2Makkabeeën 7: marteldood en opstanding van de rechtvaardigen.

De boeken van de Makkabeeën behoren tot de deuterokanonieke bijbelboeken. De Groot Nieuws-Bijbel en de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV) hebben allebei een versie met de deuterokanonieke boeken. Daardoor zijn deze boeken breder toegankelijk geworden. Chronologisch gezien liggen de boeken van de Makkabeeën tussen het Oude en het Nieuwe Testament in.

In de boeken van de Makkabeeën raken we al gauw het spoor bijster. Deels komt dat waarschijnlijk omdat we déze bijbelse geschiedenis niet op school hebben geleerd (ik tenminste niet). Maar de verhaallijn in deze boeken is ook niet altijd even helder. Om de verwarring nog groter te maken: 2Makkabeeën is niet het vervolg van 1Makkabeeën, maar het zijn twee zelfstandige boeken over ongeveer dezelfde periode: 1Makkebeeën bestrijkt 168-134 voor Christus, en 2Makkabeeën 175-161 voor Christus (jaartallen uit de inleidingen op deze bijbelboeken in de NBV). Het Joodse volk biedt in deze tijd met hand en tand weerstand tegen pogingen van verschillende Griekse vorsten om hun de Griekse cultuur en religie op te dringen.

Indrukwekkend is het verhaal in 2Makkabeeën 7. Koning Antiochus IV Epifanes wil een moeder met haar zeven zonen dwingen om varkensvlees te eten - onrein voedsel voor een Jood. Als ze weigeren, worden ze één voor één op gruwelijke wijze om het leven gebracht: eerst de zeven zonen en tenslotte de moeder. Over de historiciteit van dit verhaal kan men van mening verschillen. De gruwelijke folteringen bespaar ik u graag. Zeker is dit martelarenverhaal een geweldig getuigenis van trouw aan de Heer tot in de dood. Waar het mij om gaat zijn de passages waarin deze gefolderde Joden tegenover de koning en zijn beulen getuigen van hun geloof en hoop. Ik citeer ze nu eerst uit de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV).

Eerste zoon
(vers 2- 6)
Waarom ondervraagt u ons? Wat wilt u van ons te weten komen? We zijn eerder bereid te sterven dan te breken met de tradities van onze voorouders. ... God, de Heer, ziet ons en zal Zich zeker over ons ontfermen, zoals Mozes verklaard heeft in het lied waarin hij openlijk tegen Israël getuigt: "Over Zijn dienaren zal Hij Zich ontfermen." (Deuteronomium 32:36)
Tweede zoon
(vers 7- 9)
Ellendeling! U beneemt ons nu wel het tegenwoordige leven, maar de Koning van de wereld zal ons na onze dood tot een nieuw, eeuwig leven opwekken, omdat we omwille van Zijn voorschriften gestorven zijn.
Derde zoon
(vers 10-12)
Hij biedt aan zijn beulen tong en handen aan met de woorden: Uit de hemel heb ik ze gekregen, omwille van Gods voorschriften doe ik er afstand van, en van Hem hoop ik ze weer terug te krijgen.
Vierde zoon
(vers 13-14)

De dood door mensenhanden wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft: dat Hij ons weer zal opwekken. Voor u echter zal er geen opstanding tot nieuw leven zijn.

Vijfde zoon
(vers 15-17)
U kunt doen wat u wilt, omdat u macht hebt onder de mensen, ook al bent u sterfelijk. Maar denk niet dat ons volk door God verlaten is. Wacht maar, u zult Zijn geweldige kracht nog wel ervaren wanneer Hij u en uw nageslacht foltert!
Zesde zoon
(vers 18-19)
Maak u geen illusies. Wij hebben het aan onszelf te wijten dat we deze straf moeten ondergaan, omdat we tegen onze God gezondigd hebben. Daarom zijn deze verbijsterende dingen gebeurd. Maar denk niet dat u vrijuit zult gaan, nu u het gewaagd hebt het op te nemen tegen God.
Moeder
(vers 20-29)
Hoe jullie in mijn buik ontstaan zijn, weet ik niet. Niet ik heb jullie de levensadem geschonken of de bestanddelen waaruit ieder van jullie bestaat tot een harmonisch geheel geordend. De Schepper van de wereld, Die aan de oorsprong staat van het ontstaan van de mens en Die van alles het ontstaan heeft uitgedacht, zal jullie in Zijn barmhartigheid de levensadem teruggeven, omdat jullie jezelf nu opofferen omwille van Zijn voorschriften. ... Mijn jongen, heb medelijden met mij. Negen maanden heb ik je in mijn buik gedragen en drie jaar heb ik je gezoogd. Ik heb je opgevoed en grootgebracht tot wat je nu bent, en al die jaren heb ik je gekoesterd. Nu vraag ik je, mijn kind, kijk naar de hemel en de aarde en alles wat ze bevatten, en besef dat God dit alles niet gemaakt heeft uit iets dat al bestond, en weet dat ook de mensheid op dezelfde wijze ontstaan is. Wees niet bang voor die beul, maar laat zien dat je je broers waardig bent en aanvaard de dood, dan zal ik door Gods barmhartigheid jou en je broers terugkrijgen.’
Zevende zoon
(vers 30-40)
Waar wacht u op? Ik gehoorzaam het bevel van de koning niet, ik gehoorzaam het bevel van de wet die Mozes onze voorouders heeft gegeven. En u, aanstichter van alle rampspoed die de Hebreeën treft, denk maar niet dat u aan de greep van God zult ontkomen. Wij lijden vanwege onze eigen zonden. De levende Heer is nu weliswaar woedend op ons en straft ons opdat we ons leven zullen beteren, maar Hij zal Zich ook weer met Zijn dienaren verzoenen. Maar u, goddeloze en door en door verdorven schurk, u hebt geen enkele reden om trots te zijn en u te vleien met ijdele hoop, want u hebt uw hand opgeheven tegen de kinderen van de hemel en zult het oordeel van de almachtige, alziende God niet ontlopen. Mijn broers is krachtens het verbond met God na een kortstondig lijden het eeuwige leven ten deel gevallen, maar u zult voor uw hoogmoed door God worden veroordeeld tot een rechtvaardige straf. Net als mijn broers geef ik mijn lichaam en ziel prijs omwille van de tradities van onze voorouders. Ik smeek God dat Hij Zijn volk snel genadig mag zijn en dat Hij u met kwellingen en plagen zal dwingen te erkennen dat alleen Hij God is, zodat [liever: "en ik smeek God dat..."] door toedoen van mij en mijn broers de toorn van de Almachtige, die ons volk terecht getroffen heeft, tot bedaren komt. - Zo stierf ook hij zonder zich aan onreinheid schuldig gemaakt te hebben en in volkomen vertrouwen op de Heer.

In deze geloofsgetuigenissen onderstreep ik enkele belangrijke motieven.

  1. De geboden van de Heer. De zeven zonen en de moeder geven liever hun leven dan varkensvlees te eten. Nu kunnen we ons iets voorstellen bij sterven voor de vrijheid of voor de gerechtigheid. Sterven voor het verschil tussen varkensvlees en rundvlees staat verder van ons af. Voor ons lijkt dat verschil van ondergeschikt belang. Deze gelovige Joden benadrukken dat het hun gaat om de gehoorzaamheid aan de tradities van hun voorouders, de Wet van Mozes, de geboden van de Heer. Natuurlijk is ook binnen het Jodendom de vraag gesteld of alle geboden even zwaar wegen: wat is het grootste gebod in de Wet? (Mattheus 22:36). Maar dat geeft ons mensen geen vrijbrief om bepaalde geboden minder belangrijk te achten. Wie op één punt struikelt, blijft ten aanzien van alle geboden in gebreke (Jacobus 2:10). Positief gezegd: Gods geboden heiligen het leven. Heiliging (qedoesja) betekent leven naar Gods geboden tot in alle bijzonderheden (spijsregels), niet als een last maar als een lust. Belangrijk genoeg om letterlijk alles voor te geven. - Ik voeg daar nog een opmerking aan toe. Het Jodendom heeft een bepaalde levensvorm (overigens met een grote onderlinge verscheidenheid). Hetzelfde geldt voor de Islam. Eén van de zwakste punten van ons Westerse christendom vind ik het ontbreken van een eigen christelijke levensstijl. Gij geheel anders! (Efese 4:20 NBG) is vaak geciteerd. Maar waar dat anders dan precies in zit? Dat kunnen we moeilijk concreet maken. Goed zijn voor onze medemensen is christelijk, maar niet specifiek christelijk. Geloof dat enkel een religieus gevoel is, loopt als water tussen je vingers weg en laat zich moeilijk overdragen aan een volgende generatie.

  2. De bereidheid om te lijden.
    De zeven zonen en hun moeder zijn bereid voor de geboden van de Heer hun leven te geven. Anderen werden gemarteld tot de dood erop volgde en wilden van geen vrijlating weten, omdat ze uitzagen naar een betere opstanding. Weer anderen kregen te maken met bespotting en geseling, zelfs met arrestatie en gevangenschap. Ze werden gestenigd of doormidden gezaagd, of stierven door een moordend zwaard. Ze zwierven rond in schapenvachten of geitenvellen, berooid, vernederd en mishandeld. Ze doolden door verlaten oorden en berggebieden en verscholen zich in grotten en holen onder de grond. Ze waren voor de wereld te goed (Hebreeën 11:35-38). Dat is een tekst uit het Nieuwe Testament. Daarin vinden we veel teksten met deze zelfde strekking. Wie Mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter Mij aan komen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het evangelie, zal het behouden, zegt Jezus (Marcus 8:34-35). Sommigen van jullie zullen worden terechtgesteld, en jullie zullen door iedereen worden gehaat omwille van Mijn naam (Lucas 21:16-17). En Petrus schrijft: Geliefde broeders en zusters, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks. Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen, en des te uitbundiger zal uw vreugde zijn wanneer zijn luister geopenbaard wordt. Als u gehoond wordt omdat u de naam van Christus draagt, prijs u dan gelukkig, want dat betekent dat de Geest van God in al zijn luister op u rust. Laat niemand van u moeten lijden omdat hij een moordenaar is, een dief, misdadiger of onruststoker. Maar als u lijdt omdat u christen bent, schaam u dan niet en draag die naam tot eer van God (1Petrus 4:12-16). Uit verhalen zoals 2Makkabeeën 7 hebben de eerste christenen zeker kracht geput wanneer ze werden vervolgd. Er is wel enig verschil. De Joden uit de Makkabeeëntijd gaven hun leven voor de Wet van de Heer - in de nieuwtestamentische teksten is er sprake van lijden voor Jezus en Zijn Evangelie.

  3. God de Almachtige Schepper.
    De zevende zoon spreekt over God als de Almachtige (Pantokrator). De derde zoon en de moeder spreken over God als de Schepper: de Schepper van ons eigen lichaam en de Schepper van de hele wereld. Dat heeft een dubbele betekenis.
    a) Als we ons leven en lichaam ontvangen van God, is Hij het waard dat we ons lichaam en leven voor Hem opofferen (de derde zoon: Uit de hemel heb ik mijn tong en handen gekregen, omwille van Gods voorschriften doe ik er afstand van).
    b) De goddeloze menselijke koning wordt weerstaan met een beroep op de Almachtige (zevende zoon), de Koning van de wereld (tweede zoon), de Schepper van de wereld (de moeder): kijk naar de hemel en de aarde en alles wat ze bevatten, en besef dat God dit alles niet gemaakt heeft uit iets dat al bestond, en weet dat ook de mensheid op dezelfde wijze ontstaan is.
    Met name dit laatste motief vinden we ook in het Nieuwe Testament. Ik noem twee voorbeelden:
    1) De brief aan de Hebreeën. Onder 2. De bereidheid om te lijden citeerde ik uit Hebreeën 11. Aan het begin van dat hoofdstuk (vers 3 NBG) lezen we Door het geloof verstaan we dat de wereld door het woord van God tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare. Die gedachte is verwant aan de woorden van de moeder dat God dit alles niet gemaakt heeft uit iets dat al bestond.
    2) De Openbaring van Johannes. Ook dit bijbelboek bemoedigt verdrukte christenen door het geloof in God als de Almachtige (Openbaring 1: 8 met hetzelfde woord Pantokrator) en als de Schepper: want Gij hebt alles geschapen, en om Uw wil was het en werd het geschapen (Openbaring 4:11); en door het geloof in de Jezus, de Heerser over de vorsten van de aarde (Openbaring 1: 5 NBV), de Koning der koningen en de Heer der heren (Openbaring 19:16 NBG) / Hoogste Heer en Koning (Openbaring 19:16 NBV).

  4. Rechtvaardig sterven voor zondaren.
    Wij hebben het aan onszelf te wijten dat we deze straf moeten ondergaan, omdat we tegen onze God gezondigd hebben, zegt de zesde zoon. In deze zelfde geest zegt de moeder: Wij lijden vanwege onze eigen zonden. De levende Heer is woedend op ons en straft ons ... Wat hebben deze mensen dan verkeerd gedaan? Ze leven en sterven immers in trouw aan de Heer en in gehoorzaamheid aan Zijn geboden. Je kunt deze vraag reformatorisch beantwoorden door te zeggen dat alle mensen zondaren zijn, dus ook deze diep-gelovige en wets-getrouwe Joden. Ik ben geneigd tot een andere benadering. De boeken van de Makkabeeën verhalen hoe veel Joden zich laten verleiden tot de Griekse cultuur en religie. Daarmee heeft het Joodse volk als geheel gezondigd. Deze acht rechtvaardigen delen daarin. In de marteldood die koning Antiochus hun aandoet, voelen ze Gods oordeel over de zonden van het hele volk. Zo dragen zij de straf voor hun volk. Dat geeft hun lijden een hoopvol perspectief: bekering en verzoening. De laatste woorden van de zevende zoon zijn zijn gebed dat door toedoen van mij en mijn broers de toorn van de Almachtige, die ons volk terecht getroffen heeft, tot bedaren komt. - Nog uitdrukkelijker lezen we deze zelfde gedachte in 4Makkabeeën 6:28-30. De oude priester Eleazar wordt doodgemarteld door de heidense koning Antiochus, omdat Eleazar weigert varkensvlees te eten. Zijn laatste woorden zijn: Gij weet, o God: hoewel ik had kunnen ontkomen [door varkensvlees te eten] sterf ik door de vurige martelingen omwille van de Wet [van God]. Wees Uw volk genadig door genoegen te nemen met de straf die wij [= de martelaren] voor hen dragen. Maak mijn bloed tot hun reiniging en neem mijn leven (ziel) in plaats van hun leven (ziel).  - Deze teksten dateren uit de tijd vóór Jezus. Ze geven een veelbetekenende achtergrond aan nieuwtestamentische teksten over het lijden en sterven van Jezus. Vlak voor Zijn dood spreekt Jezus over Zijn bloed dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden (Mattheus 26:28). Paulus ziet in Jezus' kruisdood Gods verzoenend ingrijpen: Jezus is door God aangewezen om door Zijn dood het middel tot verzoening te zijn voor wie gelooft. (Romeinen 3:25 NBV). Door de gehoorzaamheid van Jezus zullen alle mensen rechtvaardigen worden (Romeinen 5:19). God heeft Hem (Jezus) Die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door Hem rechtvaardig door God konden worden (2Korinthe 5:21 NBV - dat konden vind ik in de NBV een ongelukkige afzwakking).

  5. De verwachting van de opstanding. a) Het is een gemeenplaats dat pas "aan de randen" van het Oude Testament sprake is van opstanding. Ezechiel ziet het herstel van Israël in het profetische visioen van de herrijzenis van de dorre doodsbeenderen (Ezechiel 37). Jesaja roept uit: Jullie doden zullen herleven, de lijken opstaan. Ontwaak, jullie daar in het stof, en jubel! (Jesaja 26:19 NBV). En vooral de profetie van Daniel 12: 2: Velen van hen die slapen in de aarde, in het stof, zullen ontwaken: sommigen om eeuwig te leven - anderen om voor eeuwig te worden veracht en verafschuwd. Juist deze tekst is hier belangrijk, omdat ook Daniel het karakter van een martelarenboek heeft (Daniel in de leeuwenkuil en de drie mannen in de vurige oven).
    b) Zoals hiervoor geschreven liggen de boeken van de Makkabeeën, chronologisch gezien, tussen het Oude en het Nieuwe Testament. In 2Makkabeeën 7 speelt de verwachting van de opstanding een beslissende rol. De eerste zoon zegt: God, de Heer, ziet ons en zal Zich zeker over ons ontfermen. De toekomende tijd (zal Zich ontfermen) doelt, gezien het vervolg, op de komende opstanding. De tweede zoon zegt: de Koning van de wereld zal ons na onze dood tot een nieuw, eeuwig leven opwekken. De derde zoon hoopt van de Heer zijn afgehakte handen en uitgesneden tong terug te ontvangen; ook hier is blijkbaar bedoeld: bij de opstanding. De vierde zoon leeft in de hoop dat Hij ons weer zal opwekken. De moeder spoort haar zonen aan met: God zal jullie in Zijn barmhartigheid de levensadem teruggeven. Als haar zonen in trouw aan de Heer sterven, dan zal ik door Gods barmhartigheid jou en je broers terugkrijgen. De zevende zoon weet: Mijn broers is krachtens het verbond met God na een kortstondig lijden het eeuwige leven ten deel gevallen.
    c) In het Nieuwe Testament leeft de herinnering voort aan geloofsgetuigen als deze vrouw en haar zoons, die werden gemarteld tot de dood erop volgde en van geen vrijlating wilden weten, omdat ze uitzagen naar een betere opstanding (Hebreeën 11:35). Maar in het Nieuwe Testament is opstanding méér dan enkel verwachting. Petrus zegt (Handelingen 2:23-24): Jullie hebben Jezus door heidenen laten kruisigen en doden. God heeft Hem echter opgewekt (NBG) / tot leven gewekt (NBV). Met de opstanding van Jezus is de opstanding der rechtvaardigen al begonnen. Sinds Pasen is de opstanding realiteit. Daarom kan Paulus schrijven: Christus ís opgewekt uit de dood, als eersteling (NBG) / eerste (NBV) van de gestorvenen (1Korinthe 15:20).

  6. Vergelding en vergeving. In Daniël 12: 2 staat tegenover de opstanding tot eeuwig leven van de rechtvaardigen: de opstanding tot eeuwig afgrijzen van de goddelozen. Ook in 2Makkabeeën 7 wacht de koning en zijn beulen Gods vreselijke straf (in elk geval nog tijdens hun leven - in hoeverre de schrijver ook denkt aan een bestraffing na de dood is niet helemaal duidelijk). Wacht maar, u zult Zijn geweldige kracht nog wel ervaren wanneer Hij u en uw nageslacht foltert! zegt de vijfde zoon tegen de koning en zijn trawanten. En de zevende zoon bidt tot God dat Hij u met kwellingen en plagen zal dwingen te erkennen dat alleen Hij God is. Deze hoop op vergelding is alleszins begrijpelijk. Ze is ook aan het Nieuwe Testament niet geheel en al vreemd, als de zielen van hen die geslacht waren om het Woord van God en om hun geloofsgetuigenis met luider stem roepen: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen die op aarde wonen? (Openbaring 6: 9-10). In het algemeen verwacht het Nieuwe Testament vergelding van goed en kwaad: zalig de barmhartigen, want hun zal (in de opstanding) barmhartigheid geschieden (Mattheus 5: 7). Maar onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft (Jacobus 2:13). Des te markanter is het gebed van Jezus voor degenen die Hem kruisigen: Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen (Lucas 23:34); en het gebed van Stefanus voor zijn beulen: Heer, reken hun deze zonde niet toe! (Handelingen 7:60).

terug naar exegetische schetsen

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA