Lucas 20-21: de weg van Jezus

In Lucas 20-21 vinden we een hele reeks gesprekken en uitspraken van Jezus. Allerlei onderwerpen komen hierin aan bod. Op het eerste gezicht valt er weinig lijn in te ontdekken. In het vervolg probeer ik tenminste een stippellijn te schetsen.

Allereerst is de locatie van belang. Jezus bevindt Zich hier in Jeruzalem, om precies te zijn: in de tempel; naar valt aan te nemen: op het tempelplein of in een zuilengang daarlangs (Lucas 20: 1; 21: 1; 21:37-38). Lucas heeft vermeldt dat Jezus als baby in de tempel aan de HEER werd aangeboden (Lucas 2:22-24 NBV) en dat Hij als jongen van twaalf in de tempel in gesprek was met de leraren (Lucas 2:41-51). Maar (anders dan de evangelist Johannes) heeft Lucas tot nu toe nog niet verteld over een optreden van de volwassen Jezus in Jeruzalem. In de hoofstukken Lucas 4 tm 18 vinden we Jezus in Galilea en op weg naar Jeruzalem. Pas in Lucas 19 komt Hij daar aan. Lucas 20-21 vertellen over Jezus' prediking in Jeruzalem. Dat betekent tevens een wisseling van gesprekspartners. Vanaf Lucas 5:17 is Jezus herhaaldelijk in discussie met Farizeeën. Gespreksonderwerp is daarbij de grenzen van Gods wet. Over die grenzen verschilt Jezus met hen van mening (bijvoorbeeld Lucas 15:2). Maar het is een meningsverschil op basis van geestelijke verwantschap. We doen de Farizeeën onrecht als we hen afdoen als fanatici of huichelaars. De laatste vermelding van Farizeeën vinden we in Lucas 19:39. Bij Jezus' intocht in Jeruzalem adviseren enkele Farizeeën Jezus om Zijn discipelen in bedwang te houden. Ik ga er vanuit dat zij dit advies oprecht en positief bedoelen. Zij willen Jezus voor onheil behoeden. Vanaf dit moment vermeldt Lucas geen gesprekken met Farizeeën meer. Nu - ín Jeruzalem - krijgt Jezus met andere gesprekspartners te maken: de priesterlijke autoriteiten. Veel priesters behoorden tot de richting van de Sadduceeën. Met hen komt Jezus in botsing in Lucas 20:27-40. Het zijn deze autoriteiten die Jezus tenslotte ter dood hebben gebracht (Lucas 19:47; 22:2). In Handelingen vertelt Lucas dat in het Sanhedrin zowel de Farizeese als de Sadduceese richting vertegenwoordigd was (Handelingen 23: 6). Maar zijn boodschap in het Evangelie is duidelijk: het probleem zit niet in de leer, maar in de macht.

Vervolgens moeten we letten op de tijd waarin deze gesprekken plaatsvinden. In Lucas 19: 29-44 houdt Jezus Zijn intocht in Jeruzalem. In Lucas 22 viert Jezus met Zijn leerlingen Pèsach. De gesprekken uit Lucas 20-21 vinden dus plaats in de tussenliggende dagen. Hoeveel dat er zijn, vermeldt Lucas niet. Daarover schrijft enkel Johannes. Die dateert de zalving te Bethanië op zes dagen vóór Pèsach (Johannes 12:1) en Jezus' intocht in Jeruzalem op de dag daarna (Johannes 12:12): vijf dagen vóór Pèsach dus. Nu is de kalender van Johannes een mysterie - volgens Johannes 18:28 moeten de priesters op Goede Vrijdag Pèsach nog vieren, terwijl volgens de andere evangeliën Jezus toen al Pèsach gevierd had. Maar de christelijke kerk heeft op de genoemde teksten van Johannes de telling gebaseerd, dat Jezus' intocht in Jeruzalem vijf dagen vóór Witte Donderdag gevierd moet worden: op de zondag die sindsdien Palmzondag heet. In die tussenliggende vijf dagen preekt en spreekt Jezus op het tempelplein. In de dagen vlak voor Zijn dood. En Jezus geeft er blijk van ook te beseffen dat Zijn einde aanstaande is (Lucas 20:9-19). Dat geeft aan deze woorden een geweldige lading.

Tenslotte de inhoud van deze woorden van Jezus. Ik geef ze (hier en daar bekort) weer. In de rechtkolom plaats ik er enkele kanttekeningen bij. Daarboven in rood regels uit de Apostolische Geloofsbelijdenis. Daardoor wordt de lijn door deze gesprekken zichtbaar: de weg van Jezus Zelf, de weg die ook de Apostolische Geloofsbelijdenis verwoordt. Niet in alle passages is die lijn even duidelijk. Maar de passages in Lucas 20-21 (evenals in Mattheus 21-25 en Marcus 11-13) waar deze lijn zichtbaar wordt, staat exact in dezelfde volgorde als in de Geloofsbelijdenis. Dat was voor mij een ontdekking, die ik graag met u wil delen.

Lucas 20: 1- 8: Op een van de dagen dat Jezus het volk in de tempel onderricht gaf en er het goede nieuws verkondigde, kwamen opeens de hogepriesters en de schriftgeleerden, samen met de oudsten, op Hem af en vroegen Hem: ‘Op grond van welke bevoegdheid doet U die dingen? En wie heeft U die bevoegdheid gegeven? Zeg ons dat eens.’ Jezus antwoordde: ‘Ook Ik zal u iets vragen waarop u antwoord moet geven: Doopte Johannes in opdracht van de hemel of van mensen?’ Ze overlegden met elkaar: ‘Als we antwoorden: “Van de hemel” zal Hij vragen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” Maar als we antwoorden: “Van mensen”, zal het volk ons willen stenigen, omdat iedereen ervan overtuigd is dat Johannes een profeet was.’Dus antwoordden ze dat ze het niet wisten. Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Dan zeg Ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe.’

Gods eniggeboren Zoon, onze Heer

Gevraagd naar Zijn bevoegdheid, verwijst Jezus naar de doop van Johannes. Doopte Johannes in opdracht van God of van mensen? Zoals het verteld wordt, lijkt deze wedervraag enkel een handige zet van Jezus, om Zijn tegenstanders zo niet mat, dan toch schaak te zetten. Maar de bedoeling is dieper. Jezus is Zelf door Johannes gedoopt. En daarbij heeft Hij een stem uit de hemel gehoord: Jij bent Mijn geliefde Zoon (Lucas 3:21-22). Daaraan ontleent Jezus Zijn volmacht. Hij is de Zoon van de Vader. Vandaar ook dat Marcus zijn Evangelie op dát moment laat beginnen. Lucas Zelf vertelt daaraan vooraf nog een voorgeschiedenis: het kerst-evangelie, door de christelijke kerk samengevat in ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria. Maar in Jezus' verwijzing naar de doop van Johannes gaat het precies om wat de Geloofsbelijdenis in de regels daarvóór bedoelt met Jezus als Zoon en Heer.

Lucas 20: 9-19: Hij vertelde de menigte de volgende gelijkenis: ‘Een man legde een wijngaard aan en verpachtte die aan wijnbouwers, waarna hij voor geruime tijd op reis ging.Na verloop van tijd stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers, die het deel van de oogst dat de eigenaar toekwam in ontvangst moest nemen. Maar de wijnbouwers ranselden hem af en stuurden hem met lege handen weg.Daarna stuurde hij een andere knecht. Ook die werd afgeranseld, en nadat ze hem hadden vernederd stuurden ze ook hem met lege handen weg.De eigenaar stuurde toen een derde knecht, maar ook die werd afgetuigd en de wijngaard uitgegooid. Toen zei de eigenaar van de wijngaard: “Wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon naar hen toe sturen, voor hem zullen ze toch wel ontzag hebben.”Toen de wijnbouwers hem zagen, overlegden ze met elkaar en zeiden: “Dat is de erfgenaam! Laten we hem doden, dan is de erfenis voor ons.” En ze gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. Wat zal de eigenaar van de wijngaard nu met hen doen? Hij komt zelf, doodt de wijnbouwers en geeft de wijngaard aan anderen.’ Toen de mensen dit hoorden, zeiden ze: ‘Dat nooit!’ Maar Hij keek hen aan en vroeg: ‘Wat betekent dan wat er geschreven staat: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden?” Iedereen die over die steen struikelt zal gebroken worden, en iedereen op wie die steen valt zal worden verpletterd.’ De schriftgeleerden en hogepriesters, die wisten dat Jezus deze gelijkenis met het oog op hen verteld had, wilden Hem op dat moment laten grijpen, maar ze waren bang voor de reactie van het volk. Gekruisigd, gestorven en begraven

In deze gelijkenis vertelt Jezus over Zijn aanstaande lijdensweg en dood. Buiten de wijngaard (Jeruzalem) geworpen, zal Hij worden vermoord. Deze gelijkenis betekent mijns inziens twee dingen. Wat Jezus Zelf betreft: Hij is Zijn weg bewust en gehoorzaam gegaan. Voor Zijn tegenstanders is deze gelijkenis (zoals alle onheilsprofetie) een laatste waarschuwing: laten zij beseffen waar ze mee bezig zijn, dan hoeft het niet zover te komen ...

Ze hielden Hem echter in de gaten en stuurden er spionnen op uit die zich als rechtvaardigen moesten voordoen, in de hoop Hem op een onwettige uitspraak te betrappen, zodat ze Hem konden uitleveren aan de overheid, aan het gezag van de prefect. Ze vroegen Hem het volgende: ‘Meester, we weten dat wat Uu zegt en leert juist is en dat U spreekt zonder aanzien des persoons, en dat U in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. Welnu, is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet?’ Maar Jezus doorzag hun sluwe opzet en antwoordde: ‘Laat Mij eens een denarie zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift op deze munt?’ ‘Van de keizer, ‘antwoordden ze. Daarop zei Hij tegen hen: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ Ze slaagden er dus niet in om Hem ten overstaan van het volk te betrappen op een onwettige uitspraak, en omdat ze geen raad wisten met Zijn antwoord, deden ze er het zwijgen toe.  
Lucas 20:27-39: Enkele Sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Hem toe en vroegen Hem: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw kinderen heeft gebaard, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen in leven.’ Enkele schriftgeleerden zeiden: ‘Meester, wat U zegt is juist.’ En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen. Opgestaan uit de doden

Jezus wordt uitgedaagd door enkele Sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is. Het lijkt een leerstellige discussie aan de hand van een theoretisch voorbeeld. Voor wie er concreet meet te maken heeft (als weduwe of weduwnaar hertrouwd) kan dit een alleszins reële vraag zijn: hoe moet dat eenmaal ...? Voor Jezus Zelf is deze vraag een beproeving. De Sadduceeën maken deel uit van de tempelautoriteiten, die besloten hebben Hem te doden en Jezus weet dat. Nu stellen ze Hem voor de vraag wat Hij dan nog te verwachten heeft. Ze doen dan op grond van de Tora: Mozes' gebod van het zwagerhuwelijk. Jezus antwoordt hun vanuit dezelfde Tora: Gods Woord tot Mozes bij de brandende braambos: Ik ben de God van Abraham, Izaak en Jakob. Omdat God geen God van doden kan zijn, maar een God van levenden is, leven zij allen voor Hem. Zó baseert Jezus Zijn hoop op God Zelf: niet enkel in theorie, maar ook heel concreet voor Zichzelf.

Lucas 20:41-44: Hij zei tegen hen: ‘Hoe kan men beweren dat de messias een zoon van David is? Want David zelf zegt in het boek van de Psalmen: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan Mijn rechterhand, tot Ik van je vijanden een bank voor je voeten heb gemaakt.’” David noemt hem dus Heer, hoe kan hij dan Zijn zoon zijn?’ Opgevaren naar de hemel.
Zittend aan Gods rechterhand.

Nu neemt Jezus Zelf het initiatief. Hij stelt een exegetische vraag over Psalm 110. Dat is een Psalm van David. David zegt: De HEER (= God) heeft tot mijn Heer (= de Messias) gezegd: Neem plaats aan Mijn rechterhand. David noemt de Messias dus zijn Heer (zijn meerdere). Is dat niet in strijd met de verwachting dat de Messias een zoon van David zal zijn (en dus als zodanig aan David ondergeschikt)? Op Zijn vraag krijgt Jezus geen antwoord. Dat verwondert ons niet, want ook wij weten niet direct raad met deze vraag. Tot we ontdekken dat Jezus hier spreekt over Zichzelf. Hij is een zoon van David (Lucas 2:4) en stond ook als zodanig bekend (Lucas 19:39). Maar God zal Hem tot hemelse heerlijkheid verheffen. Vanuit deze zelfde zekerheid spreekt Jezus tot het Sanhedrin: Van nu aan zal de Zoon des Mensen zijn gezeten aan de rechterhand Gods (Lucas 22:69). Met deze zelfde woorden uit Psalm 110 belijdt de christelijke kerk dat Jezus is opgevaren ten hemel, zittend ter rechterhand Gods. Van alle 150 Psalmen is deze (voor ons betrekkelijk onbekende) Psalm 110 de Psalm die in het Nieuwe Testament het meest wordt geciteerd. In de prediking van Petrus (Handelingen 2:34-35), de brieven van Paulus (bijvoorbeeld 1Corinthe 15:25) en in de brief aan de Hebreeën (1:13; 5: 6; 7:21) wordt juist in deze Psalm het geheim van Christus herkend: Zoon van David, priester en koning, verhoogd door de Heer, tótdat alle vijandelijke machten overwonnen zijn.

Terwijl de menigte luisterde, zei Hij tegen Zijn leerlingen: ‘Pas op voor de schriftgeleerden die zo graag in dure gewaden rondlopen en op het marktplein eerbiedig begroet willen worden, en een ereplaats verlangen in de synagogen en bij feestmaaltijden: ze verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn lange gebeden op. Over hen zal strenger worden geoordeeld dan over anderen!’  
Toen Hij opkeek, zag Hij hoe rijken hun giften in de offerkist kwamen werpen. Hij zag ook dat een arme weduwe er twee muntjes in gooide, en Hij zei: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer gegeven dan alle anderen. Want de anderen hebben iets van hun overvloed geofferd, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze nodig had voor haar levensonderhoud.’  
Lucas 21: 5-36: Toen er gesproken werd over de tempel, over de mooie stenen en wijgeschenken waarmee hij versierd was, zei Hij: ‘Wat jullie hier zien – er zullen dagen komen waarop geen steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken.’ Ze stelden Hem toen de vraag: ‘Meester, wanneer zal dat allemaal gebeuren en aan welk teken kunnen we het herkennen?’ Jezus zei: ‘Let op, laat je niet misleiden. Want er zullen velen komen die mijn naam gebruiken en zeggen: “Ik ben het, ”of: “De tijd is gekomen.” Volg hen niet! ... Dan zullen er tekenen zijn aan de zon en de maan en de sterren, en op aarde zullen de volken sidderen van angst voor het gebulder en het geweld van de zee; de mensen worden onmachtig van angst voor wat er met de wereld zal gebeuren, want de hemelse machten zullen wankelen. Maar dan zullen ze op een wolk de Mensenzoon zien komen, bekleed met macht en grote luister. Wanneer dat alles staat te gebeuren, richt je dan op en hef je hoofd, want jullie verlossing is nabij!’ ... Pas op dat jullie hart niet afgestompt raakt door de roes en de dronkenschap en de zorgen van het dagelijks leven, zodat die dag jullie overvalt, onvoorspelbaar als een val die dichtklapt. Want plotseling zal hij komen over allen die waar ook op aarde wonen. Wees waakzaam en bid onophoudelijk om te ontkomen aan de dingen die gebeuren gaan en om voor de Mensenzoon te kunnen verschijnen.’ Vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden

Tenslotte spreekt Jezus over de laatste dingen. Wat zijn de echte tekenen der tijden? De strekking van dit hoofdstuk is vooral: laat je het hoofd niet op hol brengen, want dat is nog niet meteen het einde (Lucas 21:9). Jezus eindigt echter met de belofte van de komst van de Zoon des Mensen. Dat zijn geen apokalyptische speculaties. Jezus spreekt over Zijn eigen (weder)komst. Al zal Hij in de komende dagen worden omgebracht - Hij zal (weder)komen. Het laatste woord van Zijn openbare prediking in Jeruzalem is dat Hij wederkomt.

terug naar exegetische schetsen

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA