Jerry Cook, Liefde, aanvaarding & vergeving, Gideon Hoornaar, 1982 / 2013, 124 pag.

Bij mijn afscheid als predikant van de Protestantse gemeente te Goes kreeg ik dit boekje van mijn collega Krijn Verhage, voorganger van de Evangelische gemeente Rafaël Goes. De auteur Jerry Cook (1938-2014) werd in 1965 in Gresham, een voorstad van Portland, Oregon, U.S.A., voorganger van een kleine gemeente van 23 mensen. In korte tijd groeide zijn gemeente uit tot 4500 leden. In dit boek beschrijft hij in leesbare stijl zijn principes van gemeente-opbouw. Wie allergisch is voor evangelische Amerikaanse succesverhalen, kan het beter ongelezen laten.

De titel liefde, aanvaarding en vergeving bevat Cooks belangrijkste principe. Enkel in een gemeente waar mensen onvoorwaardelijke liefde, aanvaarding en vergeving ervaren, zullen ze kunnen genezen van hun geestelijke wonden, van de schade en schuld van hun leven. Liefde is iets anders dan sympathie voor iemand voelen: het is je inzetten voor de ander - het is agape naar het voorbeeld van God: alzo lief had God de wereld dat Hij Zijn Zoon gaf voor haar verlossing (Johannes 3: 16) (pag. 12-15). We moeten mensen aanvaarden zoals ze zijn, mèt hun fouten, zoals God ons heeft aanvaard - wat niet wil zeggen dat we hun fouten goedkeuren (pag. 15-20). Vergeving betekent dat wij niet oordelen over een ander, maar het oordeel overlaten aan de Heer (Romeinen 12:19) (pag. 20-23). Liefde, aanvaarding en vergeving - met die drie kernwoorden typeert Cook zowel de boodschap van als het geestelijke klimaat binnen de christelijke gemeente. Ze gelden natuurlijk evenzeer in onze persoonlijke relaties, maar dat is niet de invalshoek van Cook. Hij gaat dus bijvoorbeeld niet in op de vragen rond het vergeven van iemand die u persoonlijk groot onrecht heeft aangedaan.

Als theoretische basis voor gemeente-opbouw stelt Cook twee modellen tegenover elkaar: (a) de gemeente als akker en (b) de gemeente als een kracht in de wereld. Als we een beetje thuis zijn in de Bijbel, voelen we bij het eerste model al dadelijk nattigheid, want Jezus zegt: de akker is de wereld (Mattheus 13:38) (pag. 37).
(a) De gemeente als akker (pag. 37-45) betekent dat het werk van God gedaan wordt in de kerk. In dit model staat de kerk centraal: de kerk als gebouw, de kerk als organisatie, de kerk met haar activiteiten. Al gauw wordt de kerk (als gebouw, als organisatie, met haar activiteiten) doel in zichzelf, en daarmee ook doelstelling van haar eigen geldwerving. Het werk wordt in dit model gedaan door de beroepschristen (de voorganger, de dominee, de pastoor). De voorganger kan binnen dit model een superstar zijn (type preektijger) of een marionet (die iedereen te vriend probeert te houden). Evangelisatie betekent binnen dit model: mensen binnen de kerk proberen te halen.
(b) Het is duidelijk dat Cook kiest voor het andere model: de gemeente als een kracht in de wereld (pag. 46-55). De gemeente, dat zijn mensen, toegerust om te dienen, en overal in de naam van Jezus nood te leningen (pag. 46). De akker is de wereld - dáár wordt Gods werk gedaan. Binnen de gemeente ligt de nadruk op aanbidding, toerusting en gemeenschap, omdat deze dingen geestvervulde mensen voortbrengen die anderen in de naam van Jezus kunnen helpen in hun noden (pag. 46). De leiders van de gemeente moeten niet alles zelf willen doen, maar hebben als taak de heiligen (gemeenteleden) toe te rusten tot dienstbetoon (Efese 4:12). Met die tekst ben ik indertijd (1983) bevestigd in het ambt van predikant in mijn eerste gemeente Scharendijke door ds. P. Blokland - het thema van zijn preek was Dienstbaar aan òns dienen. Ieder gemeentelid staat in de bediening, en die bediening wordt uitgeoefend in de wereld.

Bekijk ik vanuit deze twee modellen gemeenten zoals de gemeenten die ik als predikant heb gediend, dan maak ik de volgende opmerkingen:
1) De neiging om de kerk (als gebouw, als organisatie, met haar activiteiten) centraal te stellen, is heel herkenbaar. Eveneens de neiging om het werk te delegeren aan de voorganger. Met alle problemen van dien.
2) In een zogenaamde "historische gemeente" is de grens tussen kerk en wereld minder duidelijk. De akker die de wereld is, bevindt zich ook in ruime mate binnen de kerk, althans in het kerkelijke ledenbestand.
3) Voor een "historische gemeente" is het kerkgebouw meestal geen keuze, ze hébben er één, geërfd van het voorgeslacht - en soms is dat een zonde der vaderen die wordt bezocht aan de volgende generaties. Over het kerkgebouw schrijft Cook op pag. 108-110.
4) Hoewel veel kerkelijke gemeenten er in eerste instantie uitzien als een gemeente als akker (model a), is er gelukkig bij nader toezien ook veel van de gemeente als een kracht in de wereld (model b) waarneembaar. Enerzijds doordat binnen de kerkelijke gemeenten, naast de voorganger, heel veel gemeenteleden actief zijn. Anderzijds doordat heel veel gemeenteleden vanuit hun geloof leven in de samenleving (ik denk aan het gegeven dat je in allerlei vrijwilligerswerk kerkmensen tegenkomt).

Om de gemeenteleden toe te rusten tot dienstbetoon - die toerusting gebeurt door Geest en Woord (reformatorische christenen zouden de volgorde omdraaien: HERE, maak mij Uwe wegen / door Uw Woord en Geest bekend, Psalm 25:2 berijmd).
- Toegerust met de Geest (pag. 57-62): Mensen die vervuld zijn met de Heilige Geest zijn daardoor al in principe toegerust voor het dienen van anderen. Wat de gemeente moet doen, is de mensen helpen deze waarheid te verstaan (pag. 59).
- Toegerust met het Woord (pag. 62-66): Goed preken is het openen van het Woord en aan de mensen vertellen wat we daar zien. Dat is alles (pag. 65).
Als mensen in de gemeente zó worden toegerust, kunnen we ze verder in vertrouwen vrij laten om hun dienstbaarheid op hun eigen manier in praktijk te brengen (pag. 76). Een belangrijke rol spelen daarbij de kinderen en de gezinnen (pag. 81-96). Moeilijkheden en problemen, conflicten en krises bieden kansen tot verandering en groei (pag. 97-113).

Cook illustreert zijn betoog met herkenbare voorbeelden en anekdotes. Er komt een mevrouw naar hem toe met de vraag: "Dominee, hebt u hier in de gemeente geen regelmatig huisbezoekprogramma?" Cook weet al wat ze vervolgens zal gaan zeggen. Ze heeft een heel lijstje gemeenteleden die volgens haar door de dominee moeten worden bezocht. Ik ken die mevrouw heel goed, ze heeft ook mij in mijn jaren als dominee regelmatig aangeklampt. "Dominee, hebt u geen goed huisbezoekprogramma?" - Cook antwoordt: "Ja zeker mevrouw, we hebben een uitstekend huisbezoekprogramma. Dat bent u zelf. Als u weet dat mensen bezoek nodig hebben, dan bent u geroepen om hun dat bezoek te brengen" (pag. 104).

Eveneens zeer herkenbaar: Veel gemeenten beroepen telkens een predikant die goed is op een terrein waarin de vorige erg zwak was. Ze hadden een predikant die voortreffelijk was in persoonlijke zielzorg en zich daaraan met alle krachten wijdde. Zijn preken waren dor en droog. Als er een nieuwe predikant beroepen moet worden, zoekt men nu eens naar een echte kanselredenaar. Zo iemand wordt inderdaad gevonden, maar van organisatie heeft hij helemaal geen kaas gegeten (pag. 105). Menige advertentie voor een nieuwe predikant illustreert deze valkuil. Tevens noemt Cook in de aangehaalde zinnen de drie functies die een voorganger volgens hem kan vervullen: persoonlijke zielzorg, organisatie, prediking (pag. 106). Kán vervullen, want een voorganger / predikant moet zich vooral richten op de functie waarin zijn kracht ligt. Cooks eigen roeping was leraar zijn (prediking). Daarom werd er naast hem een zielzorger en een organisator aangesteld (pag. 106).
Met zielzorg bedoelt Cook blijkbaar het specialistische krisispastoraat. Huisbezoek en evangelisatie ziet hij niet als taken van voorgangers. Dat zijn taken van alle gemeenteleden (pag. 107).
Drie beroepskrachten - dat kan enkel in een grotere gemeente. In evangelische gemeente-opbouw gold lange tijd het adagium: de ideale grootte van een gemeente is 300 leden - als een gemeente (veel) groter wordt, moet je die gemeente splitsen. Cook is het daar niet mee eens. Een gemeente kan ook heel goed 3000 of 30.000 leden tellen. De eerste christelijke gemeente in Jeruzalem telde 3000 leden (Handelingen 2:41). Het grote gevaar van een grote gemeente is institutionalisering: de organisatie wordt doel in zichzelf (pag. 110-113).

Het gaat niet om "ónze gemeente": wij zijn niet de juiste kerk voor alle mensen. We zijn ook niet de enig ware kerk in de omgeving. Als iemand de voorkeur geeft aan een andere gemeente, zich daar thuisvoelt en groeit in het geloof, dan verheug ik mij daarin (pag. 115). Die mening onderschrijf ik van harte.

Het Nieuwe Testament verhaalt twee wonderbare spijzigingen: de spijziging van de 5000 (Mattheus 14 // Marcus 6 // Lucas 9 // Johannes 6) en de spijziging van de 4000 (Mattheus 15 // Marcus 8). Cook ziet hierin twee aspecten van het werk van Jezus. De spijziging van de 5000 is een teken dat Jezus het brood des levens is (Johannes 6:35). De spijziging van de 4000 toont Jezus' bewogenheid met mensen in nood (Marcus 8:2). De gemeente, als het Lichaam van Christus, moet Zijn werk voortzetten - met beide aspecten: het evangelie van Christus en bewogenheid met mensen in nood. Dat laatste betekent onbaatzuchtige diakonale inzet voor mensen die onze hulp nodig hebben, om de hoek en wereldwijd (pag. 118-124). Of de evangelisten met de beide spijzigingen bedoelden wat Cook er in leest weet ik niet, maar zijn conclusie deel ik graag.

terug naar boeken

TERUG NAAR OPENINGSPAGINA