Dr. C. Dekker, EEN SCHAMELE LANDSTEDE. Geschiedenis van Goes tot aan de Satisfactie in 1577. Goes / De Koperen Tuin, 2002, 631 pagina's, 39,50 EURO


Het boek van DEKKER over de vroege geschiedenis van Goes is een schitterend werkstuk vanwege de enorme hoeveelheid bronnenmateriaal die erin is verwerkt. In zijn inleiding schrijft DEKKER dat er weinig gegevens over het oude Goes (meer) zijn - maar van dat weinige heeft hij een uitputtend gebruik gemaakt! Bovendien is het boek verlucht met vele platen en kaarten.

De enorme massa gegevens in dit boek is eigenlijk niet samen te vatten. Gelukkig geeft DEKKER op pagina 573-576 zelf een samenvatting. Nu ben ik zelf geen historicus, maar slechts een eenvoudige Goesenaar aan wie niets menselijks vreemd is. Daarom haal ik uit dit dikke boek enkele passages die mij boeiden of troffen (de cijfers tussen () geven de pagina's aan).

* De naam van Goes heeft niets te maken met ganzen (zoals het stadswapen suggereert) of met de kreek Gusaha (want die lag in Schouwen), maar komt van Curtagosum, een naam die we vinden in een oorkonde van 976: een dorpje gelegen aan de kreek die Korte Go(e)s heette (21).

* In de vroege middeleeuwen was Zuid-Beveland een eiland zonder bomen. Dit vertelt zowel de Spaanse Jood Ibrahim ben Yaqub die deze streken bezocht in de 10e eeuw (24) als de Britse auteur Bartholomeus Angelicus, die de Zeeuwse eilanden tegen 1240 bezocht (28).

* De meest intrigerende én tragische figuur uit het boek is voor mij Jacoba van Beijeren (147-159). Een paar gegevens over haar heb ik elders opgezocht. Ze is geboren in 1401 als dochter van Willem VI van Beieren en Margaretha van Bourgondië. In 1415 trouwt ze met de Franse prins Jan van Touraine, die echter al in 1417 sterft. In 1418 hertrouwt ze met haar volle neef, de 14 jarige Jan IV, hertog van Brabant, maar zonder de vereiste pauselijke goedkeuring. In datzelfde jaar sterft haar vader graaf Willem VI en Jacoba, zijn enige wettige kind, volgt hem op. In 1420 staat haar echtgenoot Jan IV Holland en Zeeland voor 12 jaar af aan Jan van Beieren. Jacoba is erg teleurgesteld in Jan IV, zij twijfelt aan de geldigheid van hun huwelijk en vlucht in 1421 naar Engeland. Daar hertrouwt ze in 1422 met de broer van juist overleden Engelse koning Hendrik V, Humphrey van Gloucester. In 1428 wordt het huwelijk tusen Jacoba en Jan IV van Brabant (inmiddels in 1427 overleden) alsnog geldig verklaard door paus Martinus V. Humphrey van Gloucester is hierdoor weer vrij man en trouwt meteen met zijn maitresse. In 1432 hertrouwt Jacoba , zonder de voorgeschreven toestemming van hertog Filips (de Goede) , met een zeeuwse edelman, Frank van Borsele. Daarop ontneemt Filips Jacoba nu definitief het beetje gezag dat ze nog had over Holland, Zeeland en Henegouwen. Op 9 october 1436 overlijdt Jacoba aan tbc in slot Teylingen bij Sassenheim: 35 jaar en 4 huwelijken oud. Een speciale band tussen Jacoba van Beieren en Goes is volgens DEKKER echter vooral romantische legendevorming uit de 19e eeuw (156, 159). Naar Jacoba en haar 1e, 2e en 4e echtgenoot zijn in 's-Heer Hendrikskinderen straten genoemd - het wachten is nog op een Humphrey van Gloucester-straat.

* Het boek van DEKKER lezend werd ik mij er nog meer van bewust hoe veel in het centrum van Goes nog herinnert aan de middeleeuwse situatie. Het verhoogde gedeelte van het centrum tussen de Grote Markt en de haven bestaat uit grond die vrijkwam toen de haven in de 12e eeuw werd gegraven (91). Het stratenplan van Goes binnen de vesten is nog grotendeels laat-middeleeuws. Straatnamen herinneren aan het verleden. De Lange en Korte Vorst zijn genoemd naar de Versvliet of Vorsvliet: de afgedamde en daarna verzoete kreek die later deels werd opgenomen in de Oostvest (85); de gebogen vorm van de Lange Vorst herinnert nog aan de loop van de Versvliet (183). Veel straatnamen gaan terug tot de 15e en 16e eeuw (185). Zo is de Lombardstraat genoemd naar een hier gevestigde lombard (lommerd), bij wie men "bankzaken" kon doen (386-387). Het Schuttershof herinnert aan de schietbaan van de handboog- en voetboog-schutters (325-329), en het Kolveniershof aan die van de kolveniers: de schutters met een vuurwapen (329-331). Nog één voorbeeld. Tot ver in de 20e eeuw liep de grens tussen Goes en Kloetinge dwars door wat nu Goes-Oost heet; zo was de éne helft van de Heernisseweg gemeente Goes, de andere helft gemeente Kloetinge. Deze grens gaat terug tot 1444 toen Goes 100 gemeten grond ten oosten van de Versvliet kocht; de grens werd nauwkeurig gemarkeerd in 1472 (179-182). Naar aanleiding van het boek van DEKKER maakte ik een paar kaartjes van de ontwikkeling van Goes.

* Als Keuringsdienst van Waren controleerden in het middeleeuwse Goes vinders (controleurs) vlees en vis. Overtreding van de regels werd streng gestraft. DEKKER noemt een voorbeeld uit 1475. Slager-herbergier Cornelis Bettenz. bracht een schurftig schaap naar de vleeshal (het huidige lunchcafé onder het Stadhuis). De vinders keurden het af en Cornelis kon het dus niet verkopen. Daarom nam hij het weer mee naar huis om het dan maar voor te zetten aan de gasten in zijn herberg. Enkelen wisten van de afkeuring en zeiden meteen dat ze het afgekeurde vlees niet wilden eten: indien ghij 't ons brenget, wij sellen 't te venster uuytwerpen. Maar Cornelis zei: Zwijcht, ghij en hebt er niet af, maar die heren van der stede hebben 't. De genoemde heren waren stadsbestuurders die ook dineerden in de herberg van Cornelis. Zij kregen dus het afgekeurde vlees voorgeschoteld. De overtreding van Cornelis kwam echter later uit en Cornelis werd zwaar gestraft: onder meer tot naar keuze ofwel een bedevaart naar Rome of de levering van 25000 stenen voor de kerk (251).

* Over het algemeen werd er trouwens streng gestraft. Weliswaar vonnisten de schepenen vaak milder dan de eis van de baljuw: meer geneygt zijnde tot gracie dan tot streyngheyt van justicie. Ook toen gold dus al het bekende rijmpje uit later tijd:

Wie wil stelen en niet wil hangen
gaat naar Goes en laat zich vangen;
want de heren van Ter Goes
zijn zo zacht als appelmoes.

Maar dan nog waren de straffen niet mals. De 11-jarige Hansken Broer had in de kerk bij een vrouw een fluwelen beurs met zilveren knoppen afgesneden. Regardt ende ansschouw nemende op de jonckheyt van zijnen persoen werd hij veroordeeld tot openbare geseling en aandekaakstelling en tot verbanning uit Zuid-Beveland voor de duur van vijftig jaar (288).

* Lange tijd vertoonden de rechtsregels een leemte. Baljuw, schout en schepenen konden niet optreden tegen geestelijken, over wie enkel de kerkelijke rechter mocht oordelen; in dit geval: de deken-provisor te Reimerswaal (die geen opsporingsambtenaren had). Nu waren vechtpartijen van losbandige geestelijken aan de orde van de dag. En soms gaven vechtenden zich wel uit voor geestelijken omdat ze dan niet opgepakt konden worden. Daarom gaf de bisschop van Utrecht in 1323 aan alle baljuws en schouten in Holland en Zeeland het recht priesters en andere geestelijken die wapens droegen, herbergen frequenteerden of geweld pleegden of uitlokten te arresteren en over te leveren aan de kerkelijke rechter (77). Dat zo'n maatregel nodig was pleit niet voor het peil van de geestelijkheid.

* Tegenwoordig wordt in Goes elke week huisvuil opgehaald: de ene week het gft-afval en de andere week het overige huisvuil. Ook in de middeleeuwen werd het huisvuil opgehaald, en wel driemaal in de week. Op maandag, woensdag en zaterdag kwam de vervuyle (vuilnisman) langs (253). We moeten daarbij bedenken dat er nog geen riolering was; en het legen van heymelichede (secreten) in tuinen of in de haven was verboden.

* De meeste mensen in midden-Zeeland weten dat het op dinsdag markt is in Goes. Wat ook de meeste Goesenaars niet zullen weten: al in 1333 was de dinsdag hier de marktdag (380). En de kermis in augustus herinnert nog steeds aan de dagen van de middeleeuwse jaarmarkt (384).

* Waar bestond Goes van? DEKKER geeft een duidelijk antwoord: vooral van het zout (tenminste in 15e en de eerste helft van de 16e eeuw). Zout was in die tijd het belangrijkste conserveringsmiddel. DEKKER schrijft zeer uitvoerig over de zout-raffinage (357-379) en de zouthandel (394-419). Aanvankelijk werd zout gewonnen uit darink (zouthoudend veen dat in de naaste omgeving werd gewonnen) - later uit baaizout (grof zeezout geïmporteerd uit Frankrijk, Spanje en Portugal). Dit gebeurde in de zoutketen op de Zelken (het terrein ten oosten en vooral ten westen van de havengeul, dus rond de huidige Van der Goeskade en Westhavendijk). Het zout werd geraffineerd in ijzeren zoutpannen (361), die een maximale grootte mochten hebben van 17 voet = 5½ meter (371). In 1565 waren er in Goes 97 zoutpannen in gebruik (373), die per stuk zo'n 100.000 liter zout per jaar leverden. Daarmee was Goes goed voor 20% van de totale Nederlandse zoutproductie (373-374). De eigenaars van de zoutketen deden goede zaken (375-379). In de zoutketen werkten veel vrouwen en meisjes (362-363). Hun werk was mensonwaardig zwaar en vuil (369).

* DEKKER besteedt ook aandacht aan het uitgaansleven in al zijn verscheidenheid. Al in de 14e eeuw is er in Goes sprake van een dobbelscole en een quaecscole, dus localiteiten waar kon worden gedobbeld en het kwaakspel gespeeld (137). In de 16e eeuw is er sprake van het Speelhuis (Oude Vismarkt 2, tegenwoordig de disco El Toro) en het Huis den Hasaert (twee huizen verder: St.Jacobstraat 52) (196). Vrijgezellen konden in het middeleeuwse Goes kiezen uit verschillende bordelen - maar een getrouwde man die een bordeel bezocht, werd beboet (239-240); en in 1511 werd een vader die zijn zoon was gaan zoeken in een bordeel, beboet wegens huisvredebreuk (284).

* DEKKER schrijft uitvoerig over de bouw van de Grote of Maria Magdalenakerk (93-101 en 435-461). Maar waarom heet het gebouw Grote Kerk? omdat ze groot is, heb ik altijd gedacht. DEKKER licht ons nader in: de kapel van het Gasthuis (aan de huidige Gasthuisstraat) werd in de 17e eeuw door de hervormde gemeente ingericht als tweede kerkgebouw en Kleine Kerk genoemd. Voor de Maria Magdalenakerk kwam toen de naam Grote Kerk in gebruik (503).

* Zoals in veel plaatsen bestond er ook in Goes concurrentie tussen de pastoorskerk en de paterskerk. Ter verduidelijking: de pastoorskerk was de parochiekerk, ondergeschikt aan de bisschop; in Goes dus de (Sint) Maria Magdalenakerk - een paterskerk was het domein van een (klooster)orde; in Goes de Kruisbroederskerk aan de tegenwoordige Beestenmarkt. Soms liep de spanning hoog op. DEKKER noemt een incident uit 1466. Tijdens de uitvaart van Lauris de schrijnwerker in de Sint Maria Magdalenakerk drongen kloosterlingen de kerk binnen en probeerden het lijk met geweld naar hun kloosterkerk te slepen. Pater Gerrit molesteerde pastoor Cressonier (513).

* Het middeleeuwse Goes was een religieuze stad. In de Sint Maria Magdalenakerk waren er naast het hoogaltaar zo'n 30 altaren in gebruik. De honderden zielemissen die op de verschillende altaren waren gevestigd, moeten dagelijks in de kerk een grote bedrijvigheid te zien gegeven hebben (486). Trouwens: de hele samenleving was gestempeld door de godsdienst. Voor de reformatorische prediking was er echter aanvankelijk (± 1566) niet veel belangstelling. De hervormde predikers trokken de conclusie dat de Goesenaars nyet en stonden naer de kennisse van 't oprechte woort Godts (527).

* Ouders van schoolgaande kinderen zijn niet altijd gelukkig met de aanpak van het onderwijzend personeel. Dit blijkt een probleem van alle tijden te zijn. In 1475 werd gedreigd met een boete voor die ouders, die heur kinderen nyet gecastijt noch gecorrigeert en willen hebben van den scoolmeester ende dreygen hem daeromme te slane ende te steken. En in 1563 werd Lijnken Marinusdr. voor het gerecht gedaagd omdat zij den scoolmeester qualijcken toegesproken heeft ter cause van de correctie van heuren kinderen (528-529).

* Ten zuiden van de Oostvest liggen tegenwoordig de Jacob Valckestraat, de Poldermanstraat en de Blankstraat. Dankzij DEKKER (567) weet ik nu dat burgemeester Cornelis Pietersz. Polderman, secretaris mr. Jacob Jansz. Valcke en dijkgraaf Jan Adriaansz. Blancx (samen met schepen Pieter Jaspersz. van Dale) namens Goes in 1577 de Satisfactie van Goes sloten met Willem van Oranje, waarin Goes en Zuid-Beveland Willem erkenden als stadhouder. In feite koos Goes hiermee de kant van de opstandige gewesten (567-568).

* Tenslotte nog dit. Goes is min of meer geruisloos van dorp tot stad geworden. Maar als er een datum voor de stadsrechten te noemen valt, dan 7 juli 1405. Toen bevestigde graaf Willem VI de privileges die onse liever ende getrouwer stede van der Goes in het verleden al verkregen had en voegde daar nog het voorrecht aan toe dat Goes voortaan zelfstandig misdadigers mocht berechten. Daarmee kreeg Goes (een deel van de) hoge criminele rechtsmacht en werd daarmee gelijkwaardig aan de andere Zeeuwse steden Middelburg, Zierikzee, Reimerswaal en Tholen (141). In 2005 hebben we op luisterrijke wijze "600 jaar Goes" gevierd!

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA