DUBBEL
In de Bijbel worden alle
belangrijke dingen ten minste dubbel gezegd.
Alle
belangrijke verhalen worden ten minste tweemaal verteld.
Alle
belangrijke
onderwerpen worden van ten minste twee kanten belicht.
|
Dit is een
eenvoudige
waarneming die elke Bijbellezer kan doen. Ik geef eerst een aantal
voorbeelden. Daarna geef ik er enkele overwegingen bij.
Voorbeelden uit het Oude
Testament:
- De schepping wordt
tweemaal verhaald: In Genesis 1 wordt de
wereld geschapen in zes dagen, waarbij de mens wordt geschapen op de
zesde dag. In Genesis 2 is de schepping van de mens het uitgangspunt:
planten en dieren worden om de mens heen geschapen. In het eerste
scheppingsverhaal heet de Schepper God,
in het tweede scheppingsverhaal heet Hij de HERE God (NBG-vertaling
van 1951) / God de HEER
(Nieuwe Bijbel Vertaling).
- Een subtiel maar intrigerend
tweetal uitspraken wordt
gevormd door Genesis
1: 3 en 4 en Jesaja 45: 6 en 7. In Jesaja 45: 6 en 7 (NBG) zegt de
HEER: Ik ben de Here,
en er is geen
ander, Die het licht formeer en de duisternis schep, die het
heil
bewerk en het onheil schep; Ik, de Here, doe dit alles.
Volgens Jesaja schept God dus zowel het licht als de duisternis. - In
Genesis 1: 3 en 4 (NBG) lezen we wat anders: En
God zei: Er zij licht; en er was licht. En God zag, dat het
licht
goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.Volgens
Genesis schept God dus enkel het licht; er is ook duisternis,
maar daarvan wordt niét gezegd dat God het schept; God
scheidt
het licht en de duisternis, en God geeft Zijn goedkeuring aan het
licht.
Het gaat in deze teksten om méér dan om de
schepping van
het fysieke licht in de zin van elektromagnische golven met een
golflengte tussen 380 nanometer en
780 nanometer. Jesaja stelt licht en
duisternis parallel aan heil en onheil. Genesis en Jesaja zijn het er
dus over eens dat alle geluk en zegen uit Gods hand komt. Maar de
ellende dan? Ja, ook de ellende, zegt Jesaja - nee, zegt Genesis: we
moeten geluk en ellende goed uit elkaar houden, en God staat aan de
kant van het geluk.
- In Genesis 4:17-24 vinden we de afstammelingen
van Kain, de
oudste zoon van Adam en Eva. In Genesis 5:12-32 vinden we de
afstammelingen van Kenan, de zoon van Enos, de zoon van Set, de jongste
zoon van Adam en Eva. Nu zijn de namen Kain en Kenan verwant, en ook in
de lijsten van afstammelingen vinden we overeenkomsten (zie A. van
Selms, Genesis
deel I,
pag. 98-99). Het meest valt de figuur van Lamech op. In Genesis 4:19-24
is Lamech (zoon van Metusaël) een macho, die opschept
tegenover zijn beide vrouwen - in
Genesis 5:28-31 is Lamech (zoon van Metuselach) een mens die verlangt
naar troost onder de
vloek die er rust op de aardbodem. Het zou natuurlijk kunnen gaan om
twee verschillende figuren met (toevallig) de zelfde naam. Of gaat het
om één figuur, van twee kanten belicht?
- Genesis 4 eindigt met: Toen begon men de Naam des HEREN aan te roepen (Genesis
4:26). De meest voor de handliggende betekenis van dit zinnetje: Toen
(in de dagen van Adams zoon Seth en kleinzoon Enos) begon de verering
van de HEER. In het boek Genesis wordt de Naam "HEER" dan ook vele
malen gebruikt. Niet enkel door de verteller (bijvoorbeeld in Genesis
6: 5- 8: de HEER ziet de slechtheid van de mensheid). Maar ook door de
hoofdpersonen van zijn verhaal, zoals Noach (Genesis 9:26: Geprezen zij de HEER ...); Abram (Genesis 14: 22: Ik zweer bij de HEER ...) en Jakob (Genesis 28:16: De HEER is op deze plaats ...). Maar volgens Exodus 3:13-15 en Exodus 6: 1- 2 heeft de HEER Zijn Naam pas aan Mozes geopenbaard: Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als
God de Almachtige, maar met mijn naam HEER ben Ik hun niet bekend geweest.
- De doortocht van de
Israëlieten door de Schelfzee
(NBG) /
Rietzee (NBV) wordt tweemaal verhaald: in Exodus 14 in proza en in
Exodus 15 in poëzie (het Lied van Mozes). Ook de overwinning
op de bezetter koning Jabin en zijn krijgsoverste Sisera wordt
tweemaal verhaald: in Richteren 4 in proza en in Richteren 5 in
poëzie (het Lied van Debora).
- De Tien Geboden
worden vermeld in twee versies: in
Exodus 20 (in de
geschiedenis van de woestijntocht) en in Deuteronomium 5 (in de
terugblik van Mozes). De motivatie van het sabbatsgebod verschilt: in
Exodus wordt de sabbat afgeleid uit de schepping in zes dagen (Genesis
1) - in Deuteronomium 5 krijgt de sabbat een sociale achtergrond: ook
het personeel, de beesten en de vreemdelingen moeten op hun tijd rust
krijgen. Verder zit er een verschil van formulering in het tiende
gebod: in Exodus 20 verbiedt de HEER om het huis van de
naaste te begeren; dat huis
vat ik op als: het
hele huishouden, dat nader wordt ingevuld met: vrouw, personeel, beesten en
bezittingen - in Deuteronomium 5 staat de vrouw voorop,
gevolgd door huis (dat
dan concreet huis betekent)
en akker, personeel,
beesten, en overige bezittingen. De naam
van het vijfde Bijbelboek Deuteronomium betekent
"tweede wet". Deze naam suggereert een verdubbeling ten opzichte van
de boeken Exodus, Leviticus en Numeri.
- Maar nog afgezien van Deuteronomium:
verschillende verhalen
uit de woestijnperiode van het volk Israël worden dubbel
verteld.
Eén markant voorbeeld: bij (Massa en) Meriba slaat Mozes op
de
rots, zodat er water uit stroomt. Volgens Exodus 17: 1- 7 doet Mozes
dat in opdracht van de HEER. Volgens Numeri 20: 2-13 had Mozes tot de
rots moeten spreken, maar slaat hij op de rots; de HEER neemt dat Mozes
en Aäron zó kwalijk, dat ze het beloofde land niet
mogen
binnengaan. Ondanks dit grote verschil lijken beide verhalen sterk op
elkaar: het volk mort - de HEER spreekt - Mozes slaat op de rots - het
water stroomt - de naam Meriba.
- De intocht van de
Israëlieten in Kanaän
wordt dubbel
verteld. De bekendste versie van de geschiedenis is het boek Jozua,
waar we de indruk krijgen dat de Israëlieten in opdracht van
de
HEER alle Kanaänieten uitroeien (op enkele uitzonderingen na,
zoals de Gibeonieten uit Richteren 9) - een geschiedenis die bij ons
weerstanden oproept. Minder bekend is de versie van Richteren 1:
Israël trekt Kanaän binnen en neemt geleidelijk de
regie
over, vooral op het platteland; maar - met name in de steden - blijven
de Kanaänieten wonen. Eeuwen later moet David Jeruzalem nog
veroveren op de Jebusieten (2Samuel 5).
- De geschiedenis van de
koningen
wordt
dubbel verteld: de boeken 1 & 2 Samuel en 1 & 2
Koningen geven
een soms zeer openhartig geschiedverhaal van de koningen van Juda en
Israël - de boeken 1 & 2 Kronieken
geven een meer geïdealiseerd beeld van de koningen van Juda,
met
grote belangstelling voor de eredienst in de tempel. - Een markant
voorbeeld is het verhaal over de volkstelling van David, die rampzalige
gevolgen heeft (2Samuel 24 en 1Kronieken 21). Hoe is David ertoe
gekomen om zijn volk te tellen? Volgens 2Samuel 24:1 is het de HEER Die
David ertoe aanzet - volgens 1Kronieken 21: 1 is het Satan die David
ertoe aanzet. De HEER of Satan - groter tegenstelling is niet denkbaar.
- Psalm 105 en Psalm 106 lijken sterk op elkaar:
beide Psalmen
geven een uitvoerige terugblik op de geschiedenis van het volk
Israël en wijzen daarin Gods goedheid aan. Vanwege deze
gelijkenis
is het heel begrijpelijk dat deze Psalmen achter elkaar zijn gezet.
Maar wat een verschil in toon! Psalm 105 bezingt de geschiedenis
positief: de Israëlieten ontvangen dankbaar Gods goede gaven.
Psalm 106 beschrijft de geschiedenis uiterst kritisch: de
Israëlieten zijn onverbeterlijk ondankbaar en opstandig. Om
één voorbeeld te noemen: de geschiedenis van het
water
uit de rots (zie hierboven): Psalm 105:41-42 vertelt het verhaal in de
geest van Exodus 17 (het water uit de rots als bewijs van Gods
goedheid) - Psalm 106:32-33 in de geest van Numeri 20 (met alle nadruk
op de opstandigheid van de Israëlieten en Mozes).
- Het boek Spreuken geeft
een eenvoudig beeld van het leven:
wie
goed doet, goed ontmoet. Wie rechtvaardig leeft naar Gods geboden, zal
gezegend worden. Uit pedagogisch oogpunt een begrijpelijke boodschap! -
Maar deze wijsheid blijft niet onweersproken. Het boek Job zet
tegenover de wijsheid van de Spreuken het verhaal van Job: een
rechtvaardige, die toch een onbegrijpelijke lijdensweg moet gaan - de
Prediker reageert op de wijsheid van Spreuken met een collage van
cynische teksten: een
rechtvaardig
mens kan aan zijn rechtvaardigheid ten onder gaan en een onrechtvaardig
mens kan ondanks zijn slechte daden lang leven (Prediker
7:15).
- Een hot
item in de
Bijbel is het koningschap. Jotam waarschuwt met een fabel voor mensen
die graag de baas over anderen spelen - capabele mensen hebben wel wat
beters te doen (Richteren 9: 8-15). Maar de conclusie van het boek
Richteren luidt: In die
dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in
zijn ogen
(Richteren 21:25) - met
andere woorden: zonder koning breekt de chaos uit. De richter Samuel
ziet niets in het koningschap (1Samuel 8). Maar koning David is "een
man naar Gods hart" (1Samuel 13:14). En het koningschap van Salomo
wordt getekend als een paradijs op aarde: ze aten en dronken en waren blij
(1Koningen 4:20). De Spreuken (van Salomo!) zijn
natuurlijk uitgesproken gezagsgetrouw: Mijn zoon, vrees de Heer en de
koning, laat u niet in met oproermakers (Spreuken 24:21).
Maar Prediker ("Salomo") is kritisch: zo'n koning met z'n hele
hofhouding - de
plattelandsbevolking moet het allemaal maar opbrengen
(zo vertaal ik Prediker 5: 8). En inderdaad: koning Salomo is nog niet
gestorven of het volk eist belastingverlaging (1Koningen 12: 1-11). De
koningsgezinde en de kritische visie staan voortdurend tegenover elkaar.
- Het middelste Bijbelboek van de Thora is Leviticus. Leviticus
bestaat voor een belangrijk deel uit rituele bepalingen; bijvoorbeeld
de offerwetten uit Leviticus 1- 7. Theologisch gezien vormen deze
bepalingen het hart van de Thora. Ook de boeken der Kronieken zijn
duidelijk liturgisch geïnteresseerd. En voor de profeet
Ezechiël is het visioen van de herbouwde tempel (Ezechiël
40-44) het hoogtepunt van zijn heilsverwachting. - Maar verschillende
profetische teksten klinken uitgesproken liturgie-kritisch: Wat
moet Ik met al jullie offers? – zegt de HEER. Ik heb genoeg van
het vlees van jullie schapen, van het vet van jullie kalveren; het
bloed van stieren, rammen en bokken wil Ik niet meer. En wanneer jullie
voor Mij verschijnen – wie heeft je gevraagd mijn voorhoven plat
te lopen? ... Was je, reinig je, maak een eind aan je misdaden, Ik kan
ze niet meer zien. Breek met het kwaad en leer goed te doen. Zoek
het recht, houd tirannen in toom, kom op voor wezen, sta weduwen bij (Jesaja
1:11-17). Nu kun je de tegenstelling afzwakken met de redenering: de
profeten keren zich niet tegen de liturgie, maar tegen de combinatie
van liturgie en onrecht. Maar op zijn minst blijft er een duidelijk
accentverschil: draait échte godsdienst (dat waar God van
gediend is) om eredienst of om ethiek? De vraag blijft klinken in het
Nieuwe Testament: Barmhartigheid wil Ik, geen offers - verschillende keren (Mattheus 9:13 en 12: 7) haalt Jezus dit profetenwoord uit Hosea 6: 6 aan.
- Ethnisch en religieus gemengde huwelijken zijn
altijd een
teer punt, tot vandaag de dag toe. Ezra (Ezra 9 en 10) en Nehemia
(Nehemia 13:23-29) treden krachtig op tegen de gemengde huwelijken waardoor het heilige zaad zich
vermengd had met de bevolking van het land
(Ezra 9: 2). De Joodse mannen moeten hun Kanaänitische,
Moabitische enz. vrouwen mét hun kinderen wegsturen. De
vraag
hoe die zich dan moeten redden, wordt niet gesteld. Rationeel is deze
maatregel in de gegeven situatie enigszins te begrijpen. De kleine en
kwetsbare Joodse gemeenschap na de ballingschap voelde zich een druppel
in de zee van het Perzische rijk. Dan ben je zuinig op je eigen
identiteit, zeker als je merkt dat de helft van de Joodse kinderen niet
eens meer de Joodse taal spreekt (Nehemia 13:24). Maar ik blijf dit
een onsympathiek verhaal vinden. - De tegenstem klinkt in het
Bijbelboek Ruth. Ruth volgt in de Hebreeuwse Bijbel direct op Spreuken.
In het laatste hoofdstuk van Spreuken klinkt de vraag: een sterke vrouw, wie zal haar
vinden? (Spreuken 31:10). Het antwoord op die vraag wordt
gegeven in het boek Ruth: Boaz vindt Ruth, een sterke vrouw
(Ruth 3:11, in het Hebreeuws dezelfde uitdrukking) - Ruth, de
Moabitische. Hun zoon Obed wordt de opa van koning David. Waarmee de
schrijver maar zeggen wil: als Ezra en Nehemia het toen (in de Richterentijd) voor
het
zeggen hadden gehad, dan hadden wij nooit een koning David gehad. Hij
breekt een lans voor het ethnisch gemengde huwelijk. Niet voor het
religieus gemengde huwelijk: al vóór haar relatie
met
Boaz is Ruth komen
schuilen onder de vleugels van de HEER, de God van Israël
(Ruth 2: 12). Pas eeuwen later zal Paulus schrijven: Wanneer
een christen een ongelovige vrouw heeft die bij hem wil blijven, dan
mag hij niet van haar scheiden; want die ongelovige vrouw behoort dank
zij haar man God toe, evenals hun kinderen (1Corinthe
7:12-14).
Voorbeelden uit het Nieuwe
Testament:
- Jezus is in het Nieuwe
Testament belangrijk in het
kwadraat;
het is dus geen wonder dat over Hem dubbel in het kwadraat wordt
verteld: vier Evangeliën. Binnen het viertal
Evangeliën zijn er twee stromen. De drie
synoptische Evangeliën Mattheus, Marcus en Lucas vertonen
onderlinge
verwantschap (vandaar syn-optisch:
je kunt ze samen-zien)
-
het Evangelie van Johannes ademt een heel eigen geest. Over het
theologische verschil tussen de synoptische Evangeliën en het
Johannes-Evangelie zijn dikke boeken geschreven. Hieronder noem ik het
voorbeeld van de tempelreiniging (Mattheus 21 // Marcus 11 //
Lucas 19 < > Johannes 2).
- Over de naam
Jezus vermeldt het Nieuwe Testament
twee
verhalen. Volgens Mattheus 1:21 verschijnt aan Jozef in de droom een
engel die hem opdraagt het kind van Maria Jezus te noemen want Hij is het, die Zijn volk
zal redden van hun zonden (NBG). In de naam Jezus klinkt
dus de betekenis van het Hebreeuwse Jeho-sjoea door: De HEER verlost.
- Volgens Lucas 1:31 verschijnt de engel, hier met name
Gabriël
genoemd, aan Maria met de opdracht haar kindje Jezus te noemen. De
betekenis verlossen wordt
hier niet expliciet vermeld; wel noemt later de engel van de Heer het
inmiddels geboren kind van Maria: de
Heiland (NBG) / een
redder (NBV)
- zelf zou ik vertalen: Verlosser (Lucas 2:11). In
Mattheus 1:21 (verlossen)
en in Lucas 2:11 (Verlosser)
staan in het Grieks hetzelfde begrip.
- Het geboorteverhaal van
Jezus wordt tweemaal verteld: door
Lucas
en door Mattheus. De geboortegeschiedenis van Lucas 2 heeft het in de
Westerse Christenheid gewonnen. Dit is voor ons hét
Kerstverhaal
geworden: De herdertjes
lagen bij nachte.
De geboortegeschiedenis van Mattheus 2 (met de wijzen uit het Oosten)
plegen we daar achter aan te lezen als een volgende episode. In veel
Kerststalletjes zien we bij de kribbe
(NBG) / voederbak
(NBV) uit Lucas 2 de wijzen uit Mattheus 2 verschijnen in de gedaante
van de drie koningen. Daardoor verliezen we uit het oog dat Mattheus en
Lucas ons twee parallelle geboorteverhalen vertellen. Zowel Mattheus
als Lucas vertellen ons het feit van de geboorte van
Jezus in één korte zin (Mattheus
2: 1 en Lucas 2: 7). Het verschil zit in de bezoekers: de wijzen
(Mattheus 2) en de herders (Lucas 2). Overeenkomsten zijn er ook: zowel
wijzen als herders krijgen een teken van boven: een ster (Mattheus 2:
2) en een engel (Lucas 2: 9) - en het Kind betekent grote blijdschap voor
herders (Lucas 2:10) en wijzen (Mattheus 2:10).
- Het geslachtsregister
van Jezus wordt tweemaal vermeld: in
Mattheus 1 en in Lucas 3. Qua vorm is zijn er verschillen: Mattheus
begint bij Abraham en gaat met de tijd mee - Lucas begint bij Jezus en
gaat tegen de tijd in, helemaal tot Adam en God. Inhoudelijk is er een
groot verschil in de namen tussen David en Jozef.
- Jezus leert Zijn
volgelingen het Onze Vader. De tekst
staat in Mattheus 6 (in het kader van de bergrede; nader: in het kader
van het "doen van gerechtigheid") en in Lucas 11 (als antwoord op een
vraag van Jezus' leerlingen). Als we gewend zijn aan de versie van
Mattheus, missen we in Lucas de formulering Die in de hemelen zijt;
de derde bede Uw
wil geschiede; de tweede helft van de zesde
bede maar
verlos ons van de boze;
en de lofverheffing want
van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, amen.
- Fascinerend is de manier waarop het Evangelie
van Johannes
de verhalen uit Mattheus, Marcus en Lucas opnieuw vertelt. Een enkel
voorbeeld. In Mattheus 21, Marcus 11 en Lucas 19 wordt verteld hoe
Jezus de tempel reinigt van commercie. Jezus doet dat ná
Zijn
glorieuze intocht in Jeruzalem, dus in de laatste dagen van Zijn leven,
kort vóór Zijn kruisdood. Marcus (11:19) legt een
rechtstreeks verband tussen de tempelreiniging en de dood van Jezus:
het optreden van Jezus in de tempel noopt het tempelbestuur tot
ingrijpen. Ook Johannes (2:13-25) legt een verband tussen de
tempelreiniging en de dood van Jezus, maar diepzinniger: Jezus spreekt
over het afbreken van de tempel als beeld van het afbreken van Zijn
lichaam. De tempel wordt dus niet gereinigd tot zijn eigenlijke
bestemming, maar zal worden afgebroken; het
lichaam van Jezus is de nieuwe tempel voor wie God aanbidden in geest en
waarheid (Johannes
4:21-24). Dat is voor Johannes zó fundamenteel, dat hij over
Jezus' optreden in de tempel al vertelt aan het begin van zijn
evangelie (hoofdstuk 2).
- Nog een omstreden verschil tussen de eerste drie
Evangeliën en Johannes. Volgens Mattheus 26:19-20 // Marcus
14:
16-17 // Lucas 22:13-14 vierde Jezus met Zijn leerlingen aan de
vooravond van Zijn dood het Pesachmaal (de seder-avond). Ook Johannes
schrijft uitvoerig over deze maaltijd (Johannes 13-17), zonder van
Pesach te spreken: omdat Johannes bekend veronderstelde dat het laatste
Avondmaal van Jezus het Pesachmaal was geweest, of om een andere reden?
Na de maaltijd wordt Jezus in de nacht gearresteerd en verhoord door de
hogepriester. Daarna sturen de Joodse leiders Jezus door naar Pilatus,
maar - schrijft Johannes - ze gaan niet mee naar binnen om zichzelf niet te
verontreinigen maar het Pesachmaal te kunnen eten
(Johannes 18:28). Daarmee lijkt Johannes te suggereren dat het
Pesachmaal dan nog gevierd moet worden; om het in christelijke termen
te
zeggen: niet op de avond van Witte Donderdag (Mattheus - Marcus -
Lucas), maar op de avond van
Goede Vrijdag (Johannes). Volgens sommige uitleggers wil Johannes de
dood van Jezus laten
samenvallen met het slachten van de Paaslammeren, om zó
Jezus
aan te wijzen als het
Lam van God dat de zonde van de wereld draagt (Johannes
1:29).
- De protestantse kerken hebben twee sacramenten: Doop en
Avondmaal. Die zijn stevig verankerd in de eerste drie Evangeliën
en Handelingen. Jezus liet Zich dopen door Johannes de Doper (Mattheus
3:13-17 // Marcus 1: 9-11 // Lucas 3:21-22) en gaf aan Zijn leerlingen
de opdracht op te dopen (Mattheus 28:19, vergelijk Marcus 16:15 en
Handelingen 2:38). Jezus stelt het Avondmaal in (Mattheus 26:26-29;
Marcus 14:22-25; Lucas 22:14-20): Doet dit tot Mijn gedachtenis.
- Maar in Johannes ligt het subtieler. Johannes vertelt ons wel over de
ontmoeting van Johannes de Doper en Jezus (Johannes 1), maar zegt er
niet expliciet bij dat Johannes toen Jezus gedoopt heeft. In Johannes
3:22 vertelt hij ons dat Jezus in Judea mensen doopte; maar in Johannes
4: 2 lijkt het wel of hij zichzelf corrigeert: Jezus doopte overigens niet zelf, zijn leerlingen deden dat.
Johannes vertelt uitvoerig over Jezus' laatste maaltijd met Zijn
leerlingen (zie hierboven), maar niét over de instelling van het
Avondmaal (wel weer in Johannes 6 over het Brood des Levens en in
Johannes 15 over de Ware Wijnstok). Nu kun je redeneren: Johannes
beschouwt Doop en Avondmaal als bekend bij zijn lezers, hij heeft er
geen behoefte aan om ons te vertellen wat we al weten uit Mattheus,
Marcus en Lucas. Maar op zijn minst maar Johannes de indruk minder
sacramenteel geïnteresseerd te zijn dan zijn collega-evangelisten.
- Een belangrijk gegeven binnen het Nieuwe
Testament is de
verschijning van de Levende Heer die de christenvervolger Saulus maakte
tot de apostel Paulus. Paulus vermeldt die ervaring in zijn brieven
herhaaldelijk, het meest concreet in 1Corinthe 15: 8- 9: tenslotte verscheen Hij ook aan
mij, aan het misbaksel dat ik was omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. Die
belangrijke gebeurtenis verhaalt Lucas maar liefst driemaal in
Handelingen: in Handelingen 9: 1- 9 als feitelijk relaas; en in
Handelingen 22: 3-16 en Handelingen 26: 9-18 als verhaal van Paulus
zelf, tegenover respectievelijk zijn Joodse volksgenoten en tegenover
koning Herodes Agrippa II. Deze drie versies van het verhaal vertonen
opmerkelijke verschillen. Om er één te noemen:
wat werden
Saulus' metgezellen gewaar van de verschijning van Jezus? (dat is van
belang voor de vraag hoe "objectief" deze verschijning was) - Volgens
Handelingen 9: 7 hoorden ze wel de stem (van Jezus) of in elk geval het
geluid (in het Grieks staat er: fônè),
maar ze zagen niemand. Volgens Handelingen 22: 9 zagen ze wel het
licht, maar de stem van
Hem Die tot mij sprak hoorden ze niet.
Volgens Handelingen 26:13-14 omstraalde het hemelse licht zowel Saulus
als zijn metgezellen, terwijl (alleen) Saulus de hemelse woorden
hoorde. Met wat goede wil kun je deze drie teksten harmoniseren: dan
zagen de metgezellen van Saulus wel het licht maar niet de gedaante van
Jezus (in Handelingen staat ook niet dat Saulus de gedaante van Jezus
zag), en ze hoorden wel geluid (fônè)
zonder woorden te verstaan (die verstaat alleen Saulus). Dan klopt het
allemaal, maar ik denk dat we daarmee het plezier van Lucas bederven
die met opzet hetzelfde gebeuren op drie verschillende manieren vertelt.
- Een bekende
"tegenstrijdigheid" is de uitleg die Paulus en
Jacobus geven van Genesis 15: 6: Abraham geloofde in de HEER, en
Hij rekende het hem toe als gerechtigheid (naar
de NBG-vertaling van 1951). Jacobus leest daarin dat een mens gerechtvaardigd
wordt uit werken en niet slechts uit geloof (Jacobus
2:23-24).
Jacobus is een broer van Jezus en vertolkt het geestelijke klimaat
waarin ook Jezus leefde; evenals Jacobus waarschuwt Jezus tegen
godsdienst zonder
de bijbehorende daden (Mattheus 7:21-23). - Paulus lijkt in Genesis 15:
6 het tegenovergestelde te lezen: wie niet "werkt" maar gelooft, wordt
dat geloof gerekend tot gerechtigheid (Romeinen 4: 3- 5 en Galaten 3:
6). De tegenstrijdigheid is kleiner dan het lijkt als we bedenken dat
Jacobus bij "werken" denkt aan barmhartigheid jegens hulpbehoevende
medemensen - en Paulus aan religieuze prestaties waarmee een mens God
probeert te
claimen. Maar toch: de invalshoek verschilt.
- Hierboven schreef ik over het verschil binnen
het Oude
Testament over het koningschap: in sommige teksten een geschenk uit de
hemel, in andere een bron van ellende. Analoog wordt in het Nieuwe
Testament het Romeinse keizerrijk totaal verschillend gewaardeerd. Aan
de christenen in Rome (!) schrijft Paulus dat ze aan de
overheid
(dus aan de Romeinse keizer) moeten gehoorzamen (Romeinen 13). Paulus
motiveert dat met het begrip wraak
/ wreken / wreekster (Romeinen 12:19 en 13: 4). Christenen
mogen het recht niet in eigen hand nemen (wreekt u zelf niet);
en het wachten is nog op Gods laatste oordeel (Mij komt de wraak toe, Ik zal
het vergelden [toekomende tijd!]).
Daardoor lijkt er een vacuüm te ontstaan, waarin booswichten
ongestraft
hun gang kunnen gaan. Maar Goddank is er de overheid als toornende wreekster voor hem
die kwaad bedrijft.
Beter het heidense Romeinse Rijk dan anarchie en rechteloosheid! - Een
totaal andere
waardering van het Romeinse Rijk kunnen we vermoeden in Openbaring 13
en 17, waar Johannes schrijft over het Beest uit de zee, met op zijn
rug de grote hoer Babylon, dronken
van het bloed van de heiligen en van de getuigen van Jezus
(Openbaring 17: 6): een afschrikwekkende verwijzing naar het Romeinse
Rijk met zijn keizer-cultus en christenvervolging.
- Vijf geschriften in het
Nieuwe Testament staan op naam van
Johannes: het vierde Evangelie, drie brieven en de Openbaring. De
kerkelijke traditie schrijft ze alle vijf toe aan
één
persoon: de apostel Johannes, één van de zonen
van Zebedeus, één van
de eerste leerlingen van Jezus (Marcus 1:19). Dat maakt de
tegenstelling des te opmerkelijker tussen het Evangelie (en de brieven)
van Johannes enerzijds
en de Openbaring van Johannes anderzijds. De Openbaring is een
visioen van wat
weldra moet geschieden (Openbaring
1: 1): de titanenstrijd tussen goed en kwaad in de geschiedenis, een
strijd die wordt beslecht door Jezus ("het Lam"), zodat de geschiedenis
uitloopt op
een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. In het Evangelie van Johannes
verdwijnt de factor tijd / geschiedenis vrijwel uit beeld - alles wordt
geconcentreerd op het geloven-nú: dit is het eeuwige leven, dat de
mensen U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus die U
gezonden hebt (Johannes 17: 2).
- Het Oude Testament
belooft zegen aan wie rechtvaardig leeft
volgens Gods geboden en dreigt degene die onrecht doet
met vloek
(bijvoorbeeld Deuteronomium 28 en Psalm 1: 6). Latere profeten trekken
deze
lijn door tot na de opstanding der doden: sommige mensen zullen opstaan
tot eeuwig leven en anderen tot eeuwig afgrijzen (Daniël 12:
2).
Deze twee wegen horen we in het Nieuwe Testament voortdurend
in de
prediking van Johannes de Doper en Jezus. Zalig gij armen en wee u gij
rijken (Lucas
6:20 en 24) - en de rijke man komt na zijn dood terecht in de helse
kwellingen, de arme Lazarus in de hemelse verkwikking (Lucas 16:19-31).
Na het laatste oordeel gaan de onbarmhartigen naar de eeuwige straf, de
rechtvaardigen naar het eeuwige leven (Mattheus 25:46). Deze
indringende boodschap geeft aan de prediking van Jezus een diepe ernst.
- Maar er klinkt in het Nieuwe Testament ook een ander geluid, met name
in de brieven van Paulus: in de naam van Jezus zullen alle
knieën zich buigen en alle
tongen zullen Jezus als Heer belijden (Filippenzen 2:10-11). God zal
Zich ten slotte over allen
ontfermen (Romeinen 11:32). God zal ten slotte alles in allen zijn
(1Corinthe 15:28). Typerend is het voortdurend herhaalde woordje alle(n).
Uiteindelijk
triomfeert Gods genade: een geweldig ruime en blijde boodschap! -
Sommige
uitleggers proberen beide lijnen te combineren door ze achter elkaar te
zetten, als twee opéénvolgende episoden. Na onze
dood is
er in eerste instantie een scheiding der wegen naar hemel en hel - maar
de verdoemden krijgen de gelegenheid zich alsnog te bekeren, zodat ten
slotte alle mensen worden behouden. Hierover schreef ds. J. Bonda
indertijd het boekje: Het heil voor
de velen. Over de vraag "Hoe is God?" en de leer van de eeuwige straf,
Utrecht Stichting "Vuur", 1989, 152 pag.
Ik realieer me dat over elk van deze voorbeelden veel meer te zeggen
valt. Je kunt ook niet al deze gevallen over één
kam
scheren. Er zijn nog een heleboel andere voorbeelden te noemen. Ik denk
dat ik met de genoemde teksten mijn punt heb gemaakt: In
de Bijbel worden alle belangrijke dingen ten minste dubbel gezegd. Alle
belangrijke
verhalen worden ten minste tweemaal verteld. Alle belangrijke
onderwerpen worden
van ten minste twee kanten belicht. De vraag is nu wat
dit betekent.
- De goedkope Bijbelkritiek
scoort hier voor open doel: Zie je wel, de
Bijbel staat vol tegenstrijdigheden! De Bijbel klopt niet, dus de
Bijbel
is niet waar. En daarmee is het christelijke geloof weerlegd. Je moet
toch wel oliedom zijn om je levensovertuiging op zo'n boek vol
tegenstrijdigheden en dus onjuistheden te baseren!
- Door de eeuwen heen hebben gelovigen zich geroepen gevoeld om de
Bijbel tegen deze kritiek te verdedigen.
Tegen de kritiek van buitenaf
(zie de vorige regels) en tegen de kritiek van binnenuit (uit eigen
kring en uit eigen hart), want het is soms best lastig om te geloven in
teksten die elkaar tegenspreken. Gelovige Bijbellezers hebben
geprobeerd de (schijnbaar) tegenstrijdige teksten te harmoniseren.
Bijvoorbeeld door de twee geboorteverhalen Lucas 2 en Mattheus 2 (zie
boven) achter elkaar te zetten als twee
opéénvolgende
episoden; door aannemelijk te maken dat het schijnbare
verschil
tussen Jacobus
en Paulus enkel berust op een verschil in invalshoek (zie boven); en
door de
twee wegen en de zaligheid voor allen op te vatten als
opéénvolgende fasen in Gods heilsplan (zie boven).
- Het probleem van de vier verschillende Evangeliën wordt het
meest drastisch opgelost door ze te combineren
tot één
doorlopend verhaal. In de kerkgeschiedenis is het beroemde voorbeeld
het Diatessaron van
Tatianus (rond 170): een combinatie van bijna
alle teksten van de vier Evangeliën (waarbij Tatianus
veelbetekenend de geslachtsregisters van Mattheus 1 en
Lucas 3 buiten beschouwing laat). De christelijke kerk heeft in haar
canon niet het Diatessaron, maar de vier afzonderlijke
Evangeliën
opgenomen. Maar veel kinderbijbels herhalen (begrijpelijk om
pedagogische redenen) de prestatie van Tatianus en combineren de
verhalen uit de vier Evangeliën (een uitzondering: de
kinderbijbel Woord voor
Woord van Karel Eykman en Bert Bouman beperkt zich tot
verhalen uit Lucas; wie enkel met deze kinderbijbel opgroeit, loopt de
wijzen uit het oosten dus mis).
- Vooral de Duitse theologie van de 19e en 20e eeuw heeft de verklaring
gezocht in verschillende
auteurs,
verschillende bronnen en
verschillende tradities. Zo werd Genesis 1 met de Godsnaam
God toegeschreven
aan een priesterlijke auteur (P) en Genesis 2 met de Godsnaam HERE God aan
een jahwistische auteur (J). Een latere redacteur (R) zou deze en
andere "bronnen" hebben samengevoegd tot (een voorstadium van)
het ons bekende boek Genesis. Er is niets onbetamelijks aan de
veronderstelling dat de Bijbelschrijvers mondelinge of
schriftelijke bronnen hebben gebruikt. De schrijver van de boeken 1
& 2 Koningen verwijst regelmatig naar de kronieken van de
koningen
van Juda en van Israël (niet te verwarren met onze boeken 1
&
2 Kronieken, die van later datum zijn). Lucas heeft over het leven van
Jezus (mondelinge en / of schriftelijke) bronnen gekend en daaruit
ongetwijfeld geput voor zijn
Evangelie (Lucas 1: 1- 4). We krijgen de indruk dat de Bijbelschrijvers
hun bronnen met groot respect hebben gehanteerd; en liever
tegenstrijdigheden
hebben laten staan dan dat ze hun bronnen harmoniseerden.
De vraag is wel
wat we
ermee opschieten
als we de Bijbeltekst opsplitsen in verschillende bronnen. De
resultaten van deze analyse zijn vaak speculatief. Vandaar het devies: R is Rabbênu:
R (de redacteur, dus de Bijbeltekst zoals die voor ons ligt),
dát is onze leermeester.
- Ik denk dat
veel mensen
de Bijbel zien als een bundel
religieuze teksten
waaruit je kiest wat jou aanspreekt, wat jou inspireert en
waar jij
wat mee kunt. Wat jou niet aanspreekt, wat jij niet inspirerend vindt
en waar je niets mee kunt, dat laat je liggen. Voor orthodoxe
christenen is dit natuurlijk een Schriftbeschouwing om van te rillen.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het in de praktijk wel altijd zo
werkt, ook bij de meest rechtzinnige theologen. We lezen de Bijbel
altijd selectief. Niet elke ketter, maar
ook elke kerkvader heeft z'n letter. In het dilemma Paulus - Jacobus
koos Luther vóór Paulus en tégen
Jacobus, die hij
"een strooien brief" noemde. De radicale dopersen uit de zestiende eeuw
wilden de eed afzweren omdat Jezus zegt en Jacobus schrijft: zweer helemaal niet
(Mattheus 5:34 en Jacobus 5:12) - de Heidelbergse Catechismus (zondag
37) beroept zich op rechtmatige voorbeelden van de eed in Oude
en
Nieuwe Testament; en elimineert daarmee en passant
de radicaliteit van de Bergrede. Zoals gezegd: we lezen de Bijbel
altijd selectief. Maar vergeten of veronachtzaamde Bijbelteksten kunnen
in een nieuwe situatie ineens verrassend gaan spreken.
- Verscheidenheid en zelfs
tegenstrijdigheid in de Heilige Schrift is geen monopolie van Jodendom
en Christendom. Ook de Islam heeft ermee te maken: ook de Koran bevat
tegenstrijdige uitspraken en bepalingen. Dit probleem wordt opgelost
door het principe van de abrogatie (Nasiekh
wa Mansoekh):
oudere teksten worden ongeldig door jongere teksten. Nu staan teksten
in de Koran niet in chronologische volgorde. Er komt een hele
wetenschap aan te pas om te bepalen wat de jongste en dus de geldende
teksten zijn; over een aantal gevallen verschillen de moslim-geleerden
van mening. Afgezien van deze onzekerheid levert het principe van de
abrogatie ons een Heilige Schrift zonder tegenstrijdigheden. - Het
christelijk geloof heeft de oplossing in theorie niet in deze richting
gezocht. In de praktijk heeft de christelijke kerk Hebreeën
8:13
herhaaldelijk toegepast op de verhouding van Oude Testament en Nieuwe
Testament, en oudtestamentische teksten weggestreept tegen
nieuwtestamentische uitspraken over hetzelfde onderwerp.
Het achterliggende probleem is ons verlangen naar een consistent verhaal en betoog,
zonder innerlijke tegenstrijdigheden.
a) Sinds Aristoteles baseren we onze logika op de wet van het uitgesloten midden (een
uitspraak is waar of onwaar, een derde mogelijkheid is er niet: tertium non datur)
en op de wet van de
non-contradictie
(een uitspraak en zijn ontkenning kunnen nooit tegelijk waar zijn). Dat
lijken regels uit de formele logika, maar ze zijn fundamenteel voor ons
denken en onze communicatie. Als tegenstrijdige uitspraken tegelijk
waar kunnen zijn, weten we niet meer waar we in ons denken en
spreken aan toe zijn. We moeten dus goed weten wat we doen als we aan
deze wetten tornen.
b) Daartegenover staat de visie dat innerlijke tegenstrijdigheid juist wezenlijk is voor
God en geloof. Een klassieke verwoording vinden we in het boek van
Rudolph Otto: Das
Heilige (1917). In godsdienst gaat het om het Heilige: het
mysterium tremendum et
fascinans = het geheimenis dat ons vervult
met diep ontzag (de vreze des Heren)
én tegelijk met troost in en liefde tot God. Gij weet het, ik ben bang voor U
/ ontwijk U en verlang naar U (Nieuwe Liedboek 944: 1).
Het begrip mysterium
= geheimenis duidt op de innerlijke tegenstrijdigheid die alle logika
tart en en alle rationaliteit te boven gaat (pag. 38-39). Als
innerlijke tegenstrijdigheid wezenlijk is voor het Heilige, dan
verwonderen tegenstrijdigheden in de Heilige Schrift ons niet.
c) Verscheidenheid in de Bijbel betekent niet enkel problemen
qua logika, ze leidt ook tot geloofsproblemen.
Neem het hier
boven genoemde voorbeeld van Genesis
1: 3 en 4 naast Jesaja 45: 6 en 7. Stel dat gelovige mensen worden
getroffen
door een rampzalig ongeluk. Sommige gelovigen zullen troost putten uit
Jesaja: God schept licht èn duisternis; dus ook de ramp die
ons nu treft,
komt ons toe niet door
toeval, maar uit Gods vaderlijke hand (Heidelbergse
Catechismus zondag 10). Andere gelovigen zullen troost putten uit
Genesis: het duister is er, maar God heeft in den beginne / het licht
doen overwinnen
(Gz 1 in het Liedboek 1973 - Nieuwe Liedboek 513): God heeft met deze
ellende niets te maken, Hij wil éénduidig ons
geluk!
Beide belevingen kom ik
tegen; in het midden van de Protestantse Kerk de tweede meer dan de
eerste. Beide belevingen respecteer ik. Maar welke boodschap draag ik
zelf uit? -
Of neem het boven genoemde voorbeeld over onze eeuwige toekomst. In de
reformatorische kerken domineert de tweesprong naar óf hemel
óf hel; na een overlijden vraagt de achterblijvende familie
zich
(soms vertwijfeld) af: "Waar zou hij / zij nu zijn?" - In grote delen
van de christenheid
leeft
het troostrijke gevoel dat we na onze dood allemaal "naar de hemel"
gaan, "naar beter", "naar het licht". Vragen stellen bij deze algemene
zaligheid zou vloeken zijn in déze kerk.
d) De diepste religieuze moeite met de verscheidenheid en soms
tegenstrijdigheden in de Bijbel komt voort uit ons geloof in de Bijbel
als Gods Woord.
Hoe precies de
Bijbel (dat éne eeuwenoude boek, of liever: die verzameling
boeken uit een eeuwenlange periode) en het spreken van God samenhangen,
hebben
kerk en theologie nooit écht bevredigend onder woorden
kunnen
brengen. Gods Woord in de vorm van Heilige Schrift is begonnen waar
de HEER Zelf Zijn tien geboden op twee stenen tafelen schrijft
(Deuteronomium 5:22); en waar Mozes al de woorden van de HEER
opschrijft (Exodus 24: 4); en waar de
profeten of hun leerlingen de woorden van de HEER opschrijven (Jeremia
36). Zó geldt ook van deze Heilige Schrift: alle Woord van God is gelouterd (Spreuken
30: 5). De woorden van
de HEER zijn zuivere woorden (Psalm
12: 7). Psalm 119 zingt de lof van Gods Woord, in 22 (Hebreeuwse)
letters geschreven. In het Nieuwe Testament herkennen we de Joodse
eerbied voor de Heilige Schrift (de Tenach - voor ons het Oude
Testament): Geen tittel of jota van de Wet en de Profeten zal vergaan
(Mattheus 5:18). De Schrift kan niet gebroken worden (Johannes 10:35). De Schrift zegt (bijvoorbeeld
in Galaten 3:22) betekent zoveel als: God zegt in / door de Schrift.
Ook in Zijn geschreven Woord is het ondenkbaar dat
God liegen zou (Hebreeën 6:18). Maar kan God Zichzelf in Zijn
geschreven Woord wel tegenspreken?
De Bijbel is het Woord van God. Dat is de diepste reden waarom we in
alle christelijke kerken elke zondag uitgerekend uit dit boek lezen.
Dat is voor mij persoonlijk de diepste reden om mijn hele leven dienaar
des Woords te zijn. Maar Gods Woord is blijkbaar iets anders dan
één consistent betoog of geschiedverhaal. Juist
op de
belangrijke punten is de verscheidenheid onmiskenbaar (zie de
voorbeelden hierboven). Ik waag de stelling dat die verscheidenheid
geen lastige inconsequentie, geen menselijke gebrekkigheid en geen
primitieve onbeholpenheid is; maar dat ze wezenlijk samenhangt met de
manier waarop de Bijbel Gods Woord is. De Bijbel is Gods Woord in
gesprek met zichzelf.
Het gaat dus niet om een keuze tussen uitspraak A
óf
uitspraak B (waarbij we met een meer of minder goed geweten een keuze
doen en de andere
uitspraak ter zijde leggen); maar om het horen van A en B in
samenklank. Ik vergelijk het met kijken met twee ogen, waardoor we
diepte zien; met luisteren naar muziek in stereo uit verschillende
speakers; met polyfone muziek die méér is dan de
afzonderlijke stemmen. Een Bijbelse achtergrond van deze
meerstemmigheid is het getuigenis van
ten minste
twee getuigen ter bevestiging van de waarheid (Deuteronomium 19:15).
Daarbij let het
natuurlijk
nauw.
Woordelijk identieke getuigenissen wekken de verdenking van afgesproken
werk en doorgestoken kaart (1Koningen 21:13: het proces tegen Naboth).
Tegenstrijdige getuigenverklaringen klinken ongeloofwaardig (Marcus
14:55-59: het proces tegen Jezus). Verschillende getuigenissen
versterken elkaar als ze (a) onafhankelijk zijn en (b) op
essentiële punten elkaar versterken.
Dat elkaar op essentiële punten versterken (b) illustreer ik
met enkele van de genoemde
voorbeelden.
- Genesis 1 en Genesis 2
getuigen elk op eigen wijze van God als de
Schepper, Die in Zijn schepping aan de mens een speciale plaats geeft.
- Genesis en Jesaja zijn
het er over eens dat God het licht
schept, dat Hij ons geluk wil en realiseert.
- Exodus 14 en 15, en
Richteren 4 en 5 verhalen en zingen van bevrijding
en verlossing.
- Psalm 105 en Psalm 106 stemmen overeen in de
lofprijzing van de goedheid van de HEER.
- Jezus dankt Zijn Naam
aan Zijn Hemelse Vader: Hij is geboren
om ons te verlossen.
- In beide Kerstverhalen
Mattheus 2 en Lucas 2 openbaart de
hemel de betekenis van het kind van Maria - een betekenis die grote
vreugde brengt.
- Alle vier de Evangeliën vertellen
uitvoerig over de lijdensweg van Jezus en lopen uit op Zijn opstanding
uit de dood.
- Paulus en Jacobus
prediken beiden dat ons geloof in
naastenliefde gestalte krijgt.
Maar de boodschap van de Bijbel is niet beperkt tot de punten van
overeenstemming tussen parallelle getuigenissen. Gods Woord klinkt niet
enkel in het kleinste gemene veelvoud. Gods Woord is
méér dan een consistent betoog of
geschiedverhaal. Als we uit de Bijbel één
consistente dogmatiek of geschiedenis willen halen, betekent dat -
ondanks de beste en gelovigste bedoelingen! - een willekeurige
reductie. Een reductie omdat we de verschillende getuigenissen
terugbrengen tot één theorie of verhaal.
Willekeurig omdat we (bewust of onbewust) onze eigen voorkeur laten
spreken: voor Spreuken of voor Prediker, de synoptische
Evangeliën of voor Johannes, voor Jacobus of voor Paulus.
Klinken de verschillende getuigenissen naast elkaar, in harmonie of
contrast, dan horen we de Bijbel in zijn levende dynamiek: Gods Woord in gesprek
met zichzelf.
In de
kerkgeschiedenis is steeds weer gezocht naar een consistente dogmatiek:
een logisch kloppend leersysteem. Maar
dat blijkt niet goed te lukken. Verschillende christelijke
belijdenissen markeren de grens van de logika. Ik noem twee
voorbeelden. Het concilie van Chalcedon sprak in 451 uit dat de
goddelijke en de menselijke natuur in
Christus
onvermengd, onveranderd,
ongedeeld, ongescheiden
zijn. Volgens de synode van Dordrecht (1618/1619) zijn we ten volle
zelf aansprakelijk om het Evangelie van Christus te geloven, terwijl
tegelijk ons geloof ten volle het werk van God is. Twee
geloofsuitspraken die de logika tarten. Om met
Van Ruler te spreken:
Het is in het christendom om
crazy te worden. Er is niet één principe. Er zijn
er vele tegelijk.
(Theologisch Werk III 106). Dat is geen bewijs van de domheid van het
geloof. Het vloeit logisch (!) voort uit de bron van het christelijk
geloof: de Bijbel.
Dat de veelstemmigheid wezenlijk behoort tot de aard van de Bijbel,
blijkt ook uit de geschiedenis van de canon-vorming.
De christelijke Bijbel bestaat uit het Oude en het Nieuwe Testament.
Die hebben elk hun eigen ontstaansgeschiedenis: binnen de Joodse
gemeenschap vormde zich de canon van de Tenach (ons Oude Testament) -
en later binnen de christelijke kerk de canon van het Nieuwe Testament.
In beide gevallen ging het tenslotte om een besef van evidentie:
dít zijn de Heilige Schriften. Het opmerkelijke is nu dat in
beide afzonderlijke processen Bijbelboeken en
Bijbelgedeelten in hun verscheidenheid naast elkaar zijn
blijven
staan. De Joodse rabbijnen en de christelijke kerkvaders hebben de
spanningen heel goed gezien (ze lazen veel nauwkeuriger dan wij
tegenwoordig meestal doen); maar ze hebben in de verscheidenheid Gods
stem gehoord, een heilige Stem die ze niet het zwijgen durfden opleggen
door de éne tekst weg te strepen tegen de andere. Ze hebben
de
polyfone canon als openbaring aanvaard. Zo zijn Jodendom en Christendom
twee getuigen van Gods Woord in gesprek met zichzelf.