1Koningen 19: 9-18 - De verschijning van de HEER aan Elia op Horeb |
In 1Koningen 18 behaalt de profeet Elia een grote overwinning op zijn religieuze tegenstanders: de 450 profeten van Baäl. De HEER beantwoordt zijn gebed met hemels vuur; het hele volk belijdt: de HEER, Die is God!; en de Baälsprofeten worden afgeslacht. Dat laatste maakt ons natuurlijk niet blij, maar de bijbelschrijvers waren minder tolerant voor andere religies dan wij. Afgezien daarvan - na dit hoogtepunt raakt Elia in een diepe krisis. Volgens de bijbelschrijver door een dreigement van koningin Izebel - we kunnen ons ook voorstellen dat Elia zijn geestelijke krachttoer nu met uitputting moet bekopen. Hij wil maar liever dood zijn. Maar de HEER stuurt hem, gesterkt door brood en water, naar de berg Horeb. Daar verschijnt de HEER aan hem in het suizen van een zachte koelte (NBG) / het gefluister van een zachte bries (NBV). Elia klaagt zijn nood aan de HEER en de HEER geeft hem enkele opdrachten.
Vooral dat suizen van een zachte koelte heeft altijd sterk tot de verbeelding gesproken. God Die Zich openbaart in de stilte - mystieke gelovigen kunnen ervan meepraten. Maar ik denk dat er meer in deze tekst zit. Dat vind ik niet in de meeste commentaren, maar een opmerking in een preek van O. Jager heeft me op het idee gebracht. In dit bijbelgedeelte komt 4x een structuur van 3 + 1 voor, namelijk in:
(a) vers 10 | eerste reeks klachten van Elia |
(b) vers 11-12 | verschijning van de HEER |
(c) vers 14 | tweede reeks klachten van Elia |
(d) vers 15-18 | opdracht en belofte van de HEER |
De twee reeksen klachten van Elia zijn woordelijk gelijk, daarom neem ik ze in het volgende schema samen.
Klachten van Elia (2x) | Verschijning van de HEER | Opdrachten en belofte van de HEER |
Uw verbond verlaten | Niet in de storm | Zalf Hasael tot koning over Syrië |
Uw altaren omvergehaald | Niet in de aardbeving | Zalf Jehu tot koning over Israël |
Uw profeten vermoord | Niet in het vuur | Zalf Elisa tot je opvolger |
Ik alleen ben overgebleven | Maar in het suizen van een zachte koelte | Ik zal in Israël 7000 getrouwen overlaten |
Driemaal niet en de vierde maal
wèl: die structuur komen we vaker tegen in de Bijbel.
* Om bij Elia te blijven: in 2Koningen 2 neemt Elia afscheid van zijn
opvolger Elisa. Driemaal zegt Elia tegen Elisa dat hij "hier" moet
blijven: hier in Gilgal (vers 2), hier in Bethel (vers 4), hier in
Jericho (vers 6). Driemaal tevergeefs: Elisa gaat tòch met Elia
mee. Pas het vierde afscheid is definitief: wanneer Elia ten hemel
opstijgt (vers 11-12).
* In
Richteren 16 probeert Delila om Simson te beroven van zijn kracht. Haar
eerste drie pogingen mislukken (vers 6-14) - haar vierde poging
(wanneer ze Simsons haar afscheert) slaagt (vers 15-20).
* In 1Samuel 3 roept de HEER de jonge Samuel. De eerste drie keren
denkt Samuel dat het Eli is die hem roept. Dan pas begrijpt Eli dat het
de HEER is die Samuel roept. Als daarna de HEER Samuel voor de vierde
keer roept, antwoordt Samuel volgens de instructie van Eli: Spreek,
want Uw knecht hoort.
* In 1Samuel 19:18-24 stuurt Saul tot drie keer toe een
arrestatieteam naar het profetenhuis in Rama om David gevangen te
nemen. Maar elk van de drie teams wordt overweldigd door de Geest van
God. Tenslotte gaat Saul er zelf op af; ook hij wordt overmand door de
Geest van God: Is Saul ook onder de profeten? (in dit voorbeeld gaat het niet zozeer om "driemaal niet en de vierde maal wèl", maar wel om een 3 + 1-structuur).
Ik houd het erop dat de drie eerste klachten van Elia, het drievoudige natuurgeweld dat vóór de HEER uitgaat maar waarin Hij niet is, en de drie opdrachten met elkaar corresponderen - evenals de vierde klacht van Elia, het verschijnen van de HEER in de stilte, en de 7000 getrouwen in Israël. Dat heeft de volgende consequenties voor de uitleg.
De vier klachten van Elia: Wanneer de HEER aan Elia vraagt: Wat doe je hier, Elia? (vers 9), uit Elia vier klachten. De eerste drie zijn "theologisch": de Israëlieten hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren omver gehaald en Uw profeten vermoord. Terzijde: mijns inziens terecht begint de NBV deze reeks klachten met maar (NBG: want): hoe Elia zich ook heeft ingezet - het heeft niets gebaat. Maar op deze drie "theologische" klachten volgt nog een vierde, persoonlijke klacht: Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien. Elia voelt zich moederziel alleen (ondanks de massale bijval van het volk in 18:39!). Hij voelt zich de laatste der Mohikanen: met zijn dood dooft voorgoed het licht in Israël. Ik krijg het gevoel dat deze vierde klacht de diepste nood van Elia verwoordt.
De verschijning van de HEER: Op de vier klachten van Elia volgt de verschijning van de HEER in vier natuurverschijnselen. Vóór Hem uit gaan achtereenvolgens een storm, een aardbeving en een vuur - natuurverschijselen in de bijbel vaak verbonden met de verschijning van de HEER (bijvoorbeeld in Exodus 19:18, Psalm 18:8-16; Psalm 50:3; en Psalm 97:3-5). Maar in de storm enz. was de HEER niet. Op het drievoudige natuurgeweld van storm, aardbeving en vuur volgt het suizen van een zachte koelte - waarop Elia zijn gelaat omhult, uit eerbied voor Gods heilige aanwezigheid. Daarin zie ik een antwoord op de diepste nood van Elia en een heenwijzing naar de belofte die de HEER hem vervolgens geeft.
Opdrachten en belofte van de HEER: Nadat Elia opnieuw zijn vier-voudige klacht heeft uitgesproken, geeft de HEER hem een viervoudig antwoord, dat bestaat uit drie opdrachten en een belofte. Elia moet Hasael zalven tot koning over Syrië, Jehu tot koning over Israël, en Elisa tot zijn eigen opvolger als profeet. Deze drie opdrachten staat in het teken van Gods oordeel over de zonde van Israël: Wie ontkomt aan het zwaard van Hasael, zal gedood worden door Jehu; en wie ontkomt aan het zwaard van Jehu, zal gedood worden door Elisa. Deze drievoudige opdracht is in verschillende opzichten opmerkelijk. Het zal niet Elia zijn die Hasael tot koning zalft, maar Elisa die hem als koning aanwijst (2Koningen 8:13); zoals het ook een medewerker van Elisa zal zijn die Jehu tot koning zalft (2Koningen 9:6). Nu kun je redeneren: de medewerker handelt in opdracht van Elisa, en Elisa handelt als opvolger van Elia. Opvallender is nog dat Elisa hier verschijnt als instrument van Gods oordeel - terwijl hij in 2Koningen 2-13 overwegend heilzaam werk doet. Waar het me in dit verband vooral om gaat: als Elia zich beklaagt over de drievoudige zonde van het volk (verbond - altaren - profeten), antwoordt de HEER daarop met een drievoudig oordeel (Hasael - Jehu - Elisa); zoals het drievoudige natuurgeweld (storm - aardbeving - vuur) vóór de HEER uitgaat. Maar in de storm enz. was de HEER niet. Zijn oordeel is een noodzakelijk kwaad, maar daarin is Hij niet Zelf. Het geweld heeft niet Zijn hart. Zoals Hij verschijnt in het suizen van de zachte koelte, zó ligt Zijn hart bij die 7000 stillen in den lande, die zich niet buigen voor de Baäl. Zij zijn zó onopvallend dat Elia ze helemaal over het hoofd had gezien. Maar de HEER zal hen staande houden. Dat is Zijn antwoord op de diepste nood van de profeet: het gevoel alleen te staan en de allerlaatste te zijn. Deze uitleg betekent dat ik niet gelukkig ben met de NBV-vertaling van vers 18: Ik zal in Israel niet meer dan 7000 mensen in leven laten, alleen degenen ... Als je vers 18 zo vertaalt, vormt dit vers het toppunt van Gods gericht door Hasael, Jehu en Elisa: slechts 7000 mensen zullen het overleven. Als de 7000 corresponderen met Gods verschijning in de stilte, vormen ze juist het positieve tegendeel van het geweld en Gods antwoord op de diepste klacht van Elia: Elia meende alleen te staan, maar de HEER openbaart hem dat hij maar liefst 7000 broeders en zusters heeft. In deze positieve zin heeft ook de Nederlandse Geloofs Belijdenis (art. 27) deze tekst toegepast op de christelijke kerk, die van Godswege wordt bewaard, of staande gehouden, tegen het woeden der gehele wereld; hoewel zij soms een tijdlang zeer klein en als tot niets schijnt geworden te zijn in de ogen der mensen; gelijk Zich de HEER gedurende de gevaarlijke tijd onder Achab zeven duizend mensen behouden heeft, die hun knieën voor Baäl niet gebogen hadden.