Lucas 5: 1-11: de Messias en Simon Petrus

In de NBG-vertaling van 1951 staat boven Lucas 5: 1-11: de wonderbare visvangst. Het is een bijzonder bijbelgedeelte. Niet speciaal omdat het een wonder is. Wie allergisch is voor wonderen, heeft als Bijbellezer wel een probleem. De Evangeliën wemelen van de wonderen. Maar ook als wonderverhaal is dit gedeelte bijzonder. Veel wonderen in het Lucas-Evangelie vinden we ook in Mattheus en Marcus. Een paar voorbeelden: de genezing van de schoonmoeder van Petrus (Mattheus 8 // Marcus 1 // Lucas 4), van de bezetene in Gadara (Mattheus 8 // Marcus 5 // Lucas 8) en van de verlamde (Mattheus 9 // Marcus 2 // Lucas 5); de opwekking van het dochtertje van Jaïrus (Mattheus 9 // Marcus 5 // Lucas 8); het stillen van de storm (Mattheus 8 // Marcus 4 // Lucas 8); de wonderbare spijziging van de vijfduizend (Mattheus 14 // Marcus 6 // Lucas 9). Maar in Mattheus en Marcus lezen we niets over een wonderbare visvangst. Datzelfde geldt overigens van bijvoorbeeld de opwekking van de jongeling van Naïn (Lucas 7); dat verhaal ontbreekt eveneens in Mattheus en Marcus. Een wonderbare visvangst vinden we wél in Johannes 21: 1-11. Johannes plaatst dit verhaal in de tijd na Pasen. Het is daar de Opgestane Heer, Die aan Zijn leerlingen verschijnt, waarbij zij verrassend 153 grote vissen vangen. Nu gaat Johannes in de ordening van de verhalen vaker een eigen weg. Uit Mattheus 21 // Marcus 11 // Lucas 19 weten we dat Jezus de tempel heeft gereinigd van commercie enkele dagen vóór Zijn dood - maar Johannes heeft redenen gehad om dit verhaal al aan het begin van zijn evangelie op te nemen (Johannes 2).

Ik noemde Lucas 5: 1-11 een wonderverhaal. Dat is het zeker, maar dat is nog niet eens de halve waarheid. Dat laat ik zien in het volgende schema. In de recherkolom het verhaal uit Lucas, in drie gedeelten. In de linker-kolom achtereenvolgens een gedeelte uit Marcus (// Mattheus 13: 1-3); uit Johannes 21 (zie boven); en uit Marcus 1 (// Mattheus 4:18-22). Ik gebruik hier de Nieuwe Bijbel Vertaling:

Marcus 4: 1-2: Weer ging Jezus naar het meer om de mensen te onderwijzen; er kwam een enorme menigte om Hem heen staan. Daarom ging Hij in de boot op het meer zitten, terwijl de menigte op de oever bleef staan. Hij onderwees hen uitvoerig en sprak hen toe in gelijkenissen. Lucas 5: 1-3: Toen Jezus eens aan de oever van het Meer van Gennesaret stond en het volk zich om Hem verdrong om naar het woord van God te luisteren, zag Hij twee boten aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gestapt, ze waren bezig de netten te spoelen. Hij stapte in een van de boten, die van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land weg te varen; Hij ging zitten en gaf de menigte onderricht vanuit de boot.
Johannes 21: 3-11: Petrus zei: ‘Ik ga vissen'. ‘Wij gaan met je mee', zeiden de anderen. Ze stapten in de boot, maar de hele nacht vingen ze niets. Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever, al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was. Hij riep: ‘Hebben jullie soms iets te eten?’ ‘Nee, ‘antwoordden ze. ‘Gooi het net aan stuurboord uit, ‘riep Jezus, ‘dan lukt het wel.’ Ze wierpen het net uit en er zat zo veel vis in dat ze het niet omhoog konden trekken. ... Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het niet. Lucas 5: 4-10: Toen Hij was opgehouden met spreken, zei Hij tegen Simon: ‘Vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen.’ Simon antwoordde: ‘Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen. Maar als U het zegt, zal ik de netten uitwerpen.’ En toen ze dat gedaan hadden, zwom er zo’n enorme school vissen in de netten dat die dreigden te scheuren. Ze gebaarden naar de mannen in de andere boot dat die hen moesten komen helpen; nadat dezen bij hen waren gekomen, vulden ze de beide boten met zo veel vis dat ze bijna zonken. Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op zijn knieën voor Jezus neer en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens.’ Hij was verbijsterd, net als allen die bij hem waren, over de enorme hoeveelheid vis die ze gevangen hadden; zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten.
Marcus 1:16-20: Toen Jezus langs het Meer van Galilea liep, zag Hij Simon en Andreas, de broer van Simon, die hun netten uitwierpen in het meer; het waren vissers. Jezus zei tegen hen: ‘Kom, volg Mij! Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’ Meteen lieten ze hun netten achter en volgden Hem. Iets verderop zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die in hun boot bezig waren met het herstellen van de netten, en direct riep Hij hen. Ze lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners achter in de boot en volgden Hem. Lucas 5:10-11: Jezus zei tegen Simon: ‘Wees niet bang, voortaan zul je mensen vangen.’ En nadat ze de boten aan land hadden gebracht, lieten ze alles achter en volgden Hem.

Lucas 5: 1-11 is op het eerste gezicht één verhaal, dat zich afspeelt op één bepaalde locatie: de oever van het meer van Galilea. Maar dit éne verhaal blijkt drie elementen te bevatten:

  1. Jezus preekt en trekt daarbij zoveel toehoorders dat Hij vanaf een boot de mensen op het strand moet toespreken.

  2. Jezus doet een wonder - met de drie elementen die voorkomen in de meeste wonderverhalen:
    * er is een noodsituatie: de hele nacht niets gevangen.
    * er komt een verrassende uitkomst: zo'n enorme school vissen dat de netten dreigden te scheuren.
    * de toeschouwers reageren bevreesd of verblijd: hij was verbijsterd, net als allen die bij hem waren.

  3. Jezus roept mensen om Hem na te volgen: ze lieten alles achter en volgden Hem.

Prediking - wonder - roeping. Deze drieslag doet mij aan iets anders denken. Volgens Mattheus 11: 2 hoorde Johannes de Doper in de gevangenis de werken van de Messias (NBG: de werken van de Christus - NBV: het optreden van de Messias). Uit het verband blijkt dat Mattheus bedoelt: het optreden van Jezus. Toch schrijft hij niet: de werken van Jezus of de werken van de Heer, maar: de werken van de Messias. Mijn leermeester prof. Ridderbos heeft ons geleerd dat daarmee drie werken worden bedoeld: prediking, wonderen en roeping van discipelen. In de hoofdstukken vóór Mattheus 11: 2 vinden we deze drieslag twee maal: eerst beknopt (Mattheus 4:12-25) en daarna uitvoerig (Mattheus 5 tm 10):

Beknopt: Mattheus 4:12-17: prediking in Kapernaum
Mattheus 4:18-22: roeping van de eerste discipelen
Mattheus 4:23-25: genezingen in Galilea
Uitvoerig: Mattheus 5- 7: de bergrede
Mattheus 8- 9: verschillende wonderen
Mattheus 10: roeping en uitzending van de apostelen

In Lucas 5: 1-11 vinden we deze zelfde drieslag: Jezus preekt het evangelie (vanaf een vissersboot), Hij doet een wonder (onverwachte visvangst) en Hij roept leerlingen (dat staat er niet met zoveel woorden, maar wel dat Simon, Jakobus en Johannes Hem volgen).

In vergelijking met Marcus 4 en Marcus 1 (linkerkolom) valt er in Lucas 5 iets bijzonders op:

Het is duidelijk dat in Lucas het volle licht valt op Simon. Dat geldt ook voor het middelste element: het wonder van de visvangst. Het is Simon die de opdracht krijgt om te gaan vissen en het is Simon die na het wonder in eerbied neerknielt voor Jezus (ook bij de wonderbare visvangst volgens Johannes 21 speelt Simon een centrale rol). Daarbij wordt Simon, voor het eerst in het Lucas-Evangelie, Petrus genoemd (Lucas 5:8) - terwijl Jezus pas in Lucas 6:14 aan Simon de naam Petrus zal geven (in Mattheus pas in 16:18). Daaruit blijkt dat heel dit gedeelte draait om Simon Petrus.

Ik ben daarom ook niet gelukkig met het opschrift van de NBV boven dit gedeelte: Simon Petrus, Jakobus en Johannes geroepen. Allereerst omdat opnieuw slechts één van de drie elementen wordt benoemd: in de NBG het wonder - in de NBV de roeping. Vervolgens omdat uit dit opschrift onvoldoende de centrale plaats van Simon Petrus blijkt.

Samenvattend: Lucas 5: 1-11 tekent ons Jezus als de Messias, Die het evangelie preekt, heilzame wonderen doet en mensen roept om Hem te volgen. In deze Messiaanse activiteit wordt een zondig mens (Lucas 5: 8) ingeschakeld: het is de boot van Simon die Jezus als preekstoel nodig heeft; het is Simon die de opdracht krijgt om te gaan vissen; en het is Simon die geroepen wordt om voortaan mensen te vangen. Deze bijzondere rol van Simon vermeldt Lucas van nu af vaker (bijvoorbeeld 22:31-32). In de eerste hoofdstukken van Handelingen (het vervolg op het Lucas-Evangelie) zien we Petrus aan het werk als leider van de eerste christelijke gemeente. Daar wordt ontvouwd wat Lucas 5: 1-11 in de kiem bevat: Petrus die het evangelie van Christus preekt; Petrus die heilzame wonderen doet; Petrus die een grote rol speelt in de uitbreiding van de christelijke gemeente.

terug naar exegetische schetsen

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA