GIDEON VAN DAM: Dichter bij het Onuitsprekelijke. Over geestelijke begeleiding voor en door pastores. Baarn 2003, 202 pagina's

Ds. Gideon van Dam was o.a. werkbegeleider voor predikanten in de Protestantse Kerk in Nederland. Hij is op verschillende manieren bezig met spiritualiteit. Zoals de ondertitel aangeeft, gaat het in dit boek over
1) geestelijke begeleiding voor pastores: de spiritualiteit van de pastor (deel I)
2) geestelijke begeleiding door pastores: de eigen praktijk van geestelijke begeleiding (deel II).

Ik geef hieronder eerst een kort overzicht van de inhoud van dit boek. Samenvatten is lastig waar Van Dam zelf literatuur samenvat. Je krijgt dan een samenvatting in het kwadraat. Na het overzicht van de inhoud nog een paar opmerkingen en vragen van mijn kant.

Vooraf een drietal terminologische opmerkingen:
1. In de titel wordt het Onuitsprekelijke genoemd. Van Dam gebruikt ook wel uitdrukkingen als de Onuitsprekelijke, de Onzienlijke, de Onnoembare, de Eeuwige, en God. God is voor mij een woord dat een aanduiding is voor D/degene die, D/datgene dat mij onvoorwaardelijk overstijgt (14 noot 3). De negatieve begrippen (On-uitsprekelijke enz.) geven aan dat God onze begrippen te boven gaat (via negativa). In deze bespreking zal ik "God" gebruiken.
2. Van Dam bedoelt met pastores geestelijken in alle mogelijke verschillende kerken en gemeenten: predikant, voorganger, priester, enz.. In deze bespreking gebruik ik meestal "pastor".
3. Van Dam gebruikt consequent afwisselend mannelijke en vrouwelijke woordvormen (geestelijk begeleider en geestelijk begeleidster door elkaar). Ik noteer en waardeer zijn streven om vrouwen en mannen recht te doen. Kortheidshalve beperk ik mij zelf hier verder tot de mannelijke vormen.

I. DE SPIRITUALITEIT VAN DE PASTOR

1. De pastor in beeld.

1.1. Pastor zijn in deze tijd. Het beroepsbeeld van de pastor is de laatste tientallen jaren steeds vager geworden. Daardoor loopt een pastor het risico speelbal te worden van vele verschillende verwachtingen. Maar het is onmogelijk om aan al die verwachtingen te voldoen. Daarom heeft een pastor een heldere beroeps-identiteit nodig.

1.2. Beroeps-identiteit. De kerk gaat aan de pastor vooraf. De identiteit van de pastor is dus ingebed in die van de kerk. Binnen de kerk is sprake van een bestaande praktijk. Als pastor stap je in een rijdende trein. Van Dam onderscheidt aan de beroeps-identiteit 3 aspecten: ambt (verbondenheid aan de kerk), beroep (professionele verantwoordelijkheid) en persoon (spirituele ontwikkeling en communicatieve vaardigheden). Kernfuncties van het werk van een pastor zijn: erediensten, pastoraat, vorming en toerusting, organisatie en bestuur, studie en bezinning. In dat alles gaat het om God en Zijn Rijk. In dat alles is de pastor allereerst mystagoog: hij doet zijn werk om mensen dichter te brengen bij God (zie verder deel II hoofdstuk 1).

1.3. Competentie. De pastor is competent voor zijn werk als hij daarvoor bevoegd (ambt), bekwaam (beroep) en geschikt (persoon) is.

1.4. Beelden die het pastor-zijn uitdrukken. Beelden / metaforen kunnen helpen zich bewust te worden van de eigen beroeps-identiteit en bij het stellen van prioriteiten. Van Dam noemt vele voorbeelden: de pastor als reisgenoot, vriendin, olieman, schatgraver enz.

1.5. Bijbelse beelden van de pastor. In deze paragraaf beschrijft Van Dam Johannes de Doper als beeld voor de pastor. Johannes maakt eerst duidelijk wat hij niet is; het gaat niet om hem maar om Jezus (Johannes 1). Wat hij wel is, omschrijft Johannes met: de vriend van de bruidegom (Johannes 3). De pastor moet beseffen wat hij niet is. Dat schept ruimte voor wie hij wel is. Hij richt zich op de liefde van God voor deze mens en zijn / haar antwoord daarop.

2. Aandacht voor de spiritualiteit van de pastor.

2.1. Onderzoek naar de spiritualiteit van de pastor. Van Dam geeft eerst een onderzoek onder rooms-katholieke pastores weer. Slechts weinig pastores zeggen dat ze ook aandacht aan gebed, bezinning en engagement zouden geven als ze geen pastor zouden zijn. Spiritualiteit en beroep zijn blijkbaar nauw verweven. In hun bidden wordt God enerzijds nabijer ("Jij"), anderzijds minder persoonlijk (niet-persoonlijke metaforen). Juist in het persoonlijk gebed kan worden ervaren dat God voorbij al mijn beelden van God is. - Een onderzoek onder predikanten toont vier vormen van spiritualiteit (die in de praktijk voorkomen in allerlei mengvormen):
1. immanente spiritualiteit (God als de dragende grond voor het bestaan);
2. bevindelijke spiritualiteit (persoonlijk bidden en bijbel lezen);
3. symbolische spiritualiteit (in stilte opengaan voor God);
4. gezamenlijke en liturgische spiritualiteit (samen mediteren en vieren).

2.2. Wat doet pastores op zoek gaan? Van Dam onderscheidt drie aanleidingen voor pastores om aandacht te besteden aan de eigen spirituele groei:
1) de ervaring van een gemis (als ze door het beroepsmatig bezig zijn met geloof zijn weggetrokken van hun eigen kern of in een periode van burnout);
2) de waarneming van verlangen naar spiritualiteit bij anderen (er is tegenwoordig veel vraag naar en een groot aanbod van allerhande spiritualiteit);
3) het eigen verlangen naar verdere groei (de keuze om meer ruimte te nemen voor de eigen geestelijke weg).
De klassieke driedeling van de geestelijke weg is
a) via purgativa (reiniging van het leven);
b) via illuminativa (God dieper leren kennen);
c) via unitiva (steeds meer één worden met God).
Van Waaijman neemt Van Dam de uitdrukking omvormingsproces in God over; een proces met vijf lagen: omvorming in schepping, in herschepping, in gelijkvormigheid, in liefde, en in heerlijkheid. Langs die weg word ik zoals ik bedoeld ben (40). Daarvoor is het lezen van spirituele boeken niet genoeg. Spiritualiteit is zaak van het leven. Je groeit als gelovig in de voortdurende confrontatie met de weerbarstige werkelijkheid (40). Spirituele groei vraagt tijd en onderscheidingsvermogen.

3. Wat is 'spiritualiteit'?

3.1. Pogingen om het verschijnsel spiritualiteit onder woorden te brengen. Spiritualiteit heeft te maken met de oorspronkelijke ervaring dat een mens zich verhoudt tot God. Geloof is een antwoord op het dubbele liefdesgebod en omvat daarmee het hele leven. Van Dam citeert enkele auteurs die spiritualiteit hebben omschreven:
* Bras: een praxis waarin een relatie met God / het goddelijke wordt onderhouden die je verandert.
* McGrath: God kennen; God volledig ervaren; transformatie van het bestaan op basis van het christelijk geloof; het bereiken van christelijke authenticiteit in leven en denken.
* Waaijman: een omvormingsproces in God: een mystiek en ascetisch proces van de concrete mens vanuit een bepaalde grond-inspiratie en binnen een bepaalde socio-culturele contekst.
* Zegveld: de toeleg om mens te worden zoals God die bedoelt en naar wie Zijn verlangen uitgaat.
Aansluitend bij Zuidberg en Waaijman omschrijft Van Dam spiritualiteit als een manier van leven die geworteld is in een christelijke levensorientatie en die beoefend wordt in een praktijk die ontvankelijk maakt voor die orientatie en weerbaar maakt voor die manier van leven (47). Deze omschrijving leidt tot 3 aspecten van de bezinning op spiritualiteit:
a) theologie: spiritualiteit heeft een bepaalde inhoud.
b) inoefening: spiritualiteit heeft een bepaalde vormgeving (discipline).
c) mystiek: vgl. de titel van het boek: Dichter bij het Onuitsprekelijke.

3.2. Lezen over spiritualiteit. Van Dam noemt drie belangrijke werken:
* Waaijman: Spiritualiteit: Vormen, grondslagen, methoden (heel breed).
* McGrath: Christelijke spiritualiteit (protestants).
* Bouwman / Bras: Werken met spiritualiteit (praktisch).

3.3. Verzet tegen al die aandacht voor spiritualiteit. Protestanten zijn geneigd tot wantrouwen tegenover menselijke pogingen zich Gods genade toe te eigenen. Gods liefde is een geschenk. Maar Gods liefde trekt mensen op een weg die hen dichter bij God brengt.

4. Spiritualiteit en theologie.

4.1. Spiritualiteit zoekt een richting. Spiritualiteit is een levensorientatie. Dat roept de vraag op naar de kriteria. Vooral protestanten zoeken die graag in de bijbel.

4.2. Onderscheiden waar het op aankomt. In deze paragraaf voert Van Dam voor het eerst de woestijnmonniken uit de eerste eeuwen van de christenheid ten tonele, die hij later (190/191) het oermodel van geestelijke begeleiding noemt. Johannes Cassianus (rond 400) noemt de beeldspraak van de verstandige geldwisselaar. Die onderzoekt of een munt (a) echt is; (b) een authentieke beeldenaar heeft; (c) wettig geslagen is; en (d) het juiste gewicht heeft. Dat is een beeld voor vier kriteria om te onderscheiden waar het op aankomt (Filippenzen 1: 9-11) bij het gaan van een spirituele weg:
(a) onderscheiden tussen goed en kwaad
(b) in het tussengebied tussen goed en kwaad je openstellen voor Gods wil
(c) jezelf toetsen aan de ervaringen en overwegingen van de geloofsgemeenschap
(d) je leven beproeven in relatie tot hoe je bedoeld bent.

4.3. Spiritualiteit en luisteren naar de bijbel. Persoonlijke omgang met de bijbel vraagt om het gesprek met de geloofsgemeenschap en de verstaans-traditie. Zo kunnen bijbelwoorden licht geven, dat het aanbreken van het volle daglicht belooft.

4.4. Conclusie. Spiritualiteit is een weg van ik-betrokkenheid (onvrijheid) naar betrokkenheid op God (liefde), een weg tussen de polen van orientatie op Gods Woord en luisteren naar ervaring.

5. Spiritualiteit en inoefening.

5.1. Ruimte nemen voor werken aan de eigen spiritualiteit. Spiritualiteit moet worden beoefend en ingeoefend. Enkele adviezen teruggaande op de woestijnmonniken:
a) laten er lege plekken in je leven zijn
b) je moet altijd God voor ogen houden
c) doe alles volgens de Schrift.

5. 2. Zeven zoekvragen over de persoonlijke mogelijkheden van inoefening:
1) hoe geef ik nu vorm aan mijn spirituele groei? (wat is mijn huidige geloofspraxis?)
2) hoe waardeer ik mijn huidige spirituele praktijk? (wat helpt mij naar God toeleven?)
3) wat zijn mijn hulpbronnen en wat zijn voor mij blokkades?
4) welke andere mogelijkheden zijn er voor mij? (andere vormen en concrete ontmoetingen)
5) hoe kan ik mijn werk vruchtbaar maken voor spirituele groei?
6) welke weg van inoefening wil ik gaan? (kies voor discipline en askese)
7) wie kan mij op die weg begeleiden? (geestelijke begeleiding)

5.3. Spiritualiteit overstijgt de grenzen van de inoefening. De weg van inoefening is noodzakelijk. Maar Gods aanwezigheid kunnen we niet afdwingen. Gods komst in ons leven blijft altijd een geschenk. We kunnen enkel ontvankelijkheid oefenen. We zoeken God omdat Hij God is; niet om iets te bereiken.

5.4. De pastor als gelovige en mogelijke vormen van inoefening. Van Dam noemt 3 aspecten:
1) De pastor als mens van gebed. Het gebed vraagt dagelijks ruimte en tijd om ontvankelijkheid te oefenen voor God en zo te groeien in een houding van aandachtig leven. Van Dam noemt
a. Individueel bidden: Stil zijn als wachten op God (in de natuur; in een half uur stilte per dag); in de stilte de dorst van de ziel aan het woord laten komen (als persoonlijke liturgie en als voorbede; als terugblik op de dag; door alle Psalmen te bidden).
b. Bidden met anderen: in de liturgie; in de getijden in een klooster; in een gebedsgroep.
c. Bidden als houding van aandachtig leven juist buiten de expliciete gebedstijden (bijvoorbeeld door innerlijk ruimte te maken voor een komende ontmoeting).
2) De pastor als mens van de Schrift. De Schrift mag méér zijn dan object van onderzoek en dan bron van prediking. Pastores moeten ook de bijbel lezen voor zichzelf. In de kloosters is de lectio divina van de Schrift ontwikkeld, in vier stadia: lectio (hardop lezen); meditatio (jezelf openstellen voor wat God ons wil zeggen); oratio (vanuit de Schrift ons richten op God) en contemplatio (binnengaan in Gods aanwezigheid). Ook de Joodse mystiek kent de spirituele Schriftlezing. Luther nodigt uit om een bijbelgedeelte te lezen als een leer, een dankzegging, een belijdenis en een gebed. De pastor die het zichzelf gunt om zelf eerste hoorder van de tekst te zijn, kan van daaruit vruchtbaar preken voor anderen.
3) De pastor als mens van deze tijd. Er kan een spanning worden ervaren tussen spiritueel leven en leven in onze god-loze cultuur. Een pastor is een tussenwezen (Zegveld). Dat is niet ondoenlijk maar soms wel problematisch. Spiritualiteit krijgt vorm in het concrete leven. Van Dam noemt (a) zich blijven bekwamen in aandachtig luisteren; (b) zich blijven begeven in de wereld van de (buitenkerkelijke) cultuur; en (c) tentmaking ministry en bondgenootschap met de kansarmen.

5.5. Conclusie. Aansluitend bij de conclusie van 4.4. (spiritualiteit als een weg van ik-betrokkenheid [onvrijheid] naar betrokkenheid op God [liefde] tussen Woord en ervaring) formuleert Van Dam nog twee polariteiten: tussen contemplatie en contextualiteit; en tussen discipline en overgave.

6. Spiritualiteit en mystiek.

6.1. Wat is mystiek? Mystiek is de binnenkant van de spiritualiteit: ervaringsmatige kennis van God. Het begrip mystiek heeft een ontwikkeling doorgemaakt. In de vroege christenheid was het de via negativa naar God (zeggen wie God niet is - Dionysius Areopagita). In de Middeleeuwen was het de weg naar binnen (loslaten van onze zelf-betrokkenheid). In de 17e eeuw werd het een negatief begrip: spiritualisme en dweperij. In de 20e eeuw wordt mystiek de vergaarbak van alles wat religieus interessant of vreemd is. Van Dam gebruikt "mystiek" vooral als bijvoeglijk naamwoord: de mystieke weg gaan is ons door God laten beminnen (Hooglied).

6.2. Mystiek en protestanten. Het protestantisme was vaak wantrouwig tegenover mystiek. Mystiek werd gezien als strijdig met de initiatief van Gods kant en als gevaarlijk voor de zuivere leer; en de nadruk op het zondebesef wekte meer angst voor dan verlangen naar God. Barth beschouwde mystiek als Religion en dus als Unglauben (eigenmachtig God willen bereiken). Maar zijn geestverwant Miskotte had wel gevoel voor mystiek. En de Nadere Reformatie heeft een mystieke inslag. Een mens moet wedergeboren worden. Omdat het Woord het zaad der wedergeboorte is, blijft het Woord de norm van alle mystiek. Van Dam noemt als voorbeeld Jodocus van Lodenstein, dichter van Hoog, omhoog, mijn ziel, naar boven! Hier beneden is het niet.

6.3. Symbolisch bewustzijn (mystiek en catechese). Van de Berk (katholiek): Een mens is gericht op transcendentie. Jongeren van nu hebben geen geloofs-instructie nodig, maar mystagogie. De kerk moet mensen ervaringsmatig (maieutisch) begeleiden bij zijn / haar inwijding in het mysterie van de eigen ziel. Daarvoor moeten pastores ook zelf die mystieke weg kennen.

6.4. De Ignatiaanse weg (mystiek en levenskeuzen). In de Ignatiaanse traditie leert een mens onverschilligheid ten aanzien van eigen geneigdheden en steeds verder opengaan voor de wil van God. Het gaat om de bereidheid in al onze beslissingen God het laatste woord te geven. Daartoe wordt een geordende vorm van bidden aangereikt.

6.5. Mystiek en persoonlijke ontmoetingen. In (pastorale) ontmoetingen kan opeens Gods nabijheid als een wonder worden ervaren. Voorwaarde daarvoor is een respectvolle openheid voor God.

6.6. Mystieke teksten. Pastores moeten veel spreken over Gods geheim - met gevaar voor hun eigen ziel. Kunnen we maar niet beter zwijgen? We kunnen leren van mystici, voor wie spreken over God samenvalt met zwijgen over God (bijvoorbeeld Meister Eckhart).

6.7. Conclusie. Opnieuw tekent Van Dam de weg van ik-betrokkenheid naar God-betrokkenheid. Die weg staat in de polariteit van ik (ik word persoonlijk bemind door God) en wij (de geloofsgemeenschap, de mensheid, de schepping). De God-betrokkenheid wordt uitgedrukt in de eerste drie beden van het Onze Vader: Uw naam, Uw rijk, Uw wil. Daarin leren we een drievoudige weg (Jalics): van hebzucht naar schenken; van macht naar dienstbaarheid; en van eerzucht naar eerbied.

7. Spiritualiteit en geestelijke begeleiding.

7.1. Behoefte bij pastores aan geestelijke begeleiding. Pastores zijn voor anderen gids op hun geestelijke weg. Zij hebben ook zelf zo'n gids nodig.

7.2. Wat is geestelijke begeleiding? Geestelijke begeleiding is een contact waarin iemand een ander als gids aanvaardt op (een deel van) de geestelijke weg. (99). Dat vraagt van de begeleide: de orientatie "hoe kom ik dichter bij God?"; het aanvaarden van de begeleider als gids op die weg; en de bereidheid een lange weg te gaan en gedisciplineerd te zoeken en systematisch met zichzelf bezig te zijn. Van de begeleider vraagt dat: zelf ervaring te hebben met deze weg, deze discipline en deze zelfreflectie; en daarin ook zelf begeleid te zijn; voorts vergt het geestelijke vrijheid, liefdevol luisteren en onderscheiden, en een zending vanuit een geloofsgemeenschap. Van het proces van geestelijke begeleiding is God de initiatiefnemer. Het gaat dus om een drie-gesprek. Geestelijke begeleiding kan ook in een groep worden ontvangen. Van geestelijke begeleiding mag een mens verwachten:
1. biddend luisteren naar wat er in zijn leven gebeurt;
2. verder komen in het onderscheiden van Gods aanwezigheid in dat alles;
3. bondgenootschap in het proces van omvorming in God.

7.3. Een gids kent de route, maar moet ook zelf de weg zoeken. Je moet de weg zelf gaan en ook de gids moet dat. De gids adviseert, bemoedigt en attendeert. De gids is de katalysator van de tocht - zo vat ik het beeldende verhaal van Van Dam samen.

II REFLECTEREN OP DE EIGEN PRAKTIJK VAN GEESTELIJKE BEGELEIDING.

Inleiding.

Van Dam wil schrijven over geestelijke begeleiding in het krachtenveld Gods Geest. Het werk van de Geest en systematisch ordenend reflecteren gaan daarbij hand in hand. In dit IIe deel een dubbele optiek:
1) Veel pastores hebben zelf behoefte aan geestelijke begeleiding. Een pastor kan in zijn spiritualiteit worden belemmerd door het voortdurende theoretische verwoorden van het geloof, door de werkdruk, en door de gemeente (verscheidenheid van verwachtingen).
2) Pastores kunnen hun pastoraat verdiepen tot geestelijke begeleiding.

1. Mijn geschiedenis met geestelijke begeleiding.

Firet sprak in 1986 over het praktisch agnosticisme van onze cultuur (Van Dam zelf spreekt zelfs van praktisch atheïsme). In die situatie kan de predikant zichzelf zien als mystagoog: iemand die anderen begeleidt met het oog op dat besef dat God wel bemind, maar niet bedacht kan worden (110). - Peterson spreekt over de dragende delen van het predikantschap: bidden, bijbel lezen en geestelijke (bege)leiding. In dat alles gaat het om gerichtheid op God. Die benadering staat haaks op de non-directieve gespreksvoering die ons is geleerd voor het pastoraat. We hebben als pastores nauwelijks geleerd een gesprek te voeren over Gods weg in iemands leven. Tegenwoordig wordt uitdrukkelijker gevraagd om het ter sprake brengen van God en om spiritueel leiderschap. Pastores hebben ook zelf geestelijke begeleiding nodig om te leven bij de Bron.

2. Zes zoekvragen voor reflectie achteraf.

Dit hoofdstuk is met 60 bladzijden verreweg het langste van het boek; bijna een boek in een boek. Van Dam begint met het belang van reflectie achteraf te verduidelijken (113). Tijdens een ontmoeting is het wezenlijk dat de begeleider zich ontspannen durft toevertrouwen aan wat er gebeurt. De systematische reflectie achteraf is wezenlijk voor de voortgaande leerweg van de geestelijk begeleider. Hoe had het eventueel anders gekund? Van Dam werkt daarvoor zes zoekvragen uit, die telkens worden geconcretiseerd in een aantal toetsvragen voor de geestelijk begeleider.

2.1. Welke visie op geestelijke begeleiding? Zie boven deel I 7.2.: Geestelijke begeleiding is een contact waarin iemand een ander als gids aanvaardt op (een deel van) de geestelijke weg. (99). Het begint bij de vraag van de (aspirant-)begeleide: de vraag om een gids op de geestelijke weg. Dat is iets anders dan een vraag om een therapeut, de vraag om een pastor (zie hieronder hoofdstuk 6), en de vraag om werkbegeleiding. Het gaat om de vraag naar God - God Die vraagt naar ons. De begeleider wordt gevraagd om op de geestelijke weg onderscheidende tegenstem (115) te zijn. Daartoe heeft de begeleider zelf een levend contact met het Woord en de geloofsgemeenschap nodig. Hij moet ruimte willen nemen voor het verhaal van de ander en daarin Gods weg onderscheiden. Hij moet het verlangen loslaten om oplossingsgericht en helpend bezig te zijn. Dat vraagt tegelijk afstand nemen (de ander gaat zijn eigen weg) en verantwoordelijkheid nemen (tot confrontatie, een opdracht, een woord, of het volgen van de eigen intuitie). Een gesprek wordt tot geestelijke begeleiding als het richtinggevende kracht blijkt te hebben in het omvormingsproces in God. In dat proces kunnen crises bijzondere vindplaatsen zijn.

2.2. Welk model van geestelijke begeleiding? In deze paragraaf behandelt Van Dam enkele modellen van geestelijke begeleiding. Ik geef hier die (te) kort weer. Bij ieder model noteert Van Dam pluspunten en vragen.
1) De Karmelitaanse traditie (Titus Brandsma Instituut): Geestelijke begeleiding is begeleiding van een mens in zijn relatie met God: onderscheiden hoe de werkelijkheid van God zich aftekent in het concrete leven (mystagogie).
2) Eugene Peterson (protestant): God is bezig in het leven van een mens. Geestelijke begeleiding geeft daar aandacht aan en probeert in geloof te antwoorden. De christelijke geloofs-traditie biedt daartoe wijsheid aan, maar elke ziel is uniek. Geestelijke begeleiding is (naast bijbel lezen en bidden) één van de drie dragende delen van het predikantschap. Geestelijke (bege)leiding is geen theologisch debat, geen advisering, geen gesprekstechniek, geen orthodoxie en geen activisme. Geestelijke begeleiding vraagt het cultiveren van een houding van ontzag, onwetendheid en gebed ten opzichte van de ander.
3) Margaret Guenther (Anglikaans) beschrijft geestelijke begeleiding met drie metaforen: gastvrijheid, leraarschap en vroedvrouw-zijn. Daarin spelen de Schriften en de geloofstraditie mee.
4) Herman Andriessen: Mensen zoeken naar zin en samenhang in het leven. Geestelijke begeleiding veronderstelt dat we in deze god-loze wereld ervaringen met het geestelijke kunnen opdoen en wil de cultuur van het geestelijke in het leven van mensen bevorderen.
5) Tjeu van Knippenberg (praktisch-theologisch): Geestelijke begeleiding is de ander helpen zijn levensweg (in) te richten vanuit de orientatie op het mysterie dat wij God noemen. Het basiskapitaal voor de geestelijke begeleiding wordt gevormd door de naam, tijd en ruimte. Het doel is het vinden of her-ijken van de religieuze identiteit.
6) De Ignatiaanse traditie: Geestelijke begeleiding helpt een mens om dichter te komen bij de weg die God met hem wil gaan. De geestelijke begeleider moet vrij zijn tegenover de geneigdheden van de ander. Gods liefde is een geschenk, maar het ruimte maken voor Gods liefde vraagt ascese en discipline. In contemplatieve oefeningen oefent men zich in het leeg worden en het blijven in de waarneming; om zo de weg te gaan van ik-betrokkenheid naar betrokkenheid op God.
7a) De Keltische traditie ziet het leven als een reis. De gids op die reis heette in het Iers anamchara = soul friend. Deze begeleider helpt met geestelijk onderscheidingsvermogen de ander zijn ware weg door het leven te vinden en te gaan.
7b) Het enneagram onderscheidt negen persoonlijkheidstypen, drie groepen van drie: 2/3/4 zijn hart-mensen (2 de helper, 3 de winnaar en 4 de romanticus); 5/6/7/ zijn hoofd-mensen (5 de waarnemer of wijze, 6 de loyale scepticus, en 7 de charmeur of levensgenieter); 8/9/1 zijn buik-mensen (8 de baas of uitdager, 9 de bemiddelaar en 1 de perfectionist of hervormer). Bij elke persoonlijkheid past een eigen weg van navolging en eigen vormen van inoefening.
8) Samenvatting. Een aantal elementen komen in alle modellen terug. De begeleiding is gebaseerd op de verhouding van de begeleide tot God. Daarmee staat zijn levensverhaal als geestelijke autobiografie centraal. Empatisch luisteren is nodig, maar onvoldoende. Het gaat vooral om leren onderscheiden (142). In de verschillende modellen mist Van Dam twee dingen:
- de relatie pastoraat en geestelijke begeleiding.
- kriteria om te onderscheiden tussen verschillende soorten interventies.

