méér
eisen gesteld dan dat zij zich
onthouden van wat door de afgodendienst bezoedeld is, van ontucht,
van vlees waar nog bloed in zit en van het bloed zelf
(Handelingen 15:20 NBV). Je hoeft dus niet eerst Jood te worden om
christen te kunnen worden. Daarmee is dus geen oordeel uitgesproken
over het Joodse volk, maar enkel over de eisen die aan niet-Joodse
christenen gesteld mogen worden!
Bij
de honden,
de slechte arbeiders, de versnijdenis
denk ik dus aan (Joodse) christenen die niet-Joodse christenen wilden
dwingen tot de Joodse leefwijze.
3. Christus alleen.
Hierboven noemde ik Paulus' missionaire motief: hij wil zijn
niet-Joodse bekeerlingen niet afschrikken met hoge eisen. Daarachter
ligt een diepere vraag: wat is onze diepste zekerheid? In Filippenzen
3: 6- 7 somt Paulus de zeven zekerheden op die hij zelf had
vóór
Christus aan hem verscheen:
* Hij
was besneden toen hij acht dagen oud was.
* Hij
behoorde tot het volk Israël.
* Hij
behoorde tot de stam Benjamin (de enige in Kanaän
geboren aartsvader).
*
Hoewel wonend in Tarsus (Turkije) waren zijn ouders
Hebreeuws-sprekende Joden.
* Hij
hoorde tot de strenge Farizeese richting.
* Hj
had de door hem als ketters beschouwde christelijke gemeente
fanatiek vervolgd.
* Hij
leefde de geboden van het Oude Testament strikt na.
Door
de ontmoeting met Jezus is Paulus totaal veranderd. Sindsdien wil hij
nog maar één ding: eenmaal bij Christus zijn
(vgl.
1:23): eenmaal in
Christus gevonden worden
(3: 9 letterlijk) en Christus
kennen
(3: 8 en 10, vgl. 1Corinthe 13:12: zoals
ik zelf gekend ben).
Dat verlangen betekent het einde van alle zekerheden. Voor Paulus
persoonlijk het einde van zijn eigen vroegere Joodse zekerheden (3:
9: mijn
eigen rechtvaardigheid).
Maar evengoed van al onze christelijke zekerheden in dogmatiek en
ethiek, liturgie en spiritualiteit. We kunnen enkel maar Christus
volgen in leven en sterven
in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan
(3:11). Uit in
de hoop
en misschien
spreekt geen twijfel, maar het loslaten van al onze eigen zekerheden.
De zaligheid wordt nooit ons bezit, we kunnen haar enkel maar
ontvangen wanneer we bij de Heer zullen zijn.
4. Filippenzen en Romeinen.
In
Filippenzen 3 gebruikt Paulus krasse termen als versnijdenis.
Voor
Joden was en is de besnijdenis heilig. Versnijdenis
zal hen kwetsend in de oren hebben geklonken. Maar het maakt wel uit
wie het zegt. Paulus is en blijft zelf een Jood. In een felle
discussie kon hij zich termen veroorloven die ons als niet-Joden
beslist niet betamen. De gemeente van
Filippi
bestond grotendeels uit niet-Joodse
christenen (vandaar dat Paulus in deze brief vrijwel niet citeert uit
het Oude Testament). Paulus wijst hen heel persoonlijk op Christus.
Ze hoeven geen Joden te worden om behouden te worden. Ze mogen alles
van Christus verwachten. Daarmee doet Paulus geen uitspraak over de
plaats van het Joodse volk in Gods plan met de wereld. Daarover
schrijft Paulus wel in Romeinen 9-11. Enerzijds vanuit zijn
persoonlijke verdriet dat hij zijn Joodse volksgenoten niet kan
overtuigen van het Evangelie van Christus (Romeinen 9: 2). Anderzijds
om de niet-Joodse christenen te waarschuwen tegen hoogmoed tegenover
het Joodse volk (Romeinen 11:18-20 - deze waarschuwing lijkt me zeker
van toepassing op de vervangingstheologie). Paulus geeft een
geheimenis
(= profetische openbaring) door: God gaat met Joden én met
niet-Joden Zijn onnaspeurlijke wegen door de geschiedenis, maar die
wegen komen tenslotte uit bij Hem. Het is Gods bedoeling Zich
tenslotte over
allen te ontfermen
(Romeinen 11:25-36).
F. VERWACHTING
1. Een brief vol verwachting.
De
brief aan de Filippenzen is de brief van de blijdschap omdat het een
brief vol verwachting
is: verwachting voorbij de dood - verwachting van de komst van
Christus. Naar mijn overtuiging is dat één en
dezelfde
verwachting. Paulus maakt geen tegenstelling tussen de hemelse
zaligheid na het sterven en de heerlijkheid op de nieuwe aarde na de
opstanding. Voor Paulus valt dat in principe samen: als wij sterven,
zijn wij bij de Heer - dan breekt voor ons de jongste dag aan. Paulus
speculeert dus niet over een tussentoestand tussen ons sterven en
onze opstanding.
2. Jezus is Heer.
Paulus
verwacht dat eens de dag zal komen dat ieder en alles Jezus zal
erkennen als Heer: opdat
in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de
aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: Jezus Christus is
Heer, tot eer van God, de Vader
(2:10-11). Daarop doelt Paulus ook als hij spreekt over de
kracht waarmee Christus in staat is alles aan Zich te onderwerpen
(3:20).
Dat woord onderwerpen
gebruikt Paulus ook in 1Corinthe 15:27-28: God onderwerpt
alles aan Christus, tot en met de laatste vijand: de dood. Daarin
klinken twee Psalmen door. In Psalm 8: 7 staat dat God alles aan de
mens (het mensenkind /
de Zoon des Mensen) heeft onderworpen.
En in Psalm 110:2 zegt God tegen mijn
Heer
(= de Messias): Zit aan
Mijn Rechterhand, tót Ik uw vijanden
aan u heb onderworpen. Voor Paulus betekent deze Psalm:
Christus zal
gezeten zijn aan Gods Rechterhand, tót de dag dat alles aan
Hem onderworpen is. Dan zal Christus wederkomen op aarde.
3.
De
Heer is nabij.
Paulus
speculeert er niet over wanneer die dag zal aanbreken, maar verwacht
de wederkomst van Christus blijkbaar op korte termijn: De
Heer is nabij! (4:5
- Paulus schrijft dat overigens met een heel praktische bedoeling.
Omdat de Heer spoedig ieder mens recht zal doen, hoeven wij niet op
onze strepen te staan). Uit
de hemel verwachten
wij onze Redder, de Heer Jezus Christus. Het
woord Redder
is het zelfde woord dat klinkt met Kerst: U
is heden de Redder (Verlosser / Heiland) geboren (Lucas
2:11 - verder: Johannes 4:42 en 1Johannes 4:14; Handelingen 5:31 en
13:23; Efese 5:23; 2Timotheus 1:10; Titus 1:4; 2:13; 3:6; en 2Petrus
1:1; 1:11; 2:20; 3:2; 3:18). Dat Jezus de Heiland is, wordt ons met
Kerst beloofd. Maar het wordt pas volle werkelijkheid als Jezus
wederkomt op aarde.
Dan
zal Hij namelijk
ons vernederd lichaam (NBG)
/ ons
armzalig lichaam (NBV)
= heel ons armzalige mensenbestaan hier op aarde
gelijk maken aan Zijn verheerlijkt lichaam (3:20-21):
Zijn bestaan in hemelse glorie sinds Zijn opstanding. Jezus heeft
Zich vernederd en is daarom door God verhoogd (2:8-9): opgewekt uit
de dood en opgenomen in de hemel. Bij
Zijn wederkomst zal Christus ons in Zijn verhoging laten delen.
Zoals Hij is opgestaan uit de dood, zo zullen ook wij dan in
heerlijkheid opstaan (3:10-11).
4. De dag van Christus.
Voor
de dag van Jezus' wederkomst gebruikt Paulus driemaal de uitdrukking:
de
dag van Christus (Jezus).
Zoals de profeten de
dag des HEREN aankondigden
(bijv. Amos 5:18-20), zo verwacht Paulus de
dag van Christus. Hij
hoop dat de Filippenzen het Evangelie trouw zullen blijven, zodat hij
op
de dag van Christus
trots op hen zal kunnen zijn (2:16 - zoals een vader trots is op het
goede rapport van zijn kind). Niet dat Paulus daaraan twijfelt: het
geloof en de liefde van de Filippenzen zijn immers het werk van God
Zelf, en God zal het werk van Zijn handen niet loslaten maar
voltooien op
de dag van Christus Jezus
(1: 6). Paulus bidt voor de Filippenzen dat hun liefde zal groeien
en rijpen, zodat ze op
de dag van Christus zuiver en onberispelijk
zullen zijn (1:10). Kenmerkend is de combinatie van twee gedachten
die logisch tegenstrijdig lijken: enerzijds het volle vertrouwen op
Gods genade - anderzijds onze eigen verantwoordelijkheid.
5. Genade en inspanning.
Deze
tegenstrijdigheid van het Evangelie vinden we door heel deze brief
heen. Paulus formuleert het heel kernachtig: bewerk
uw behoud met vreze en beven, want God is het Die in u werkt zowel
het willen als het werken, naar Zijn welbehagen
(2:12-13). Een uitlegger schrijft: ons behoud is zeker, omdat het
helemaal van God afhangt - en dáárom moeten we
zó
ons best doen, alsof ons behoud helemaal van onszelf afhangt.
- Enerzijds kan Paulus
onvoorwaardelijk schrijven over uw behoud (1:28 NBG) en over christenen van wie de namen in het boek
van het leven staan (4:3). Daar hoeven we niet aan
te twijfelen, want onze redding hangt helemaal af van Gods genade. Met genade begint (1:2) en eindigt (4:23)
deze brief.
- Anderzijds schrijft Paulus over
de weg naar het heil als over een sportwedstrijd, die onze volledige inzet vraagt; pas op de eindstreep
weet je of je gewonnen hebt (3:13-14). Geloven vraagt onze uiterste
inspanning (mogelijk zelfs lijden voor de Heer),in de hoop misschien ook zelf
uit de dood op te staan; ... in de hoop eens dat te kunnen grijpen
waarvoor Christus Jezus mij gegrepen heeft (3:11-12).
6. Bij
de Heer zijn.
Paulus
vat het heil dat ons wacht samen in de uitdrukking bij
Christus zijn, want dat is het allerbeste (1:23).
Hier in Filippenzen gebruikt hij de uitdrukking bij
Christus zijn
voor wat ons wacht na het sterven. In 1Thessalonicenzen 4:17 gebruikt
Paulus de uitdrukking bij
de Heer zijn
voor wat ons wacht na de jongste dag. Dat bevestigt de stelling
waarmee dit artikel begint: Paulus maakt geen tegenstelling tussen
een tussentoestand (de hemelse zaligheid tussen sterven en
opstanding) en de definitieve heerlijkheid (na onze opstanding op de
nieuwe aarde). Het is hetzelfde
heil:
bij
de Heer zijn,
en daardoor delen in Zijn heerlijkheid. Dat heil wordt ons voor 100%
uit Gods genade geschonken - en daarom moeten we voor 100% ons best
doen om dat heil te bereiken.