2.3. De fase in het contact; onderscheiden tussen soorten gesprekken. (1) Geestelijke begeleiding kán ongeorganiseerd gebeuren. Maar Van Dam beveelt zowel voor individuele begeleiding als voor groepsvormen een vorm van contractsluiting aan. Begeleider en begeleide nemen samen een korte lijst vragen door en nemen daarna de beslissing om wel of niet de weg van begeleiding te gaan. Duidelijkheid verkleint het risico van oneigenlijke verwachtingen en kan ongewenste afhankelijkheid beperken. Geestelijke begeleiding voor predikanten is iets anders dan werkbegeleiding. (2) Een gesprek kan open beginnen: de begeleide zelf begint te vertellen. Daarbij kan hij verwoorden waarop het nu in zijn leven aankomt. (3) Een gesprek kan ook beginnen bij een brief of dagboekaantekeningen van de begeleide. Op papier kan iemand zich veiliger uiten, maar een geschreven tekst kan ook ten koste gaan van de directheid van de communicatie. (4) Na een reeks gesprekken kan er (vaak onverwachts) sprake zijn van een oogst. Een doel wordt bereikt. Het is hierbij belangrijk inbeelding en werkelijkheid te onderscheiden. (5) Op een bepaald moment (bijvoorbeeld na een jaar) wordt de reeks gesprekken afgerond (mede om afhankelijkheid te beperken). (6) Daarna kunnen desgewenst nog incidentele contacten volgen. (7) In geestelijke begeleiding kan ook een biechtgesprek een plaats krijgen. Door openheid tegenover God en de begeleider kan een mens strijden tegen het kwaad in eigen leven.

2.4. Soorten interventies. Op grond van opgenomen en uitgetypte gesprekken heeft Van Dam (aansluitend bij Waaijman) een indeling van interventies ontworpen voor gesprekken van geestelijke begeleiding:
1) Luisteren om de begeleide de ervaring te geven dat er naar hem geluisterd wordt:
a. ordenend luisteren om de zelfreflectie van de begeleide te bevorderen
b. ondersteunend luisteren om de begeleide door een stagnatie heen te helpen
c. ontdekkend luisteren om nieuw licht te werpen op wat de begeleide vertelt.
2) Spreken om iets nieuws toe te voegen:
a. structurerend spreken ten dienste van de voortgang van het gesprek
b. uitnodigend spreken om de begeleide een inzicht of voorstel voor te leggen
c. negatief werken meestal troosten en bemoedigen, en uitleggen en preken.
Zeker voor veel pastores valt er heel wat af te leren!
3) Confronteren als het verhaal van de begeleide los lijkt te raken van de werkelijkheid:
a. inhoudelijk: als de begeleider spanning voelt tussen woorden van de begeleide
b. gevoelsmatig: om werkelijkheid en gevoel met elkaar in gesprek te brengen
c. relationeel: om een wending aan het gesprek te geven.
4) Doen onderscheiden (geestelijke begeleiding is een weg van onderscheiding van geesten!):
a. ten aanzien van geestelijke oefeningen
b. ten aanzien van een levenskeuze.

2.5. Hulpmiddelen bij geestelijke begeleiding. Van Dam noemt enkele hulpmiddelen die in de ontmoeting tussen begeleide en begeleider kunnen worden gebruikt. Wel moeten ze steeds worden getoetst op hun bruikbaarheid voor het onderscheidend reflecteren op de eigen geestelijke weg. Van Dam noemt 1) brieven; 2) dagboekaantekeningen; 3) tekeningen; 4) spirituele autobiografie; 5) schriftelijk reflecteren op de eigen inoefening van spiritualiteit: 6) geestelijke oefeningen (NB: pastores moeten afleren enkel "productiegericht" bijbel te lezen en enkel "voor publiek" te bidden!); 7) geleide meditatie (met als risico: grotere afhankelijkheid) en stilte; 8) een Emmauswandeling (in stilte en openheid samen wandelen en tenslotte met elkaar teleurstelling en inspiratie delen); 9) groepsmeditatie over een bijbelgedeelte.

2.6. De eigen ontwikkeling van de geestelijk begeleider. Een geestelijk begeleider moet zichzelf ruimte gunnen voor geestelijke groei. Daarom heeft hij ook zelf geestelijke begeleiding nodig.

3. Andere zaken die de praktijk van geestelijke begeleiding kunnen kleuren.

Van Dam noemt in dit hoofdstuk een aantal praktische aandachtspunten voor geestelijke begeleiders:
* Het kan bijna altijd korter: kortere gesprekken, kortere interventies.
* We willen graag veiligheid bieden; maar uitdagen is vaak vruchtbaarder!
* Geestelijke begeleiding vraagt om moed van begeleide én begeleider!
* Het kan goed zijn de begeleide af en toe "te laten spartelen".
* Bij stagnatie bij de begeleide doorvragen naar de achtergronden daarvan.
* Overdracht en tegenoverdracht: zorgvuldig omgaan met afstand en nabijheid.
* Geestelijke ontwikkeling vraagt loslaten van andere gehechtheden (ascese).
* Een gesprek afronden met een korte samenvatting.
* Het wezenlijke (de omvorming in God) gebeurt buiten de gesprekken.

4. Afhankelijkheid en intimiteit.

Begeleider en begeleide beiden moeten waken voor te grote afhankelijkheid, maar de begeleider is daarop als eerste aanspreekbaar. De relatie is niet (helemaal) wederkerig. De relatie geeft aan de begeleider (tijdelijk) geestelijke macht. Het doel van de relatie ligt in de begeleide. Intimiteit kan leiden tot sexualisering van het contact. De begeleider is daarvoor eerst-verantwoordelijk. Dat maakt supervisie / intervisie voor de begeleider extra noodzakelijk.

5. Geestelijke begeleiding en pastores.

5.1. Geestelijke begeleiding voor pastores. Pastor-zijn is een prachtig beroep, maar ook een belastend en eenzaam beroep. De pastor is vaak meer bezig met het geloof van anderen dan met zijn eigen geloof. Hij kan gewend raken om altijd met het oog op een "product" bijbel te lezen en te bidden. Hij loopt het risico vooral denkend met het geloof bezig te zijn. Daarom kan een pastor op zoek gaan naar geestelijke begeleiding. Een bestaand contact kan zich verdiepen tot geestelijke begeleiding. De pastor kan zelf een begeleider zoeken. Pastores kunnen een tijd lang voor elkaar geestelijk begeleider zijn. Ook in een groep van pastores kan geestelijke begeleiding plaatsvinden. Daarnaast heeft een pastor recht op geestelijke begeleiding vanwege de kerk (hoofdstuk 7).

5.2. Geestelijke begeleiding door pastores. Pastores krijgen steeds meer onzekerheid over hun eigen beroeps-identiteit (zie deel I hoofdstuk 1). In de samenleving is de kerk en daarmee de pastor een vreemd verschijnsel geworden. De pastor staat bloot aan uiteenlopende en tegenstrijdige rol-verwachtingen. - Als tegenwicht noemt Van Dam Peterson. Peterson noemt drie "dragende delen" van het werk van een pastor: bidden - bijbel lezen - geestelijke begeleiding. In dat alles gaat het om de gerichtheid op God. - Van Dam noemt vervolgens enkele mogelijkheden om vanuit de visie van geestelijke begeleiding vorm te geven aan het werk van de pastor:
* jezelf zien als mystagoog (term van o.a. Firet - zie hierboven hoofdstuk 1)
* jezelf profileren als iemand aan wie geestelijke begeleiding kan worden gevraagd
* gemeenteleden vormen om geestelijke begeleiding te geven
* toerustingswerk zien als een vorm van mystagogie
* per regio groepen geestelijke begeleiding voor pastores vormen.

6. Geestelijke begeleiding en pastoraat.

Hoe verhouden geestelijke begeleiding en pastoraat zich tot elkaar? Van Dam geeft aan daarover nog niet uitgedacht te zijn. Wel vindt hij het heilzaam op de bestaande pastorale praktijk te reflecteren vanuit het gezichtspunt van geestelijke begeleiding.

6.1. Geestelijke begeleiding als fundamentele kritiek op het non-directieve concept. Pastoraat begint met zorgvuldig luisteren. Maar enkel luisteren is te beperkt. Daardoor verzanden veel gesprekken in kerkelijke social talk. Dat is onbevredigend voor gemeentelid en pastor. Kan het gezichtspunt van geestelijke begeleiding hier verder helpen? Heitink noemt vier concepten voor de verhouding van pastoraat en geestelijke begeleiding: geestelijke begeleiding ...
1) biedt een alternatief voor pastorale zorg. Het is het een of het ander.
2) is een variant van pastorale zorg: een nieuw aanbod in het pakket.
3) vormt een kritiek op (psychologisch georienteerde) pastorale zorg.
4) is een dimensie binnen pastorale zorg.

6.2. Een begin van gedachtevorming. Zowel in pastoraat als in geestelijke begeleiding gaat het om (a) een helpend gesprek, (b) waarin van alles kan gebeuren, spontaan en weloverwogen; (c) waarin een rolverdeling bestaat van begeleider en begeleide; (d) waarin de begeleider zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid en (e) waarin de weg van de begeleide als gelovige uitdrukkelijk aandacht krijgt. Verderop noemt van Dam nog eens 7 overeenkomsten tussen geestelijke begeleiding en pastoraat. Maar er zijn ook verschillen:

1) = Het oermodel van geestelijke begeleiding is dat van de woestijnmonniken.
  = Pastoraat heeft veel minder een duidelijk oermodel.
2) = De basisvraag van de begeleide is: "geef mij een woord".
  = De basisvraag van de pastorant is: "luister naar mij".
3) = De competentie van de begeleider is allereerst diakrisis (onderscheiding)
  = De competentie van de pastor is allereerst paraklese (troosten en bemoedigen)
4) = Pastoraat geschiedt binnen de context van de christelijke gemeente.
  = Geestelijke begeleiders hebben vaak op gespannen voet gestaan met de kerk.
5) = Bij geestelijke begeleiding ligt het initiatief bij de begeleide.
  = Bij pastoraat kan het initiatief ook bij de pastor liggen.

6.3. Nogmaals geestelijke begeleiding en pastoraat. In geestelijke begeleiding en pastoraat gaat het om dezelfde werkelijkheid. Dat betekent een kritische vraag aan de huidige pastorale praktijk. Ook in pastoraat is de toetsvraag of dit gesprek de omvorming in God dient of niet. Versterk ik als pastor in feite de ik-betrokkenheid (...) of de betrokkenheid op God? ... Ieder gesprek waarbij de grondtoon is 'ik heb recht op een bezoek van de dominee' verduistert de lokroep van de Eeuwige (192).

7. Aanbevelingen voor een kerkelijk beleid met betrekking tot geestelijke begeleiding voor pastores.

Van Dam pleit in dit hoofdstuk voor een netwerk van pastores die in de eigen regio geestelijk begeleider voor collega's kunnen zijn. Ze moeten daarvoor speciaal worden getraind en begeleid. Voor de coordinatie van dit werk moeten de kerken iemand (gedeeltelijk) vrijstellen. De kerken moeten het belang van geestelijke begeleiding voor pastores erkennen en er een vanzelfsprekende plaats aan geven in het traject van opleiding, werkbegeleiding en nascholing.

8. Nuttige leesstof voor geestelijke begeleiders in wording.

Van Dam noemt hier een aantal boeken die belangstelling voor spiritueel leven wekken of verdiepen; boeken die helpen reflecteren over spiritualiteit; boeken voor persoonlijke verdieping; boeken over geestelijke begeleiding; en boeken over geestelijke oefeningen. Tenslotte volgt een indrukwekkende literatuurlijst.


OPMERKINGEN BIJ HET BOEK:

1. Het boek van Van Dam heb ik met plezier gelezen. Het boek leest prettig. Van Dam schrijft persoonlijk op een plezierige manier. In wat hij schrijft over de pastor kon ik (zelf predikant) veel herkennen. De stof is overzichtelijk ingedeeld. Het boek ontsluit een heleboel (naar mijn indruk:) relevante literatuur. En het laat ook wat te denken en te doen over.

2. Van Dam schrijft overtuigend over de waarde van spiritualiteit. Zijn verhaal over de geestelijke weg roept bij mij allerlei associaties op. Mozes en Jezus leren ons God lief te hebben met heel ons bestaan (Deuteronomium 6 en Mattheus 22). De Psalmdichters dorsten naar God (Psalm 42 en 63). Ze gebruiken ook het beeld van de weg (Psalm 25 en 139). De Heidelbergse Catechismus kent het hoe langer hoe meer van de geestelijke groei (antwoord 70 en 76); waarbij ik aanteken dat voor mijn gevoel groeien in het Nieuwe Testament [Efese 4:15-16] meer een gemeentelijke dan een persoonlijke kategorie is). De Dordtse Leerregels hoofdstuk V spreken bevindelijk over de levens- en geloofs-weg. Ik moet ook denken aan liederen als Gz 406: U heb ik lief, mijn God en Heer en Gz 437: Vernieuw Gij mij, o eeuwig Licht. Ik herken veel in wat Van Dam schrijft - ook persoonlijk.

3. Toch roept het begrip spiritualiteit ook een vraag op. Is spiritualiteit hetzelfde als geloven? Gaat elke christen een geestelijke weg? Als je "spiritualiteit" maar ruim genoeg opvat, vallen spiritualiteit en geloof vrijwel samen - maar hoe ruimer het begrip, des te minder het zegt. Als je "spiritualiteit" exacter definieert, rijst de vraag of er dan christenen zijn mét en zónder. Van Dam noemt als oermodel van geestelijke begeleiding de woestijnmonniken. Volgens de kerkhistorici vormen de woestijnmonniken ook de oorsprong van het kloosterwezen. Met alle respect voor de eeuwenlange geestelijke, maatschappelijke en culturele betekenis van de kloosterlingen: ze markeren óók een tweedeling van bidders en werkers. Twee soorten christenen (algauw: eersterangs en tweederangs christenen) - telkens in de kerkgeschiedenis en de kerkelijke praktijk kom je ze tegen. Misschien al in de eerste christelijke gemeenten. De gelovenden en de wetenden van Clemens Alexandrinus. De (nog) niet en de wel "wedergeboren christenen" in de reformatorische en evangelische gemeenten. Ik vraag dat ook vanuit mijn eigen pastorale ervaring. Ik ontmoet gemeenteleden die spiritueel leven volgens de omschrijving van Van Dam (47). Maar ik ontmoet ook veel gemeenteleden die hun handen meer dan vol hebben aan het barre dagelijkse leven of die voor "spiritualiteit" eenvoudig geen zintuig hebben. Schieten zij tekort? Zijn zij tweederangs christenen? - Dezelfde vraag anders geformuleerd: gaat het in de bijbel uiteindelijk om spiritualiteit? Zo ja, dan had de bijbel wel wat dunner gekund. Tenzij je alle teksten geestelijk uitlegt (overigens een uitleg met een respectabele staat van dienst). - Op deze vervelende vragen hoeft Van Dam geen antwoord te geven. Hij schrijft immers over pastores die verlangen naar geestelijke groei. Maar het begrip spiritualiteit roept deze vragen wel op.

4. Wel gaat Van Dam in op de min of meer analoge vraag: die naar de verhouding tussen pastoraat en geestelijke begeleiding. Hij is over die vraag nog niet uitgedacht (187). - Ook hier geldt: hoe strikter de definitie, des te markanter het verschil. Als je geestelijke begeleiding definieert vanuit het oermodel van de woestijnmonniken, waarbij het initiatief per definitie bij de begeleide ligt, dan verschillen pastoraat en geestelijke begeleiding duidelijk (191). Hierbij twee opmerkingen:
a) Bijzonder ter zake vind ik de kritische kanttekeningen die Van Dam zet bij ons gangbare pastoraat. Ook in het pastoraat gaat het ... om een gidsfunctie op de geestelijke weg en is dit toetsvraag of dit gesprek het omvormingsproces in God dient of niet. Versterken we met onze goedbedoelde pastorale aandacht de ik-betrokkenheid of de betrokkenheid op God? (192).
b) In geestelijke begeleiding gaat het om onderscheiding der geesten, zegt Van Dam herhaaldelijk (158, 191). Nu is in 1Corinthe 12:10 onderscheiding der geesten één van de geestelijke gaven. De Geest geeft allerlei verschillende gaven. Ook voor het pastoraat. Ik denk dat er basisvoorwaarden zijn voor alle pastoraat (onder andere: respect voor het geheim tussen God en de ander, aandachtig luisteren, zorgvuldigheid inzake nabijheid en distantie, geheimhouding, trouw en betrouwbaarheid). Maar binnen dit algemene kader mag elke pastor haar of zijn persoonlijke gaven ontdekken en ontwikkelen: ondersteuning, leiding, onderscheiding, wijsheid, gebed, enz. Woestijnvaders mogen er zijn - maar niet iedereen is daarvoor in de wieg gelegd. En dat hoeft ook niet.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA